DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Honderd en tiende jaargang.
1908.
WOENSDAG
8 J U L I.
een ONDERWIJZER,
BINNENLAND.
No. 158.
LANDWEER.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
vïTXviy
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Klein-Frankrijk en Groot-Brittanje.
Fransch-Britsche tentoonstelling IV.
Provinciale Staten van Noord-Holland.
Ontslag van gehuwde onderwijzeressen.
Hof van Arbitrage.
RECHTZAKEN.
Arrondissements-Rechtbank te Alkmaar.
COURANT.
De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR
herinnert den verlofgangers der militie die bestemd
zijn op 1 Augustus 1908 naar de landweer over te
gaan, aan huüne verplichting om zich na 1 Augustus
1908, doch vóór of op 30 Augustus d. a. v. ter
gemeente-secretarie aan te melden, onder overlegging
van hun militair zakboekje.
Alkmaar De Burgemeester voornoemmd,
Juli 1908. G. RIPPING.
Aan de Derde Gemeenteschool (Hoofd de heer
P. Schipper) te Alkmaar wordt gevraagd
bevoegd tot het geven van onderwijs in vak j.
De jaarwedde bedraagt volgens de bestaande, nog
niet herziene verordening van f 700 tot f 900. Voor
hoofdakte f 100 meer. Tegemoetkoming huishuur f 100.
Stukken in te zenden aan het Gemeentebestuur
vóór 21 Juli a.s.
P.
ALKMAAR, 8 Juli.
Onder de admiraals der Engelsche vloot heerscht te
genwoordig eeji bijzonder slechte verstandhouding. De
bladen hebben dit publiek gemaakt en de heer Arthur
Lee, burgerlijk lord der admiraliteit in het ministerie-
Balfour heeft er in de „Times'' over geschreven.
Ieder weet, zoo schreef de heer Lee," dat Lord Char
les Beresford, de opperbevelhebber van de Kaïraal-
vloot, n}et overweg kan met Sir Percy Scott, den be
velhebber van zijn smaldeel kruisers, en met Sir John
Tisher, den eersten zeelord der admiraliteit. Maar
dat mag zoo niet duren, zeide de schrijver. Wij geven
jaarlijks meer dan 360 millioen gulden uit om de
sterkste yloot ter zee te hebben. Daartoe is het echter
pok noodig, dat er volstrekte eendracht is tpsschen de
bevelhebbers. Evenwej dp heeren bevelhebbers
staan op zeer slechten voet met elkaar en dage
lijks worden er berichtjes gelanceerd, die deze onharte
lijke verhouding illustreeren. Zoo zou admiraal Beres
ford zelfs de hand hebben geweigerd, die Sir John
Fisher, zijn chef, hem had toegestoken. En ook wordt
gemeld, (Jat Eord Beresford bij de oefeniitgen van de
vorige week een manoeuvre gecommandeerd had, die,
wanneer zij uitgevoerd ware geworden, onvermijdelijk
een botsing zou hebben veroorzaakt tusschen den krui
ser „Argyll" en den „Good Hope", waar schout-hij-
nacht Scott aan boord
De „Argyll" volgde het gegeven bevel op, maar de
„Dood Hope," gaf uiet het signaal, dat de order op
gevolgd zou worden uit vrees, dat daarvan een ramp
het gevolg zou zijn.
