DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Het buitenverblijf van meneer Ekko.
mm a w: fm
No. 255.
Honderd en tiende jaargang
Uit school en huis.
FEUILLETON.
1908.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
A%)nderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Oroote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
ZATERDAG
31 OCTOBER.
Hinderwet.
ui.
w&m a mm
WM w Wm
Telefoonnummer 3.
Wat niet verloren gaat.
Onder de auteurs uit de vorige eeuw, die in
onze letterkunde een plaats, zij het dan al geen
eerste, innemen, behoort Petronella Moens. Het
is niet om haar werken, maar om haar persoon,
dat wij de schrijfster noemen. In 1762 te Frane-
ker geboren, ging zij op tweejarigen leeftijd naar
Aardenburg in Zeeland, waar haar vader als
predikant een beroep had aangenomen. Als kind
van 4 jaar verloor zij haar moeder en werd zij
zelf door de kinderpokken en scharlakenkoorts
aangetast. Zij genas, maar verloor het gezicht
en bleef blind. Zij stierf in 184B. Wat zij schreef
in proza of poëzie, ademt een ernstigen, toch
blijmoedigen en zuiver godsdienstigen geest.
Op de doorreis naar Aardenburg vertoefde de
familie eenige dagen te Middelburg, waar het
kermis was. Wat de kleine Petronella daar zag,
plantte zich zoo in haar geheugen vast, dat zij
het op lateren leeftijd nog duidelijk voor zich
kon halen niet alleen, maar ook meende te zien.
En zoo nam de kleine alles in haar op in den
korten tijd waarin het haar nog gegeven was,
alles te aanschouwen. Het blauw van den hemel,
het helle zonnelicht, de kleur der bloemen, het
veelkleurig kleed der vogelenhet groen der
weiden, dat alles zag de arme blinde op later
leeftijd, zooals zij het als kind had gezien en zij
was er den Schepper dankbaar voor. Zij heelt
ons de herinneringen uit haar jeugd beschreven
en die lezende, worden wij versterkt in de over
tuiging, dat de indrukken, op het kind gemaakt,
van blijvenden aard zijn en dat te sterker naar
mate jeugd en volwassen leeftijd met elkander
in contrast zijn. Is dit een paradox Geenzins.
Juist doordat zij het gezicht verloor, kreeg zij
behoefte om te zien en de droeve noodzakelijk
heid dreef haar naar het verleden terug. Nieuvve
gezichtsindrukken ving zij niet op en juist daarom
bleven de oude zoo levendig voor haar bestaan.
En wat haar aan het eene onthouden werd,
werd haar aan het andere geschonkenteil
blinde meisje had een scherp geheugen: de
kleinste bijzonderheden bleven haar bij. Ook dit
baart geen verwondering: als met ornveerstaan-
baren drang werd zij telkens naar haar eerste
vier gelukkige levensjaren teruggevoerd. Wat
haar later werd beschoren, hoe rampzalig de
ongelukkige zich soms gevoelde, die heerlijke
jai en behoorden tot de dingen, die niet voorbij
gaan. De bekentenis van de schrijlster sluit een
zoeten troost en een goede les voor ons in.
Plotseling met blindheid te worden geslagen, hoe
ontzettend! Wat zware slagboom valt daar tus-
schen verleden en heden. Voorheen alles leven
en gloed en kleur, voortaan diepe zwarte duis
ternis. Toch blijven leven, toch blijven bestaan.
Wees overtuigd van onze innige deernis, arme
blinde. Maar hoe Gij hebt nog reden tot dank
bare blijdschap, omdat het u toch eenmaal ge
geven was, alles te kunnen zien? Uw duister
pad wordt nog verlicht, veel meer dan wij ver
moeden, door de stralen, die uit het verleden
zacht troostend tot u komen.
