DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Dit nummer bestaat uit 3 bladen. Honderd en tiende jaargang. 1908. ZATERDAG 7 NOVEMBER. BINNENLAND. No. 261. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Telefoonnummer 3. Betere hulp voor Curasao dan die van oorlogsschepen Eerste Kamer. .Tweede Kamer. Suppletoire begrooting Binn. Zaken 1908. De mailbooten van de „Zeeland." Het geheime stuk van de Telegraaf. ALKMAARSCHE COURANT. Men schrijft ons: In het no. van 17 Augustus van dit blad werd mij gelegenheid gegeven, een meening te uiten over de vechtlustige stemming van een aantal Nederlanders tegenover Venezuela en hun, door Nederlanders op Cu- ragao gesteunde pogingen, om het voor te stellen aJs- of de materieele belangen van Curagao met een krach tig aanpakken tegenover Venezuela in belangrijke ma te gediend zouden zijn. Mijn daartegenover geplaatste meening was, dat welke andere redenen ook vóór een optreden tegen Ve nezuela mochten pleiten in geen geval recht van bestaan kon worden toegekend aan de voorstelling, als zouden Curasao's eerste levensbelangen grondig baat kunnen vinden bij een soort van oorlog met Venezuela. Do bedoeling van mijn artikel was, in dezen het conflict met Venezuela en de noodige hulpverleening aan Curagao als twee geheel van elkaar afgescheiden zaken te doen beschouwen, waar toch .een onderlinge verwarring dreigde, waardoor naar ik vreesde de verontwaardiging tegen Castro alweer de behartiging der werkelijke belangen van Curagao op den achter grond zou dringen. Het overgroote deel der ruim 30.000 zielen tellende bevolking van Curagao zal toch wel nooit door den handel onderhouden kunnen worden, en de handel alléén zou misschien op directe wijze gebaat kunnen zijn bij geweld tegen Venezuela maar de groote massa des volks op Curagao is aangewezen op hetgeen de bodem van het eiland zelf kan voortbrengen. Er werd door mij in dit verband gewezen op de nood zakelijkheid om afdoende hulp te bieden aan den land bouw op het eiland en aangeduid hoe de nieuwe we tenschap omtrent het verband tusschen klimaat en bebossching, op dit zoozeer door droogte geteisterde eiland tot leiddraad zou kunnen strekken bij de te ne men maatregelen. Mijn beschouwingen zijn nu ruim twee maanden ge leden eenerzijds met instemming in de pers begroet (o. a. door de redactie van de Arnli. Ct. en ook in het Centrum weerklonk een echo), anderzijds werden zij, schijnbaar zakelijk, maar wel ietwat hartstochtelijk, aangevallen door iemand, die zelf 6 jaar op Curagao had vertoefd, den heer A. A. Snijders, in de Delftsclie Courant. Thans geven de stukken voor de eerstdaags in de Tweede Kamer aan de orde komende Curagaosche be- grooting een gereede aanleiding, op de zaak terug te komen. Verheugen kan ik mij over het feit, dat het Voorloo- pig Verslag over de Curagao'sche begrooting inderdaad op belangrijke punten mijn meening tegenover die van mijn zooeven genoemden bestrijder bevestigt. Ondanks de belangrijke uitgaven toch, die Neder land zich in do laatste zeven jaren voor den landbouw op Curagao in het algemeen heeft getroost, leest men in het Voorloopig- Verslag in verband met het conflict met Venezuela: „Nu handel en scheepvaart gedeelte lijk stil liggen, springt te duidelijker de wenschelijk- heid in het oog om de ontwikkeling van industrie en Itndbouw in de kolonie zoo krachtig mogelijk te bevor deren. Dat wat den landbouw betreft de be langstelling, vooral van de Nederlanders op Curagao zelf. nog verre van voldoende is, wordt ook getuigd, „enkele leden (verklaarden) uit de beraadslagingen van den Kolonialen Kaad tot hun leedwezen den in druk te hebben gekregen, dat de geestdrift