DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. 1 Honderd en tiende jaargang 1908. ZATERDAG 14 NOVEMBER. bekwaam volslagen timmerman, Uit school en huis. FEUILLETON. No. 267. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon-en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, /vWonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. De Roode Pimpernel Telefoonnummer 3. Tegen I Januari 1909 kan bij den dienst der Gemeentewerken geplaatst worden een VOOR DE DAMES. Kijkjes in de Modewereld. Nu de winter nadert en de bals weer in aan tocht zijn, worden de baltoiletten weer in orde gebracht. Deze worden alle min of meer uitge sneden naar gelang van het model of de smaak van de draagster. Vierkant- en ronduitgesneden japonnen zijn beide in de mode. Voor jonge meisjes staat ronJ-uitgesneden toiletjes gewoonlijk het aardigst, tevens is dit het meest practisch, daar, wanneer de japonnetjes in den zomer af gedragen wordenen gemakkelijk een ronde p as in aangebracht kan worden. Bij zulk een laag toiletje voldoet een laag kapsel bijzonder. Voor een dergelijk elegant kapsel worden de ■haren gegolfd, vooraf gaat men echter met een met brillantine bevochtigden horstel erover heen, om te verhinderen dat de haren afbreken. Dan verdeelt me ze door middel van een scheiding die loopt van het eene oor naar het andere, waarna men van de voorharen drie lokken maakt, voor welke men bij elk afzonderlijk de haren weer naar achteren legt en met spelden vastzet. De middelste laat men echter een eind op het voorhoofd overhangen. Dan worden alle haren bij elkaar genomen en in een knoop gelegd, die van achteren laag afhangt. Aan weerskanten wordt tegen dezen haarknoop een rozet van lint in de kleur van het toilet aangebracht. Een gekleede japón voor een meisje in den leef tijd van 46 jaar wordt vervaardigd van cachemire, laken, cheviot ot alpaca, gegarneerd met passe ment-galon en kantstof. De rok bestaat uit 7 banen en is geplooid. Deze plooien werden niet verder dan even voorbij de heupen ingestikt. Voor het lijfje maakt men eerst de voering, daar na bekleedt men deze van voren en van achteren met het plastron van kantstot en plaatst op den hals het staand kraagje, eveneens van kantstof. De voor- en rugpanden van de bovenstof vor men ieder naast het armsgat twee platte plooien, de buitenste bedekt den.armsgatnaad. De voorpan den kruisen elkaar gedeeltelijk. Op het kruispunt, een flinke handbreedte boven de ceintuur, wordt een groote lluweelen strik aangebracht. De mou wen zijn halflang en hebben lluweelen manchet jes, die juist onder den elleboog vallen. Op het lijfje, en zoo men wil ook onder op den rok, wordt passement-galon aangebracht. Probleem No. 152. T c 3 F g n ALRMAARSCHE COURANT. tS|A] HINDERWET. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter algemeene kennis, dat zij bij besluit van heden onder voorwaarden vergunning hebben verleend aan P. HAMMES, aldaar, tot het uitbreiden van zijne kistenmakerij door het bijbouwen van een ketelhuis, waarin te plaatsen een stoomketel met een verwarmend oppervlak van 10 M2, ter vervanging van den bestaar.den en tot verplaatsing van de bestaande stoommachine van 20 P.K. in het perceel Langelaan, wijk E, No. 7 en 8. Burgemeester en Wethouders voornoemd. Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter. 11 November 1908. DONATH, Secretaris. KENNISGEVING. Het HOOFD van het Plaatselijk Bestuur te ALK MAAR brengt, op grond van artikel 1 der Wet van 22 Mei 1845 (Staatsblad No. 22) ter kennis der inge zetenen, dat bij hem ingekomen en aan den ontvanger der Rijks directe' belastingen binnen deze gemeente ter invordering zijn overgegeven de kohieren der personeels belasting No. 4, 13 en 14 voor het dienstjaar 1908. executoir verklaard door den Directeur der directe belastingen in Noordholland te Amsterdam, den 11 November 1908dat ieder verplicht is zijn aanslag, op den bij de Wet bepaalden voet, te voldoen en dat heden ingaat de termijn van zes weken binnen welken daartegen bezwaarschriften kunnen worden ingediend Het Hoofd van het plaatselijk bestuur voorn., G. RIPPING. Alkmaar, den 13 November 1908. niet ouder dan 30 jaar en ten minste drie jaar in Alkmaar met ter woon gevestigd zijnde. Loon f 121/2 per week, onder korting van 6 0/q voor het pensioen fonds voor eigen- en weduwen- en weezenpensioen. Men moet zich door middel van eigenhandig ge schreven brieven aanmelden aan het adres van den Directeur der Gemeentewerken. Persoonlijk bezoek is niet gewenscht. Vernielzucht. De school was uit, de jeugd ging naar huis. Een troepje meisjes, net gekleed, bewoog zich langs de gracht, nu in een stuk door, dan even toevend. Zij hadden wat, dat was dadelijk te zien en té hooren aan liet geheimzinnig gedoe en het fluisterend gelach, af wisselend door korte gilletjes. Ja, zij hadden wat, zij deden iets, dat leelijk was. Als haar mama's het gezien hadden, zouden zij ge zegd hebben, dat de kindertjes heel stout waren. Langs de gracht stonden mooie huizen met fraaie deuren, sommige pas geverfd, alle net onderhouden. Die meisjes nu krasten met een krijtje woorden op die deuren en nummerden ze. Zij vonden dat heel ver makelijk en hadden wonderveel pret. Als de bewo ners buiten kwamen, zouden ze raar opkijken! Dan la zen ze „Spook," „Mormel," „Ezel" of iets anders. Het troepje sloeg een zijstraat in en een der meisjes liep tegen een jongen aan, viel en kwam met haar ha gelwit jurkje op de vuile straatsteenen terecht. Schrei en geen gebrek! Wat Mama wel zeggen zou? Die DOOR BARONESSE ORCZY naar het 217de duizendtal van de Engelsche uitgave DOOR ED. VAN DEN GHEIJN Jr. 10) o Wat Sir Percy zelf betrof, zijn voornaamste hoeda nigheden 0111 haar echtgenoot te zijn bestonden in zijn blinde vergoding van Marguerite, zijn aanzienlijken rijkdom en de liooge gunst die hij genoot aan het En gelsche hof. Hoewel hij in den jongsten tijd een figuur was ge weest, die in voorname Engelsche kringen de aandacht trok, had hij het grootste gedeelte zijner jeugd buitens lands gesleten. Zijn vader, wijlen Sir Algernon Blake- ney, had het schrikkelijk ongeluk gehad zijn aangebe den jeugdige gade ongeneeslijk krankzinnig te zien worden, na een gelukkige echtvereenig-ing van slechts een tweetal jaren. Percy had juist het levenslicht aan schouwd, toen wijlen Lady Blakeney aangetast werd door de vreeselijke ziekte, welke in die dagen als hope loos werd beschouwd en als de vloek Gods over het ge heele gezin uitgekreten. De dood zijner ouders, die kort na elkander volgde, liet hem vrij man op een-en- twintig-jarigen leeftijd, en daar zijn vader Sir Alger non een eenvoudig en afgezonderd leven had geleid, was het groot Blakeney-vermogen tot millioenen aan gegroeid. Sir Percy Blakeney had heel wat in den vreemde rondgedoold, alvorens hij zijn sehoone Fransche vrouw naar Engeland bracht. De voorname kringen van die dagen toonden zich bereid beiden mét open armen te ontvangen. Sir Percy was rijk, zijne vrouw zeer be gaafd, en de Prins van Wales vereerde beiden met zijn gunstbetoon. Binnen zes maanden waren zij de toonaangevers in mode en levenswijze. Iedereen wist akelige jongens moesten ook altijd je goed bederven Nu kreeg zij brommen en het was toch niet haar schuld. Uit was de pret. De verdere deuren wer den niet genummerd en beschreven. Het was Woensdagmiddag en velen begaven zich naar Den Hout. Wie zich ergerden aan de door diep ingekorven, ruw uitgesneden letters ontsierde hoo rnen, eenige knapen niet. Zij holden naar de herten kamp, renden bij den berm neer en scheurden takken van het fraaie houtgewas om