DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Dit nummer bestaat uit 3 bladen.
Honderd en tiende jaargang.
1908.
ZATERDAG
7 NOVEMBER.
BINNENLAND.
No. 261.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Telefoonnummer 3.
Betere hulp voor Curasao dan die
van oorlogsschepen
Eerste Kamer.
.Tweede Kamer.
Suppletoire begrooting Binn. Zaken 1908.
De mailbooten van de „Zeeland."
Het geheime stuk van de Telegraaf.
ALKMAARSCHE COURANT.
Men schrijft ons:
In het no. van 17 Augustus van dit blad werd mij
gelegenheid gegeven, een meening te uiten over de
vechtlustige stemming van een aantal Nederlanders
tegenover Venezuela en hun, door Nederlanders op Cu-
ragao gesteunde pogingen, om het voor te stellen aJs-
of de materieele belangen van Curagao met een krach
tig aanpakken tegenover Venezuela in belangrijke ma
te gediend zouden zijn.
Mijn daartegenover geplaatste meening was, dat
welke andere redenen ook vóór een optreden tegen Ve
nezuela mochten pleiten in geen geval recht van
bestaan kon worden toegekend aan de voorstelling, als
zouden Curasao's eerste levensbelangen grondig baat
kunnen vinden bij een soort van oorlog met Venezuela.
Do bedoeling van mijn artikel was, in dezen het
conflict met Venezuela en de noodige hulpverleening
aan Curagao als twee geheel van elkaar afgescheiden
zaken te doen beschouwen, waar toch .een onderlinge
verwarring dreigde, waardoor naar ik vreesde de
verontwaardiging tegen Castro alweer de behartiging
der werkelijke belangen van Curagao op den achter
grond zou dringen.
Het overgroote deel der ruim 30.000 zielen tellende
bevolking van Curagao zal toch wel nooit door den
handel onderhouden kunnen worden, en de handel
alléén zou misschien op directe wijze gebaat kunnen
zijn bij geweld tegen Venezuela maar de groote
massa des volks op Curagao is aangewezen op hetgeen
de bodem van het eiland zelf kan voortbrengen.
Er werd door mij in dit verband gewezen op de nood
zakelijkheid om afdoende hulp te bieden aan den land
bouw op het eiland en aangeduid hoe de nieuwe we
tenschap omtrent het verband tusschen klimaat en
bebossching, op dit zoozeer door droogte geteisterde
eiland tot leiddraad zou kunnen strekken bij de te ne
men maatregelen.
Mijn beschouwingen zijn nu ruim twee maanden ge
leden eenerzijds met instemming in de pers begroet
(o. a. door de redactie van de Arnli. Ct. en ook in het
Centrum weerklonk een echo), anderzijds werden zij,
schijnbaar zakelijk, maar wel ietwat hartstochtelijk,
aangevallen door iemand, die zelf 6 jaar op Curagao
had vertoefd, den heer A. A. Snijders, in de Delftsclie
Courant.
Thans geven de stukken voor de eerstdaags in de
Tweede Kamer aan de orde komende Curagaosche be-
grooting een gereede aanleiding, op de zaak terug te
komen.
Verheugen kan ik mij over het feit, dat het Voorloo-
pig Verslag over de Curagao'sche begrooting inderdaad
op belangrijke punten mijn meening tegenover die van
mijn zooeven genoemden bestrijder bevestigt.
Ondanks de belangrijke uitgaven toch, die Neder
land zich in do laatste zeven jaren voor den landbouw
op Curagao in het algemeen heeft getroost, leest men
in het Voorloopig- Verslag in verband met het conflict
met Venezuela: „Nu handel en scheepvaart gedeelte
lijk stil liggen, springt te duidelijker de wenschelijk-
heid in het oog om de ontwikkeling van industrie en
Itndbouw in de kolonie zoo krachtig mogelijk te bevor
deren. Dat wat den landbouw betreft de be
langstelling, vooral van de Nederlanders op Curagao
zelf. nog verre van voldoende is, wordt ook getuigd,
„enkele leden (verklaarden) uit de beraadslagingen
van den Kolonialen Kaad tot hun leedwezen den in
druk te hebben gekregen, dat de geestdrift voor maat
ïegelen ten bate van den landbouw in dat college niet
overgroot isJ" Men vergunne mij de vrijheid, daarin
c-en bevestiging te zien mijner meening, dat de Ne-
derlandsclie gezag- en belanghebbenden over het alge
meen zich veel te uitsluitend voor de handelsbelangen
interesseeren.