voor maat ïegelen ten bate van den landbouw in dat college niet overgroot isJ" Men vergunne mij de vrijheid, daarin c-en bevestiging te zien mijner meening, dat de Ne- derlandsclie gezag- en belanghebbenden over het alge meen zich veel te uitsluitend voor de handelsbelangen interesseeren. Het moge waar zijn, zooals de heer Snijders in de Delftsclie Ct. berekent, dat van 1903—1907 bijna een ton gouds voor bevordering van den landbouw op Cu ragao is uitgegeven, dit bewijst volstrekt niet, dat mijn klacht over verwaarloozing van den landbouw onge rechtvaardigd was. In het verledene (tot vóór de kor te jaren van proefnemingen) kan niemand roofbouw en verwaarloozing ontkennen; en heden geven de Ko loniale Kaad en de heer Snijders ook al weer te ver- staan, dat alle moeite toch niet baat en dat men we gens de afwezigheid van noemenswaardige resulta ten. eigenlijk maar met die landbouwhulp weer moest ophouden. Nu moet men wel verstaan, dat het tot dusver door Nederland op Curagao besteede geld „voor bevordering van den landbouw," om de kolonie minder afhankelijk te maken van den goeden wil der naburige republieken 1e haren opzichte, bovendien met toepassing van het door mij aanbevolen bebosschingsbeginsel tot heden toe niets heeft te maken. De bebossching van Curagao en omliggende eilan den, datgene waar het in mijn artikel toch om ging, is inderdaad nog nooit als zaak van eenigszins systema tische overheidszorg actief aangevat. De heer Snijders spreekt van bebosschingsproeven, die genomen zijn, zonder resultaat; die proeven waren me inderdaad on- l ekend ener blijkt uit de begrooting niets van. De 23.500 voor 1909 uitgetrokken, zijn geheel: uitga ven in het belang van cultures, d. w. z. ten behoeve van direeten aanplant van cultuurgewassen. Verder wordt getracht door subsidies ten bedrage van 2/a dhr kosten aanleg van waterkeerende dammen te bevorde- ïen, die het regenwater, dat zoo ongeregeld valt, dwin gen om in den grond te dringen, in plaats van naar zee af te vloeien. Van systematische bevordering van bebossching blijkt niets. Inderdaad was zelfs de bescherming der bestaande bebossching op de eilanden iets, dat tot dusver schro melijk werd verwaarloosd. Het laatste Koloniaal Ver slag nog meldt, waar gesproken wordt over de toene mende aloë-cultuur op Aruba en Bonaire: „Aloëcul- tuur leidt tot den ondergang van de bosschen. Zelfs divi-divi-boomen vallen dikwijls onder de bijl om als brandhout te dienen." Gelukkig kan er tevens dit jaar voor het eerst aan toegevoegd worden, dat scherpe maatregelen zijn genomen tegen dit misbruik en dat van Bonaire' „thans positief (kan) gemeld worden, dat er op dit eiland van ontbossehing geen sprake meer is." De vernieling van de bestaande bebossching is nu pas opgehouden. Zóó ver zijn we althans. En dat is een groote vooruitgang. Maar dan bewere men toch niet, dat aan de landbouwbelangen voldoende aandacht ir geschonken. Het Koloniaal Verslag levert het ge tuigenis, dat tot in de allerlaatste jaren het voor naamste beginsel in deze regen-arme streken, die daar entegen soms onder plotselinge, verwoestende, stortre gens hebben te liiden, nog voortdurend is verwaar loosd. Er is van de zijde der bestrijders mijner beschouwin gen op gewezen, dat ik ten onrechte om weder-bebos- sching van Curagao zou hebben gevraagd, aangezien het eiland al bij de ontdekking door de Spanjaarden lil 1499 dor en kaal zou zijn geweest. Dat is echter zeer betrekkelijk. Toen in 1634 de Nederlanders het eiland veroverden, voerden de Spanjaarden bijv. nog verfhout uit. Heel rijk is het eiland volgens historische gege i ens nooit geweest, maar toch rijk genoeg om artike Ion te leveren, die