ermee, hangend over het hek, in het water te slieren en er dan elkaar mee om de ooren te slaan. „Wil jelui dat wel eens laten Een oogenblik lieten zij het, al vonden ze dat „die vent toch niets met hen te maken had. De herten kamp was toch zeker niet van hem?" Of het hun hertenkamp was, bleef buiten de discussie. Op een anderen dag.,. Och, maar waartoe meer voorbeelden aangehaald? Eiken dag ergeren wij ons cpnieuw aan beschreven en bevuilde muren en deuren, aan leelijke inscripties in publieke urinoirs en closets Zelfs de spoorwegstations en de coupé's blijven niri gevrijwaard. Er wórdt wel eens beweerd, dat een deel der mensch- lieid is achtergebleven op den weg der beschaving en ï'.og met het eene heen op het standpunt van den oer- mensch staat. Of die bewering hout snijdt, zouden wij niet graag willen beslissen, maar wel rijst do vraag bij ons op, „hoe komt men aan die bewering?" Maakt een deel der menschheid werkelijk dien in druk? „Zeker," zegt men „en de vernielzucht is een der duidelijkste vormen, waaronder zich die achterlijkheid openbaart. Wij weten, dat wilden en onheschaaf le volken de gewoonte hebben om teekenen in de boomen te snijden. Zij doen dat niet uit vernielzucht, maar om elkaar wat mede te deelen. Zij verstaan die tee- kenshet is hun schrijftaal. Op-die manier vertellen zij elkaar, „Hier dreigt gevaar," „Trek in vrede," „Ik kom niet terug." Ja, de ten strijde trekkenden wijzen zoo de hen vol gende makkers het oorlogspad. Komen die menschen nu op een hoogeren trap van beschaving, leeren zij hun gedachten op andere wijze schriftelijk uitdrukken, dan drijft de oude gewoonte hen toch nog telkens aan tot liet snijden in boomen en palen, het trekken van figu ren in het zand. Eerst door veel zelfbeheersching lee ren zij die nu tot een hebbelijkheid geworden gewoon te af en er zijn er, die het nooit afleeren. Wat nu te denken van de krassers, snijders en klad- ders in onze dagen en in orize omgeving? Wat anders dan dat zij met die halve wilden feitelijk op één lijn staan. Het bewijs is immers daar. Eigenlijk maken zij het nog erger. De wilde handelt uit nooddruft en zonder begrip van mijn en dijn, weet niet eens, wiens boom of paal het is." Ja, redeneer daar eens tegen en, het is waar, nette menschen doen het niet, integendeel, zij ergeren zich er aan. Hoe vaak er vergeefs tegen die barbaarsche ge woonte om zonder noodzaak elkanders eigendom te vernielen, uit louter gebrek aan zelfbeheersching, reeds is gestreden, wij mogen den kamp niet opgeven. Het onteert dengene, die het doet, benadeelt hem, v.-ien het aangaat en hindert, ja ergert allen, die het moeten aanschouwen. Het is een ruwe slag in het aangezicht van goeden smaak en schoonheidszin. Er telkens op hameren, de schuldigen straffen met boete en de jeugd opwekken tot bewondering van al wat dat Sir Percy bekrompen geestvermogens bezat, maar de samenleving aanvaardde hem, maakte veel werk van hem, omdat zijn rossen de schoonste waren der Engelsche stoeterijen, zijn feestmalen de luisterrijkste, zijn wijnen de uitgezoehtste der gaarden, zijn kleeding het onderwerp uitmaakte van aller gesprekken. Wat aangaat zijn huwelijk met de „schranderste vrouw in Europa", welnu, hij kon zijn noodlot niet ontgaan, en niemand beklaagde hem naardien dit lot was van zijn eigen maaksel. Er waren jonge dames in Enge land te kies en te keur, die volkomen bereid zouden zijn geweest hem te helpen in het verteren van het Blakeney-fortuin. Bovendien viel Sir Percy geen me delijden ten deel, omdat hij er geen scheen te verlan gen, hij scheen zeer trotsch op zijn schrandere vrouw til zich weinig er om te bekreunen, dat zij zich op zijn kosten amuseerde en den draak met hem stak in het publiek. In zijn prachtig huis te Richmond speelde hij vortx zijn schrandere vrouw