DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Oproeping onderzoek Verlofgangers.
No. 132
Honderd en tiende jaargang.
1908
Lfeze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
wonderlijke nummers 3 Cents.
ZATERDAG
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
6 JUNI.
1) r a n k w e t.
Nationale Militie.
Dinsdag, den 23sten Juni
Uit Alkmaar's verleden.
Telefoonnummer 3.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
Alkmaar roepen bij deze op, de verlofgangers
van de militie te land, binnen deze gemeente in
het register van verlofgangers der Nationale
Militie ingeschreven, om zich op
dezes jaars, des voormiddags te tien ure, te laten
vinden in de Nienwe Doelen, aan de Doelenstraat
alhier, om aldaar door of van wege den Militie-Com
missaris te worden onderzocht, gekleed in uniform
en voorzien van al de door hen van het korps
medegebrachte kleeding- en uitrustingstukken,
benevens zakboekje en verlofpas.
Aan het onderzoek zullen behooren deel te
nemen alle verlofgangers der militie te land,
onverschillig tot welke lichting zij behooren, dus
ook zij, die zijn ingedeeld voor de lichtingen
1900, 1901 en 1902, met uitzondering echter van
de verlofgangers, welke in 1908 vóór het voor het
onderzoek bepaalde tijdstip uit anderen hoofde dan
krachtens art. 124 of art. 131 der Militiewet 1901
onder de wapenen zijn geweest, of die bestemd
zijn om in 1908 krachtens art. 108, art. 109 of
art. Ill van voormelde wet onder de wapenen
of in werkelijken dienst te worden geroepen en
met uitzondering van de verlofgangers, die krach
tens de derde zinsnede van art. 123 der wet zijn
vrijgesteld van de verp'ichting om het onder
zoek bij te wonen.
Ingelijfden bij de militie, die krachtens art.
113 der wet van den werkelijken dienst zijn
ontheven of aan wie krachtens art. 114 der wet
uitstel van eerste oefening of van verblijf onder
de wapenen is verleend, zijn gedurende den tijd
welken zij in het genot zijn van de ontheffing
of van het uitstel, mede niet aan het onderzoek
onderworpen.
Evenmin wordt aan het onderzoek deelgeno
men door verlofgangers, die in dit jaar bestemd
zijn tot liet ingevolge art. 3 der wet van 24
Juni 1901 (Staatsblad No. 159) bij de Landweer
volbrengen van een verlengden militie-diensttijd,
of om ingevolge art. 134 der Militiewet 1901
naar de Landweer over te gaan.
De verlofgangers worden daarbij herinnerd
aan de navolgende bepalingen der Militiewet 1901.
Art. 117. Het Crimineel Wetboek en het re
glement van krijgstucht voor het krijgsvolk te
lande zijn op de manschappen der militie te
land, die zich onder de wapenen bevinden, van
toepassing, en met opzicht tot de verschillende
gevallen van desertie, op al de bij de militie te
land ingelijfden.
De manschappen worden geacht onder de
wapenen te zijn
lo. zoo lang zij zich bij hun korps bevinden;
2o. gedurende den tijd, dien het in art. 125
bedoeld onderzoek duurt
3o. in het algemeen, wanneer zij in uniform
zijn gekleed.
Art. 127. De verlofganger verschijnt bij het
onderzoek in uniform gekleed, en voorzien van
de kleeding- en uitrustingstukken, hem bij zijn
vertrek met verlof medegegeven, van zijn zak
boekje en van zijn verlotpas.
Art. 128. Behoudens het bepaalde in art. 117
kan een arrest van twee tot zes dagen, te onder
gaan in de naastbij gelegen provoost of het naast
bij zijnde huis van bewaring dooi' den militie
commissaris worden opgelegd aan den verloganger:
lo. die zonder geldige reden niet bij het on
derzoek verschijnt
2o. die, daarbij verschenen zijnde, zonder
geldige reden, niet voorzien is van de in
het voorgaand artikel vermelde voorwerpen
3o. wiens kleeding- of uitrustingstukken, bij
het onderzoek niet in voldoenden staat
worden bevonden
4o. die kleeding- of uitrustingstukken, aan een
ander behoorende, als de zijne vertoont.
