DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 126 Honderd en tiende jaargang. 1908 Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. ZATERDAG 30 MEI. Uit School en Huis. FEUILLETON. DE ALPENKONINGIN. mm ék lÉëjl ÉGI Lr ia vis Telefoonnummer 3. Kijkjes in de Modewereld. Probleem No. 126. '//mm. ALKMAARSC COURANT. V. Averechtse h. Een Amerikaansch professor heeft voorspeld, dat over een halve eeuw de gansche wereld één gekkenhuis zal zijn. Die voorspelling is te ernstig om ons niet meer dan een lach te ontlokken. Het is de vraag, of wij haar ernstig onder de oogen durven zien. Gaan wij de statistieken na van het aantal ongelukkigen, die in gevangenissen en gestichten worden verpleegd, dan lachen wij waarlijk niet; want dat aantal is angstwek kend en menigeen heeft, zonder de Amerikaansche voorspelling te kennen, reeds bij zich zeiven gedacht, „Als het zoo blijft gaan, zal de eene helft van het menschdom straks voor de andere moeten werken en zorgen." En of de voorspelling grond heeft of niet, de zenuwachtigheid, de achterlijkheid, de ontoereken baarheid, de krankzinnigheid eischen eiken dag nieuwe slachtoffers en wij bouwen maar al meer nieuwe ge vangenissen en gestichten. Alle ding heeft zijn oorzaak en ook deze kwaal, dit verschijnsel moet een uitgang hebben. Of de koortsach tige haast, waarmee wij door het leven snellen (alsof dit al niet kort genoeg ware), de schuldige is? Of de strijd om het bestaan ons ten ondergang doemt? Of de ontzagwekkende hoeveelheden bier en alcohol, in menschlijke gestalten, omgezet, het wel weten? Of si gaar en pijp en aardappel ons na minuten van genot jaren van ellende bezorgen? Wie zal het ons vertel len? Maar nog meer dan de vraag, „Hoe komen wij er aan?' moet ons de gedachte, „Hoe raken wij eruit?" bezig houden. En één ding strekt ons tot schralen troost: „Gewaarschuwd zijn we, reeds jaren en eeuwen geleden." En het wil ons persoonlijk voorkomen, dat een groot gedeelte van het kwaad uitgaat van de opvoe ding. En, wij hebben persoonlijk o zoo vaak medelij den^ gehad met de kindertjes, die zoo gaarne buiten en in de vrijheid waren geweest, maar het niet moch ten en konden; want de schoolbanken kluisterden hen, ook al gloeiden hun hoofdjes, al starden hun oogjes en al trilden de teere lichaampjes. En, o zij schikten er zich inwant zij wisten het, dat dom blijven een ver schrikkelijk ding is. Zij noemden dom wat onwetend moest heeten, maar dat deerde niet; onwetend zondigt nimmer. Gewaarschuwd zijn wij voor jaren en eeuwen, maar geluisterd hebben wij niet. En daar klinkt het woord van dien professor ons tegen als een scherp verwijt. O, terug dan. indien er nog terugkeer rest. Al klinkt het ongerijmd, ja al lijkt het een bespottelijk iets, wij voor ons gelooven, dat onze opvoeding een averechtsche is, aithans voor de meesten onzer. Het staat bij ons vast, dat het niet opgaat maar alle kinderen op hun zesde jaar naar school te sturen en allen hetzelfde onderwijs te laten volgen. Wij voorzien een tijd, dat men breken zal met het nieuwe én terugkeeren naar liet oude. Matuur versterkt, Beschaving verzwakt. Die kostelijke spreuk kwam ons dezer dagen in een etalage voor oogen en versterkte ons in de overtuiging, dat onze opvoeding een averechtsche is. Gewaarschuwd zijn wij. Zeer onlangs, d. w. ,z een dertig jaren geleden door r' *itringa (Jan Holland.) Wij zouden bijna in de verzoeking komen, groote brokstukken af te schrijven uit diens „Een praktisch middel tegen overbevolking." v\ ij raden de kennismaking met zijn Kareltje, dat melk en levertraan en Allebé en revalenta arabica genoten maar sprookjes van Moeder de Gans had gemist, Naar het Duitsch van FRANZ ROSEN. 