DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN, No. 196. Honderd en tiende jaargang. 1908. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagên, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. MAANDAG 24 AUGUSTUS. Cursus voor hoofdonderwijzer. PENSIONPRAET. BINNENLAND. Uit Hof- en Hoofdstad. Telefoonnummer 3. Alg. Synode der Ned. Herv. Kerk. Middenstandscongres Amsterdam 1909. De Rijksveldwacht. Winkelsluiting. Nogmaals: de mededeeling, dat de heer Lief- tinck eerlang nestor der Tweede Kamer zal zijn, zal voor menigeen klank hebben als van het vermanende „Hora ruit!.,.." Zeker zij, die het Parlement sinds vele jaren kennen, zullen moeite hebben om zich aan de associatie dier beide be grippen Lieftinck de oudste grijsaard te gewennen "We krijgen nu, stel ik me voor, den „toosten- den" nestor. Aan numero drie zal 't niet liggen, indien de beide eerste zittingdagen die dei- formaliteiten en der „waardeerende woorden", fleuriger, joliger worden dan vroeger. De heer Lieftink staat, in zijn uiterlijk doen, zeker dichter bij Van der Schrieck dan bij Van Alphen, hoe schrikwekkend-groot de afstand tusschen de eerste twee dan ook moge zijn. Maar Lieftinck's elo quentie is van oneindig meer bekoring frisscher kleur; van „pittiger brouwsel" dan de superla tieven-beminnende generaal ooit kon bereiken, in de verteLieltinck als nestor dat is de „groene ouderdom", de nog-steeds-jolige, op den presidialen zetelDe Kamer zal glimlachen wanneer zij nestor no. 3 onder't groene hemeltje ziet zitten Maar 't zal zijn een glimlach van vredig vriendschappelijk sentiment, waarin haast alle vijandigheid ol bittere spotlust worden ge mist BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR maken bekend, dat de gemeentelijke cursus voor de hoofdakte zal aanvangen 12 Sept. e.k. Belanghebbenden, welke den cursus wenschen te volgen, kunnen zich aanmelden bij den Directeur, den Heer J. MEDEMBLIK, hoofd eener sehool£te Ursem, bij wien alle inlichtingen te bekomen zijn. "Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. L. VAN DER VEGT,|lo. Secretaris. Alkmaar, 22 Aug. 1908, Den dag, nadat wij uit Cadenabbia in ons vaderland waren teruggekeerd werden wij wakker in een kinder bed, terwijl iemand tegen ons scheen te praten. Laten wij den lezer nu maar dadelijk waarschuwen, dat deze zin volstrekt niet het begin van een droomverhaal is. Wij werden heusch en zeker wakker in een echt kinder bed. En wij merkten eerst dat de bovenbedoelde „iemand" niet tegen ons praatte, toen zij zeide dat de japon van ons bed was afgegleden. In de eerste plaats dragen wij geen japon op reis, in de tweede plaats kon er van afglijden in ons kinderbed geen sprake zijn, want de dekens zaten in een knoedel tegen een hoog ijzeren beschot. Het was dns een gesprek in de kamer naast ons tus schen twee dames, waarvan er een zenuwachtig bleek te zijn met het uitzicht op een examen. Zoo begon de pensionpraet om 0 uur, den morgen nadat wij uit het buitenland in ons vaderland waren teruggekeerd en in een pension op een dorp op de Ve- luwe nog net (vandaar het boven besproken kinderbed) onderdak hadden gevonden. En sedert dat vroege morgenuur hield de praet niet meer op. Wij hoorden kiesohe bizonderheden, dje wij opmogelijk in de krant kunnen weergeven. Wij hoorden wat wij beter in do krant kunnen en willen zetten dat wij, die den vorigen avond waren aangekomen, iemand van zekeren naam waren, bijna een schrijver. Nu is er voor een dagvlinder niets heerlijkers dan gehouden te worden voor een serieus insect als een schrijver van boeken, die met 2.40 of misschien wel 3.90 betaald worden. Het idee alleen al, dat krapfeppaef