DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN,
No. 196.
Honderd en tiende
jaargang.
1908.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagên, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Oroote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
MAANDAG
24 AUGUSTUS.
Cursus voor hoofdonderwijzer.
PENSIONPRAET.
BINNENLAND.
Uit Hof- en Hoofdstad.
Telefoonnummer 3.
Alg. Synode der Ned. Herv. Kerk.
Middenstandscongres Amsterdam 1909.
De Rijksveldwacht.
Winkelsluiting.
Nogmaals: de mededeeling, dat de heer Lief-
tinck eerlang nestor der Tweede Kamer zal zijn,
zal voor menigeen klank hebben als van het
vermanende „Hora ruit!.,.." Zeker zij, die het
Parlement sinds vele jaren kennen, zullen moeite
hebben om zich aan de associatie dier beide be
grippen Lieftinck de oudste grijsaard te
gewennen
"We krijgen nu, stel ik me voor, den „toosten-
den" nestor. Aan numero drie zal 't niet liggen,
indien de beide eerste zittingdagen die dei-
formaliteiten en der „waardeerende woorden",
fleuriger, joliger worden dan vroeger. De heer
Lieftink staat, in zijn uiterlijk doen, zeker dichter
bij Van der Schrieck dan bij Van Alphen, hoe
schrikwekkend-groot de afstand tusschen de eerste
twee dan ook moge zijn. Maar Lieftinck's elo
quentie is van oneindig meer bekoring frisscher
kleur; van „pittiger brouwsel" dan de superla
tieven-beminnende generaal ooit kon bereiken,
in de verteLieltinck als nestor dat is de
„groene ouderdom", de nog-steeds-jolige, op den
presidialen zetelDe Kamer zal glimlachen
wanneer zij nestor no. 3 onder't groene hemeltje
ziet zitten Maar 't zal zijn een glimlach van
vredig vriendschappelijk sentiment, waarin haast
alle vijandigheid ol bittere spotlust worden ge
mist
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR maken bekend, dat de gemeentelijke cursus
voor de hoofdakte zal aanvangen 12 Sept. e.k.
Belanghebbenden, welke den cursus wenschen te
volgen, kunnen zich aanmelden bij den Directeur, den
Heer J. MEDEMBLIK, hoofd eener sehool£te Ursem,
bij wien alle inlichtingen te bekomen zijn.
"Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. RIPPING, Voorzitter.
L. VAN DER VEGT,|lo. Secretaris.
Alkmaar, 22 Aug. 1908,
Den dag, nadat wij uit Cadenabbia in ons vaderland
waren teruggekeerd werden wij wakker in een kinder
bed, terwijl iemand tegen ons scheen te praten. Laten
wij den lezer nu maar dadelijk waarschuwen, dat deze
zin volstrekt niet het begin van een droomverhaal is.
Wij werden heusch en zeker wakker in een echt kinder
bed. En wij merkten eerst dat de bovenbedoelde
„iemand" niet tegen ons praatte, toen zij zeide dat de
japon van ons bed was afgegleden. In de eerste plaats
dragen wij geen japon op reis, in de tweede plaats
kon er van afglijden in ons kinderbed geen sprake zijn,
want de dekens zaten in een knoedel tegen een hoog
ijzeren beschot.
Het was dns een gesprek in de kamer naast ons tus
schen twee dames, waarvan er een zenuwachtig bleek
te zijn met het uitzicht op een examen.
Zoo begon de pensionpraet om 0 uur, den morgen
nadat wij uit het buitenland in ons vaderland waren
teruggekeerd en in een pension op een dorp op de Ve-
luwe nog net (vandaar het boven besproken kinderbed)
onderdak hadden gevonden. En sedert dat vroege
morgenuur hield de praet niet meer op. Wij hoorden
kiesohe bizonderheden, dje wij opmogelijk in de krant
kunnen weergeven. Wij hoorden wat wij beter in
do krant kunnen en willen zetten dat wij, die den
vorigen avond waren aangekomen, iemand van zekeren
naam waren, bijna een schrijver. Nu is er voor een
dagvlinder niets heerlijkers dan gehouden te worden
voor een serieus insect als een schrijver van boeken,
die met 2.40 of misschien wel 3.90 betaald worden.
