DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 181. Honderd en tiende jaargang. 1908. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. DONDERDAG 6 AUGUSTUS. Gemeenteraad van Alkmaar, Telefoonnummer 3. Alkmaar, 6 Aug. Gisteren spraken we op deze plaats over graa* Zeppelin en zijn grooten tocht. Wij spraken de hoop uitdat de koene luchtreiziger behouden te Friedrichshafen zou aankomen. Ongeveer op hetzelfde oogenblikwaarop de lezer dat artikel onder de oogen kreeg, ontvin gen we het volgende telegram „Berlijn. Zeppelin in ballon van middag 3 uur bij Echterdingen door onweer overvallende ankers losgereten en uit elkaar gespat, verschei dene personen verwondZeppelin niet gewond maar troosteloos." Dit is de humor van de natuur, die wreed is. Op hetzelfde oogenblik," waarop de mensch een schitterende overwinning behaalt op een der oude elementen (de' lucht) komt er een ander (het vuur) dat hem een gevoeligen slag toedient. Als een zeepbel^ is „de Zeppelin"iuit elkaar gespat maar^ aan'de (waarde van" Zeppelin zelf doet dit niets af. Hij heeft inderdaad de lucht veroverd en de Duitsche regeering heeft dit erkend, door hem onmiddelijk uit te (betalen het bedrag van 500,000 mark, dat bij de rijksbegrooting voor 1908 werd uitgetrokken als schadeloosstelling voor zijn langjarigen, opofferenden en scheppenden arbeid in het belang van *den bouw van een|bestuurbaar luchtschip. ^Thans nog een enkel^ woord over den tocht, die zoo ongelukkig is geëindigd. Dinsdag kwart voor 7 uur 's morgens had de opstijging te Friedrichshafen plaats te Schafl- hausen was men om 7.40te Waldshut te 8.40 te Basel te half tien; te Neu Breisach tien minu ten vóór 11 te Straatsburg 12.10. Te halt 2 zweefde het luchtschip boven Karlsruhete 2 uur vloog het te Speyer den Rijn over in de richting van Mannheim. Te 2 uur 40 was het boven Mannheim. Het luchtschip bleef op- en neervaren boven Mannheim tot 3 uur 15. Toen voer het naar Worms. Boven Worms bleef het heen en weer kruisen, allerlei bewegingen uitvoerend. Om half 5 zag men het luchtschip te D^rm stadt en verdween het in de richting Mainz. Te half 7 kwam te Mainz de tijding dat de Zeppelin IY wegens schade aan een der schroeven was neergedaald in een kreek aan den Rijn, te Oppenheim. De neerdaling geschiedde langzaam en onder gunstige omstandigheden op een schipbrug. De genie uit Mainz hielp erbij. Om over 10 steeg het weer op, den loop van den Rijn volgend, in de richting Mainz, voor de duizenden juichende toeschouwers zichtbaar aan zijn lichten. Om 11 uur 's avonds zweefde het luchtschip boven Mainz en begon nu de terugreis, stroom opwaarts langs den Rijn. Om half 12 werd het gezien boven Biebnch. Woensdag 5 Augustus. Om 4 uur 's morgens vloog de Zeppelin te Eppingen over de Wur- temburgsche grens; 5 uur 10 werd hij gezien te Ludwigsburg5 uur 20 vloog hij over Stuttgart. 8 uur 's morgens had de tweede nederdalin6 plaats in de Filder bij Echterdingen. Toen waren dus 9/j0 van den weg Constanz-Mainz en terug, 1200 kilometers, volgens den vastgestelden weg, afgelegd. De ontdekker heeft dus fonds, waaruit hij weer kan putten. En ongetwijfeld zal het Duitsche volkdat hem heeft gehuldigd als een nationalen held, dat voor hem een buitengewonen geestdrift aan den dag gelegd heeft, hem thans niet in den steek laten. Waar hij in het verleden zich steeds tegen alle mogelijke teleurstellingen bestand heeft getoond, daar is het te verwachten, dat hij ook thans niet zal blijven wanhopen. Hij moge nu „todesbetrübt" zijn, weldra, hopen wij, zal hij „himmelhoch jauchzen." Thans is hij veel verder zijn doel genaderd dan in 1906, toen den 18 Ja nuari zijn tweede luchtschip door een orkaan uit elkaar werd geslagen. Zijn succes heeft over tuigd de ballon mag in vlammen zijn opgegaan, de uitvinding is gebleven. Om twee uur 's middags vloog het luchtschip in brand en werd geheel vernietigd. De Duitsche bladen geven natuurlijke geest driftige verslagen zij kenden gistermorgen den afloop nog niet. Wij geven er echter de voorkeur