Het moge waar zijn, zooals de heer Snijders in de
Delftsclie Ct. berekent, dat van 1903—1907 bijna een
ton gouds voor bevordering van den landbouw op Cu
ragao is uitgegeven, dit bewijst volstrekt niet, dat mijn
klacht over verwaarloozing van den landbouw onge
rechtvaardigd was. In het verledene (tot vóór de kor
te jaren van proefnemingen) kan niemand roofbouw
en verwaarloozing ontkennen; en heden geven de Ko
loniale Kaad en de heer Snijders ook al weer te ver-
staan, dat alle moeite toch niet baat en dat men we
gens de afwezigheid van noemenswaardige resulta
ten. eigenlijk maar met die landbouwhulp weer moest
ophouden.
Nu moet men wel verstaan, dat het tot dusver door
Nederland op Curagao besteede geld „voor bevordering
van den landbouw," om de kolonie minder afhankelijk
te maken van den goeden wil der naburige republieken
1e haren opzichte, bovendien met toepassing van het
door mij aanbevolen bebosschingsbeginsel tot heden
toe niets heeft te maken.
De bebossching van Curagao en omliggende eilan
den, datgene waar het in mijn artikel toch om ging, is
inderdaad nog nooit als zaak van eenigszins systema
tische overheidszorg actief aangevat. De heer Snijders
spreekt van bebosschingsproeven, die genomen zijn,
zonder resultaat; die proeven waren me inderdaad on-
l ekend ener blijkt uit de begrooting niets van.
De 23.500 voor 1909 uitgetrokken, zijn geheel: uitga
ven in het belang van cultures, d. w. z. ten behoeve
van direeten aanplant van cultuurgewassen. Verder
wordt getracht door subsidies ten bedrage van 2/a dhr
kosten aanleg van waterkeerende dammen te bevorde-
ïen, die het regenwater, dat zoo ongeregeld valt, dwin
gen om in den grond te dringen, in plaats van naar
zee af te vloeien. Van systematische bevordering van
bebossching blijkt niets.
Inderdaad was zelfs de bescherming der bestaande
bebossching op de eilanden iets, dat tot dusver schro
melijk werd verwaarloosd. Het laatste Koloniaal Ver
slag nog meldt, waar gesproken wordt over de toene
mende aloë-cultuur op Aruba en Bonaire: „Aloëcul-
tuur leidt tot den ondergang van de bosschen. Zelfs
divi-divi-boomen vallen dikwijls onder de bijl om als
brandhout te dienen." Gelukkig kan er tevens dit jaar
voor het eerst aan toegevoegd worden, dat scherpe
maatregelen zijn genomen tegen dit misbruik en dat
van Bonaire' „thans positief (kan) gemeld worden, dat
er op dit eiland van ontbossehing geen sprake meer
is."
De vernieling van de bestaande bebossching is nu
pas opgehouden. Zóó ver zijn we althans. En dat is
een groote vooruitgang. Maar dan bewere men toch
niet, dat aan de landbouwbelangen voldoende aandacht
ir geschonken. Het Koloniaal Verslag levert het ge
tuigenis, dat tot in de allerlaatste jaren het voor
naamste beginsel in deze regen-arme streken, die daar
entegen soms onder plotselinge, verwoestende, stortre
gens hebben te liiden, nog voortdurend is verwaar
loosd.
Er is van de zijde der bestrijders mijner beschouwin
gen op gewezen, dat ik ten onrechte om weder-bebos-
sching van Curagao zou hebben gevraagd, aangezien
het eiland al bij de ontdekking door de Spanjaarden lil
1499 dor en kaal zou zijn geweest. Dat is echter zeer
betrekkelijk. Toen in 1634 de Nederlanders het eiland
veroverden, voerden de Spanjaarden bijv. nog verfhout
uit. Heel rijk is het eiland volgens historische gege
i ens nooit geweest, maar toch rijk genoeg om artike
Ion te leveren, die tot noodlottigen roofbouw aanlei
ding gaven.