Art. 129. Is de verlofganger, wien, krachtens
het voorgaand artikel, arrest is opgelegd, bij het
onderzoek tegenwoordig, dan kan hij dadelijk
onder verzekerd geleide in arrest worden ge
bracht.
Is hij niet tegenwoordig en onderwerpt hij
zich niet aan de hem opgelegde straf, dan wordt
hij, op schriftelijke aanvrage van den militie
commissaris, te richten aan den Burgemeester
der woonplaats van dien verlofganger, aange
houden en onder verzekerd geleide naar de
naastbij gelegen provoost of het naastbijzijnde
huis van bewaring overgebracht.
Art. 130. Onverminderd de straf, in art. 123
vermeld, is de verlofganger verplicht, op den
daartoe door den militie-commissaris te bepalen
tijd en plaats, en op de in art. 129 voorge
schreven wijze, voor hem te verschijnen om te
worden onderzocht.
Art. 131. De verlofganger, die zich bij her
haling schuldig maakt aan het feit, sub 4o. van
art. 128 bedoeld, of niet overeenkomstig art. 130
voor den militie-commissaris verschijnt, of aldaar
verschenen zijnde, in het geval verkeert sub
2o. en 3o. van art. 128 vermeld, wordt in wer
kelijken dienst geroepen en daarin gedurende
ten hoogste drie maanden gehouden. De duur
van dezen dienst wordt door den Minister van
Oorlog bepaald.
Art. 133. De verlofganger der militie die niet
voldoet aan eene oproeping voor den werkelijken
dienst, wordt als deserteur behandeld.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
JAN DE WIT Dz., Voorz., lo. Burg.
DONATH, Secretaris.
Alkmaar, 20 Mei 1908.
Beren, zwanen, ooievaars.
Gemengde Mededeelingen.
AARSC
CODRANT.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alkmaar
brengen ter algemeene kennis, dat bij hun college
is ingekomsn een verzoekschrift van MARIA CATHA-
RINA KOSTER, weduwe van F. W. KROESE,
aldaar, om verlof tot den verkoop van alcoholhou
denden anderen dan sterken drank in het perceel Keet
gracht D 4.
Binnen twee weken na deze bekendmaking kunnen
hiertegen bezwaren worden ingediend.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
AlkmaarJAN DE WIT Dz., Voorzitter, lo. B.
5 Juni 1908. DONATH, Secretaris.
Alkmaar bezat voormaals 2 beren; niet als de stad
Bern, levende bruintjes in een kuil, maar gemetselde,
tot waterkeering dienende beren, in de buitengrachten,
een achter Torenburg en een ,aan de zuidpunt van het
Kleine bolwerk. Wij zien ze reeds op Drebbels kaart
van 1597. Zij dienden tot reiniging en verversching
van de binnengrachten, waarin riolen en privaten
hunne ongerechtigheden loosden. Door de beren
werd de regenval der aaneenliggende Berger- en Eg-
mondermeren de vergaarbak der hooge gronden
van Bergen, Egmond en Heiloo die door de Lange-
en Korte-vaart en sedert de bedijking der meren ook
door de Stadssloot (de Yerlaatjes) Alkmaar bereikte,
belet om door de buitengrachten direct naar de Voor-
meer af te vloeien, en gedwongen de sluisjes in den
stadswal binnen te stroomen en dus zijn loop door de
stad te nemen. Wellicht waren die sluisjes of som
mige hunner, ook geschikt om het water tijdelijk op
te houden en het dan weer met kracht door te laten;
a.lthans de Lamoralesluis was tot de vernieuwing in
1780 een duikersluis, en op-eene teekening van 1802
door J. A. Crescent zien wij nog een ophaalbare schuif
voor de Kooltuinsluis.