aan, mede te deelen, hetgeen een Nederlandse!) ooggetuige meldt. In „Het Volk" lezen we nl. een bijzondere ([correspondentie uit Mannheim, van iemamd die zich in Heidelberg bevond. „Alles stormde naar de treinen naar Mannheim. Wij ook. Extra-treinen waren ingelegd. Ruim 2 uur reden wij met den laatsten extra tram af. Het publiek was in een onbeschrijfelijk opgewonden toestand, want 't ging er om nog tijdig in Mannheim te zijn, 't was de uiterste kans. In dien stampvollen 3den klassewagen heerschte een nerveuse spanning, waaraan geen onzer zich onttrekken kon. Eensklaps roept een partijgenoote uit ons kleine clubje: „Daar heb je 'm, daar heb je 'm Het publiek dacht een oogenblik aan een grap, maar in 't volgende oogenblik, toen ook wij „Zeppelin! Zeppelin!" riepen, vloog alles in dezelfde richting op de raampjes af. Toen begon een tooneel, zooals wij zeker nooit meer zullen beleven. Het werd steeds meer dui delijk, dat 'tzeer de vraag zou zijn of 't lucht schip niet eerder dan wij te Mannheim zou aan komen. Wij zagen zijn vormen steeds scherper het langwerpige dolfijnvormige gevaarte naderde met angstige snelheid en dreigde ons achter te laten, t Scheen, alsof een wedren begonnen was, tusschen luchtschip en trein, 't Publiek raakte in de hoog ste spanning. Zouden wij of Zeppelin 't eerst op de Rijnbrug tusschen Mannheim en Ludwigs- hafen zijn Een oogenblik moest de trein stop pen. De passagiers gilden uit de wagens: „Wei ter! weiter!" (Verder, verder!) Toen wij Mann heim naderden, was 't luchtschip nog iets achter. De spoorwegarbeiders stonden op verhoogingen langs de wegen, en op het station, op 't post kantoor, op de watertoren enz. stonden de men- schen bij honderden en honderden. Van uit het station moesten wij de Rijnbrng trachten te bereiken, eer 't gevaarte van Zeppe lin er over heen zou zeilen. De automobielen stoven door de straten, de menschen renden naar hun beste, beste krachten. Daar beginnen de stoomfluiten van alle zijden te gillen, kanongedonder klinkt over den Rijn. Zoo staan wij nu op de groote Rijnbrugvóór ons de industriehaven en de honderden fabrieks- schoorsteenen van Ludwigshafen, en boven dat alles komt 't, dat wonder van menschelijke denkkracht. Wij zien, hoe 't gestuurd wordt, recht over ons heen. Schijnbaar langzaam, haast plechtig, beweegt 't gevaarte zich een 200—250 Meter boven de hoofden der verbaasde massa. Men hoort 't suisen der raderen, ziet evenwel door de snelheid de beweging daarvan niet. Een oogenblik is de massa verstomd, maar dan breekt zjj los in een oneindig gejubel. De stoomfluiten gillen, de kanonnen donderen, een geestdriftige massa ziet 't ongekende, 't ongedachte", en een ieder gevoelt, dat daar iets geweldigs gebeurt Wij hoorden reeds, dat het gevaarte, een soort reuzensigaar, bij Vierstein onder Mainz op den Rijn is neergedaald, maar 't doet o.i. aan 't ge heel niets af. Heel Mannheim is nog in opwin ding, de extra-edities der bladen worden als 't ware verslonden." VERGADERING van den op Woensdag 5 Augustus 1908, 's-nam. 1 uur. (Vervolg.) 4. Benoeming van een plaatsvervangend Directeur en een 2den Opzichter-hufpkeurmeester aan het gemeente slachthuis. In verband met een schrijven van den Directeur \an het gemeente-slachthuis houdende het verzoek de benoeming van een plaatsvervangend Directeur en van een 2den Opzichter-hulpkeurmeester aan de genoemde inrichting te willen bevorderen, stellen B. en W. voor: a. den heer O. Roodzant, veearts alhier, tot.ultimo December 1908 te benoemen tot plaatsvervangend Di recteur van het gemeente-slachthuis, op eene beloo ning berekend naar 300 in het jaar; b. het personeel van het gemeente-slachthuis uit te breiden met een 2den Opzichter-hulpkeurmeester en voor dezen beambte dezelfde jaarwedde vast te stellen als voor den lsten Opzichter 600 met 4 tweejaarlijk- sche verhoogingen van 50) evenwel zonder vrije wo- ning, gelijk de 1ste Opzichter bovendien geniet en in verband daarmede de Verordening, regelende het be heer van liet gemeenteslachthuis