Dat op de hoogten thans geen voldoende liumuslaag
aanwezig is, bewijst niets tegen de mogelijkheid, dat
;.ij vroeger meer begroeid geweest zouden zijn. Het vel
len der bebossching heeft op alle hellingen wegspoelen
van de humuslaag tengevolge. En de bewering, dat
c.p die hoogten in de toekomst nooit boomen zouden
kunnen groeien, zou wel wat stout zijn. Op de aan
passaatwinden blootgestelde hoogste toppen zal wel
i.iemand vooralsnog boomen denken te planten, maar
van beneden af haar boven kan men de helling wil
stellig geleidelijk veroveren voor boomgroei. De Fran-
schen hebben in Tunis en Algiers bewezen, dat erftstig
pogen in dit opzicht rijk wordt beloond.
De tijdelijke directeur van het dep. van Openb. Wer
ken op Curagao blijkt in zijn dit jaar uitgebracht rap
port over den aanleg van waterkeerende dammen op
uragao ook wel degelijk nu reeds aanplant van divi-
divi en aloë op de liooger gelegen gronden mogelijk te
achten en tevens gewenscht om de uitspoeling der hoo-
gere gronden en de aanslibbing der dammen tegen te
gaan, terwijl onder bescherming der divi-divi-boomen
ook een bedekking van den grond met grastapijt is te
verkrijgen.
at ïru reeds is verricht tot aanleg van dammen en
irrigatie-inrichtingen, zou heel goed geleidelijk dienst
baar gemaakt kunnen worden, niet alleen direct aan
de cultures in de valleien, maar tevens aan de beplan
ting der hellingen. Het is nu nog geheel ter loops, dat
in de officieele bescheiden de aandacht wordt geves
tigd op dit punt, dat inderdaad hoofdzaak is en zonder
hetwelk de uitgevoerde werken voor kunstmatige irri
gatie toch voor de toekomst geen belangrijk perspectief
leveren.
Zeker lijkt, dat van regeeringswege de aansporing
zal moeten uitgaan om door eigenaren en huurders
van gronden de beplanting der hellingen te doen aan
vatten. Zoolang dat niet gebeurt, kan men niet zeg
gen, dat men werkelijk ernstig op weg is naar een be
tere toekomst. Hetgeen in de laatste jaren is ge
schied, heeft die weg misschien bereid, maar nog niet
geopend.
Veel te veel ziet men nog naar directe resultaten en
naar de mogelijkheid om na de uitgevoerde werken da
delijk handels-waardige cultuurgewassen aan te plan
ten. Daarmee ziet men nog altijd den verkeerden kant
uit. En wanneer men daarbij nu nog op mislukkingen
stuit, mag dit niet ontmoedigen. De verslagen geven
inderdaad den indruk, dat de reeds enkel met dammen
verkregen resultaten niet zoo miniem zijn, als sommi
gen willen doen gelooven. De verwaarloozing der
hoogste landbouwbelangen op Curagao zal echter eerst
een einde nemen, wanneer de belangrijkheid van be
bossching wordt ingezien en dit inzicht zich niet alleen
uit in tegengaan van de verwoesting van bestaande
bebossching, maar in actieve weder-bebossching.
Zóó ver schijnt helaas het inzicht zelfs der voorstan
ders van maatregelen voor den landbouw op Curagao,
in de Tweede Kamer nog niet gekomen te zijn. In de
af deelingen werd een overzicht gevraagd „van hetgeen
met de belangrijke uitgaven, in de laatste jaren in het
belang van den landbouw gedaan, wezenlijks is bereikt
Van dezelfde zijde drong men er op aan, de proeven,
die van gouvernementswege worden genomen, vooral
/jOO in te richten, dat zij waarde voor de practijk heb
ben. Men moet naar cultures zoeken, die voor het
droge klimaat geschikt, zijn en waarvoor de renta-
biliteitsrekening, zorgvuldig opgezet, uitkomt."