de tweede viool met onverstoor bare goedmoedigheid, juweelen en allerlei soort luxu euze zaken aan haar verkwistend, wat zij zich met uit nemende gratie liet welgevallen, zijn gasten ontvan gende met dezelfde minzaamheid waarmede zij de in- tellectueele coterie van Parijs had welkom geheeten. Sir Percy Blakeney was bepaald een man van knap uiterlijk, in weerwil van zijn druilerigen blik, Hij was aitijd onberispelijk gekleed naar den smaak van een „Incroyable" Op dezen September achtermiddag droeg hij een satijnen bovenkleed, in het middel zeer kort gesneden, een vest met breede opslagen en nauw gestreepte broek. In dat costuum zou men zijn mas sieve gestalte hebben kunnen bewonderen, zoo zijn ge maaktheid en idiote lach niet alles bedierf. Hij kwam lijzig in de ouderwetsche gelagkamer bin nen, den regen afschuddend van zijn fraaie kleeding, en vervolgens zijn druilig blauw oog met ee(i stukje glas wapenend, in gouden montuur, overzag hij het gezelschap, dat plotseling door een pijnlijk stjlzwijgen 1Overdreven fatterige kleeding in de Fransche -volutiejaren 1792—94. ik edel, schoon en heilig is, zullen wel de eenige wapenen zijn. Wat ouders en onderwijzers kunnen doen? Het kind wijzen op de leelijke gewoonte om muren, wanden, ta lels, banken, kasten en vloeren en vooral ook boeken en schriften te bekrassen. Het kind beletten, zoo noo- dig met de straffende hand, zijn naam te zetten op iets dat hem niet rechtstreeks toebehoort en op eigen boek, zij het een gewoon kladboekje of schrift dit meer dan eenmaal te doen. Op de wandeling het kind wijzen op deze ongerech tigheden. Het kind gevoelig maken voor al wat het oog be koort en afkeerig van al wat oog en hart mishaagt. Het kind liever een paar maal op de vingers tikken dan het toe te staan, gelijk te worden aan of van verre te gelijken op de getatoneerde dame op de laatste Alkmaarsche kermis. W. W. J. B. van Bridport (1863). werd aangegrepen. „Hoe maak je 't, Thony? Hoe maak je 't, Foul- kes?" zei hij, de twee jongelui herkennend en hun de hand schuddend. „Heb je ooit "zoo'n hondenweer be leefd? Beroerd klimaat hier!" Marguerite had zich naar haren echtgenoot gekeerd en mat hem van het hoofd tot de voeten, met een ge makkelijk knipoogje in haar vroolijke kijkers. „Nou!" hernam Sir Percy 11a een paar minuten suite, toen niemand iets te berde bracht, „wat kijken jullie allen nuchter. Wat is er gaande?" „Oh, niets, Sir Percy", antwoordde Marguerite, niets om je gelijkmoedigheid te verstoren alleen maar een affront voor je vrouw." „La, la, mijn beste, wat je zegt. Wie was de stout moedige die je dorst te attakeeren lie?" Ilier stoof de jonge Burggraaf ijlings 'op. „Monsieur", zei hij, een bestudeerde buiging zijn aanspraak latende voorafgaan en in gebroken En- gelscli sprekend, „mijne moeder, de Comtesse de Tour- nay de Basserive, heeft beleedigd Madame, die ik zie is uwe vrouw. Ik kan niet vragen vergeving voor mij ne moeder: wat zij doet is recht in mijn oogen. Doch ik ben bereid u te geven de gewone reparatie tuaschen mannen van eer." De jonkman richtte zich in zijn volle tengere lengte op en zag er zeer geestdriftig uit, zeer trotsch en zeer opgewonden toen hij opkeek naar het over de zes voet liooge gevaarte, vertegenwoordigd door Sir Percy Bla keney, baronet. „Milord Anthony en Sir Andrew", zei Marguerite, vroolijk lachend, „kijk eens naar dat aardig schilderij tje „de Engelsche kalkoensche haai» en zijn collega de Fransche bantam." De vergelijking liep volstrekt niet mank, de Engel sche stoere kalkoen zag met uiterste verbazing neer op den tengeren nietigen Eranschen bantamhaam „Drommels, Sir", sprak Percy eindelijk, zijn lorgnet glas opzettend en den jongen Franschman met onver holen bevreemding opnemend, „waar heb je zulk En gelsch spreken