561 Omstreeks het middaguur bereikte het dorp een tij ding, die, hoewel dergelijke berichten hier dikwijls wer den vernomen, toch alle gemoederen in beweging bracht en daadkracht en offermoed in de harten van alle dapperen ontvonkte. Den dag voor het onweer, zoo heette het, hadden van Lauterbrunnen uit twee vreemde heeren met twee gidsen zich opgemaakt, de Jungfrau te beklimmen. Over Stechelberg en de Stufenstöinalp en het rots- en gletscherbekken van het Botlidal hadden zij willefi gaan en daar in de Clubhut overnachten. Den tweeden dag door de verlaten steenwoestenij naar boven en over sneeuw en ijsvelden naar den top, dien zij tegen den middag dachten te bereiken. De da ling hadden zij langs den tegenovergestelden kant, de oostzijde, willen nemen, over den Rothsattel en de gletschersneeuw, het boven en beneden juk van den Munch on de Viesehcrgletschers naar de Bergli-hut, om van daaruit, als de krachten het toelieten, nog den- zelfden avond over den beneden gletscher en de Ba- regghut naar Grindelwald af te dalen; mocht dit niet gaan dan zouden zij den tweeden nacht in de Bergli- hut doorbrengen. Indien zij zich aan het plan gehouden hadden, dan moest het onweer hen bij de daling aan de oostzijde overvallen hebben en wel naar alle waarschijnlijkheid op het Ewig-Schneefeld tusschen de jukken van den Mënch gelegen. Hadden zij gisteren avond en ook hedenmiddag niet Grindelwald bereikt, dan moest hun een ongeluk overkomen zijn of hun reis moest verhin derd zijn door sneeuwstormen of andere verschijnselen. dat reeds vroeg in de geheimen van stoom en electrici teit, galvanisme en wat dies meer zij, was ingewijd, geen laf speelgoed als arken Noachs, maar kunstige arabesken, physische instrumenten, ja zelfs een menschlijk geraamte in handen had gekregen, dat om kort te gaan volgens de eischen van onzen praktiscli- pliilantropischen tijd was opgevoed, wij raden, zeggen we, de kennismaking met dat Kareltje ten zeerste aan, Kareltje leerde ook Fransch en Duisch en Engelsch om niet met zijn Hollandsch verlegen te staan, zoödra een fatsoenlijk mensch op hem afkwam,. Kareltje snuffelde in de Fransche literatuur en was reeds spoe dig bekend met de loffelijke zeden der grisettes en met de rol, die de ami tegenover den mari moet spelen. En Kareltje werd al spoedig habitué aan bitter- en kaart- en kletst-afel. Karei leefde snel; want Mama had hem met een huissleutel gelukkig gemaakt. Zulke Kareltjes zijn er nog; want Dr. Vitringa meende, dat Kareltje hoogstens den verbazen dep ouderdom van 30 jaren zon bereiken, maar hij vergiste zich; Kareltje is zelfs nog getrouwd en vader gewor den van kleine Kareltjes, die nu al heele Kareis zijn. Dr. Vitringa vertelt ons nog iets zeer belangrijk van zijn Kareltje en dat achten wij van zooveel belang voor ons doel, dat wij bet woordelijk overnemen. „Al le kinderen (dus Kareltje ook) zijn, dank zij de krach tige ontwikkelingsmethode van onze dagen genieën tot op zekeren leeftijd toe, tot hun twaalfde of veer tiende jaar ongeveer. Dan schijnt er bij de meesten iets aan de machine te gaan haperen. Het vroeger zoo ijve rige jongetje wordt een luie slungel; in plaats van vlug en vroolijk, wordt hij droomerig en in zich zeiven gekeerd, het wonderbaarlijk geheugen, waarover tantes en vriendinnen de handen ineensloegen, verdwijnt, het verstand, dat zoo goed uit het hoofd kon rekenen en de strikvragen van meester wist te beantwoorden, ont aardt in ontegensprekelijke stompzinnigheid, een flet- sche gelaatskleur, doffe oogen zijn de uiterlijke ken- teekenen van de inwendige verandering." Wat er verder volgt, schrijven wij niet na. Den be langstellenden verwijzen wij naar het betoog. Wij zijn liet trouwens verder ook niet eens met den schrijver.en meenen Kareltjes geestelijke inzakking aan andere oorzaken te moeten toeschrijven. Ook hierbij zullen wij ons op vroeger gedane uitspraken beroepen. Het is een overbekend feit, dat elke werkzaamheid bloed aan het eene lichaamsdeel onttrekt en in hec an dere doet ophoopen en even bekend, dat het bloed de bouwstoffen voor ons lichaam bevat. Waar het bloed dus ophoopt, komt een te veel, waar het onttrokken wordt, een tekort aan ons lichamelijk bouwmateriaal. Die eenvoudige wetenschap opent ons de oogen voor de bleekwangige schoolkindertjes, die eerst geestelijke baasjes en straks bouwvalletjes naar ziel en lichaam zijn. En die wetenschap voert ons