en den rang, het ge tal, de bezoldiging en de wijze van benoeming van het daaraan verbonden personeel (Gemeenteblad No. 239) in den aangegeven zin te wijzigen. De heer Glin derman zegt, dat in de vorige vergadering reeds met een enkel woord over de aan stelling van deze ambtenaren ia gesproken. Hij is er toen tegen geweest, omdat hij geen dier beide ambte naren noodig acht. Als er een noodig is, is er dan bezwaar tegen, vraagt hij, om een 2en keurmeester te benoemen en deze te belasten met de waarneming van het directeurschap Dat kan toch alleen maar noodig zijn gedurende enkele dagen in het jaar bijv. bij verlof of ziekte van den directeur. Iu deze ge vallen kan de hulpkeurmeester best den directeur vei vangen en op deze wijze kan men de kosten van een plaatsvervangend directeur uitsparen. De voorzitter heeft dezelfde vraag gesteld in de vergadering van B. en W. met den directeur en daarop tot antwoord ontvangep, dat de opleiding van den huipkeurmeester niet van dien aard is, dat hij een directeur kan vervangen. Beter kan men daarvoor iemand benoemen, dan te wachten dat het zoover is. De directeur is dus van oordeel, dat de keurmeester hem niet kan vervangen. Tevens merkt hij op, dat het, indien het mogelijk was, beter zou zijn den len hulpkeurmeester als plaatsvervanger aan te stellen. De heer Glinderman herhaalt, dat die plaats vervanging alleen bij verlof of ziekte noodig is, en zou het dan niet mogelijk zijn dat de le hulpkeur meester, dat is zijn bedoeling, den directeur vervangt. Het bevreemdt hem wel, dat B. en W. thans met dit voorstel komen. Bij de oprichting van het abattoir is lang en bread over het personeel gesproken. Toen is gezegd, dat men met de destijds genoemde amb tenaren kon volstaan. Nu is men van een ander ge voelen, maar dat had men toen ook kunnen weten. Dan komt er nog iets bij. Op zijn hoogst zijn er maar twee dagen, dat het druk is. Vrijdag en Zaterdag is er niets te doenkan dan de hulpkeurmeester niet keuren in de stadEr is vroeger gezegd, dat de hulp- keurmeester huiden moet wegen enz., doch dat is zijn werk niet. Daarom gelo ft spr., dat men deze uitgaven kan besparen. De kosten loopen toch al hoog en dan zou men ten slotte de slachtloonen en de belastingen moeten verhoogen, Dd Voorzitter merkt op, dat de heer Glinderman, als lid der commissie voor het slachthuis, beter over het aantal slachtingen kan oordeelen. De heer Glinderman: Ook daardoor, dat elk te slachten dier bij mij moet worden aangegeven. De Voorzitter stemt dat gaarne toe, doch wil er even op wijzen, dat de heer de Wit als voorzitter der commissie er anders over denkt dan de heer Glinderman. De heer d e W i t zegt daarop, dat zooals reeds ia gezegd, de opleiding van den directeur een geheel andere is dan die van huipkeurmeester. Het bacteri- logisch onderzoek kan alleen door den directeur ge schieden en deze moet ook verantwoord zijn, indien hij tijdelijk afwezig is. Wil men trachten de rekeniug niet te verzwaren door de aanstelling van een plaatsvervanger achter wege te laten, dan gaat men den verkeerden weg op. Men moet steeds iemand hebben voor het bacteriolo gisch onderzoek, en dat kan niet opgedragen worden aan den hulpkeurmeester. De heer de Groot vraagt, of men de commissie van bijstand voor het slachthuis heeft gehoord. Hij verneemt nu, dat er een lid dier commissie tegen is. DeV oorzitter antwoordt bevestigend het voor stel is geheel in overeenstemming met het advies der commissie. De heer de Groot heeft deze vraag gedaan, omdat hij thans een lid heeft gehoord, die er tegen is. De Voorzitter: Het staat in de bijlage, dat bij het voorstel het advies der commissie is gevolgd. De heer de Groot vraagt verder of het Dagelijksch Bestuur er van verzekerd is, dat de heer Roodzant, die naar spr. weet ean nogal drukke praktijk heeft, er altijd zal kunnen zijn, als hij den directeur moet vervangen. De Voorzitter antwoordt, dat de heer Roodzant er altijd zal zijD. De heer L u i t i n g heeft deze verzekering gekregen in de vergadering