tot noodlottigen roofbouw aanlei ding gaven. Dat op de hoogten thans geen voldoende liumuslaag aanwezig is, bewijst niets tegen de mogelijkheid, dat ;.ij vroeger meer begroeid geweest zouden zijn. Het vel len der bebossching heeft op alle hellingen wegspoelen van de humuslaag tengevolge. En de bewering, dat c.p die hoogten in de toekomst nooit boomen zouden kunnen groeien, zou wel wat stout zijn. Op de aan passaatwinden blootgestelde hoogste toppen zal wel i.iemand vooralsnog boomen denken te planten, maar van beneden af haar boven kan men de helling wil stellig geleidelijk veroveren voor boomgroei. De Fran- schen hebben in Tunis en Algiers bewezen, dat erftstig pogen in dit opzicht rijk wordt beloond. De tijdelijke directeur van het dep. van Openb. Wer ken op Curagao blijkt in zijn dit jaar uitgebracht rap port over den aanleg van waterkeerende dammen op uragao ook wel degelijk nu reeds aanplant van divi- divi en aloë op de liooger gelegen gronden mogelijk te achten en tevens gewenscht om de uitspoeling der hoo- gere gronden en de aanslibbing der dammen tegen te gaan, terwijl onder bescherming der divi-divi-boomen ook een bedekking van den grond met grastapijt is te verkrijgen. at ïru reeds is verricht tot aanleg van dammen en irrigatie-inrichtingen, zou heel goed geleidelijk dienst baar gemaakt kunnen worden, niet alleen direct aan de cultures in de valleien, maar tevens aan de beplan ting der hellingen. Het is nu nog geheel ter loops, dat in de officieele bescheiden de aandacht wordt geves tigd op dit punt, dat inderdaad hoofdzaak is en zonder hetwelk de uitgevoerde werken voor kunstmatige irri gatie toch voor de toekomst geen belangrijk perspectief leveren. Zeker lijkt, dat van regeeringswege de aansporing zal moeten uitgaan om door eigenaren en huurders van gronden de beplanting der hellingen te doen aan vatten. Zoolang dat niet gebeurt, kan men niet zeg gen, dat men werkelijk ernstig op weg is naar een be tere toekomst. Hetgeen in de laatste jaren is ge schied, heeft die weg misschien bereid, maar nog niet geopend. Veel te veel ziet men nog naar directe resultaten en naar de mogelijkheid om na de uitgevoerde werken da delijk handels-waardige cultuurgewassen aan te plan ten. Daarmee ziet men nog altijd den verkeerden kant uit. En wanneer men daarbij nu nog op mislukkingen stuit, mag dit niet ontmoedigen. De verslagen geven inderdaad den indruk, dat de reeds enkel met dammen verkregen resultaten niet zoo miniem zijn, als sommi gen willen doen gelooven. De verwaarloozing der hoogste landbouwbelangen op Curagao zal echter eerst een einde nemen, wanneer de belangrijkheid van be bossching wordt ingezien en dit inzicht zich niet alleen uit in tegengaan van de verwoesting van bestaande bebossching, maar in actieve weder-bebossching. Zóó ver schijnt helaas het inzicht zelfs der voorstan ders van maatregelen voor den landbouw op Curagao, in de Tweede Kamer nog niet gekomen te zijn. In de af deelingen werd een overzicht gevraagd „van hetgeen met de belangrijke uitgaven, in de laatste jaren in het belang van den landbouw gedaan, wezenlijks is bereikt Van dezelfde zijde drong men er op aan, de proeven, die van gouvernementswege worden genomen, vooral /jOO in te richten, dat zij waarde voor de practijk heb ben. Men moet naar cultures zoeken, die voor het droge klimaat geschikt, zijn en waarvoor de renta- biliteitsrekening, zorgvuldig opgezet, uitkomt." Dat plaatste is eng en na al hetgeen ik aan goede mededeelingen vooraf kon laten gaan, weer hoogst be droevend. Zich plaatsende op dit standpunt van di recte rentabiliteit kan deze belangstelling in de ver waarloosde landbouwbelangen op