Dat plaatste is eng en na al hetgeen ik aan goede
mededeelingen vooraf kon laten gaan, weer hoogst be
droevend. Zich plaatsende op dit standpunt van di
recte rentabiliteit kan deze belangstelling in de ver
waarloosde landbouwbelangen op Curagao tot niets
anders dan nieuwe verwaarloozing voeren, tot opgeven
der proeven, nog voordat men daarmee op den eenig-
rechten weg was gekomen.
i Voor het parlement eener koloniale mogendheid ver
dient de bebosschingsquaestie wel heel ernstig de aan
dacht. De Nederlandsche Kamer begint er sporadisch
haar aandacht aan te wijden. In het Voorloopig Ver
slag- over de Indische begrooting heet het: „Gewezen
werd op de ernstige nadoelen, volgens artikelen in
verschillende tijdschriften (ik cursiveer) verbonden
aan exploitatie van bosschen door tussclienkomst van
aannemers.... Naar men meende, werden op Deli
reeds de nadeelen der ontwouding ondervonden. Ook
vroeg men, welke resultaten de studiereis van den
houtvester Hommes omtrent den invloed der bosschen
cp den regenval heeft opgeleverd."
Men heeft er iets van gelezen, iets over gehoord;
een houtvester in Indië schijnt er misschien wel iets
van waargenomen te kunnen hebben
Maar deze mate, waarin de aandacht op den grooten
klimatologischen invloed van bebossching of ontbos
sehing tot dusver is gevestigd, is no,g zeer onvoldoende.
Laat men zich toch eens op de hoogte stellen van de
ervaringen in de Fransche koloniën, van de studiën
van een prof. Felix Regnault. Dan zal men niet zoo
h alf-ongeloovig, aarzelend en twijfelend behoeven te
vragen óf bebossching en regenval inderdaad iets met
elkaar hebben uit te staan?! Dat behoorde toch wel
voor niemand een vraag meer te zijn
„Sedert eeuwen reeds," schrijft prof. Kegnault, „is
het probleem der ontbossehing actueel. Columbus, Lio-
nardo, Palissy hebben de gevolgen al voorspeld. De
fouten worden echter voortgezet. Hoe voortreffelijke
tegemniddelen in tijden van nood ook zijn verzonnen,
cr is maar een middel dat gevolg heeft: overtuiging
der menschen van de noodzakelijkheid van bebos
sching."
De geheele aard van den bodem, het klimaat zelf
verandert ten gunste onder den invloed van wederbe-
bossching, speciaal van berg- en heuvelhellingen. Die
bebossching is een voorwaarde voor blijvende vrucht
baarheid der dalen. Zonder beplanting op groote schaal
zullen de dammetjes op Curagao bij z-ware regens
zooals daar bij afwisseling ook voorkomen weer
wegspoelen. Door boomenaanplant moet men den re
genval zelf bevorderen en gelijkmatiger doen worden
De mogelijkheid is gegeven!
O.
Te ruim elf uur kwam gisteren de Eerste Kamer
bijeen in Jde eerste plaats tot afdoening van de wet,
houdende voorschriften voor de toepassing van de al-
gemeene akte, van Algeciras en van andere verorde
ningen in Marokko en tot wijziging van art. 23 der
Gemeentewet (krijgsman in werkelijken dienst).
Beide ontwerpen werden zonder beraadslaging goed
gekeurd.
Daarna werd behandeld de z.g. rivierenwet (verre
kening van den goeden staat der voorname rivieren
en stroomen des rijks).
De heer Michiels van Kessenich, zich tot
het politierechtelijk gedeelte van 't ontwerp bepa
lende, protesteerde tegen de bewering in de stukken,
dat in Limburg ter zake van het rivierbeheer een
wantoestand zou bestaan. Van rijkswege moet de
Maas in Limburg nog genormaliseerd worden, is dat
de bedoeling M*ar voor de Limburgsche Maas zijn
zeer ingrijpende maatregelen als de hier bedoelde
noodig. Men heeft zich daar onder de oude ordonnan
tiën zeer goed weten te behelpen, zonder dat ingrij
pende rampen bekend zijn. Hij hoopte, dat van de
groote macht, die hier aan de administratie zal wor
den gegeven door verscherping o. a. van het servituut
op het winterbed van de Limburgsche Maas, oordeel
kundig zal worden gebruik gemaakt.
Minister Bevers beloofde, dat met particu
liere belangen rekening zal worden gehouden. In de
stukken was slechts gedoeld op den ongeregelden toe
stand van de Limburgsche Maas, bezuiden de Niers.