geleerd?" „Monsieur!" protesteerde de Vicomte, eenigszins uit Mat in 2 zetten. - - 1 - rxr£r-T-_. Oplossing van probleem No. 149 (F. W. Andrew) 1 Dc4 dl enz. Goede oplossingen ontvingen wij van de heeren P. C. Bakker Czn., P. J. Boom, F. Böttger, O. Bramer, G. van Dort, G. Imhtllsen, A, Mooijboer, G. Nobel, P. van 't Veer en C. Visser, allen te Alkmaar Ds. H. Groeneveld te Vlijmen, Mr. Ch. Enschedé te Haarlem, C. C. J. de Ridder te Ede, P. Bakker en H. Weenink te Amsterdam, S. te S., J. H. de Ruwe en J. Vijzelaar te Amsterdam, P. Ooijkaas te Limmen, Schaaklust" te Koedijk, O. Boomsma te Kampen, G. Fijth Jr. en C. J. Strick van Linschoten te Bunnik. J. Kohtz, die steeds in samenwerking met K. Koe- kelkorn compeneert en publiceert, en van het be roemde componisten paar die is, die steeds in het publiek de pen voert, heeft geruimen tijd geleden een studie geschreven over de componisten uit ouden tijden. Bij die gelegenheid heeft hij langen tijd uitgeweid over John Brown van Bridport,een Engelsch compo nist, die steeds publiceerde onder de letters J. B. hoewel zijn ware naam ook al niet Brown was. J. B. publiceerde uitsluitend langen problemen waar van J. Kohtz vermoede, dat deze, voor watde3zetten betreft, vaak uit 2-zetten waren afgeleid. Men kan zich dus de voldoening voorstellen van den Duitschen componist, tot-n hij werkeljjk entdekte hoe J. B. een 2-zet had gecomponeerd, die als twee druppels water leek op een variant uit een ze9r be kenden 3-zet, door J. B. gepubliceerd. Deze 2-zet is No. 152. Nu is het vooreerst merk waardig, dat men een goede 40 jaar geleden een 3zet zag gepubliceerd, waarvan de hoofdvariant*) een fraaie stille voortzetting was. Eu dan is het werkelijk tref- Deze vormde eigenlijk zoo goed als den geheelen inhoud van den 3zet en hierdoor kwam Kohtz dan ock cp het denkbeeld, dat deze 3zet eigenlijk een verlengden 2zet was. het veld geslagen door de manier waarop zijn strijdlus tige houding door den zwaarlijvigen Engelschman werd opgenojnen. „Ik moet zeggen 't is fabelachtig!" ging Sir Percy onverstoorbaar voort, „verd. fabelachtig! Denk -- jij er ook niet zoo over, Thony eh? Ik moet beken nen dat ik zoo geen Eransch kan spreken. Wat?" „Neen, dat kan ik bewijzen!" viel Marguerite in, „Sir Percy heeft een Britsch accent, dat je met een mes kunt snijden." „Monsieur", bracht de Vicomte in nog meer gebro ken Engelsch voor den dag, „ik vrees u hebt niet be grepen. Ik bied 11 aan de eenige mogelijke reparatie onder gentlemen." „Te drommel waarin bestaat die?" vroeg Sir Percy z< etsappig. „Mijn degen, Monsieur", antwoordde de Vicomte, die ongeduldig begon te worden. Maar Sir Percy staarde een paar seconden droomerig door zijn half ge sloten oogleden naar den Vicomte en slofte toen lang zaam weg. Wat de Vicomte op dat oogenblik dacht en gevoelde bij de behandeling die hij van den langen en langza- men Engelschman had te verduren, zou boekdeelen kunnen vullen. Wat hij zei de, loste zich op in een en kel woord, want zijn drift deed alle andere stikken in zijn keel. „Een tweegevecht, Mijnheer." Nog eens keerde Blakeney zich 0111 en zag hij van zijn ontzaglijke hoogte op het driftig ventje neer,, maar geen seconde faalde hem zijn onverstoorbare kalmte. Hij lachte, en zijn magere lange handen in de ruime zakken verbergend van zijn overjas, zei hij druilerig: „Een tweegevecht hais dat het wat hij bedoelt Je bent een bloeddorstige jonge deugniet. Wil je een gaatjê boren in een man die de wet eerbiedigt?.... Wat mij betreft Sir ik houd mij nooit met tweege vechten op", voegde hij er t-oe, bedaard zich neerzet tend op een stoel en zijn lange stelterige beenen voor zich uitstrekkend. „Duels zijn heel onaangename din gen, is 't niet zoo, Thony?" Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1908 | | pagina 1