Het idee alleen al, dat krapfeppaef Pïo?a en proza een
boek zou kunnen worden, hetwelk met je eigen naam
op een boekenplank zou prijken al is het dan ook
maar bij een antiquair of verkooper van waardelooze
boeken is overweldigend voor iemand, wiens proza
vroeger ten UPPSte eep geer dpistere maar nuttige be
stemming had, waarover men heelemaal niet praten
mag, doch die tegenwoordig op zijn allerbest achter
het behang wordt gestopt, naar een oud-roest gaat,
manden vult, Sint Nicolaaspakjes omsluit of door der
derangsslagers als verpakking wordt gebruikt voor
de nette pakjes en de nette slagers zijn wij allang niet
net genoeg meer. Wij kwamen dan ook in een hoog-
heerlijk-lichte stemming en gevoelden ons bijna gelijk
aan den eersten den besten losdassigen modeschrijver,
die de brutaliteit heeft gehad te denken, dat zijn idee
tjes recht hadden op een plaatsje op een boekenplankje
en de handigheid om de menschen te overtuigen, dat
zijn gedachten en vooral zijn „vorm" nog niet zoo gek
waren.
Intusschen nu begon er ook aan den anderen kant
van ons kamertje zich iets te bewegen. Wij dachten
aan een oninteressanten ouden heer, wiens snurkgeluid
ons 's nachts een oogenblik had bezig gehouden. Doch
al rag hoorden wij een lief, gemaakt stemmetje telkens
antwoorden: „Ja, 't is pas zeven uur. Nee, 'kblijf
liever nog wat liggen. Ja, maar nu die vreemde
snoeshaan gekomen is.Och nee ma, praat niet
zoo hard, hij moest het eens hooren. Wat een verbeel
ding zou i krijgenRose, nee, 't is er niet warm ge
noeg voor. Hè, voor zoo'n vent! Nou, 't is goed,
ik zal 'm aandoen en ik ga met ze mee. Maar tegen
die vent zeg ik niets.
Die vent, lezer, waren wij. Wij begrepen eruit, dat
wij dien dag op een tochtje bijna het gezelschap van
het lieve stemmetje zouden gemist hebben, doch dat
mama er alles voor vond om ons dat gezelschap in
een rose, uitgesneden bjousje niet te doen missen.
Inmiddels ontwaakte het pension verder. Naast in
discrete geluidjes hoorden wij jongensgeblêr in de
smalle gangen en kindergeschreeuw in den tuin. Het
werd al rumoeriger. Over den weg togen de eerste zo-
merbuitenverblijvers waarom hebben wij voor hen
toch geen naam? aan den wandel. Het heele dorp
ontwaakte. De benauwde slaaphokjes gingen open,
uit kinderbedden en te korte bedden en harde bedden
rees de menschheid op in te kleine kamers, waar te
kleine kommen met te weinig water op te kleine
waschtafels prijkten. Al ras zaten wij in een klein
verandatje, waar ook andere menschen zaten, die met
devotie en op de natuurlijkste wijze hun gang gingen,
alsof zij van ons niets bespeurden. En drie uren daar
na wisten wij, dat de dame naast ons de vrouw van
een handelsman was, doch liever de vrouw van een an
der ware geweest, dat zij drie kinderen had gehad,
waarvan er een dood, een doof en een lastig was, dat
zij een dochter was van een dominee uit de provincie,
die om zijn keel had moeten bedanken en toen in
Brussel een Hollandsche uitgeverszaak had opgezet,
welke zoo uitstekend rendeerde, zoodat de vader weer
getrouwd was met een dame uit Bayonne, die hem vier
kinderen had geschonken, waarvan de oudste morgen
zou komen. En naast die dame zat een moeder en een
dochter in het rose (uitgesneden), welke moeder de
dochter wilde uithuwelijken, omdat ze niet leeren kon
en zwak was en je het kind toch niet onverzorgd kon
achterlaten. Bovendien was het kind knap en coquet
en kon ze er aan alle vingers tien krijgen. En als zij
er niet aan alle vingers tien had, kwam dat wij
zijn het vergeten lezers doch vermoeden, dat men te
recht aan art. 237 Strafrecht had gedacht.
