DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Dit nummer bestaat uit 3 bladen.
Honderd en tiende jaargang.
ZATERDAG
28 NO V EMBER.
No. 279.
1908.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Gents.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Uit den Raad
Telefoonnummer 3.
Een geheime zitting van twee- a drie sigaren er
is alle aanleiding, den rook aanschouwend, welke er
steeds na een vergadering met gesloten deuren in de
raadszaal zweeft, den duur van zulk een zitting uit te
meten naar het aantal sigaren, dat een matig rooker
in dien tijd oprookt had Woensdag zelfs nog voor
de voorlezing der ingekomen stukken plaats. Wat er
uit die nevelen geboren is, weten we niet Maar wel
weten we, dat een voorstel van den heer Glinderman,
aan het slot der agenda gedaan, om een zaak in zulke
rooknevelen te hullen, geen bijval vond, dat die zaak
integendeel door haar te behandelen in een heldere
atmosfeer en in volle openbaarheid tot onthulling is
gekomen. En dat was wenschelijk en noodzakelijk,
Een eenvoudige opmerking toch van de commissie
voor de belastingzaken over de begrooting van he
burgerweeshuis heeft aanleiding gegeven tot een zeer
ingrijpende discussie van vermoedelijk verre strekking.
De commissie maakte bezwaar tegen een post van
100 als een jaarlijksche tegemoetkoming voor den
vvcggaanden weesvader, omdat haar bij geruchte ter
oore was gekomen, dat de nog in functie zijnde wees
vader niet zal vertrekken. Regenten antwoordden op
deze opmerking „dat de benoeming van een weesvader
en weesmoeder in de eerstvolgende maanden nog niet
zal geschieden, zoodat de vacature nog bestaat en naar
ons (regenten) voorkomt, een raming eener tegemoet
koming aan den defungeerenden weesvader behoort
bestendigd te blijven." De heer Vah der Eeen de Lil
le lichtte dit toe, door te zeggen, dat de weesvader
weer in het huwelijk zou treden en regenten de benoe
ming van een nieuw ouderenpaar wilden uitstellen tot
het tijdstip, waarop gebleken kan zijn, dat de echtge-
noote van den weesvader geschikt is als weesmoeder.
Toen de heer Glinderman na deze verklaring de zaak
in een geheim© zitting wilde bespreken, vond de heer
UitenboSch dit niet noodig: het gold hier een zaak en
niet een persoon. En tot de bespreking overgaande
zeide hij dat de weesvader eigenlijk kreeg een moeder
voor de weezen en dat de regenten hem gelegenheid
hadden gegeven deze per advertentie te vragen. Toen
ging de hefer Boelmans ter Spill opstaan en deelde
mede, dat sedert de behandeling van de wijziging van
het reglement voor het burgerweeshuis op 13 Februari
1907 (tijdens welke verschillende leden betoogden, dat
de zaken goedgingen en het dus niet noodig was, dat
regentessen zitting hadden in het bestuur) vijf regen
tessen hun ontslag hadden genomen. Mevrouw Graaf
land had in duidelijke woorden de redenen gezegd wel
ke haar noopten tot deze daad en met haar toestem
ming verzocht de heer ter Spill den voorzitter den
brief van deze regentes, gericht aan den burgemeester,
in den Raad te doen voorlezen. Dit geschiedde. En zoo
hoorden we dat de eerste reden deze was, dat waar de
regenten het niet eens konden worden over de benoe
ming van een weesouaerenpaar, de eenparige
gevoelens der regentessen geen gewicht in den schaal
legden. Mevrouw Graafland is van meening, dat het
huwelijk voor den weesvader slechts is een handha
ving in zijn betrekking, voor de toekomstige wees
moeder niets anders dan een verbetering van hare po
sitie. En haar tweede grief was, dat de regentessen
de weesmeisjes nooit kunnen bereiken, dat er van een
beschavende, opvoedende kracht voor zoover moge
lijk geen sprake is.
De heer Van der Eeen antwoordde hierop. Hij zou
geen oratio pro domo houden, doch slechts een historia
i'actus geven. Men kan deze vinden in het verslag.
Wat de grigven van mevrouw Graafland betreft ver
klaarde hijals het advies van regentessen anders was
geweest dan zou de zaak vermoedelijk.... anders zijn
geloopen, en in het dagelijksch leven heeft de eene
vrouw meer slag om meisjes tot zich te halen dan de
andere, zoo zal het ook bij het weeshuis zijn.