Men begrijpt, dat liet voor lord Charles Beresford
niet aangenaam is nu hij, op voet van oorlog staande
met zijn chef, wordt beticht van onvoorzichtigheid, of
wat nog erger is, van onbekwaamheid. Maar de admi
raal heeft zich vroeger gunstig onderscheiden. Zijn
moed en zijn beleid bij het bombardement van Alex-
andrië in 1882 aan boord van de „Condor" heeft het
Engelsche volk niet vergeten. Men ziet in hem den
aanvoerder van een eventueelen oorlog met Duitsch-
land. En dien man zou de Engelsche regeering moe
ten laten vallen? Het wordt haast niet mogelijk ge
acht. Niet nlleen' beschikt de admiraal over een groo-
ten invloed, maar ook zou het hem, zoodra hij ontslag
uit den dienst heeft gekregen, slechts weinig moeite
kosten een parlementszetel te veroveren en hij zou dan
waarschijnlijk in het parlement ongezouten kritiek
oefenen op de inrichting der Engelsche zeemacht. De
regeering-zal dus moeten trachten pen einde te maken
aan de oneenigheid, die niet alleen onaangenaam is,
maar bovendien den goeden geest en de discipline op
de vloot ondermijnt en de veiligheid van bet land in
gevaar brengt. Doch dit is evenwel gemakkelijker ge
zegd dan gedaan. Sir John Fisher heeft ook zijn ver
diensten: hij is een goed zeeman en tevens een goed
patriot. Hij is alleen maar vyat lastig, wil de vloot
nog maar altijd grooter zien en reeds dertien maal
heeft hij, die om zijn verdiensten door lord Kosebery
eens „de Kitchener van de vloot" werd genoemd, zijn
entslag gevraagd, omdat hij zijn zin niet geheel en al
kon krijgen, maar nog steeds is hij in functie. Tegen
over de natie zou de regeering het zeker niet aandur
ven hem zijn ontslag te geven, wanneer hij het in ver
band met zijn buitensporige eischen betreffende de be
wapening vroeg, en waardoor een oplossing van de
kwestie kon worden gekregen, daar het geschil tus
schen de heeren Beresford en Scott tenslotte maar
bijzaak is.
De regeering staat dus voor een moeielijk dilemma.
En dan bovendien nog lastig gevallen te worden dooi
de suffragettes, die de leden van het kabinet op» alle
mogelijke en onmogelijke wijzen vervolgen! Maar het
ministerie zal eerder een beslissing' hebben te nemen
in de vlootkwestie dan in het vraagstuk van het vrou
wenkiesrecht. Zóó gaat het niet langer, zeggen de
marine-specialiteiten, die het kunnen weteu.
De titel van dit artikel, waarin gesproken wordt
over de exposities der koloniën, klinkt misschien wat
vreemd.
Klein-Frankrijk en dat terwijl de republiek groo
te gebieden koloniseert Toch is deze titel niet zoo
onjuist als liij wellicht lijkt: als koloniale mogendheid
toont Frankrijk zich op deze tentoonstelling op z'n
smalst. liet verschil tusschen de koloniale exposities
van beide landen is eenvoudig enorm en als buiten
staander krijgt men den indruk, dat de Engelsehman
fier en blijmoedig door de paviljoenen zijner koloniën
ljan wandelen, de Franschman daarentegen slechts
met naijver en droefenis.
De Engelsche koloniën doch daarover straks.
Eerst willen we de gebouwen der Fransche overzeesche
bezittingen behandelen en dat kan gauw geschieden.
Van buiten zijn de weelderige paviljoenen der Fran
sche kolonieën met hun schitterende versieringen wel
interessant. Maar zij vormen het mooie, het te mooie
uiterlijk, wat daar binnen zich bevindt is over het ge
heel povertjes. Het is vergulde armoe. Het mist
voornaamheid en karakter. Er zijn uitstallingen die
bont en leelijk zijn als rommelmarktstalletjes en met
gegil en geschreeuw trachten koopvrouwen en kooplie
den hun exotische waar aan den man te brengen
bij voorkeur tegen Cayennepeperdure prijzen. In deze
gebouwen schijnt den exposanten de grootsche gedach
te dezer tentoonstelling ontgaan te zijn. En blijkbaar
heeft de Fransche regeering zich heel weinig er over
bekommerd hoe de koloniën voor den dag zouden ko
men, hen weinig bijgestaan met raad en daad en geld
macht der gewoonte? Het is, alsof het voldoende
was, dat mams. Marianne schitterde en gefêteerd werd
aan de Theems de dochters mochten dan wel als ko
loniale Asschepoesters verschijnen.
Mogelijk is het, dat er in deze gebouwen in verscho
len hoekjes ppg heel wat belangwekkends te zien is.