Curagao tot niets anders dan nieuwe verwaarloozing voeren, tot opgeven der proeven, nog voordat men daarmee op den eenig- rechten weg was gekomen. i Voor het parlement eener koloniale mogendheid ver dient de bebosschingsquaestie wel heel ernstig de aan dacht. De Nederlandsche Kamer begint er sporadisch haar aandacht aan te wijden. In het Voorloopig Ver slag- over de Indische begrooting heet het: „Gewezen werd op de ernstige nadoelen, volgens artikelen in verschillende tijdschriften (ik cursiveer) verbonden aan exploitatie van bosschen door tussclienkomst van aannemers.... Naar men meende, werden op Deli reeds de nadeelen der ontwouding ondervonden. Ook vroeg men, welke resultaten de studiereis van den houtvester Hommes omtrent den invloed der bosschen cp den regenval heeft opgeleverd." Men heeft er iets van gelezen, iets over gehoord; een houtvester in Indië schijnt er misschien wel iets van waargenomen te kunnen hebben Maar deze mate, waarin de aandacht op den grooten klimatologischen invloed van bebossching of ontbos sehing tot dusver is gevestigd, is no,g zeer onvoldoende. Laat men zich toch eens op de hoogte stellen van de ervaringen in de Fransche koloniën, van de studiën van een prof. Felix Regnault. Dan zal men niet zoo h alf-ongeloovig, aarzelend en twijfelend behoeven te vragen óf bebossching en regenval inderdaad iets met elkaar hebben uit te staan?! Dat behoorde toch wel voor niemand een vraag meer te zijn „Sedert eeuwen reeds," schrijft prof. Kegnault, „is het probleem der ontbossehing actueel. Columbus, Lio- nardo, Palissy hebben de gevolgen al voorspeld. De fouten worden echter voortgezet. Hoe voortreffelijke tegemniddelen in tijden van nood ook zijn verzonnen, cr is maar een middel dat gevolg heeft: overtuiging der menschen van de noodzakelijkheid van bebos sching." De geheele aard van den bodem, het klimaat zelf verandert ten gunste onder den invloed van wederbe- bossching, speciaal van berg- en heuvelhellingen. Die bebossching is een voorwaarde voor blijvende vrucht baarheid der dalen. Zonder beplanting op groote schaal zullen de dammetjes op Curagao bij z-ware regens zooals daar bij afwisseling ook voorkomen weer wegspoelen. Door boomenaanplant moet men den re genval zelf bevorderen en gelijkmatiger doen worden De mogelijkheid is gegeven! O. Te ruim elf uur kwam gisteren de Eerste Kamer bijeen in Jde eerste plaats tot afdoening van de wet, houdende voorschriften voor de toepassing van de al- gemeene akte, van Algeciras en van andere verorde ningen in Marokko en tot wijziging van art. 23 der Gemeentewet (krijgsman in werkelijken dienst). Beide ontwerpen werden zonder beraadslaging goed gekeurd. Daarna werd behandeld de z.g. rivierenwet (verre kening van den goeden staat der voorname rivieren en stroomen des rijks). De heer Michiels van Kessenich, zich tot het politierechtelijk gedeelte van 't ontwerp bepa lende, protesteerde tegen de bewering in de stukken, dat in Limburg ter zake van het rivierbeheer een wantoestand zou bestaan. Van rijkswege moet de Maas in Limburg nog genormaliseerd worden, is dat de bedoeling M*ar voor de Limburgsche Maas zijn zeer ingrijpende maatregelen als de hier bedoelde noodig. Men heeft zich daar onder de oude ordonnan tiën zeer goed weten te behelpen, zonder dat ingrij pende rampen bekend zijn. Hij hoopte, dat van de groote macht, die hier aan de administratie zal wor den gegeven door verscherping o. a. van het servituut op het winterbed van de Limburgsche Maas, oordeel kundig zal worden gebruik gemaakt. Minister Bevers beloofde, dat met particu liere belangen rekening zal worden gehouden. In de stukken was slechts gedoeld op den ongeregelden