terug naar de spreuk van daar straks Natuur versterkt, Beschaving verzwakt. Maar, wij zouden ons op uitspraken van anderen be roepen. Wij verwijzen naar „Handenarbeid als opvoe dingsmiddel, door J. Frantzen, vertaald door F. W. fan Eeden Uitg. Maatsch. tot Nut van 't Alg. 1889." „Noodzaakt men het kind te vroeg binnen te blijven met boeken en lessen, zoo ontneemt men aan het li chaam het edelste deel van zijn krachten, die dan be steed worden aan oefening van het denkvermogen, waardoor onvermijdelijk veroorzaakt worden: belem mering in den groei, zwakheid der spieren, slechte spijsvertering, kwaad humeur, klierachtigheid, zenuw overspanning, zwaarmoedigheid, enz." (HUFELAND.) „De broeikas-ontwikkeling van het verstand in de waarmede onweder dikwijls gepaard gaan. In beide gevallen was het noodig zoo spoedig moge lijk hulp te bieden Daarom had men van uit Lauter brunnen navraag gedaan; en toen vaststond, dat noch gisteren, noch heden de vermisten hier aangekomen waren, werd besloten, dat men van beide punten zou uitgaan, om hen te zoeken. Want het was even goed mogelijk, dat zij op .de door hen bereikte hoogte, het onweder voorziende, langs denzelfdën weg terugkeer den, als dat zij de vroeger bepaalde richting hadden ingeslagen. In ieder geval zou men sneller het doel bereiken, als men van twee kanten tegelijk uitging. De knecht; die omstreeks het middaguur van den Mettenberg terugkwam, waar hij een boodschap had gedaan, bracht Rainer het bericht, dat in de geheele dorpstraat besproken werd. Hij wist ook reeds, dat Christen Almer en Peter Schlegel, twee beproefde lie den, die juist geen andere bezigheden hadden, bereid waren er op uit te trekken. Rainer Amberger had de tijding hem door den knecht met rappe tong gebracht, aanvankelijk onver schillig aangehoord. Plotseling werd het levendig in hem; hij keek op in zijne ziel was een denkbeeld entwaakt, dat in schitterende vreugde oplichtte in zijn zooeven nog door smart verduisterde oogen. „Christen Almer en Peter Schlegel zegt gij en wanneer „Dadelijk meldde de knecht. „Zij willen alleen de noodig-e gereedschappen bijeenzoeken Rainer vroeg niets meer. Hij nam snel zijn hoed van den wand, vloog de kamer en het huis uit, verliet haastig zijn hofstede en ijlde met lange schreden, die menigmaal in sprongen overgingen, over de hellingen naar beneden, dwars over de straat, naar het centrum van het dorp, waar in een bescheiden stulp Peter Schlegel woonde. Hij was niet thuis; op straat zou hij wel zijn, bij de anderen, zeide men hem. Rainer spoedde zich de straat langs. V oor het logement de Beer was een bepaalde volks oploop; vreemden en dorpsbewoners, allen saamge- bracht door hetzelfde belang. Te midden van allen jeugd verzwakt het lichaam en heeft tengevolge stompheid een vroegen dood." (SPENCER.) W. W. VOOR DE DAMES. Behalve Parijs is Weenen een van de meest toonaan- g'evende steden. De invloed van de Parijsche mode op de Weener is wel merkbaar, maar de Weensche dames nemen alleen aan wat voor haar practisch en mooi is en laten de vele dwaze nouveauté's, waar de Parisien- nes over het algemeen nog al sterk in zijn, links lig gen. Met een enkelen blik zien zij, wat haar staan zal en niet al te opzichtig is. De Weenerinnen veranderen en verfraaien niet zelden de Parijsche mode. In Parijs maakt b.v. de van voren gedrapeerde, van achteren zeer sterk gespannen rok zeer veel opgang, in Weenen is deze rok niet aangenomen, daar hij zeer belemmerend voor liet loopen is. Ook de zeer groote armsgaten en verbreede schouders, die dikwijls karikatuuraehtige vormen te voorschijn roepen, worden in Weenen niet zoo algemeen gedragen De sleep, die in Parijs weer algemeen gekozen wordt, zoowel aan avond- als aan wandeltoiletten, wordt in Weenen niet op straat ge dragen. De dames daar hebben het nut ingezien van den voetvrijen rok en nu zij er eenmaal aan gewoon aijn, valt het haar zwaar er weder afstand van te doen. Ook de hoeden dragen zij niet zoo druk gegarneerd. En de eenvoud in reiscostumes wordt er ten zeerste betracht. Hoe