Op sobere, treffende wijze schetste toen de heer
van den Bosch hoe stootend het voor de weezen zal
zijn, wanneer deze merken dat de overleden weesmoe
der reeds na enkele maanden door den weesvader
schijnt te zijn vergeten, de lieeren Glinderman en Dor
beck deden, uitkomen dat, indien een ongelukkig hu-
gelijk het gevolg van deze behandeling van zaken is, .de
regenten hiervoor mede verantwoordelijk zijn, en dat
men in elk geval, een vader en een moeder in een
weeshuis moet hebben, niet van beide seksen één lid.
Niemand de heer Boelmans ter Spill constateerde
het blijkbaar met voldoening' in den Raad nam, uit-
gezonden! de heer van der Feen de Lille, die het op
alles behalve overtuigende wijze deed, de verdediging
van de regenten op zich. Het was, evenwel de vraag
cp welke wijze de Raad zich zou uitspreken. Eindelijk
werd besloten dit te doen in den vorm van een motie
van den lieer van den Bosch, waarin de Raad. gehoord
de besprekingen inzake cfe vacature van weesouders
aan het weeshuis betreurt de wijze, waarop deze zaak
door de regenten is behandeld, en het van groot nadeel
acht indien de tegenwoordige weesvader bij tweede hu-
avolijk zal worden benoemd.
Deze motie werd met algemeene stemmen aangeno
men de heer Van der Feen de Lille bleef buiten
stemming.
liet is een kras oordeel dat do Raad eenstemmig
hoeft uitgesproken.
De gevolgen moeten, dunkt ons, van tweeërlei aard
zijn. In de eerste plaats achten we het niet mogelijk,
nat de weesvader alsnoir zou worden herbenoemd. En
ten tweede kunnen we ons niet voorstellen dat de re
genten, die voor de zoo sterk afgekeurde wijze van
behandeling waren, hun functie blijven behouden. Zij
hebben ongetwijfeld het goéde gewild, maar schrome
lijk gefaald in het middel, en dat is hun niet onzacht
gezegd.
Jammer is het, dat de motie niet tweeledig was, dat
dt araan niet is toegevoegd, zooals de heer van Buijsen
wilde, een uitnoodiging aan B. en W. om te komen
met een voorstel tot herziening van de verordening
op het bestuur van het Burgerweeshuis, strekkende om
de regentessen zitting te geven in het bestuur. Ver
moedelijk zou dit deel der motie geen eenstemmigheid
hebben gevonden, maar toch zou de meerderheid van
den Raad nu wel bereid zijn deze wijziging te aan
vaarden. Al heeft de Raad zich hierover niet direci
uitgesproken, komen moet die wijziging na de discus
sie van Woensdag tóch. En er is thans alle aanleiding
voor Burgemeester en Wethouders om in eon voor
dracht deze verandering voor te stellen. Wel is waar
wordt bij aanneming teruggekomen op een nog niet
zoo heel lang geleden genomen besluit, hetgeen in het
algemeen niet gewensclit is, maar een dergelijke daad
wordt voldoende gemotiveerd door de nieuwe feiten,
welke er thans aan het licht zijn gekomen. Waren die
feiten in Februari 1907 bekend geweest, dan zou on
getwijfeld de uitslag der stemming over het voorstel
Vonk (handhaving van den sedert 1870'71 bestaan-
den toestand) anders zijn uitgevallen.
In dit verband willen we nog even herinneren aan
het schrijven van 3 Juli 1905 waarin de regenten den
Raad meldden, dat zij een dergelijlten maatregel „zoo
weinig in het belang van de stichting achten, dat zij
in dat geval zouden terugdeinzen om de door den raad
aan hun toevertrouwde taak verder op zich te nemen."
Men zal het zeker wei met ons eens zijn, dat, zooals
we in den aanvang van dit overzicht schreven, de
Woensdag gevoerde discussie vermoedelijk van verre-
strekking zal zijn.
ft
ft
Wij hadden niet vermoed, dat er zulk een belangrij
ke discussie over dit onderwerp zou plaats hebben. In
de eerste plaats niet, omdat de voordracht haar niet
deed verwachten, en ten tweede niet, omdat er na het
langdurige leeszaaldebat een zekere matheid in de
hoofden der raadsleden scheen te zijn gevaren.