der commissie. De heer Glinderman wijst er op, dat ook in het Dagelijksch Bestuur een minderheid is; de heer Ter Spill, gaat niet met het voorstel mee. De heer.de Wit zegt daarop, dat de heer Ter Spill meegaat met deze voordracht die alleen bedoelt, de aanstelling voor een jaar. De Voorzitter voegt er aan toe, dat de heer Ter Spill meent, dat de aanstelling van een plaats vervangend directeur niet noodig is, doch dat hij er in kan meegaan, die aanstelling te doen geschieden bij wijze van proef, voor een jaar, d.w.z. dat de heer Roodzant, stel, dat hij benoemd werd met ingang van 1 Augs. b.v., tot 1 Jan. a.s. in dienst is. De heer Glinderman meent dat zulks niet in het voorstel is te lezeD, er blijkt alleen uit, dat een minderheid in het college van B. en W. niet over tuigd is van de noodzakelijkheid der aanstelling. Do heer Van der Feen de Dille vindt geen vrijheid voor het voorstel van B. en W. te stemmen. Da heer Glinderman heeft nog geen antwoord ont vangen op de vraag, hoe het komt, dat er vroeger niet over een plaatsvervanging is gesproken. Hij be grijpt niet, hoe men er nu zoo in eens toekomt. Spr. zou dit voorstel willen zien ingetrokken en eerst eens zien hoe het gaat. Hij meent, dat men de kosten van het abattoir niet moet vermeerderen, zonder dringende noodzakelijkheid. Da V o o r z i 11 e r, die inmiddels de verordening op het slachthuis hseft doen halen, om te doen zien. wat daarin omtrent de plaatsvervanging van den directeur wordt bepaald, leest daaruit voor art. 13, waaruit blijkt, dat bij ziekte of afwezigheid van den directeur in de vervanging wordt voorzien door B. en W. in overleg met de commissie. Nu gaan, zegt hij, B. en W. verder om het oordeel van den raad te vragen, en blijkt men zflfs van m ening, dat vervanging niet noodig is. Die vervan ging zal toch moeten geschieden en spr. bad dan ook al eens gedacht, dat mogelijk den apotheker den heer Van den Berg als plaatsvervanger zou kunnen op treden. De heer Van den Bosch kon zich voorsteller, dat men aarzelt dit voorstel aan te nemen. Inderdaad kan men het zich niet ontveinzen, dat de oprichting van het slachthuis 8l meer heeft gekost, dan men aanvankelijk had gedacht, en hij gelooft ook, dat de exploitatierekening hooger zal wezen dan aanvankelijk gedacht werd. Toen eenmaal tot de oprichting was besloten, heeft spr. bij zich zeiven gezegd we hebben nu een abattoir en nu moeten we maken, dat het zoo goed mogelijk wordt. Wat nu echter de vervanging van den directeur betreft. B. enW. was opgedragen daarin zoo noodig te voorzien en nu zeggen B. en W. tot den raad wij willen een permanente plaatsvervanging. Spr. acht dat niet noodig. Hij is niet op de hoogte van de techniek van het vak, maar hij meent, dat de hulp keurmeester gewoonlijk keurt en de directeur in twij felachtige gevallen. Kan het nu niet, dat de hulp- keurmeester bij afwezigheid van den directeur, in twijfelachtige gevallen de hulp vraagt van bijv. den heer van den Berg, dan kan in den geest van wat de heer Glinderman mogelijk achtte, de hulpkeur meester als directeur optreden, zoo noodig geassisteerd door den stadsapotheker. Kan dat niet, dan hebben B. en W. toch altijd de bevoegdheid op andere wijze in de vervanging te voorzien. Als de directeur ziek wordt dan zijn B. en W. vrij, om in de vervanging te voorzien, zooals zij willen. Daarom vraagt spreker thans alleen willen B. en W. nader overleggen met den directeur of het bacteriologisch onderzoek zou kunnen geschieden met assistentie van den apotheker Om deze reden zou spr. de zaak dan willen uitstellen. De Voorzitter meent, dat daaroi 't best geant woord kan worden door den voorzitter der commissie. De heer de Wit zegt daarop, dat wanneer dat kon, de directeur zeker wel over den apotheker zou hebben gedacht. De apotheker kan echter niet zoo goed zien, als de veearts, of een dier verdacht is. Het bacteriologisch onderzoek van vleesch kan men hem wel opdragen, maar met de inwendige keuring van het vee is hij niet op de hoogte. Spr. gelooft, dat