Pïo?a en proza een boek zou kunnen worden, hetwelk met je eigen naam op een boekenplank zou prijken al is het dan ook maar bij een antiquair of verkooper van waardelooze boeken is overweldigend voor iemand, wiens proza vroeger ten UPPSte eep geer dpistere maar nuttige be stemming had, waarover men heelemaal niet praten mag, doch die tegenwoordig op zijn allerbest achter het behang wordt gestopt, naar een oud-roest gaat, manden vult, Sint Nicolaaspakjes omsluit of door der derangsslagers als verpakking wordt gebruikt voor de nette pakjes en de nette slagers zijn wij allang niet net genoeg meer. Wij kwamen dan ook in een hoog- heerlijk-lichte stemming en gevoelden ons bijna gelijk aan den eersten den besten losdassigen modeschrijver, die de brutaliteit heeft gehad te denken, dat zijn idee tjes recht hadden op een plaatsje op een boekenplankje en de handigheid om de menschen te overtuigen, dat zijn gedachten en vooral zijn „vorm" nog niet zoo gek waren. Intusschen nu begon er ook aan den anderen kant van ons kamertje zich iets te bewegen. Wij dachten aan een oninteressanten ouden heer, wiens snurkgeluid ons 's nachts een oogenblik had bezig gehouden. Doch al rag hoorden wij een lief, gemaakt stemmetje telkens antwoorden: „Ja, 't is pas zeven uur. Nee, 'kblijf liever nog wat liggen. Ja, maar nu die vreemde snoeshaan gekomen is.Och nee ma, praat niet zoo hard, hij moest het eens hooren. Wat een verbeel ding zou i krijgenRose, nee, 't is er niet warm ge noeg voor. Hè, voor zoo'n vent! Nou, 't is goed, ik zal 'm aandoen en ik ga met ze mee. Maar tegen die vent zeg ik niets. Die vent, lezer, waren wij. Wij begrepen eruit, dat wij dien dag op een tochtje bijna het gezelschap van het lieve stemmetje zouden gemist hebben, doch dat mama er alles voor vond om ons dat gezelschap in een rose, uitgesneden bjousje niet te doen missen. Inmiddels ontwaakte het pension verder. Naast in discrete geluidjes hoorden wij jongensgeblêr in de smalle gangen en kindergeschreeuw in den tuin. Het werd al rumoeriger. Over den weg togen de eerste zo- merbuitenverblijvers waarom hebben wij voor hen toch geen naam? aan den wandel. Het heele dorp ontwaakte. De benauwde slaaphokjes gingen open, uit kinderbedden en te korte bedden en harde bedden rees de menschheid op in te kleine kamers, waar te kleine kommen met te weinig water op te kleine waschtafels prijkten. Al ras zaten wij in een klein verandatje, waar ook andere menschen zaten, die met devotie en op de natuurlijkste wijze hun gang gingen, alsof zij van ons niets bespeurden. En drie uren daar na wisten wij, dat de dame naast ons de vrouw van een handelsman was, doch liever de vrouw van een an der ware geweest, dat zij drie kinderen had gehad, waarvan er een dood, een doof en een lastig was, dat zij een dochter was van een dominee uit de provincie, die om zijn keel had moeten bedanken en toen in Brussel een Hollandsche uitgeverszaak had opgezet, welke zoo uitstekend rendeerde, zoodat de vader weer getrouwd was met een dame uit Bayonne, die hem vier kinderen had geschonken, waarvan de oudste morgen zou komen. En naast die dame zat een moeder en een dochter in het rose (uitgesneden), welke moeder de dochter wilde uithuwelijken, omdat ze niet leeren kon en zwak was en je het kind toch niet onverzorgd kon achterlaten. Bovendien was het kind knap en coquet en kon ze er aan alle vingers tien krijgen. En als zij er niet aan alle vingers tien had, kwam dat wij zijn het vergeten lezers doch vermoeden, dat men te recht aan art. 237 Strafrecht had gedacht. En wij schenken u de andere bizonderheden van an dere gasten: van de moeder met de acht kinderen en den pa, die