In 1656 werden de beide beren vernieuwd. Toen
werd den 13 Juni bij de vroedschap ter spraak ge
bracht, of men in den noorderbeer een schotdeur zou
maken, om vrijdags-na- en zaterdags-voormiddags de
wortelschuiten door te laten, gelijk tot dien tijd ge
schied was; maar men besloot bij provisie den beer ge
sloten te houden en inmiddels te overwegen om de
schuitjes te gerijven door eene opening in den stadswal
bij het Monniken-bolwerk, zoodat ze door de Laat of
de Oudegracht in de Voormeer konden komen. De
commissie, in welker handen de zaak werd gesteld, rap
porteerde den 8 Juli ten gunste der opening, zoo tot
gerief der schuitjes als ter verversching der grachten,
en 2 dagen later werd overeenkomstig haar advies be
sloten. Dus werd het bij de bewailing der stad in
1573 toegeworpen gedeelte der vroegere buitengracht
weder opgegraven en volgens nader besluit van 18
April 1665 de sluis gebouwd, welke van het volk niet
oneigenaardig den naam van Mallegatsluis bekwam,
en in 178587 aanleiding tot veel dispuut over haar
behoud of wegruiming zou geven.
De graving in 1659 en 60 der, door het collegie der
Uitwaterende Sluizen wegens de bedijking der Scher-
meer bedongen, noordelijke uitwatering bracht eene
groote verandering in den waterstaatstoestand van
Alkmaar. De ontlasting der meren werd verlegd van
de Kwakelsluis naar het Bergersluisje en over grooter
v/a ter vlak, tot de Jacob-Klaassensluis der Zijpe, ver
deeld; maar van meer belang was, dat de vroeger
alleen zuidwaartsche afstrooming nu ook in noorde
lijke richting plaats had, als liet getij die aan de Oude
sluis, beter toestond dan te Zaandam en Nauema, ter
wijl de heeren der Uitwaterende Sluizen steeds waak
zaam bleven om elke belemmering der vrije strooming
door de stad te weerhouden. Maar de afvoer van vuil
werd er niet beter op, nu dit dan eens zuid- en dan
eens noordwaarts werd gedreven en door de tegen-
stroomingen te meer tot bezinking kwam.
De beer achter Torenburg werd al vóór het midden
der 18e eeuw verplaatst onder de brug van de Water
poort, en zal daar wel gebleven zijn tot deze voor de
graving van het Noordhollandsch Kanaal moest wij
ken. Vermoedelijk is ook toenmaals die bij het Kleine
bolwerk weggeruimd, zeker tot genoegen der schaat
senrijders, voor wie de overklimming lastig was. Deze
beer, van boven afgeschuind, had om het overkruipen
a cheval door sluikers te beletten, op het midden een
steenen zuiltje, dat een wapenhoudend leeuwtje
droeg.
Op de afbeeldingen onzer voormalige stadspoorten
zien wij de singelgrachten meestal gestoffeerd met
zwanen. Reeds zeer vroeg moeten die watervogels
van stadswege nagehouden zijn, want in 1675 stierf er
oen, wiens halsring het jaarcijfer 1573 toonde, zoodat
dit eerwaardige dier een tijdgenoot van het beleg was
geweest.
Het was vroeger met de baldadigheid van jongeren
en ouderen al niet beter gesteld dan in onze dagen:
een keur van 26 April 1736 zegt, dat de zwanen werden
gejaagd, zelfs als zij te broeden zaten gestoord, van
bet nest gedreven en van hunne eieren beroofd; en zij
bedreigt hen, die zich hieraan schuldig maken, met 8
dagen opsluiting te water en brood, en zwaarder straf
bij herhaling van het verbodene.
Hoe meer de waterwegen zich om de stad vermenig
vuldigden, des te meer verlieten de zwanen onze grach
ten, om elders rustiger verblijf op te zoeken. Zij gin
gen „den boer op", en ten platten lande zag men vaak
onze vogels, die aan hun van een burgje voorzienen
halsband kenbaar waren. Naakte de winter, dan werden
de stads-werklieden uitgezonden om de dieren op te
halen, soms tot 4 uren ver, en ze vermeesterden ze dan
door middel van lange haakstokken. Aan de stadswert
werden de gasten gehokt en gevoed, en bij vriezend
weder hield men voor hen een van sehapenhekken om
geven bijt open, naast het schuitenhuis, waarin het
sierlijk jacht der heeren van de Uitwaterende Sluizen
besloten lag.