En wij Merken wij den slagboom op, die
daar viel tusschen ons verleden en heden
Werden ook wij niet in figuurlijken zin met
blindheid geslagen P Werd ook onze zonnige
heerlijke, lichte jeugd niet weggevaagd door de
droeve noodzakelijkheid, die ons pad in duisternis
hult? Kunnen ook wij meepraten over verloren
idealen? Neen, die jeugd is iets, dat nooit voor
bijgaat; onder de droefste en zwaarste omstandig
heden dringt zij zich juist het sterkst aan ons
op als een troosteres, die wat licht uit het ver
leden over ons donker pad wil verspreiden. Zeker,
wij begrijpen uw reden tot blijdschap, arme
blindeer was een tijdPassen wij die vier
woorden toe op ons eigen leven. Denken wij er
aan, de blinde te bespotten, te verwijten Gun
nen wij haar die vier gelukkige levensjaren niet
van ganscher harte O, zeker en wij zullen heel
gaarne met haar in dien zonnigen tijd vertoeven.
Welnu, voor duizenden om ons is een o zoo
zware slagboom neergevallen, is het heerlijke
licht vervangen door een droevig duister. Wat
hebben wij te geven? Spot, verwijt? Moeten
wij de enkele lichtstralen, die ook voor hen uit
den goeden ouden tijd zoo vertroostend neer
schieten, ontheiligen De herinnering aan de
arme Petronella spoort ons aan tot heel iets
anders.
Wat niet verloren gaat. Neen, de tijd onzer
jeugd, onze heerlijke kinderjaren zijn een onver
vreemdbaar, heilig pand. Laat mij ten tweeden
male herinneren aan het door eenvoud en gevoel
zoo roerende versje:
Wat in de kinderjaren
Het harte boeit en tooit,
Blijft eeuwig in 't geheugen
En men vergeet het nooit.
Welnu, wie zegt ons, ot straks ook ons eigen
kind met blindheid kan worden geslagen Dat
wij het dan toch veel laten zien en leeren zien,
dat wij zorgen voor heel veel licht, waaraan het
in later tijden zoo groote beboette kan krijgen.
Dat wij bedenken, dat ook voor ons kind de dag
zal komen, waarin het zal zeggen: er was een
tijd Dien tijd hebben wij iri onze hand.
En straks zal ook ons kind zich omringd zien
door de duizenden, die uit het vriendelijk licht
in een droevig duister traden.
Dat wij ons kind iets geven, opdat hét later
ook met dezulken kan omgaan en iets meer
heeft te geven dan spot en verwijt.
Wie zegt ons O, duizenden vragen dringen
zich bij ons op, als wij een oogenblik verwijlen
bij de kleine Petronella. God verhoede, dat een
zeilde lot ons kind wedervaart. Maar mocht het
zoo moeten zijn, dan hopen wij, dat dezelfde
blij moedig-ernstige geest ook ons kind worde
gegeven, dat het reden mag hebben tot dankbare
blijdschap. Maar weg met die zwarte gedachten.
Ons kind heeft nog het heerlijke licht en het
baadt zich nog in het zonnige leven, het heeft
nog zijn toekomst, zijn idealen; het is nog in
den gelukkigen kindertijd! --
Dat wij dan des te meer indachtig zijn aan
wat niet voorbijgaat. Want ook voor ons kind
breekt het oogenblik aanwaarin het dit zal
inzien zooals wij het nu inzien. „Er was een
tijd" Och toe, lieve, zult gij die vier kleine
woorden dan aanvullen met deze: waarin ik o
zoo gelukkig was en die mij thans nog kracht
ten leven biedt, mij reden geelt tot dankbare
blijdschap." W. W.
Probleem No. 150.
ALKMAARSC
COURANT,
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR,
Gelet op art. 8 alinea 2 en art. 12bis alinea 3 der
TlinJ rwet;
Overwegende, dat eene beslissing op het adres van
J. ASJES Ez., om een gasmotor op te richten van 4
P.K., tot het in beweging brengen van een molen,
dicusnde tot het maken van zeeppoeder in het perceel
Sctiermerpad, wijk F no. 2a niet binnen den in het
ee; ste lid van art. 8 der Hinderwet bepaalden tijd kan
ge. men worden, omdat hun nog niet bekend*is of de
te stellen voorwaarden de naleving van de eischen, ge
steld krachtens de Veiligheidswet, niet onmogelijk
zullen maken;
Besluiten: de bedoelde beslissing te verdagen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. RIPPING, Voorzitter.
DONATH, Secretaris.
Alkmaar, 29 Oct. 1908.
door F. DE SINCLAIR.
Schrijver vanMeneer Focus als hypnotiseur, enz.