Wij hebben het echter niet gevonden. Ons stond dit
gebouwen-complex al heel gauw tegen. Men haakt er
naar die paviljoenen te verlaten, waarin treffende in
drukken zeldzaam zijn, te meer wijl er hier elders zoo
veel te genieten of te leeren valt. En als men eerst de
Fransche koloniën heeft bezichtigd, dan aarzelt men
wel een oogenblikje voordat men aan de Engelsche be
gint. Doch niet zoodra heeft men den voet over den
drempel van een Engelsch-koloniaal gebouw gezet, of
men bespeurt een anderen geest. Nemen we bijv. Ca
nada. De Canadeesche regeering liet voor eigen reke
ning een prachtpaviljoen bouwen en het binnentreden
daarvan geeft geen teleurstelling. Al dadelijk wordt
men getroffen door een groote beeldengroep, de En
tente Cordiale. Men ziet daar koning Eduard en
president Fallières elkaar hartelijk de hand schudden.
En onmiddellijk daarnaast is een tweede groep waar
bij in het Engelsch en het Fransch gedrukt staat:
„Eerste entente cordiale 1841. De Fransche provincie
Neder-Canada vea-eenigt zich met de Engelsche pro
vincie Opper-Canada." Hier wordt de beteekenis dei-
tentoonstelling gevoeld en hier is ook alweer de ge
schiedenis aan het woord bij monde van zakenmen-
schen, die handig gebruik weten te maken van een
langyergeten historische gebeurtenis, en die deze op
liet juiste oogenblik weer oprakelen, er bijzonder re
liëf aan geven. Waar men gaat of staat, overal wordt
men getroffen doo,r zinnebeelden van groote welvaart
natuurlijk is het beeld van Canada geflatteerd,
want ook daar heeft men geleden onder de groote de
pressie.
Wonderschoone trofeeën zijn er vervaardigd, enkel
van gewassen en de bijschriften zeggen ons, dat er in
Canada genoeg koren verbouwd wordt om te voorzien
in de behoefte van allen, die Engelsch onderdaan zijn.
Er is een schilderachtig Canadeesch stukje natuur na
gebootst met veel water en daarin ziet men verschei
den bevers druk aan den arbeid. Die nijvere beesten,
de knappe houtbewerkers met hun veelgevraagde vach
ten, heeten de symbolen te zijn van „degrootstekolonie
der wereld met de grootste bosschen op aarde." Door
getallen en andere gegevens wordt hetgeen in den vo-
rigen zin tusschen aanhalingsteekens geplaatst is ge
ïllustreerd. Men heeft daarbij evenwel zorg gedragen,
dat de oogen van de bezoekers niet te veel worden ver
moeid, Jat hun aandacht niet te zeer wordt afgeleid
van de hoofdzaak, die toch is en blijft de expositie
van producten. Maar des ondanks weet men bijv. heel
handig even te vermelden, dat Canada, 30 maal zoo
groot is als Gruot-Brittanje en Ierland samen, en dat
het slechts 7 millioen inwoners telt. Het spreekt wel
van zelf, dat zulke gegevens niet zonder doel zoo dui
delijk voor oogen worden gesteld
Van geschreeuw en getier, van trachten om door
druk-doen de aandacht te trekken is hier geen sprake.
Ong-ewenschte mededeelingen worden niemand opge
drongen. il men inlichtingen, dan behoeft men
maar even te vragen en dan worden ze gaarne ver
strekt, kort maar beleefd en duidelijk, zonder overbo-
digen omhaal van woorden, maar ook zonder poging
om tot koopen te lokken.
Elke kolonie heeft het mooiste en het duurste ge
zonden, dat het bezit of voortbrengt en dit op de sma
kelijkste of meest doeltreffende wijze uitgestald.
Zoo heelt Columbia een schat van schoone vruchten
geëxposeerd en in fraaie reuzenuitstalkasten liggen
duizenden gaaf-uitziende, glimmende appelen, waarin
men zoo zou willen bijten. Het is niet te gelooven
hoeveel appelen de bezoekers doen watertanden.
Trouwens „Britseh Columbia streeft het appelen-
land Californië naar de kroon."