eenvoudiger, hoe gedistingeerder, mits er maar een goede snit inzit. Een reiscostuum kan b.v. gemaakt worden van stevige Engelsche geruiten stof, in tailor-made model; de yok is voetvrij en in plooien gelegd of bestaat uit zeven banen; het half- losse jakje heeft driekwart-lange mouwen en wordt over een overhemd-blouse van flanel of linnen gedra gen met een wit-linnen kraagje en een klein zijden boord. Een slappe kleine hoed, weinig gegarneerd, en een paar gemakkelijke schoenen voltooien dit cos- tuum. Veel gemak kan men bij een reiscostuum hebben van een vest van dezelfde stof als het costuum, het wordt zonder mouwen vervaardigd; dit vest kan, naar mate het warmer of kouder is, al of niet onder het jakje worden gedragen. Op de blouses kan men ter afwisseling kraagjes van effen of met Turksche pa tronen bedrukte zijde aanbrengen. In dit genre is bij zonder veel keus en de blouse krijgt er dikwijls een ge heel ander aanzien door. Heeft men nog een lichte, gestreepte rok in de kleur van het mantelcostuum en een lange rok benevens een elegante blouse vöor the aterbezoeken en misschien nog een stofmantel van tussor of linnen, dan is men uitstekend uitgerust voor een reis van een paar weken. Aan het strand zal van den zomer veel wit gedra gen worden, doch de kleuren worden niet op den ach tergrond gedrongen, want de mode spreidt een uitge breide kleurenpracht ten toon; de papegaai, wiens kop vleugels en staartvederen in helle kleuren op de nieuwste hoeden prijken, kan, als symbool dienen. Nieuw is het witte tulen en geborduurde blouses te garneeren met zijde in de kleur van den rok, waarbij ze gedragen worden. Aan den boord, de mouwen en de voorstukken der blouse worden zijden koordjes of zijden biesjes aangebracht. Bij een blauwen rok van zijden voile draagt men b.v. een blouse van witte tule met een stuk gegarneerd met blauw soutache, épauletten vervaardigd van dit soutache en een eenige malen met blauwe zijde doorstikten kraag. De parasols worden tegenwoordig niet meer bij de toilet-ton gekozen, maar bij de hoeden. Bij een met stonden Almer en Schlegel in druk overleg. Rainer brak zich baan door de opeengedrongen menigte en legde Almer, dien hij het eerst bereikte, de hand op den schouder, zoo stevig, dat deze midden in zijn ge sprek ophield en norsch omkeek. Maar zijn gezicht klaarde terstond weder op, toen hij Rainer zag. „Christen Almer", zeide hij met moeilijk bedwongen kalmte en met grooten emst in de blauwe oogen; „ik heb gehoord, dat gij het ondernemen wilt, de vermisten te gaan zoeken. Christen Almer, ik verzoek je neemt mij mede De man met het verweerde, bruine, door een grijzen baard omlijst gelaat, dezelfde die gastvrijheid genoten had op de Amberger hofstede, keek den Holderboer ver baasd aan. „Onze weg is moeilijk", zeide hij hoofd schuddend, „en gij zijt geen geoefend bergbeklimmer. Gij zondt ons maar ophouden." "Een geoefend bergbeklimmer ben ik weliswaar niet antwoordde Rainer, „maar ik heb reeds meni- gen toclit volbracht, waarvoor gij u niet zoudt. behoe ven te schamen. Mijn natuur is taai, mijn voet zeker en mijn oog weet niets van duizeligheid» En wanneer ik u ophoud dan laat gij mij achter!" Christen Almer keek Rainer steeds verbaasder in liet van koenen moed en heiligen ernst schitterende gelaat. „Man zeide hij ernstig, „het is geen pleizierreisje- dat wij gaan ondernemen „liet is mij niet om het. genoegen te dfoen!" „W ij doen liet evenmin om avonturenmengde Peter Schleg-el zich in het gesprek. „De lust naar avonturen ligt verre van mij". „Ja, man waarom wilt ge het dan?" „Uit liefde; uit liefde tot de bergen." t Deze reden en de omstandigheid dat de verzoeker Kainer Amberger was, stemden de nauwgezette gidsen tot toegevendheid. Na eenig over en weer praten, v aarbij Rainer steedss meer hun vertrofuwen won, was de zaak afgesproken. Maar over twee uuï moest men op liet pad. Hedenavond nog moesteM zij de Berglihut boven den Friesehergrat bereiken. Dan hadden zij morgen den geheelen dag den tijd om op. -de ijsvelden bloemen versierden hoed kiest men een parasol, die met bouquetten gegarneerd is, een mode, die we reeds bij bloemenfeesten of corso's konden bewonde ren. Voeren en tulen boa's en zijden niches worden bij chique toiletten gedragen, zij doen de fijn-rose tint van het gelaat des te beter uitkomen. M. Feigl te Weenen. lste prijs „Anstrum" 1898. '/////////A a c d e f g h Mat in 2 zetten. Oplossing van Probleem No. 123 (V. Marin). 