zoo stil en geduldig was, van het jong- mensch, dat de man in het pension was, en zóó druk flirtte, dat hij letterlijk geen tijd had onl te werken voor een of ander Academisch examen, hetwelk in de stilte van dit Veluwe-oord zou moeten zijn uitgebroed. Van de weduwe van het pension, die den heelen dag aanmerkingen kreeg te hooren van een tiental kritiek- lustige huisvrouwen op nonactiviteit; van de dochters der weduwe, kinderen nog, die vroeger betere tijden hadden gekend, doch zich nu al te groote vriendelijk heden moesten laten welgevallen van het academische jongeniensch en van een lummel van een jaar of 16. Alle gasten, zonder onderscheid, vonden het heerlijk buiten, „zoo vrij en zoo'n heerlijke lucht en zoo heele maal niet stijf," allen critiseerden en spraken kwaad, en allen hadden het thuis ruimer en beter. Zoo als het in dat eene pension was, was het in de andere pensions in dat plaatsje, met dit onderscheid, dat het deftiger werd naarmate men meer betaalde. En in de boschjes hingen en zaten en lagen de gasten en zij spraken uit den treure tegen en over elkaar. Eu als men een eindje weg fietste kwam men er onder uit, in de vrije, wijde natuur der Veluwe met de verre ge zichtseinders en de paarsche heuvelruggen en de geel witte zandplekken en met de geweldige luchten-koe- pels, gebouwd uit overvloedig wolkenmateriaal. Dan waren er weer groote, wijde bosschen met hooge hoo rnen, zóó mooi, dat je in het verre buitenland uren zou loopen om zulke statige bosschen te zien. En als men het koninklijk Apeldoorn naderde, dan zag men in die bosschen oneindig veel hekken en afsluitingen en „ver boden toegangen" en aankondigingen van burgemees ter zus en burgemeester zoo. Ja ten slotte hebben wij hot is historie, in „de vrije natuur" aan den zoogenaamdep Amersfoortsehen straatweg voor een weg een paal met een bord zien staan, waarop uit drukkelijk vermeld werd, dat die weg geen verboden terrein was. Waarlijk, de eertijds zoo vrije, koninklijke matuur bij Apeldoorn en het Loo is burgerlijk en eng geworden als een goedkoop pension. Overal afsluitingen, overal verbodsbepalingen en hier en daar Cerberussen, die den onvoorzichtige}} -wandelaar verhinderen om te wande len op een pad dat loopt naar een laan, die uitkomt op een weg, die grenst aan een greppel, welke uitmondt in een spreng, die vloeit naar het hek, dat staat om. het koninklijk park. Nog is het er mooi en als men maar recht ver van het Loo is, als niet alles zoo meer herinnert aan het feit dat daar een koninklijk lustverblijf is en dat men groote maatregelen heeft genomen om het wild in le ven te houden voor janglustige kamerheeren, opper- ceremoniemeesters en andere hofdignitarissen, dan, dan gevoelt men zich in vrij en mooi Nederland. Doch als men te dicht bij het Loo komt, dan prikt men zich de handen open aan prikkeldraad. Er is prikkeldraad te veel in die buurt. Een belangrijk vraagpunt vormde Zaterdag het hoofd onderwerp van den dag n.l. is het goed vrouwen tot de Evangelie-bediening toe te laten? een stuk vrouwenquaestie. Zij werd levendig besproken, waar bij verschillende stroomingen zich lieten gelden, maar ten gevolge van de onvoltalligheid der vergadering aan het einde niet tot beslissing gebracht. Twee jonge dames hadden inschrijving verzocht in het album der kerkelijke professoren ten einde aldus den weg naar den kansel zich ontsloten te zien, en, mocht de wet zich daartegen verzetten, alsdan stappen van de Synode, om wetswijziging te bewerken. De rappor- teerende commissie had een meerderheid en een min derheid. De laatste adviseerde toestemmendde oerste het tegendeel, deels omdat zij de toelating der vrouw