toe stand van de Limburgsche Maas, bezuiden de Niers. Het wetsontwerp werd goedgekeurd. Einde November komt de Kamer weer bijeen tot afdoening van de achterstandsontwerpen. De heer Van Kol (s. d. Enschedé) besprak bij de bc- b .indeling der Indische begrooting de toestanden op Atjeh en op Sumatra's Westkust. Fel critiseerde hij de houding van den heer Lohman, die militair geweld predikt in het belang van onze souvereiniteit en van de zending, en die door schandalen te vergoelijken en in naam van het Christendom waarheid te verbloemen, zich als t ware medeplièhtig maakt aan de jaarlijk- sche slachting van duizenden Atjehers. Verre wierp hij daartegenover van zich af de beschuldiging, dat zij, die telkens wijzen op ons wreed optreden, de schuld dragen voor het voortduren van den oorlog. Spreker hoopte, dat de minister in dezen niet zal optreden als advocaat van kwade zaken, maar zal blijven de eerlijke mensch, zooals hij zich vroeger heeft doen kennen. Spreker critiseerde, dat omtrent de belastingheffing in de Padangsche Bovenlanden geen gemeenschappe lijk overleg is gepleegd. Spr. ontwikkelde overigens technische bezwaren te gen het stelsel dezer bedrijfsbelasting en politieke be zwaren tegen het beginsel daarvan. Spreker adviseerde de regeering om in een procla matie aan de bevolking van Sumatra's Westkust dui delijk te maken, dat hare rechten zullen worden geëer biedigd, en dat de belasting, welke ingevoerd is tot eigen bate van de bevolking zal worden aangewend. Zoodoende kan men weder vrede brengen in die land- s treken, waar nu door ons ontactvol beleid haat onder de Maleiers is gezaaid. In zake Atjeh kenschetste spreker het stelsel-Van Ileutsz als pacificeeren door terrorisme, op kosten van de overwonnenen. Spreker critiseerde de wijze van oorlogvoeren in At jeh, welke neerkomt op verdelgen te vuur en te zwaard -van een vogelvrij verklaarde bevolking. De nota van den leger-commandant Rost van Tonningen getuigt van verwildering en demoralisatie in het Indische le ger. Die nota moet door de Regeering gebrandmerkt en gedesavoueerd worden. Spr. oordeelde voorts, dat Van Daalen is gevallen als slachtoffer van het meer consequent en rationeel toepassen van Van Ileutsz' stelsel, dan Van Ileutsz zelf dit deed. Spreker vroeg een onderzoek naar de wijze waarop door Van Heutsz als gouverneur van Atjeh gelden uit het Weezenfonds zijn aangewend. Spreker vroeg of het waar is dat dr Snouck Hur- gronje in 1903 zijne taak heeft neergelegd wegens ver schil van inzicht met het beleid van gouverneur Van Heutsz, en wegens misstanden onder diens beheer. Spreker hield zich overtuigd, dat de Atjeh-krijg on ze krachten te boven gaat, en wij niet bij machte zul len blijken om dat handjevol volk den fieren nek te doen buigen. De leden der rechterzijde, die in de laat ste jaren de rechtvaardigheid van den Atjeh-oorlog hebben bepleit, dienen nu eene oplossing te vinden; maar spreker wees er de Christelijke partijen op, dat c nrechtvaardigheid den ondergang brengt ook van den I machtigste. Verder betoogde spreker, dat op verschillend gebied te constateeren valt het gemis aan voortvarendheid, waar t betreft de behartiging der belangen der in- tandsche bevolking en hare economische ontwikkeling. De heer Boogaardt (kath. Breda) betoogde, dat, nu men de middelen minder afhankelijk heeft ge maakt van de uitkomst der producten, men is gekomen tot een op beteren grondslag gebaseerde financieele po litiek. Spreker oordeelde echter, dat de buitengewone militaire uitgaven door leeningen moeten worden ge dekt. Spr. kwam op tegen den aanval op van Heuts' be leid. Hij geeft toe, dat er in het Indisch leger slechte elementen