En wij schenken u de andere bizonderheden van an
dere gasten: van de moeder met de acht kinderen en
den pa, die zoo stil en geduldig was, van het jong-
mensch, dat de man in het pension was, en zóó druk
flirtte, dat hij letterlijk geen tijd had onl te werken
voor een of ander Academisch examen, hetwelk in de
stilte van dit Veluwe-oord zou moeten zijn uitgebroed.
Van de weduwe van het pension, die den heelen dag
aanmerkingen kreeg te hooren van een tiental kritiek-
lustige huisvrouwen op nonactiviteit; van de dochters
der weduwe, kinderen nog, die vroeger betere tijden
hadden gekend, doch zich nu al te groote vriendelijk
heden moesten laten welgevallen van het academische
jongeniensch en van een lummel van een jaar of 16.
Alle gasten, zonder onderscheid, vonden het heerlijk
buiten, „zoo vrij en zoo'n heerlijke lucht en zoo heele
maal niet stijf," allen critiseerden en spraken kwaad,
en allen hadden het thuis ruimer en beter.
Zoo als het in dat eene pension was, was het in de
andere pensions in dat plaatsje, met dit onderscheid,
dat het deftiger werd naarmate men meer betaalde.
En in de boschjes hingen en zaten en lagen de gasten
en zij spraken uit den treure tegen en over elkaar. Eu
als men een eindje weg fietste kwam men er onder uit,
in de vrije, wijde natuur der Veluwe met de verre ge
zichtseinders en de paarsche heuvelruggen en de geel
witte zandplekken en met de geweldige luchten-koe-
pels, gebouwd uit overvloedig wolkenmateriaal. Dan
waren er weer groote, wijde bosschen met hooge hoo
rnen, zóó mooi, dat je in het verre buitenland uren zou
loopen om zulke statige bosschen te zien. En als men
het koninklijk Apeldoorn naderde, dan zag men in die
bosschen oneindig veel hekken en afsluitingen en „ver
boden toegangen" en aankondigingen van burgemees
ter zus en burgemeester zoo. Ja ten slotte hebben
wij hot is historie, in „de vrije natuur" aan den
zoogenaamdep Amersfoortsehen straatweg voor
een weg een paal met een bord zien staan, waarop uit
drukkelijk vermeld werd, dat die weg geen verboden
terrein was.
Waarlijk, de eertijds zoo vrije, koninklijke matuur
bij Apeldoorn en het Loo is burgerlijk en eng geworden
als een goedkoop pension. Overal afsluitingen, overal
verbodsbepalingen en hier en daar Cerberussen, die den
onvoorzichtige}} -wandelaar verhinderen om te wande
len op een pad dat loopt naar een laan, die uitkomt op
een weg, die grenst aan een greppel, welke uitmondt
in een spreng, die vloeit naar het hek, dat staat om.
het koninklijk park.
Nog is het er mooi en als men maar recht ver van
het Loo is, als niet alles zoo meer herinnert aan het
feit dat daar een koninklijk lustverblijf is en dat men
groote maatregelen heeft genomen om het wild in le
ven te houden voor janglustige kamerheeren, opper-
ceremoniemeesters en andere hofdignitarissen, dan,
dan gevoelt men zich in vrij en mooi Nederland. Doch
als men te dicht bij het Loo komt, dan prikt men zich
de handen open aan prikkeldraad.
Er is prikkeldraad te veel in die buurt.