Rijk aan natuurschoon is het paviljoen der staten
van Australië. Daar is bijv. een heerlijke tuin aange
legd, waarin heel de exotische flora van het eiland-
continent wast en bloeit een levende, kleurrijke
bladzijde van een encyclopaedic. Er is een rotspartij
met oen klaterenden waterval, er is een heele kolen
mijn in het klein. En er is een groote, zwarte triumf-
boog-, van onder tot boven verguld, die geheel van
edel metaal heet te zijn, en wel van het goud, dat in
ruim 40 jaar tijds in Victoria is gedolven. De getallen
van gewicht en waarde staan er op^en zoo weet ieder,
dat deze ééne kolonie in dit tijdperk aan goud alléén
een kapitaal van rond 3300.000.000 gulden heeft opge
leverd. Maar ook zijn er kamers gemaakt van Austra
lisch hout en in die kamers vindt men meubels, even
eens van Australisch hout vervaardigd. Elders zijn
pyramiden van wol opgericht en deze aanschouwende
bedenkt men, naar het klassieke voorbeeld, dat van de
toppen dier onwezenlijke wol-pyramiden toch een reus
achtig beschavingswerk op ons neder ziet. Het is im
mers nog maar ruim een eeuw geleden, dat de Engel
sehen Australië alleen geschikt achtten voor een ver
banningsoord, een strafkolonie. Het goud lokte aan
vankelijk de blanke menschen van verre, die weldra
evenwel op andere wijze in hun onderhoud moesten
voorzien en de groote Australische weiden hebben ge
maakt tot de uitgestrekte bases van reusachtige vee
teelt. En zoo is het kunnen gebeuren, dat in honderd
jaar tijds de woluitvoer van nog geen honderd kilo is
gestegen tot een waarde van honderden millioenen
gulden jaarlijks
Zoo zien we óveral en wij hebben het hier slechts
met enkele grove lijnen kunnen schetsen rijkdom
aan natuurlijke voortbrengselen maar ook aan pro
ducten van een zich met reuzenschreden ontwikkelde
nijverheid in symbolische vormen vóór ons, en telkens
worden we getroffen door nieuwe andere zinnebeeldige
voorstellingen, die getuigen van vernuft en smaak.
Zoo voelen we in elk gebouw de grootheid van Groot-
Brittanje en klaar wordt in ons het besef, dat er onder
Engelsche vlag met weergalooze vlijt en energie en
met schitterende resultaten wordt gewerkt. Maar ook
krijgen we den indruk, dat er daar ginder over de zee
ën nog altijd plaats is voor Engelsch geld in Engel
sche ondernemingen.
En heel, heel duidelijk staat het ons voor oogen, dat
zulk een tentoonstelling moet strekken tot ver
sterking van het nationale bewustzijn van den En
gelsehman, zijn trots op de welvaart en de beschaving
in het onmetelijke rijk waar -geen welvaart en geen
beschaving is, leert de expositie nietmoet doen
toenemen.
Dit de koloniën zullen de Engelsche onderdanen
óók overkomen en dan zullen ze met eerbied aanschou
wen wat naast het moederland de andere bezittingen
hebben ingezonden.
Macaulay laat in de toekomst een Nienw-Zeelander
mijmeren op de puinhoopen van Londen. In deze wit-
te-palelizen-stad zal de Nieuw-Zeelander echter óók
zitten mijmeren.... over de ontzaggelijke machtsont
plooiing, welke hij hier gesymboliseerd voor zich ziet.
Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat de
regeeringen van moederland en koloniën de handen
ineen hebben geslagen en tevens met volle handen
schatten hebben uitgegeven om de Britsche koloniale
af deeling te maken tot hetgeen ze geworden is. Zou
1' rankrijk, de lessen, die de bevriende natie hier geeft,
ter harte nemen; inzien, dat het zich met een Fran
sehen slag van de koloniën af maken een verkeerd stel
sel is; begrijpen dat men, om belangstelling voor de
ovefzeesehe bezittingen te wekken, moet beginnen met
hare rijkdommen en hare andere voordeelen zoo dui
delijk mogelijk aan het moederland te laten zien?
En zouden ook andere koloniale/ mogendheden op
Shepherd s Bush niet van Groot-Brittanje kunnen lee
ren?