zijn, maar die zelfs zouden niet schieten op vrouwen en kinderen. Spr. is door het rapport van den legercommandant ook niet geheel bevredigd, maar hij waarschuwt tegen overdrijving. Spr. behandelt nog uitvoerig het civiele rapport. Zijn conclusie is, dat t stolsel an Heuts het eenige is, dat ook in de toekomst zal voldoen. Spr. gelooft, dat Van Heutsz ondanks zijn fouten nog altijd de rechte man op de rechte plaats is. Hij prijst den gouverneur-generaal, die de grondlegger is van onze politiek in de buitenbezittingen. Spr. hoopt, dat an Heutsz nog lang zal blijven arbeiden voor moederland en koloniën. Hij behandelt ten slotte ds belastinginvoering op Sumatra's Westkust. De heer erhey (U. L. Rotterdam III) meent, dat er in Indië veel en goed werk wordt gedaan. De finan cieele toestand is gunstig. Aan groote volksbelangen wordt met ernst en toewijding gearbeid. Veel moet ook worden gedaan aan de vorming van personeele krachten. Wij zijn in den laatsten tijd ontzaglijk voor uitgegaan. De lezing van de stukken betreffende de Atjeh-ztak heeft op spreker den indruk gemaakt, dat er fouten zijn gemaakt, dat ook de gouverneur-gene raal niet vrij uitgaat, en dat verandering in het poli tiek en civiel beleid noodzakelijk was, hetzij met of zonder verwisseling van personen. Nu moeten we slechts uitkomsten afwachten. De vergadering wordt verdaagd tot Maandag l1' uur. Dinsdag avondzitting, tenzij dien dag 's middags het algeWen debat eindigt. Een wetsontwerp is ingediend tot verhooging en wijziging van hoofdstuk I der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1908. Het totaal van het hoofdstuk wordt verhoogd met f 112.282.50. O. a. wordt de vergoeding, door het Rijk aan de gemeenten voor de kosten van haar lager onderwijs voor 1906 verhoogd met f 80,500. De bedoelde na-betaling van hetgeen bij definitieve vaststelling der Rijksbijdrage over 1906 gebleken is, door de gemeenten te weinig te zijn genoten, geschiedt dit jaar voor de eerste maal naar den maatstaf van de wettelijke minimum-j aarwedden. Hoewel nog niet voor alle gemeenten het juiste cijfer vaststaat, beloopt het totaal bedrag der ten laste van dit artikel komende u tgaven thans reeds f 113,305,70; toegestaan werd f 45,000, zoodat het tekort thans reeds bedraagt f 68,305,70. Hierbij komen nog de nog tot stand te brengen definitieve vaststellingen, waartoe ook behoort die ten behoeve van de gemeente Amsterdam. Voorts wordt aan eenige gemeenten, die buiten staat zijn in alle of sommige kosten harer huishouding te voorzien, een subsidie verleend (aan Egmond-aan-Zee f 1000, aan Vlieland f 870, aan Nisse f 550, aan Veere f 362,50). Naar vernomen wordt zal Donderdag een comrnis- sarisvergadering van de „Zeeland" gehouden worden. Daarin zal naar vermoed kan worden wel de beslis sing vallen omtrent de nieuwe mailbooten. De hoofdredacteur van „De Telegraaf" is, naar het blad meldt, tegen morgenochtend gedagvaard, te ver- schijnen voor den echter-commissaris, belast met d 3 instructie van strafzaken in het arrondissement Am sterdam, den heer mr. L. Offerhaus Jr., „ten einde inlichtingen te geven omtrent de vermoedens welke tegen hem bestaan, als zoude hij zich hebben schul dig gemaakt aan misdrijf, art. 98 Wetboek van Strafrecht." Bedoeld artikel luidt Hij, die opzettelijk bescheiden, berichten of inlich tingen omtrent eenige zaak, waarvan hij weet, dat geheimhouding door het belang van den staat wordt geboden, hetzij openbaar maakt, hetzij aan een bui- tenlandsche mogendheid mededeelt, of in handen speelt, wordt gestraft met gevangenisstjaf van ten hoogste zes jaren.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1908 | | pagina 5