Een belangrijk vraagpunt vormde Zaterdag het hoofd
onderwerp van den dag n.l. is het goed vrouwen tot
de Evangelie-bediening toe te laten? een stuk
vrouwenquaestie. Zij werd levendig besproken, waar
bij verschillende stroomingen zich lieten gelden, maar
ten gevolge van de onvoltalligheid der vergadering
aan het einde niet tot beslissing gebracht. Twee
jonge dames hadden inschrijving verzocht in het album
der kerkelijke professoren ten einde aldus den weg
naar den kansel zich ontsloten te zien, en, mocht de
wet zich daartegen verzetten, alsdan stappen van de
Synode, om wetswijziging te bewerken. De rappor-
teerende commissie had een meerderheid en een min
derheid. De laatste adviseerde toestemmendde oerste
het tegendeel, deels omdat zij de toelating der vrouw
tot het prediktambt niet in overeenstemming acht
met de lijnen in de II. Schrift getrokken, deels om
dat de vrouw eene andere is dan de man in aard en
wezen. Warm werd de zaak der vrouwen bepleit dooi
de beide hooglteraren Knappert en Cannegieter. Zij
wezen op de groote beweging van onzen tijd, op het
geen door de vrouwen reeds is gedaan en bereikt, op
de groote gaven en krachten der vrouw, juist op het
gebied van het gemoedsleven. Zal misschien de vrouw
in sommige punten minder uitmunten, vooral op het
gebied der inwendige zending zal zij hare krachten
ontplooien. Eigenaardige gaven acht men haar eigen
voor het werk der Evangelie-bediening. Daarom hoopt
men dat de tijd niet verre zal zijn, dat d« krachten
der vrouw gebruikt zullen worden voor het Koninkrijk
Gods, terwijl men de ong grondheid der bezwaren aan
de H. Schrift ontleend tracht aan te toonen. Anderen
detlen de laatste niet, maar trachten met het oog op
de praklijk aan te toonen, dat het ambt van predikant,
als gehe-1 genomen, niet geschikt i«, om door de vrouw
te worden hekleed; da' bovendien de zaak niet rijp
is voor beslissing. In de kerk heeft zich de wensch
•naar vrouwelijke predikanten niet g.-oponbaard, eer
het tegendeel. Voor de bijzondere gaven der vrouw
staan op pbilautropisch gebied tal van werkkringen
open. .Nog anderen schatten de vrouw heel hoog en
eveneens hare gaven, maar op hare plaats, en prin
cipieel blijven zij betwijfelen of deze plaats de kansel
is. Te midden van deze discussio wordt vrjj algemeen
gevoeld, dat het verzoek den adressanten niet, zonder
meer, kan toegestaan worde, wijl dit tegen den geest
der wet is. De Synode zou dan beslissen over eene
zaak, waarover de kerk zich niet beeft uitgesproken.
Daarom willen zij een voorstel tot wetswijziging aan
genomen zien in den betrokken zin, en daarover het
gevoelen der kerk hooren. Hierover zal in de nieuwe
week de beslissing vallen.
Het onderwerp voor het iö Amsterdam, ter gele
genheid van de middenstandstentoonstelling in 1909,
te houden VI congres van den middenstandsbond zal
zijn
Het credietvraagstuk.
Ie. Het crediet dat de middenstand neemt.
2e. Het crediet dat de middenstand geeft.
3o. De middelen om verbetering aan te brenger?.
Belangrijke praeadviezen zullen hierover zoowel door
practici als theoretici worden uitgebracht, terwijl be
sturen van vereenigingen worden uitgenoodigd dit
onderwerp in zqn drie onderafdeelingen breedvoerig
in hun vergadering te doen behandelen.
Onder voorzitterschap van den heer Jac. van "Waning
burgemeester van Ouderkerk a/d IJsel, werd Zater
dagmiddag te 's-Gravenhage het 50-jarig bestaan van
het korps Rijksveldwacht in ean buitengewone verga
dering der Rijkspolitie-Vereeniging herdacht.
Na verzending van een huldetelegram aan de
Koningin, werd door den president een herdenkings
rede gehouden, waarin geschetst werd hoe het korp3
zich heeft ontwikkeld en zijn roeping met eere vervulde.
Hierna werd aan verschillende verdienstelijke leden
en aan oud-leden een herinneringsmedaille uitgereikt
uit de fabriek van Begeer te Utrecht.