tot het prediktambt niet in overeenstemming acht met de lijnen in de II. Schrift getrokken, deels om dat de vrouw eene andere is dan de man in aard en wezen. Warm werd de zaak der vrouwen bepleit dooi de beide hooglteraren Knappert en Cannegieter. Zij wezen op de groote beweging van onzen tijd, op het geen door de vrouwen reeds is gedaan en bereikt, op de groote gaven en krachten der vrouw, juist op het gebied van het gemoedsleven. Zal misschien de vrouw in sommige punten minder uitmunten, vooral op het gebied der inwendige zending zal zij hare krachten ontplooien. Eigenaardige gaven acht men haar eigen voor het werk der Evangelie-bediening. Daarom hoopt men dat de tijd niet verre zal zijn, dat d« krachten der vrouw gebruikt zullen worden voor het Koninkrijk Gods, terwijl men de ong grondheid der bezwaren aan de H. Schrift ontleend tracht aan te toonen. Anderen detlen de laatste niet, maar trachten met het oog op de praklijk aan te toonen, dat het ambt van predikant, als gehe-1 genomen, niet geschikt i«, om door de vrouw te worden hekleed; da' bovendien de zaak niet rijp is voor beslissing. In de kerk heeft zich de wensch •naar vrouwelijke predikanten niet g.-oponbaard, eer het tegendeel. Voor de bijzondere gaven der vrouw staan op pbilautropisch gebied tal van werkkringen open. .Nog anderen schatten de vrouw heel hoog en eveneens hare gaven, maar op hare plaats, en prin cipieel blijven zij betwijfelen of deze plaats de kansel is. Te midden van deze discussio wordt vrjj algemeen gevoeld, dat het verzoek den adressanten niet, zonder meer, kan toegestaan worde, wijl dit tegen den geest der wet is. De Synode zou dan beslissen over eene zaak, waarover de kerk zich niet beeft uitgesproken. Daarom willen zij een voorstel tot wetswijziging aan genomen zien in den betrokken zin, en daarover het gevoelen der kerk hooren. Hierover zal in de nieuwe week de beslissing vallen. Het onderwerp voor het iö Amsterdam, ter gele genheid van de middenstandstentoonstelling in 1909, te houden VI congres van den middenstandsbond zal zijn Het credietvraagstuk. Ie. Het crediet dat de middenstand neemt. 2e. Het crediet dat de middenstand geeft. 3o. De middelen om verbetering aan te brenger?. Belangrijke praeadviezen zullen hierover zoowel door practici als theoretici worden uitgebracht, terwijl be sturen van vereenigingen worden uitgenoodigd dit onderwerp in zqn drie onderafdeelingen breedvoerig in hun vergadering te doen behandelen. Onder voorzitterschap van den heer Jac. van "Waning burgemeester van Ouderkerk a/d IJsel, werd Zater dagmiddag te 's-Gravenhage het 50-jarig bestaan van het korps Rijksveldwacht in ean buitengewone verga dering der Rijkspolitie-Vereeniging herdacht. Na verzending van een huldetelegram aan de Koningin, werd door den president een herdenkings rede gehouden, waarin geschetst werd hoe het korp3 zich heeft ontwikkeld en zijn roeping met eere vervulde. Hierna werd aan verschillende verdienstelijke leden en aan oud-leden een herinneringsmedaille uitgereikt uit de fabriek van Begeer te Utrecht. Aan den Minister van Landbouw is door het dage- lijksch bestuur van den Algemeenen Nederlaudschen Bond van Handels- en Kantoorbedienden een adres gericht, waarin wordt gezegd dat de werktijd der bedienden in winkels en ma gazijnen buitensporig lang is en nog langer dreigt te worden, doordien de werktijd gebonden is aan de openiugs- en sluitingsuren der winkels en magazijnen en tengevolge der onderlinge concurrentie tusschen de winkeliers het sluitingsuur steedd later gesteld wordt; dat de buitensporig lange werktijd een onmiskenbaar nadeeligen invloed heeft op den geestelijken en