Ds zomerzitting van de Staten werd gisteren te
Hl/4 uur door den commissaris van H. M. de Koningin,
mr. G. van Tienhoven, op de gebruikelijke wijze met
gebed geopend.
Mededeeling werd gedaan van tal van ingekomen
stukken, waaronder aanvragen om subsidie voor een
op te richten handelsschool te Alkmaar, voor een vis-
scherijschool te Marken, voor een handelscursus der
R.-K. Middenstandsvereeniging te Haarlem, voor de
kweekschool van machinisten te Amsterdam, voor een
vakschool voor drogisten, te idem, en voor een stoom-
bootdienst van Vlieland en Terschelling met den vas
ten wal.
De Kamer van Koophandel, te Alkmaar, verzocht
het gebruik van loodwithoudende verven niet te ver
bieden.
Al deze verzoeken werden gesteld in handen van
Gedeputeerde Staten om advies.
Onderzocht werd de geloofsbrief van het meuwge-
kozeu lid der Staten, in Amsterdam IV, mr. J. Kap-
peyne v. d. Coppello. Na goedkeuring %verd tot toelating
besloten.
Ook werden onderzocht en goedgekeurd de geloofs
brieven vau Mr. \V. H. Rutgers gekozen voor het dis
trict Weesp.
De voorzitter wenscht mr. baron W. Röell en den
heer H. J. Calkoen geluk met het 25-jarig lidmaat
schap der Staten, ook spreekt hij woorden van hulde
over mr. Th. Heemskerk die, ware hij niet tot mi
nister benoemd, eveneens vijfentwintig jaar lid zou
zijn geweest.
Hij herdacht de heldere, geestige, doch nooit kwet
sende aanvallen van mr. Heemskerk en wenschte hem
toe, dat hij in zijn nieuwe hooge betrekking werkzaam
zal kunnen zijn tot heil van uen Staat. (Applaus).
Staande hoorden de leden aan de hulde, gebracht
aan de nagedachtenis van het overleden lid H. J.
Hijmans.
Alle voorstellen werden commissoriaal gemaakt, be
halve dat over de melkvoorziening, dat a.:j. Donderdag
om 11 uur in de afdeelingen zal worden behandeld.
Gekozen werd tot buitengewoon lid van Gedepu
teerde Stateu met 71 van de 74 stemmen mr. F. T.
Westerwoudt.
De eerste openbare zitting zal plaats hebben 21 Juli
a.s. om IOI/2 uur des morgens.
Men meldt aan de N. R. Ct.
Naar men heden vernam hebben Gedeputeerde Sta
ten van Zuid-Holland hunne goedkeuring gehecht aan
het besluit van den gemeenteraad van Rotterdam in
zake het ontslag van onderwijzeressen bij de openbare
scholen aldaar bij het aangaan van een huwelijk.
Het is zoo goed als zeker, dat het Internationale
Hof van Arbitrage te Den Haag tegen het laatst de
zes jaars geroepen zal worden tot beslechting van een
tusschen de Yereenigde Staten van Noord-Amerika en
den staat Canada gerezen verschil betreffende de uit
oefening der visscherij.
Zitting van Dinsdag 7 Ju li.
Diefstal van puin.
De eerste beklaagde Pieter H., landbouwer te Yen
huizen had op 24 April te Venhuizen van een voetpad,
dat over zijn land gaat ongeveer 13l/2 MJ kalkpuin
gehaald, dat aan de gemeente behoorde.
De burgemeester van Venhuizen, Cornelis Vis, ver
telt de rechtbank uitvoerig de geschiedenis van dit
voetpad, dat ongeveer 30 jaar geleden aan de gemeente
Venhuizen geschonken is. Van gemeentewege is er
puin opgebracht, omdat het in zeer slechten toestand
verkeerde. H., wien dit niet naar den zin was, liet
dit er afhalen. Beklaagde, die verleden jaar pas eigenaar
van het land is geworden, waarover dit voetpad loopt,
verklaart het wel te hebben onderhouden. „Maar",
merkt hij zeer philosophisch op „een landpad is
maar een landpad en blijft maar een landpad en met
regen wordt een landpad natuurlijk slecht."