Aan den Minister van Landbouw is door het dage-
lijksch bestuur van den Algemeenen Nederlaudschen
Bond van Handels- en Kantoorbedienden een adres
gericht, waarin wordt gezegd
dat de werktijd der bedienden in winkels en ma
gazijnen buitensporig lang is en nog langer dreigt te
worden, doordien de werktijd gebonden is aan de
openiugs- en sluitingsuren der winkels en magazijnen
en tengevolge der onderlinge concurrentie tusschen de
winkeliers het sluitingsuur steedd later gesteld wordt;
dat de buitensporig lange werktijd een onmiskenbaar
nadeeligen invloed heeft op den geestelijken en licha-
meiijken toestand der bedienden, terwijl zij een normaal
gezinsleven geheel missen
dat deze door alle betrokkenen lang en diepgevoelde
misstand kan worden weggenomen door wettelijke»
voorschriften op het sluitingsuur van winkels en
magazijnen
dat herhaaldelijk in verschillende gemeenten po
gingen zjjn aangewend ter verkrijging van plaatselijke
verordeningen op dit stuk
dat deze pogingen echter niet het gewenschte re
sultaat hebben gehad, hoewel toch een voor alle
ondernemingen gelijkelijk geldende verplichting aan
het bedrijfsleven geenerlei schade zou doen
dat dus, naar de meening van adiessanten, afdoende
regeling van deze materie slechts verkregen kan
worden door invoering van voor het geheele Rijk
geldende wettelijke maatregelen
Redenen waarom adressanten den Minister eerbiedig
verzoeken het daarheen te willen leiden, dat het ver
boden wordt winkels en magazijnen voor den verkoop
geopend te hebben tusschen des avonds 8 uur en des
morgens 6 uur.
Hot adres gaat van een toelichting vergezeld.
„Politicus" van de Oprechte Haarlemsche Courant
schrijft over de oudsten in do Tweede Kamer.
Van Alphen was sober superieur van mooien een
voud van onopgesmukte hartelijkheidvan waar-
achtigen ootmoed des harten. Ik heb 't er vroeger al
eens over gehad wanneer J. van Alphen het woord
voerde, dan deed hij 't op de manier van een notaris,
die een akte opbrabbelt, waarvan de inhoud natuurljjk
voor de belanghebben „oude kost" is en waar de „ge
tuigen" toch tittel noch jota van begrijpen of verlangen
te snappenZóó sprak Van AlpheD. 't Was een
kunststuk, ook voor den kranigste der verslaggevers,
om daar iets van te maken, om uit dat eentonig
electrisch-snel, toonloos opzeggen van woorden en zin
nenmet diepe verachting van komma's zoowel ah
van punten, iets te distilieeren, dat met sehijn-van-
fatsoen kon doorgaan voor „beknopt résumé" eener
rede van den afgevaardigde Van Alphen
Maar als hij de nobele geëerde grijsaard, die nu
zal scheiden uit de Kamer de rol van nestor ver
vulde, dan was, deed hij anders. Het zwartlakensche
kalotje, dat hij altijd droeg, was dan voor een uur of
wat aan kant gedaan. Maar dit was dan ook de eenige
„metamorphose" in z'n uiterlijk zijn. Hij was en bleef
de eenvoudige, ongekunstelde Van Alphen, zooals ook
«Te Kamer hem jaren achteresn gekend en liefgehad
heofr, om zijn scherpzinnigen geest en den adel van
zijn gemoed; Van Alphen, met z'n stropdas van 't
j aar 40zij n lakensch pak van een suit uit dezelfde
perio le de man, die geen waarde hechtte aan al wat
naar „franje" gelijkt, die liefst in allo stilte uuttig-
praeiischen arbeid met ijver verrichtte, gelijk hij heeft
gedaan, met hart en ziel toegewijd aan wat z'n'eerlijk
gemoed voor goed en waar hield.
Ais Van Alphon „nestor" moest zijn, dan toonde
hij, ondanks z'n haas'ig-toonloos opgezegde onver
staanbare speecbjes, toch de juiaU, de pittige, onover-
dreven woorden te kunnen vinden bij zoo'n gelegen
heid. Juist de soberheid trof in Van Alphen's woorden.
Hij zei niets te veel en evenmin te weinig, te flelsch,
te onhartelijk was nooit zijn rede. Hij wist aan te
geven, met scherpte en met fijn-gevoel, de juiste
grenzen, waar hij verdiensten moest huldigen. Na 't
pathetische, 't gezwollens, van den braven generaal
was de wijze, waarop iemand als Van Alphen de zaak
behandeldewelke 't hier betrof, eene verkwikking
Hem, dezen „nestor", was alles even echt, even waa
even sober. En dat voelde men zóó diep in gelegen-
heids-redevoerinkjes zelfs, dat toch zekere ^banali
teit" heeft, door welke lippen 't ook wordt uitge
sproken hoe geniaal het brein, hoe eerlijk 't hart
ook D, waar dergelijke taal aan ontsproot
In de Prov. Gron. Ct. lezen we van de hand van
den schrijver van de Amsterdamsche brieven:
Een diep beklagenswaardig mensch vind ik den
rechter in onze rechtbank, wiens zoon onlangs gear
resteerd werd onder verdenking van diefstal van rij
wielen.