10) -o-
De heer des huizes glimlachte 'n beetje verbouwe
reerd en onnoozel.
„De dames zijn geparenteerd aan Jan Slobbers.
je weet wel, toen op Soerabaya," sprak z'n vrouw, in
d hoop haar-echtgenoot in 't gesprek te krijgen, maar
de heer Ekko keek zoo mogelijk nog' erger onnoozel eu
zei:
„SlobbersKen ik niet
„Och jawel toch. denk maar es na. op Soera
baya."
De heer Ekko peinsde, schudde z'n hoofd.
Men had zich aan tafel gezet.
„Clau geef de dames de spiegeleieren es aan zoo.
dan zal ik voor de koffie. Reel wil je zuster Stans
veel suiker. o, gewoon, net als wij, best.
Langzaam kwam ook meneer Ekko nu in 't discours
Pine bleek veel tact te hebben om heeren aan 't praten
t" krijgen en zelfs bracht ze 't zoo ver, dat de eenige
mannelijke bewoner van Rustoord de doove Constance
in 't oor schreeuwde of ze de ham niet lekker vond,
waarop deze vaag glimlachte, haar hoofd schudde, 'n
groot stuk ham op -haar boterham legde en dan zach
tjes zei, dat ze 't op 't oogenblik nogal frisch vond in
de kamer, maar dat 't er anders wel erg naar musksus
rook.
„M'n ooren zijn slecht, maar ip'n neus is goed, weet
u", voegde ze er met 'n lachje bij.
„Constance is wel 's 'n beetje enfant terrible", ver
goelijkte Aurelia, „maar ik geloof, dat hier Claudine
nogal van odeur houdt hè tenminste Pine zei zoo
ook al tegen me. maar och, dat heb je meer met
Indische menschen
„Ik ben het niet!" riep Olau uit, „ik krijg altijd de
schuld van die akelige beesten."
De heer Ekko vertelde nu g*ewichtig en op 'n weten
schappelijken toon iets van de KlaarbeekscheMosclms
Moschiferus.
„Wat curieus!" riep Pine.
„Mak ik nog 'n spiegelei?" vroeg Aurelia."
„Graag.... kind snij nog eens wat brood", sprak
mevrouw Ekko.
„Ik vind, dat we hier dol gezellig zitten",- riep Pine,
behagelijk in haar kopje roerend, „zoo echt huiselijk
„Och wel ja...." antwoordde mevrouw Ekko, „en
bovendien
Maar, ze hield eensklaps op, meende gerucht te hoo-
ren in de gang.
„Ik dacht, dat ik hoorde spreken...."
Ze stond op, wilde naar de deur gaan, maar deze
werd plotseling geopend en voor een der aanwezigen
gelegenheid had 'n woord te kunnen uitbrengen, trad
'n lange magere meneer, gevolgd door 'n dame met 'n
kind op den arm, waarachter zich onmiddellijk vier
meisjes van zes tot veertien jaar aansloten, het ver
trek binnen.
De meneer rukte den hoed van z'n hoofd, vloog op
den heer Ekko aan, greep diens hand, schudde die
krachtig en riep
„Dag meneer Stroopman. doet me allemachtig
veel genoegen u te zien. hoe vaart u. u heeft
m'n postwissel met de huur zeker hl ontvangen
„Pardon", begon de heer Ekko, opstaande met 'n ge
zicht of-ie suf zou worden.
„Nee.... nee.... geen pardon....! 't heeft im
mers niets te betekenen, waarde heer. ik respecteer
het geheim van die respectabele familie ten volle.
of ik dat nu betaal of later. 't spijt me vreeselijk,
dat ik u juist stoor in uw lunch. allemachtig ge
zellig. a „Ou peut-on être mieux qu'au sein de sa
familie!".... dat zongen we vroeger.... alles sclion
dsgewesenha, ha....! ik twijfel niet of deze
dame is uw vrouw. mevrouw Stroopman. uw
dienaar.
En de onbekende meneer, die zoo vlug en hard
sprak, dat iedereen met stomheid geslagen werd
P. H. Mikkelsen te Odense.
a b c d f g h
Mat in 2 zetten.
Oplcasiug van probleem No. 147 („Twee Probleem
liefhebbers").