Simon Munter te Venhuizen heeft het puin wegge
haald en in een sloot van H. geworpen op een plaats
door dezen daarvoor aangewezen. Hij had H. wel eens
hooren zeggen, dat hij daar een dam wilde maken,
dus bekl. heeft blijkbaar z'n eigen voordeel op 't oog
gehad met het in 't water laten werpen van het puin.
Folkert Roodenboog, rijksveldwachter te Venhuizen,
heeft proces-verbaal van de zaak opgemaakt. Ook hjj
heeft bekl. hooren praten van een dam.
De Officier van justitie beschouwt beklaagde als het
type van een koppigen, Noord-Hollandschen boer niet
alleen, maar ook van dat van den inhaligen boer.
Bekl. beweert een gedeelte van het pad verlegd te
hebben om de gemeente ter wille te zijn, maar hij
heeft er blijkbaar een voordeeltje uit willen slaan.
Z.E.A. eischt ter zake van diefstal f 25 boete subsi
diair 10 dagen hechtenis.
Beklaagde vroeg vrijspraak en zegt, dat indien hij
daar een dam maakt, dit voor vele gemeentenaren een
voordeel zal zijn.
Diefstal van een parapluie.
Wilhelmus Hendricus B., gedetineerd in het huis
van bewaring, was ten laste gelegd dat hij den 15en
Juni 1908 een parapluie had weggenomen, ten nadeel e
van Maartje v. d. Velde te Limmen. Beklaagde be
kent het feit en vertelt, dat hij van Haarlem kwam
loopen dien dag en het niet verder dan Limmen bracht.
Te weinig geld hebbende om met de stoomtram naar
Alkmaar te gaan, besloot hij aan den burgemeester
een kleinigheid te vragen. Door de dienstbode werd
hem daar evenwel de boodschap overgebracht, dat hjj
zich maar naar de rijksveldwacht moest begeven om
uit te rusten en een boterham te gaan eten. Hieraan
werd door hem echter geen gehoor gegeven, maar
hij nam een parapluie weg uit een bollenschuurtje.
Deze trachtte hij in de herberg te verkoopen, wat hem
niet gelukte. Ge uige Maartje v. d. Velde herkent de
parapluie als haar eigendom.
De O. v. J. zegt niet veel waarde te hechten aan
het berouw dat beklaagde toont. Hij kan zich niet
laten vertederen door de houding die beklaagde thans
aanneemt, men moet rekening houden met het vleesch
dat men in de kuip heeft. Zooals meerdere oud
militairen, wat bekl. ook is, verbrast hij het pensioen,
zooara het in zijn handen is en heeft dan weer gerui-
men tijd geen geld om van te leven. Tegen bekl.
wordt 3 maanden gevangenisstraf geëischt.
Mr. Prins, als verdediger optredend, vraagt een g< -
ringere straf.
Baldadigheid.
Jan v. D., Johan W., Simon P., Etsen K. en Jan
de L. stonden hierna terecht. Zij waren gedagvaard,
omdat ze den 11 Mei 1908 's avonds te Valkoog zich
op het erf van Klaas Kos hadden begeven, zonder
van dezen daartoe verlof te hebben bekomen en daar
baldadigheden hadden uitgehaald.
Getuige Klaas Kos vertelt, dat zijn woning op een
afzonderlijk erf staat, dat aan den voorkant met een
hek van den weg is afgescheiden, 's Nachts hoorde
hij rumoer en toen hij opstond zag hij twee jongens
vluchten. Buiten gekomen stonden daar nog 7 per
sonen, n.l, zijn broer Gerrit Kos met z'n meisje en
Cornelis Schrijver met zijn meisje, benevens drie jongens.
G. Kos, Schrijver en de beide meisjes Jannetje
Michielsen en Dientje Kapteijn als getuigen gehoord,
verklaren dat zij op het erf gingen, omdat de jongens
achter hen aan liepen en zij van hen af wilden.
De jongens gingen mee op het erf en Jan van D.
en Johan W. haalden de baldadigheden uit, zij gooiden