Het leeszaal-debat heelt wel zeer lang geduurd, maar
nieuwe argumenten heeft het niet opgeleverd.
Dat er van Katholieke zijde in den Raad tegen sub
sidieverlening zou worden gestemd was na hetgeen
in het Katholieke orgaan voor Alkmaar „Ons Elad"
was geschreven (in hetzelfde nummer o, inconse
quentie waarin per tweekolommige advertentie, de
opening der instelling was aangekondigd!) haast niet
meer twijfelachtig. De heer Dorbeck, ofschoon latei-
verklarende de bezwaren van den heer Van den Bosch
te deelen, bracht de principiëel-katholieke bezwareu
niet ter sprake, (vermoedelijk zou hij dit later hebben
gedaan) maar de heer van den Bosch zeide zich nu
maar liever ruiterlijk te zullen uitspreken. De bezwa
ren van den heer van den Bosch men vindt ze in
hel verslag terug hebben wij reeds in 1903 van Ka
tholieke zijde in den Groningschen gemeenteraad hoe
ren opperen, toen een subsidie-aanvraag om 300 van
het bestuur der leeszaal met één stem meerderheid
werd verworpen, terwijl twee jaar later bij de behande
ling der begrooting 500 subsidie werd toegestaan
zonder debat en zonder hoofdelijke stemming. Wan
neer wij bovendien er aan herinneren dat op blz. 15(5
van den tweeden druk van „Die soziale Tatigkeit der
Gemeinden," een uitgave van het Duitsche (katholie
ke) Centrum, sprekende over openbare leeszalen en
boekerijen, de vraag gesteld wordt: „Welke andere ont
wikkelingsmiddelen staan na het verlaten dei volks
school den arbeidenden standen, deze meerderheid van
ons volk, anders ter beschikking dat b.v. in Duitsch-
land het oprichten van dergelijke instellingen met ge
meentesteun, ja door de gemeente zelf, door de Katho
lieken niet werd tegengewerkt, dan rijst bij ons de
vraag: waarom wordt er dan toch elders niet, hier in
Alkmaar wel van Katholieke zijde tegen het verleenen
van steun aan deze inrichting geageerd?
En erkentelijk zouden we dengeen zijn, die ons op
deze vraag een bevredigend antwoord geeft. Vermoe
delijk zou het bestuur van de Openbare Leeszaal en
Boekerij den heer Dorbeck even erkentelijk wezen, als
het van, hem mocht vernemen, welke eischen hij aan
een dergelijke inrichting stelt.
rr Even als in December van het vorige .jaar in de
Tweede Kamer geschiedde waar toevalligerwijs ook
met een zeer geringe meerderheid tot het geven van
subsidie aan deze instellingen werd besloten stemde
de geheele rechterzijde tegen, terwijl ook de heeren de
Groot en Fortuin, beiden groote voorstanders van een
openbare leeszaal en boekerij, hun stem tegen de 150
subsidie uitbrachten. De heer de Groot haalde zijn
stokpaardje (geen uitgaven toekennen buiten de be
groeting om) voor den dag en draafde daarop lustig
door, zich niet storend aan de zeer juiste opmerking
van dep voorzitter, dat een dergelijke handelwijze
hoogst onbillijk jegens de adresseerende vereeniging
was, welke stellig' haar rekwest eerder zou hebben in
gediend, indien zij had kunnen weten, dat men zich in
den raad op zulk een standpunt zou plaatsen. Het zal
ons verwonderen of de heer de Groot deze principe-rij-
derij zal volhouden tot aan de volgende begrooting,
of liever tot aan het tijdstip, waarop hij aftreden moet
het gerucht gaat immers, dat hij zich in 1909 bij
zijn periodieke aftreding niet meer voor een herkiezing
beschikbaar zal stellen. Het standpunt van den heel
de Groot werd krachtig aangevallen door den heer van
den Bosch, die zeide, dat hij zich zou schamen, wan
neer hij zijn stem niet zou geven aan een voorstel om
J 150 uit de gemeentekas te besteden voor een zaak,
welke hij als een groot belang voor de gemeente be
schouwde.