1 K f2 g2 enz.
Goede oplossingen ontvingen wij van de heeren
P. C. Bakker Czn., P. J. Boom, J. Borejes, F.
maakte 'n buiging voor de doove Constance, greep
haar hand en schudde die krachtig.
„Meneerhier moet 'n vergissing in 't spel
>r mo
indeli
zijn. sprak eindelijk de heer Ekko, bij wien 'n
vreeselijk vermoeden post vatte, „mijn naam is niet
Stroopman.... ik ben de gepensionneerde majoor
Ekko van 't Indische leger.
„Oh pardon.... pardon!" riep de onbekende, „ik
dacht, dat u Stroopman was. Ekko zegt u.
nooit van gehoord. maar aangenaam, zeer aange
naam. mijn naam is Kalmhout, Willem Kalm
hout, tandmeester bij 't kadaster met verlof.om ge
zondheidsredenen. ik ben 'n beetje zenuwachtig.,
maar waar is Stroopman dan.
„Stroopman is hier niet meneer en ik geloof...."
begon do heer Ekko.
„Stroopman niet hier. maar wat donder!.
dit is toch villa Rustoord. wat doet u en. die dames
eigenlijk hier.... de villa is toch onbewoond. de
ouwe graaf.
'„Groote God!" zuchtte Aurelia, „ik begin iets te
vreezen."
„Ik ooksteunde Pine.
„Meneer!" sprak mevrouw Ekko, „laat ik u vóór al
les een vraag mogen doen. 1"
„Mevrouw!. en de lange heer wendde zich drei
gend tot haar.
„Heeft u villa Rustoord gehuurd?"
„Natuurlijk.... hier.... hier hebt u de quitantie,
d'r is voor mij geloot uit 'k weet niet hoeveel liefheb
bers en ik trok nummer één
„Net als wij. 1" zuchtte Aurelia verplet.
„Precies eender. 1" sprak de heer Ekko ontzet.
„Wat. net als wij. precies eender. .wat.
wat. ik begrijp er niets van. 1" riep de heer
Kalmhout, verward rondziende.
„Meneer Stroopman heeft het huis niet alleen aan
u, maar ook aan deze dames en aan ons verhuurd",
verklaarde mevrouw Ekko.
„Waarachtig niet.... nee., nee!" schreeuwde de
zenuwachtige landmeter. „Hier. ik heb de bew'j
zen mevrouw.... de quitantie!"
Böttger, O. Bramer, G. van Dort, G. Imhtllsen, A.
Mooijboer, G. Nobel, P. van 't Veer en C. Visser,
allen te Alkmaar; Ds. H. Groeneveld te Vlijmen, Mr.
Ch. Enschedé te Haarlem, C. C. J. de Ridder te
Ede, P. Bakker en H. Weenink te Amsterdam, J.
H. de Ruwe en J. Vijzelaar te Hilversum, P. Oojjkaas
te Limmen, „Schaaklust" te Koedjjk, en O. Booms-
ma te Kampen.
1 Dbö pb6 (e5), 1 Kei daö -f-, 1 Ke2 éb5
en er kan geen mat op den 2den zet volgen
„Zoodra je dezen 2zet oppervlakkig bekeken hebt,
kom je op het idee ,dat de koning moet verzet worden
om den pion e3 los te maken. Dan vindt je wel heel
gauw 1 kg2 voor den sleutelzet, doch om je daarna nog
eenigen tijd te verlustigen in de oorzaken, die een an
dere plaats voor den witten koning ontoegankelijk
maken." Zoo ongeveer luidde het oordeel van een on
zer oplossers over den sleutelzet van No. 147, dat het
onze vrijwel wedergeeft.
Voor de zooveelste maal werd echter ook nu weder
bewezen, dat er over de moeilijkheid, verbonden aan de
oplossing van een niet doodeenvoudig probleem, een
voudig niet te oordeelen valt. Want enkelen onzer
„getrouwen" gaven verkeerde sleutelzetten op en hun
bleek de oplossi%g dus te machtig.
Wat de afwikkeling betreft, zoo achten wij de mat-
stelling 2e 4 na 1d5 +- beslist fijn, hoewel bindings
zoo oud als de wereld zijn. Ook 2D c5 na 1.
pf6: is goed, doch o.i. te ruw.