licha- meiijken toestand der bedienden, terwijl zij een normaal gezinsleven geheel missen dat deze door alle betrokkenen lang en diepgevoelde misstand kan worden weggenomen door wettelijke» voorschriften op het sluitingsuur van winkels en magazijnen dat herhaaldelijk in verschillende gemeenten po gingen zjjn aangewend ter verkrijging van plaatselijke verordeningen op dit stuk dat deze pogingen echter niet het gewenschte re sultaat hebben gehad, hoewel toch een voor alle ondernemingen gelijkelijk geldende verplichting aan het bedrijfsleven geenerlei schade zou doen dat dus, naar de meening van adiessanten, afdoende regeling van deze materie slechts verkregen kan worden door invoering van voor het geheele Rijk geldende wettelijke maatregelen Redenen waarom adressanten den Minister eerbiedig verzoeken het daarheen te willen leiden, dat het ver boden wordt winkels en magazijnen voor den verkoop geopend te hebben tusschen des avonds 8 uur en des morgens 6 uur. Hot adres gaat van een toelichting vergezeld. „Politicus" van de Oprechte Haarlemsche Courant schrijft over de oudsten in do Tweede Kamer. Van Alphen was sober superieur van mooien een voud van onopgesmukte hartelijkheidvan waar- achtigen ootmoed des harten. Ik heb 't er vroeger al eens over gehad wanneer J. van Alphen het woord voerde, dan deed hij 't op de manier van een notaris, die een akte opbrabbelt, waarvan de inhoud natuurljjk voor de belanghebben „oude kost" is en waar de „ge tuigen" toch tittel noch jota van begrijpen of verlangen te snappenZóó sprak Van AlpheD. 't Was een kunststuk, ook voor den kranigste der verslaggevers, om daar iets van te maken, om uit dat eentonig electrisch-snel, toonloos opzeggen van woorden en zin nenmet diepe verachting van komma's zoowel ah van punten, iets te distilieeren, dat met sehijn-van- fatsoen kon doorgaan voor „beknopt résumé" eener rede van den afgevaardigde Van Alphen Maar als hij de nobele geëerde grijsaard, die nu zal scheiden uit de Kamer de rol van nestor ver vulde, dan was, deed hij anders. Het zwartlakensche kalotje, dat hij altijd droeg, was dan voor een uur of wat aan kant gedaan. Maar dit was dan ook de eenige „metamorphose" in z'n uiterlijk zijn. Hij was en bleef de eenvoudige, ongekunstelde Van Alphen, zooals ook «Te Kamer hem jaren achteresn gekend en liefgehad heofr, om zijn scherpzinnigen geest en den adel van zijn gemoed; Van Alphen, met z'n stropdas van 't j aar 40zij n lakensch pak van een suit uit dezelfde perio le de man, die geen waarde hechtte aan al wat naar „franje" gelijkt, die liefst in allo stilte uuttig- praeiischen arbeid met ijver verrichtte, gelijk hij heeft gedaan, met hart en ziel toegewijd aan wat z'n'eerlijk gemoed voor goed en waar hield. Ais Van Alphon „nestor" moest zijn, dan toonde hij, ondanks z'n haas'ig-toonloos opgezegde onver staanbare speecbjes, toch de juiaU, de pittige, onover- dreven woorden te kunnen vinden bij zoo'n gelegen heid. Juist de soberheid trof in Van Alphen's woorden. Hij zei niets te veel en evenmin te weinig, te flelsch, te onhartelijk was nooit zijn rede. Hij wist aan te geven, met scherpte en met fijn-gevoel, de juiste grenzen, waar hij verdiensten moest huldigen. Na 't pathetische, 't gezwollens, van den braven generaal was de wijze, waarop iemand als Van Alphen de zaak behandeldewelke 't hier betrof, eene verkwikking Hem, dezen „nestor", was alles even echt, even waa even sober. En dat voelde men zóó diep in gelegen- heids-redevoerinkjes zelfs, dat toch zekere ^banali teit" heeft, door welke lippen 't ook wordt uitge sproken hoe geniaal het brein, hoe eerlijk 't hart ook D, waar dergelijke taal aan ontsproot In de