men op den verkeerden weg is, als men bij de vervanging buiten de vakmenschen om gaat. Alleen een veearts kan alle verdachte gevallen nagaan, de hulpkeurmeester ook zelfs niet. Voorts drukt spreker er zijn spijt over uit, dat de tegenwerking bij deze voordracht komt van de zijde van den heer Glinderman, die lid is der slachthuis- commissie, doch nooit de vergadering der commissie heeft bijgewoond. De beer Glinderman geeft toe, dat hij twee vergaderingen niet heeft bijgewoond. De eerste maal heeft hij aan den heer Luiting gezegd, hij kwam hem tegen in den Hout, dat hij op den gestelden datum de stad uit moest. De tweede vergadering was in het abattoir. Daar had spr. niet op gelet, en daarom was hij als vroeger naar het stadhuis gegaan, waar hij daar, de bode op zijn vraag of de heer De Wit er nog niet was, geant woord had dat deze wel zou komen, tot kwart voor vieren had gezeten. In andere commissies waarschuwt men elkaar nog wel eens, ook na de oproeping, maar spr. had geen der heeren meer ontmoet. Ziedaar, zei spr., hoe het kwam, dat ik die twee vergaderingen niet heb bijge woond. Dat is dus uit. Zijn rede vervolgende, zegt hij, dat het genoemde art. 13 der verordening B. en W. den weg aangeeft, ook dan als er een onderzoek moet plaats hebben, dat niet kan geschieden door den apotheker. Voorts zegt hij nog, dat da voorzitter wel niet als voorzitter der slachthuiscommissie hem al eens gezegd had als de directeur praat over uittreding van personeel, houd ik mijn ooren maar dicht. De Voorzitter is van oordeel, dat het niet te pas komt, de inhoud van particuliere gesprekken in openbare zitting aan te halen. Bovendien zegt hij dat hij niet dit jaar doch het vorig jaar voorzitter der commissie van het slachthuis was. De heer Glinderman acht het niet zoo erg, dat hij deze mededeeling heeft gedaan. De Voorzitter acht dergelijke dingen buiten de orde en voegt de heer Glinderman nog toe, dat hij op een onmogelijke wijze tracht te verdedigen, zijn tegenwerking van de belangen van het slachthuis. De heer Van den Bosch zegt, dat uit de dis cussie blijkt, dat enkele leden van den raad huiverig zijn om de f 300 voor den plaatsvervanger te voteeren Uit de verordening blijkt voorts, dat het Dagelijksch- Bestuur maatregelen kan nemen bij het vervangen van den directeur. Het ligt z. i. voor de hand, dat B. en Vin dat geval de hulp zullen inroepen van oen veearts. Hij stelt daarom voor om in verband met de verordening het aan B. en W. over te laten hoe de vervanging zal geschieden. We hebben zegt spr. nu nog vijf maanden, iu dien tijd kunnen wij beter oor deelen, wat de gevolgen zijn bij afwezigheid van den directeur. Na het nieuwe jaar k»n den raad dan altijd nog, zoo noodig, dit voorstel bereiken, en 't is moge lijk dat de raad dan volgzamer zal zijn dan thans. Spr. zou dus nu alleen den 2en huipkeurmeester willen benoemen. De heer Luiting merkt nog op, dat indien B. en W. den hear Van den Berg tot plaatsvervangend directeur of assistent benoemden, deze h-t toch niet voor niets zou behoeven te doen. De Voorzitter wijst er nog op, dat indien men doet, wat de heer Van de i Bosch wil, en 't geval stelt, dat in deze vijf maanden het verlof van den directeur valt, dat men dan voor die veertien dagen 14 maal f 10 is f 140 zal moeten betalen, terwijl men volgens het voorstel voor f 125 gedurende vijf maan den een plaatsvervanger heaft. Het voorstel van den Bosch geeft du3 geen besparing. De heer Luiting ia bet daarmede euis. De heer Meienbrink is van oordeel, dat men den heer Van den Berg geen bacteriolog ach onder zoek bij beesten kan opdragen, daar hij niet met de ontleedkunde der dieren op de hoogte is. Een paar malen is spr. aan het abattoir geweest en als men ziet hos de directeur en hulpkeurmeester precies de plaats weten, waar ze snijden moeten, dan begrijpt men, dat men dat niet van een apotheker kan eischen, dat die het ook weet; de veeaits is daarvoor de aan gewezen man.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1908 | | pagina 1