Wij weten niet of de „Alkmaarsche Schaakclub" van
oordeel is, dat men op No. 147 dient toe te passen
„Men mag een gegeven paard niet in den hek zien."
Wel intusschen dat er bij ons geen reden bestaat der
gelijke scrupules te koesteren. Daarom wenschen wij
deze club van harte geluk met de opdracht èn om liet
feit op zichzelf èn om de waarde van het opgedragen
probleem.
Want, al wagen wij ons zelden aan onderstellingen
op probleemgebied, in dit geval durven wij toch wel als
onze besliste overtuiging uitspreken, dat er aan de
compositie van No. 147 een „oude probleemrot" heeft
medegeknabbeld
Omtrent den componist van No. 150 vonden wij iu
„The Times" het een en ander van de hand van den
onvermoeiden Amerikaanschen probleemcomponist A-
lain C. White, waaraan wij het volgende ontleenen:
„P. Heiwig Mikkelsen, een van de'jongere Deensche
componisten, is den 8sten Januari 1876 te Maringer
geboren en op het oogenblik apotheker te Odense. Hij
was in 1904 redacteur van het „Skakbladet" en maakt
nu deel uit van het bestuur van den Deenschen
Schaakbond. Hoewel hij reeds een vijftal jaren compo
neert, heeft hij tot nog toe betrekkelijk weinig proble
men gepubliceerd. Dit is daaraan t oe te schrijven,
dat hij niet tracht nieuwe thema's te bewerken, doch
er van houdt den vorm zijner problemen zooveelmoge-
lijk te polijsten en het thema zoo omvangrijk mogelijk
uit te werken vóórdat hij zijne problemen uit zijn han
den laat gaan. In tweezetten legt hij er zich op toe
„tasck" (taak.) motieven zoo artistiek mogelijk uit te
voeren, terwijl hij in driezetten of sierlijke offercombi
naties te zien geeft öf een geestigen sleutelzet met
onberispelijke matstellingen verbindt. Mikkelsen in
een der componisten waarop de hoop der Deensche
school gevestigd is, die beslist blijken geeft de belofte
te zullen nakomen van te blijven schitteren door den
gloed, die van hare problemen uitgaat."
Wat No. 150 betreft, matstellingen als die, welke
voortvloeien uit de combinatie van zetten met de zwar-
„Die hebben wij ookriepen de heer Ekko en Au-
relit in duo.
„Maar de brieven.
„Hebben wij ook.
„Maar ik ga hier niet vandaan meneerrrlie
ver sla ik alles kort en klein. vrouw wat let me.
of ik bega n vijfdubbelen moord!" en de zenuwach
tige landmeter zag er plotseling zoo bloeddorstig uit,
dat iedereen van z'n stoel opvloog.
„O God, Gerrit hou je toch kalm!" smeekte z'n
vrouw, steeds met de zuigeling, die «hevig begon te
blaêren, op haar arm.
„Meneer, we hebben hier allemaal gelijke rechten.
betoogde mevrouw Ekko.
„Dat dunkt mij toch ookriep Aurelia, die niks
bang was.
„Ik geef om geen rechtenik wil deze villa be
trekken schreeuwde de man van 't kadaster.
„Dat moogt usprak mevrouw Ekko rustig.
„Moogt u?'.. herhaalde de man verbaasd.
„Natuurlijk, d. w. z. voor een derde gedeelte...
dat is voorloopig 't eenige wat er opzit.
„Ja Gerrit", sprak de landmetersvrouw, „daar heeft
die dame gelijk in.
„Maar ik heb 11 hèèle villa gehuurd en geen derde
partbetoogde haar echtgenoot opnieuw.
„God meneer, wat ben je 'n zaag!" barstte Pine nu
los en deze qualificatie scheen den landmeter zoo te
doen ontstellen, dat hij plotseling zeer bleek werd, op
n stoel neerviel en om 'n glaasje water vroeg.
Inmiddels waren door de zorgen der dames z'n
vrouw en kinderen ook zoo goed mogelijk gezeten en
daar de familie er ijselijk hongerig uitzag, toog Clau
<u.delijk aan den arbeid, om ook voor hen boterhammen
te snijden, waar de meisjes met graagte aanvielen.
W
Wordt vervolgd.
v-f-A