Het wetsontwerp werd goedgekeurd.
Einde November komt de Kamer weer bijeen tot
afdoening van de achterstandsontwerpen.
De heer Van Kol (s. d. Enschedé) besprak bij de bc-
b .indeling der Indische begrooting de toestanden op
Atjeh en op Sumatra's Westkust. Fel critiseerde hij
de houding van den heer Lohman, die militair geweld
predikt in het belang van onze souvereiniteit en van
de zending, en die door schandalen te vergoelijken en
in naam van het Christendom waarheid te verbloemen,
zich als t ware medeplièhtig maakt aan de jaarlijk-
sche slachting van duizenden Atjehers. Verre wierp
hij daartegenover van zich af de beschuldiging, dat zij,
die telkens wijzen op ons wreed optreden, de schuld
dragen voor het voortduren van den oorlog. Spreker
hoopte, dat de minister in dezen niet zal optreden als
advocaat van kwade zaken, maar zal blijven de eerlijke
mensch, zooals hij zich vroeger heeft doen kennen.
Spreker critiseerde, dat omtrent de belastingheffing
in de Padangsche Bovenlanden geen gemeenschappe
lijk overleg is gepleegd.
Spr. ontwikkelde overigens technische bezwaren te
gen het stelsel dezer bedrijfsbelasting en politieke be
zwaren tegen het beginsel daarvan.
Spreker adviseerde de regeering om in een procla
matie aan de bevolking van Sumatra's Westkust dui
delijk te maken, dat hare rechten zullen worden geëer
biedigd, en dat de belasting, welke ingevoerd is tot
eigen bate van de bevolking zal worden aangewend.
Zoodoende kan men weder vrede brengen in die land-
s treken, waar nu door ons ontactvol beleid haat onder
de Maleiers is gezaaid.
In zake Atjeh kenschetste spreker het stelsel-Van
Ileutsz als pacificeeren door terrorisme, op kosten van
de overwonnenen.
Spreker critiseerde de wijze van oorlogvoeren in At
jeh, welke neerkomt op verdelgen te vuur en te zwaard
-van een vogelvrij verklaarde bevolking. De nota van
den leger-commandant Rost van Tonningen getuigt
van verwildering en demoralisatie in het Indische le
ger. Die nota moet door de Regeering gebrandmerkt
en gedesavoueerd worden.
Spr. oordeelde voorts, dat Van Daalen is gevallen
als slachtoffer van het meer consequent en rationeel
toepassen van Van Ileutsz' stelsel, dan Van Ileutsz
zelf dit deed.
Spreker vroeg een onderzoek naar de wijze waarop
door Van Heutsz als gouverneur van Atjeh gelden uit
het Weezenfonds zijn aangewend.
Spreker vroeg of het waar is dat dr Snouck Hur-
gronje in 1903 zijne taak heeft neergelegd wegens ver
schil van inzicht met het beleid van gouverneur Van
Heutsz, en wegens misstanden onder diens beheer.
Spreker hield zich overtuigd, dat de Atjeh-krijg on
ze krachten te boven gaat, en wij niet bij machte zul
len blijken om dat handjevol volk den fieren nek te
doen buigen. De leden der rechterzijde, die in de laat
ste jaren de rechtvaardigheid van den Atjeh-oorlog
hebben bepleit, dienen nu eene oplossing te vinden;
maar spreker wees er de Christelijke partijen op, dat
c nrechtvaardigheid den ondergang brengt ook van den
I machtigste.
Verder betoogde spreker, dat op verschillend gebied
te constateeren valt het gemis aan voortvarendheid,
waar t betreft de behartiging der belangen der in-
tandsche bevolking en hare economische ontwikkeling.
De heer Boogaardt (kath. Breda) betoogde, dat,
nu men de middelen minder afhankelijk heeft ge
maakt van de uitkomst der producten, men is gekomen
tot een op beteren grondslag gebaseerde financieele po
litiek. Spreker oordeelde echter, dat de buitengewone
militaire uitgaven door leeningen moeten worden ge
dekt.
Spr. kwam op tegen den aanval op van Heuts' be
leid. Hij geeft toe, dat er in het Indisch leger slechte
elementen zijn, maar die zelfs zouden niet schieten op
vrouwen en kinderen. Spr. is door het rapport van
den legercommandant ook niet geheel bevredigd, maar
hij waarschuwt tegen overdrijving.