Vreemd klonk in dit college het bezwaar van den
heer Fortuin, die tegen subsidie zou stemmen omdat
enkelen, die boeken uitleenen, door de instelling wor
den benadeeld. Dat de middenstandsvereeniging een
dergelijk bezwaar laat gelden is, schoon niet juist, nog
tot daaraan toe, maar dat een raadslid zich door een
dergelijk motief laat leiden om in den Raad tegen te
stemmen, lijkt ons onverklaarbaar. Het gemeentebe
lang het is bij de beëediging van den heer Pot
IVoensdag natuurlijk nog eens weer gebleken moet
op den voorgrond staan, het belang van den' enkeling
mag niet den doorslag geven. Terecht vroeg de heer
Uitenbosch die zich wel wat al te zeer opwond
of de heer Fortuin zijn motief ook had laten gelden
tegenover de subsidie-verleening aan de drankbestrij-
dersvereenigingen, welke kasteleins, toch ook midden
standers, beriadeelen. Hierop kreeg de heer Uiten
bosch evenwel geen antwoord. Voor het overige zijn
wij overtuigd, dat de huurbibliotheckhouders door
de instelling geen schade zullen lijden, indien zij zich
tot het bestuur der instelling wenden om samenwer
king te verkrijgen.
In zijn werk „Fiction in Public Libraries and educa
tional' catalogues" betoogt C. F. Adams Jnr., dat zuIk
een samenwerking heel wel mogelijk is. Het bestuur
zou een afspraak kunnen maken met iederen huurbi-
bliotheekhouder aangaande zeker soort boeken en
schrijvers, die ijiet in de leeszaal en boekerij zullen
worden opgenomen en die hij zou kunnen aanschaffen
en het bestuur zou ieder, die deze lectuur wenscht,
naar hem kunnen verwijzen. Bij de vermeerdering
van den leeslust, ongetwijfeld op den duur het gevolg
van de instelling, ligt het voor de hand dat er meer
vraag naar huurboeken zal zijn. In Dordrecht vrees
den indertijd boekhandelaren voor vermindering van
debiet, maar de ervaring heeft, naar men ons verze
kerde, bewezen, dat die vrees ongegrond was.
Wanneer we nog eventjes op de behandeling van de
voordracht terugkomen dan is dat niet om te spreken
over de aanbeveling van den voorzitter, de warme, ech
ter te uitvoerige verdediging van den heer Uitenbosch,
het kalme overtuigende slotwoord van den heer Zaad-
noordijk, maar over het zeer slappe voorstel van B. en
YVDe kern van de bijlage werd gevormd door dezen
niet zeer duidelijken zin„Toch komt het ons voor,
dat, wil men eene dergelijke instelling in deze stad
vestigen, dit zal moeten geschieden door het particu
lier initiatief, zij het ook met eenigen steun van ge
meentewege, zoodat wij U niet kunnen voorstellen voor
deze zaak een hooger bedrag dan 150 uit de gemeen
tekas beschikbaar te stellen."
aar dus blijkbaar B. en W. voor steun aan de in
stelling waren, daar zouden we gaarne gezien hebben,
dat dit werd gemotiveerd. De verdediging van het
voorstel ging nu voor een zeer groot deel van den
Raad uit, terwijl zij toch eigenlijk moest uitgaan van
B. en W., schriftelijk zoowel als mondeling.
Voor het overige zijn we het volmaakt eens met de
opvatting, dat het particulier initiatief, met een klein
bewijs van den goeden wil der gemeente als prikkel,
zulk een instelling moet tot stand brengen. Alleen
zoodra blijkt, dat er inderdaad een zeer groote behoefte
aan zulk een inrichting bestaat, zoo groot, dat het
particulier initiatief te kort schiet, dan is erredenvoor
de gemeente om krachtig te steunen. Ook in dit op-
zich biedt de gemeente Dordrecht, die in don loop
der jaren haar linanciëelen steun vermeerderde en ein
delijk prachtige lokalen ter beschikking stelde een
mooi en navolgenswaard voorbeeld. Laat ons wenschen,
dat ook aan de Alkmaarsche instelling een dergelijke
toekomst is beschoren!
ft
De lusteloosheid, waarvan hier boven werd gewaagd,
bleek zeer duidelijk bij de behandeling van het prae-
advies, op.het adres van de Alkmaarsche Politieveree-
niging „Met en voor elkaar," in welk adres een reeks
verzoeken aangaande oetere salarieering, toekenning
van een vacantie van minstens tien dagen en bij in
trekking van vrije dagen daarvoor een vergoeding wer
den gedaan. Van de financiëele wenschen wilden B.
en W. niet weten, uitgezonderd de verhooging van de
minimumjaarwedde van de agenten van politie 2e
klasse van 665 tot 675 en wat de vacantie betreft,
merkte het college op, dat verlof en vrije dagen, hoe
zeer daaraan zooveel mogelijk de hand behoort te wor
den gehouden, een gunst blijven moet en niet als een
aanspraak mag worden erkend.