Prov. Gron. Ct. lezen we van de hand van den schrijver van de Amsterdamsche brieven: Een diep beklagenswaardig mensch vind ik den rechter in onze rechtbank, wiens zoon onlangs gear resteerd werd onder verdenking van diefstal van rij wielen. Arme vaderHij had al niet veel plezier beleefd van den jongen en nu dat nog Ik kan me zeer goed begrijpen, dat de man alles in het werk heeft gesteld om zijn goeden en eerlijken naam te redden en te voorkomen, dat zijn jongen als beklaagde voor zijn collega's zou moeten verschijnen de Brutussen zijn zeldzaam en dat hij daarvoor zelfs zijn positie in de waagschaal wilde stellen. Als 't verhaal waarheid behelst en ik heb absoluut geen reden om daaraan t - twijfelen is hij naar een der heeren van het Openbaar Ministerie gegaan, met wien hij bijzonder bevriend was, heeft van dezen vernomen wie de eigenaars waren van de door den zoon gestolen rijwielen de jongeman mo9t er niet minder dan 18 geroofd hebben uit de rijwielbewaar plaats van de overdekte Zweminrichting op den Hei- ligenweg heeft al de benadeelde eigenaars tevreden gesteld, heeft daarop weten te bewerken, dat het parket de invrijheidsstelling van den knaap gelastte, en heeft dezen toen op do eerstvertrekkende boot naar Amerika gezet. Dat zoudi gij ook gedaan hebben, lezer, als ge door uw positie dat alles hadt kunnen bereiken, wan neer u een dergelijke ramp had getroffen en ik duid den vader zijn gedragslijn dan ook absoluut niet euvel ik heb enkel medelijden met hem. Maar ik kan me niet recht begrijpen hoe een lid van het parket er toe te vinden is geweest hem dermate ter wille te zijn. Wanneer iemand in een oogenblik van onbedachtzaamheid zich aan eens anders eigendom vergrijpt, dan kan er alle reden zijn om genade voor recht te doen gelden, den delinquent los te laten en aan de zaak geen verder gevolg te geven. Maar hier stond het O. M. voor een jongmensch, dat reeds blijk liad gegeven van een slecht karakter, dat niet „bij on geluk" eens anders fiets had medegenomen, doch haast systematisch te werk ging bij zijn rooverijen en dat het door hem aldus verworven geld in slecht gezelschap verbrastte. De ambtenaar kon op zijn vingers natellen, dat de verdachte weldra buiten het bereik der Neder- landsche justitie zou zijn en toch liet hij den knaap gaan, uit vriendschap voor den vaderIs dat voor een ambtenaar de vriendschap niet wat ver gedreven? En zal de minister van justitie hem dat niet duidelijk maken op een misschien wat minder vriendelijke ma nier? it Leelijkste komt echter nog. Ik weet niet wie, maar de een of andere autoriteit kwam op den inval, daf het wensclielijk zou zijn om alsnog naar een ande re verdachte of misschien wel medeplichtige te zoeken. Een rechercheur werd gelast ëen lid van het p'crsoneel der Badinrichting- na te gaan om te kijken, of er misschien iets op zijn gedrag was aan te merken, en hij deed dit zoo pnhandig opdringerig, dat de ander dit al gauw in de gaten had en deed weten, dat, als men met die aardigheid niet onmiddellijk ophield, hij ruchtbaarheid zou geven aan het zaakje, hetwelk voor het personeel der inrichting geen geheim was geble ven. De rechercheur bleef liem echter op de hielen en toen verklapte de ander in een paar bladen. Of men nu niet meer zijn gangen laat nagaan, weet ik niet, maar dat ik den man niet geheel en al onge lijk kan geven, weet ik wel. 't Is met dat al een diep treurige geschiedenis, waaraan nu allerlei nabetrach tingen over klasse-justitie worden vastgeknoopt, waar op ik echter maar niet zal voortborduren. Het oordeel in dezen laat ik aan mijn lezers over.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1908 | | pagina 1