Op de stedelijke begrooting voor 1850 werd voor de
laatste maal 230 voor de zwanen uitgetrokken.
In de laatste jaren is de gemeente weder zwanen-
houdster geworden en wel in de afgesloten vijvers van
de hertenkamp.
Bij het vernieuwen der Platte-Steenenbrug in 1639
werd op het zuideinde daarvan een huisje gemaakt,
waarin staande de vischafslager zijne taak verrichtte.
Wij zien dit afgebeeld op de gravure van Punt 1746
naar Pronk:Vis en Groenmarkt te Alk-
m aar. Ik heb het niet gekend, want het werd reeds
in 1799 weggeruimd; wel, jaren lang, de kei-
of heidesteen, waarop bij den afslag de visch-
manden geplaatst werden, van de ronding der brug
wat afgezakt naar den kant der visebmarkt. Maar in
mijn eersten schooltijd een ander, bouten huisje op de
Hooge-Steenenbrug, tegen de westelijke leuning, het
welk op de genoemde prent ontbreekt en dus na 1746
zal gezet zijn. Het diende de ooievaarsstad
's Gravenhage zal wel het voorbeeld gegeven hebben
tot logies voor een paar gekortwiekte ooievaars, die
het afval van de vischmarkt oppeuzelden. Zij hadden
nog al eens te lijden van de plaaglust der jeugd,
vooral sedert op het Verdronkenoord 3 scholen geko
men waren, van „meesters" Prosman, Anslijn en Har-
nieijer, van den laatste in een klein huisje op den hoek
der St. Jacobstraat. Vermoedelijk is zulks een reden
geweest voor hunne afschaffing, welke plaats kan
gehad hebben in 1837, daar de Raad den 14 Maart
van dat jaar een nieuw reglement vaststelde „op de
keuring der zeevisch en zalm, mitsgaders op
de zeevischmarkt." De vischventers werden daar
bij verplicht de grom niet op de straten, maar in
manden te werpen, om den inhoud met zich buiten de
stad te voeren of, ter markt terugkeerende, op een door
den marktmeester aan te wijzen plaats neer te leggen.
Het reglement bevat ook bepalingen nopens den af
slag, welke dus toen nog gebruikelijk was.
C. W. B.
Iets over katten.
Het aantal kattenvijanden is zoo lezen wij in een
artikel van Sylvester Freij in het Berliner Ta-
geblatt jammer genoeg nog altijd belangrijk groo
ter dan dat der katten vrienden. Het noodwendige ge
volg daarvan is, dat de katten aan vele vervolgingen
zijn blootgesteld, wat zij in 't geheel niet verdienen.
Zonder twijfel hebben katten gebreken wie heeft ze
niet maar dat is haar schuld niet geheel, want
grootendeels is de oorzaak daarvan: slechte opvoe
ding. Een der gebreken waarop vooral wordt afgege
ven is dat de katten zangvogeltjes trachten te vangen
en dan dooden. Maar eigenlijk moest men in zulke ge
vallen den eigenaar of eigenares der poes ter verant
woording- roepen. Die behooren zorg te dragen dat
poes van kindsbeen af gewend wordt aan de nabijheid
van vogels; desnoods door krachtige kastijdingen moet
men zijn kat leeren die neigingen te onderdrukken.
Doet men dat met geduld en takt, dan zal op den duur
de kat alle vijandelijke daden tegen vogels nalaten.
Bij honden die in den beginne ook geen vogeltjes kon
den verdragen, heeft men dit resultaat reeds bereikt.
Door verstandig optreden leerde men de dieren de vo
geltjes met rust te laten; zelfs kwam het voor dat de
vijandschap in vriendschap verkeerde.