Arme vaderHij had al niet veel plezier beleefd
van den jongen en nu dat nog
Ik kan me zeer goed begrijpen, dat de man alles
in het werk heeft gesteld om zijn goeden en eerlijken
naam te redden en te voorkomen, dat zijn jongen
als beklaagde voor zijn collega's zou moeten verschijnen
de Brutussen zijn zeldzaam en dat hij daarvoor
zelfs zijn positie in de waagschaal wilde stellen. Als
't verhaal waarheid behelst en ik heb absoluut
geen reden om daaraan t - twijfelen is hij naar
een der heeren van het Openbaar Ministerie gegaan,
met wien hij bijzonder bevriend was, heeft van dezen
vernomen wie de eigenaars waren van de door den
zoon gestolen rijwielen de jongeman mo9t er niet
minder dan 18 geroofd hebben uit de rijwielbewaar
plaats van de overdekte Zweminrichting op den Hei-
ligenweg heeft al de benadeelde eigenaars tevreden
gesteld, heeft daarop weten te bewerken, dat het parket
de invrijheidsstelling van den knaap gelastte, en heeft
dezen toen op do eerstvertrekkende boot naar Amerika
gezet. Dat zoudi gij ook gedaan hebben, lezer, als ge
door uw positie dat alles hadt kunnen bereiken, wan
neer u een dergelijke ramp had getroffen en ik duid
den vader zijn gedragslijn dan ook absoluut niet euvel
ik heb enkel medelijden met hem.
Maar ik kan me niet recht begrijpen hoe een lid van
het parket er toe te vinden is geweest hem dermate ter
wille te zijn. Wanneer iemand in een oogenblik van
onbedachtzaamheid zich aan eens anders eigendom
vergrijpt, dan kan er alle reden zijn om genade voor
recht te doen gelden, den delinquent los te laten en
aan de zaak geen verder gevolg te geven. Maar hier
stond het O. M. voor een jongmensch, dat reeds blijk
liad gegeven van een slecht karakter, dat niet „bij on
geluk" eens anders fiets had medegenomen, doch haast
systematisch te werk ging bij zijn rooverijen en dat het
door hem aldus verworven geld in slecht gezelschap
verbrastte. De ambtenaar kon op zijn vingers natellen,
dat de verdachte weldra buiten het bereik der Neder-
landsche justitie zou zijn en toch liet hij den knaap
gaan, uit vriendschap voor den vaderIs dat voor
een ambtenaar de vriendschap niet wat ver gedreven?
En zal de minister van justitie hem dat niet duidelijk
maken op een misschien wat minder vriendelijke ma
nier?
it Leelijkste komt echter nog. Ik weet niet wie,
maar de een of andere autoriteit kwam op den inval,
daf het wensclielijk zou zijn om alsnog naar een ande
re verdachte of misschien wel medeplichtige te
zoeken. Een rechercheur werd gelast ëen lid van het
p'crsoneel der Badinrichting- na te gaan om te kijken,
of er misschien iets op zijn gedrag was aan te merken,
en hij deed dit zoo pnhandig opdringerig, dat de ander
dit al gauw in de gaten had en deed weten, dat, als
men met die aardigheid niet onmiddellijk ophield, hij
ruchtbaarheid zou geven aan het zaakje, hetwelk voor
het personeel der inrichting geen geheim was geble
ven. De rechercheur bleef liem echter op de hielen en
toen verklapte de ander in een paar bladen.
Of men nu niet meer zijn gangen laat nagaan, weet
ik niet, maar dat ik den man niet geheel en al onge
lijk kan geven, weet ik wel. 't Is met dat al een diep
treurige geschiedenis, waaraan nu allerlei nabetrach
tingen over klasse-justitie worden vastgeknoopt, waar
op ik echter maar niet zal voortborduren. Het oordeel
in dezen laat ik aan mijn lezers over.