1 D (13 c8 enz. Goede oplossingen ontvingen wij van de heereu P. C. Bakker Czu., P. J. Boom, F. Böttger, O. Bra- mer, 0. Brouwer, G. van Dort, G. Imhtllsen, G. Nobel, Mr. J. Verdam en C. Visser, allen te Alkmaar Ds. H. Groeneveld te Vlijmen, Mr. Ch. Enschedé te Luzern, C. C. J. de Ridder-* te Ede, P. Bakker en H. Weenink te Amsterdam, P. Ooijkaas te Limmen, „Schaaklust" te Koedijk, O. Boomsma te Kampen, J. D. Huysman te, Leiden, G. Fijth Jr. en C. L. Strick van Linschoten te Bunnik. Wij twijfelen er niet aan of ieder onzer lezers, die No. 123 voor de eerste maal zag, is getroffen geworden door de superieure qualiteiten van dit probleem, terwijl zij, die het reeds meer zagen, dezen 2-zet met groot genoegen weder eens doorgekeken zullen hebben, naar wij verwachten. Inderdaad, hoewel het aantal vari anten gering is, zoo is de fijne sleutel-zet en de schit terende matvoering, indien het dame offer wordt aangenomen o. i. ten verfijnd genot voor eiken probleem liefhebber. In de oplossing wordt l...db2: met 2 Lc2beantwoord waaruit tevens volgt dat dit antwoord van zwart lDe4 doe' falen. Wij gaven ditmaal een eersten prijs van Feigl uit denzelfden tijd als no. 123, om onzen lezers de ge legenheid te geven no. 126 en no. 123 met elkander te vergelijken. Evenals'dat van de „Sydney Morning Herald" was het „Anstrum" tornooi sterk bezet en is o.i. ook no. 126 een superieur probleem. Hiermede houdt echter alle overeenkomst op. Want no. 126 is een geheel ander soort 2zet dan no. 123 en waren beide problemen in denzelfden wedstrijd inge zonden, zoj had de jury weder voor de moeilijk te vervullen taak gestaan twee ongelijksoortige zaken te te zoeken. Rainer bleef nog juist tijd over om zich al het noodige te verschaffen en tehuis alles in orde te ma ken Om vier uur zou de tocht beginnen. Om drie uur sloot hij zijn kamer af en verliet den hof. In een bruin loden pak, van flink bespijkerd schoen werk en een stevigen stok voorzien, met den knapzak op den rug en het touw tot een tros gewonden om den schouder gehangen, ging hij naar de Amberger- hofstede. Hier was alles stil en als uitgestorven omstreeks het heete namiddaguur. In de schaduw der ahom- fcoomen sliep de hond. Toen Rainers stap op de stee- nen weerklonk, knipte hij met de oogen, stond op, maakte een krommen rug en rekte het bruine lichaam, geeuwde geweldig en liep hem tegemoet. Rainer klopte hem op den gladden kop; met hem te schertsen, daartoe had hij geen tijd Voor de huisdeur legde hij zijn lafst af, zette den stok tegen de post van de deur en ging', zoo zachtjes als dat met zijn zware schoenen mogelijk was, door het voorhuis naar de kamer. Moeder Martha dommelde in de leuningstoel aan liet venster, waartegen de vliegen op en neder liepen. De boerin was er niet. Zachtjes, zooals hij was geko men, verliet hij het vertrek weer en zocht in de keu- leen. Ook daar was zij. niet. Hij kuchte, om zijn aanwezigheid te kennen te geven; toen ook dat niet hielp, riep hij met gedempte stem haar naam.. Daar klonk boven hem een snelle stap. Barbara kwam van de opkamer naar benede.n ILij wachtte en ondertus- sclien keek hij haar aan. Haar gelaat was bleek en stond treurig. De oogen lafchten onder tranen toen zij hem zagen. Hij wendde de zijne af, het hart werd hem saamgeknepen. „Ik had je beloofd vandaag nog aan te komen", zeide hij, toen zij geheel beneden was gekomen. „Daar ben ik dus." Spreken kon zij niet; zij stak hem slechts de hand toe. Hij nam ze aan en zag haar rond in het zenuw achtige gelaat. „Ik kom om je vaarwel te zeggen, Barbara." (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1908 | | pagina 5