Doch tegenover de gebreken van de katten dienen
ook haar goede eigenschappen gereleveerd te worden.
Bewijzen zij ons geen onschatbare diensten bij de ver
delging en het verjagen van ratten en muizen? Heb
ben wc tot nu toe eenig middel gevonden zoo afdoende
tegen do schadelijke knagers als de katten? Op En-
golsche schepen neemt men voor dit doel dan ook al
tijd eenige katten mee op reis en hier zijn het de lieve
lingen van het scheepsvolk, door oud en jong worden
zij vertroeteld. Een andere goede eigenschap van de
katten is haar groote reinheid. Er is geen huisdier
dat wat dit betreft het den menschen zoo gemakkelijk
maakt. Men behoeft een kat niet te wasschen, poes
zorgt daar zelf wel voorDe Angorakatten maken
daarop geen uitzondering, zoodat het yerkeerd is haar
de lange zijde-aehtige haren uit te kammen. Zij ma
ken die zelf niet alleen- schoon en glanzend doch zor
gen er ook voor dat het haar nooit in de war zit. Dit
geldt voor alle katten van dit langharige ras, zooals
de Perzische katten, die meestal blauw-grijs van kleur
zijn.
De kat stelt verder niet bijzonder hooge eischen wat
haar voedsel betreft zij is in 't minst niet kieskeu
rig. Waar zij echter wèl op gesteld is, is dat zij haar
voedsel regelmatig en op tijd krijgt, anders krijgt ze
zoo'n last van den honger, dat zij de verzoeking om
stalletjes te snoepen en wat weg te pakken niet kan
weerstaan. En komt het dikwijls voor dat men de kat
niet op tijd wat geeft, dan verwildert het dier tenslotte
geheel. Zij gaat dan de velden in om zelf voedsel te
zoeken, wat zeer nadeelig voor haar aard is. Alle3
wat zij dan te pakken kan krijgen is haar welkom: vo
gels, kuikentjes enz. Zij wordt dan met recht een roof
dier genoemd en waar zij kans ziet slaat zij haar slag.
Wordt zij echter goed onderhouden dan merkt men
niets van deze woeste natuur dat katten verwilde
ren en diefachtig worden, komt dus op rekening van
de nalatigheid der eigenaars. In vergelijking met den
hond moet de kat zich nog altijd bescheiden op den
achtergrond houden. Aan den hond wordt veel meer
belangstelling bewezen. Veel zijn de vooroordeelen
die tegen haar bestaan. Altijd is poes als asschepoes-
ter behandeld. Zeker zal daarin veel verbeterd worden
door den onlangs opgerichten „Duitschen bond voor
kattenbeseherming," welke vereeniging zich ten doel
stelt de vervolgingen en veelvuldige kwellingen waar
aan dit nuttige huisdier blootstaat een eind te doen
nemen.
Terwijl er van den hond thans meer dan honderd
rassen voorkomen, zijn er van katten maar weinig ras
sen. De afwijkingen tusschen de verschillende rassen
bestaan eigenlijk alleen in de verscheidenheid van
haar soort en kleur. De lichaamsbouw verschilt maar
zeer weinig. Op het eiland Man komt evenwel een
kattensoort voor, die geen staart heeft. De ruggegraat
eindigt in een knobbeltje, waar haren omheen ge
plaatst zijn. Ook hebben deze katten achterpooten,
die in verhouding tot de andere lichaamsdeelen te
groot zijn, waardoor zij in staat worden gesteld nog
beter dan andere katten te kunnen klimmen en sprin
gen. Men heeft meer dan eens gezegd dat in Oost-
Azië en op de Australische eilanden ook zulke katten
voorkomen en in Japan en Sumatra. De oorzaken van
het afwezig zijn van de staart worden gezocht in plaat
selijke omstandigheden waar ieder en alles zich ten
slotte meer of minder bij gaat aanpassen. Waar
schijnlijk bleek dat bij den strijd om het bestaan op het
eiland Man, de staart hinderlijk was voor de katten
en moeder natuur was daarom zoo vriendelijk daarin
op deze afdoende wijze te voorzien.