Spr. behandelt nog uitvoerig het civiele rapport.
Zijn conclusie is, dat t stolsel an Heuts het eenige
is, dat ook in de toekomst zal voldoen.
Spr. gelooft, dat Van Heutsz ondanks zijn fouten
nog altijd de rechte man op de rechte plaats is. Hij
prijst den gouverneur-generaal, die de grondlegger is
van onze politiek in de buitenbezittingen. Spr. hoopt,
dat an Heutsz nog lang zal blijven arbeiden voor
moederland en koloniën. Hij behandelt ten slotte ds
belastinginvoering op Sumatra's Westkust.
De heer erhey (U. L. Rotterdam III) meent, dat
er in Indië veel en goed werk wordt gedaan. De finan
cieele toestand is gunstig. Aan groote volksbelangen
wordt met ernst en toewijding gearbeid. Veel moet
ook worden gedaan aan de vorming van personeele
krachten. Wij zijn in den laatsten tijd ontzaglijk voor
uitgegaan. De lezing van de stukken betreffende de
Atjeh-ztak heeft op spreker den indruk gemaakt, dat
er fouten zijn gemaakt, dat ook de gouverneur-gene
raal niet vrij uitgaat, en dat verandering in het poli
tiek en civiel beleid noodzakelijk was, hetzij met of
zonder verwisseling van personen. Nu moeten we
slechts uitkomsten afwachten.
De vergadering wordt verdaagd tot Maandag l1'
uur.
Dinsdag avondzitting, tenzij dien dag 's middags
het algeWen debat eindigt.
Een wetsontwerp is ingediend tot verhooging en
wijziging van hoofdstuk I der Staatsbegrooting voor
het dienstjaar 1908.
Het totaal van het hoofdstuk wordt verhoogd met
f 112.282.50. O. a. wordt de vergoeding, door het
Rijk aan de gemeenten voor de kosten van haar lager
onderwijs voor 1906 verhoogd met f 80,500. De bedoelde
na-betaling van hetgeen bij definitieve vaststelling der
Rijksbijdrage over 1906 gebleken is, door de gemeenten
te weinig te zijn genoten, geschiedt dit jaar voor de
eerste maal naar den maatstaf van de wettelijke
minimum-j aarwedden.
Hoewel nog niet voor alle gemeenten het juiste
cijfer vaststaat, beloopt het totaal bedrag der ten laste
van dit artikel komende u tgaven thans reeds f 113,305,70;
toegestaan werd f 45,000, zoodat het tekort thans reeds
bedraagt f 68,305,70. Hierbij komen nog de nog tot
stand te brengen definitieve vaststellingen, waartoe
ook behoort die ten behoeve van de gemeente
Amsterdam.
Voorts wordt aan eenige gemeenten, die buiten staat
zijn in alle of sommige kosten harer huishouding te
voorzien, een subsidie verleend (aan Egmond-aan-Zee
f 1000, aan Vlieland f 870, aan Nisse f 550, aan
Veere f 362,50).
Naar vernomen wordt zal Donderdag een comrnis-
sarisvergadering van de „Zeeland" gehouden worden.
Daarin zal naar vermoed kan worden wel de beslis
sing vallen omtrent de nieuwe mailbooten.
De hoofdredacteur van „De Telegraaf" is, naar het
blad meldt, tegen morgenochtend gedagvaard, te ver-
schijnen voor den echter-commissaris, belast met d 3
instructie van strafzaken in het arrondissement Am
sterdam, den heer mr. L. Offerhaus Jr., „ten einde
inlichtingen te geven omtrent de vermoedens welke
tegen hem bestaan, als zoude hij zich hebben schul
dig gemaakt aan misdrijf, art. 98 Wetboek van
Strafrecht."
Bedoeld artikel luidt
Hij, die opzettelijk bescheiden, berichten of inlich
tingen omtrent eenige zaak, waarvan hij weet, dat
geheimhouding door het belang van den staat wordt
geboden, hetzij openbaar maakt, hetzij aan een bui-
tenlandsche mogendheid mededeelt, of in handen speelt,
wordt gestraft met gevangenisstjaf van ten hoogste
zes jaren.