Men moet de huiskatten wèl onderscheiden van de
wilde katten; deze zijn veel gedrongener dan de eer
sten, en behalve dat ook grooter en haar staart is ster
ker. Verwilderde huiskatten beschouwt men meestal
als gelijk aan wilde katten, wat toch zeer foutief is.
De stammoeder van al de huiskatten (dus al de rassen
daarvan) is de Nubische kat, zoowel van de langharige
als de gewone. Van de langharige katten is de Ango
ra-soort de meest gezochte. Het is een mooi dier, wel
iets op een leeuwtje gelijkend met de neerhangende
manen. Vooral zijn gezocht zilverkleurige en witte
exemplaren, waarna volgen blauwe, zwarte, grauwe en
isabellakleurige dieren. Hoog geschat wordt door kat-
tenvrienden de driekleurige Angorakat, die den naam
draagt van Trikolore. Men heeft wel proeven geno
men met het fokken van nieuwe soorten katten, doch
de resultaten daarvan zijn weinig bevredigend. De kat
ten laten zich geen voorschriften geven op sexueel ge
bied. Zij trekken 's nachts op liefdesavonturen uit,
zoo vaak als zij willen. Wanneer men de katten met
meer aandacht gadesloeg en met meer zorg behandelde
zou het misschien echter kunnen gelukken door paring
van verschillende dieren andere soorten in het leven te
roepen, met mooie kleuren of mooi haar.
Onze huiskat is kortharig. De kleur varieert tusschen
wit en zwart, waar éénkleurigen bij zijn en gevlekten.
Paringen tusschen deze katten en de wilde heeft men
vaak opgemerkt. In Engeland trok voor een paar
jaar vooral de aandacht een witte kat met blauwe
oogen. De zwartgestreepte Cippruskat heeft zwarte
ballen aan de pooten, en zwarte zolen aan de achter
pooten. De Karthauserkat heeft ook zwarte voetzolen,
voorts zwarte lippen en is langharig, welk haar al de
kleuren kan hebben tusschen grauw en blauw. De
Spaansche kat heeft vleeschkleurige lippen en voetzo
len, het haar zit in groote vlokken op het dier, kleur
wit en zwart of roodachtig. De Siameesche kat is wit,
heeft een donkeren staart, terwijl de voorste gedeelten
van de pooten dik zijn en zwart van kleur. De Chi-
neesche katten hebben lang haar en hangooren. En
zoo zijn er nog vele variëteiten.
SPROKKELINGEN.
Pinksterbloemzingen.
In verschillende streken van ons land bestond de ge
woonte, dat kinderen met Pinksteren zingende rond
trokken en aalmoezen zamelden; de manier, waarop dit
zoogenaamde Pinksterbloemzingen plaats vond, was in
velschillende doelen des lands nog al uiteenloopend; in
het begin dezer eeuw werd te Amsterdam de Pinkster
bloem voorgesteld door een klein meisje, in een open
kinderwagen zittend of liggend, zij en het wagentje
versierd met gekleurde papieren en bloemen. Eenige
grootere meisjes, soms ook wel eene vrouw, vergezel
den en omringden het wagentje, voor elk huis stilhou
dende en eenige Pinksterliedjes zingende of opdreu
nende, tevens met een schaal of schoteltje geld opha
lende. Het gebruik was reeds van ouden datum en
wijl het aanleiding gaf tot bedelarij en afpersing,
reeds in 1612 te Amsterdam, in 1646 te Enkhuizen, in
1635 in Kennemerland verboden. Te Schermerhorn is
bet echter steeds onvervalseht in zwang gebleven; daar
zijn het gebleven giften of bijdragen, die vrijwillig
worden uitgereikt aan de bloem van het dorpmeisjes,
welke in vroegere tijden op Pinksteren, als bruiden
van de Kerk werden aangenomen en die giften ont
vingen om feest te vieren.
De liedjes echter, welke bij die gelegenheden gezon-