Over deze laatste opmerking valt te debatteeren en
ei is over gedebatteerd, maar niet in die mate als on
getwijfeld zou geschied zijn, indien van de welspre
kendheid van sommige en van het geduld van alle
raadsleden niet al reeds veel was gevergd. Nu was het
alsof namens elke van drie partijen één woordvoerder
een verklaring aflegde, dat een vrije dag een recht is,
waarvan het gemis dient te worden vergoed. We wil
len evenwel gaarne aannemen, dat de hooge politiek,
die te voren in de raadszaal had vertoefd, nu weer ver
dwenen was en dat het louter' toeval was, dat de hee
ren van den Bosch, Glinuerman en Uitenbosch de
juistheid van de opvatting van B. en IVweerspraken.
Hiermede verliep de zaak, alleen meenen we begrepen
te hebben, dat zij voor den laatstgenoemden spreker
slechts voorloopig van de baan is.
Bij het volgende punt was ook de politie betrokken
- en nog wel, naar het scheen, op zeer onaangename
wijze.
De agent van politie K. Tijsterman had verzocht
hem uitbetaling te geven der volle jaarwedde tijdens
zijn verblijf onder de wapens. Uit het praeadvios bleek,
dat Tijsterman in een onderhoud, hem door den Bur
gemeester toegestaan, had medegedeeld, dat hij gedu
rende zijn afwezigheid aan zijn kostvrouw 1 per week
moest afdragen. De burgemeester vond dat veel,
maar de agent verklaarde, dat hij geen gunstiger voor
waarden kon bedingen. En nu heeft ons bij de bestu
deering dezer bijlage den volgenden zin getroffen:
„Een nader ter zake ingesteld onderzoek heeft aan
getoond, dat adressant aan zijn kostvrouw over de 5
weken zijner afwezigheid niet 20, doch slechts 10
heeft afgedragen, zoodat de door hem aan den Burge
meester afgelegde verklaring niet ten volle met de
waarheid overeenstemt."
Tot onze groote bevreemding stond er verder niets
over het feit in de bijlage, het feit, dat een agent van
politie tegenover het hoofd der politie had gelo
gen. Hoe nu, -dachten we een dergelijk ergerlijk
feit wordt, zij het dan ook in veel te zachten vorm,
openbaargemaakt zonder dat hieraan toegevoegd
wordt de mededeeling dat de man hiervoor een zware
straf heeft gekregen? Waar een agent van politie, een
man is in wiens eerlijkheid men vertrouwen moet heb
ben en die op zijn eed geloofd wordt, daar zou toch
een dergelijke leugen in geen geval ongestraft mogen
blijven.
In den Raad bleek men ook uit de voordracht te heb
ben geltzen dat de agent in kwestie den burgemeester
had „bedot" „voorgelogen." Wel werd er verklaard,
dat de man weinig besef van zijn waardigheid scheen
te hebben, maar van straf werd niet gerept. Tijdens de
discussie verklaarde de voorzitter evenwel, dat het hier
blijkbaar een misverstand gold. Adressant was wel met
zijn kostvrouw overeengekomen haar 20 te betalen,
maar bij de uitbetaling, welke plaats had na het on
derhoud met den burgemeester, was gebleken, dat zij
met J 10 tevreden was. Deze verklaring werpt een ge
heel ander licht op de zaak. Thans is gebleken dat de
voorstelling in het praeadvios „niet ten volle met de
waarheid overeenstemt," dat ten gevolge van een min
der gelukkige redactie van den door ons aangehaalden
zin, door B. en W. zonder dat ze dit wilden, eer. onver
dienden blaam op Tijsterman is geworpen. Gelukkig
dat de. fout zooal niet tijdig, ,dan toch bijtijds hersteld
Over de benoeming van het onderwijzend personeel
aan den Handelsavondcursus voor handels- en kan
toorbedienden valt het een en ander op te merken.
Toen in de raadsvergadering van 14 October de ver
ordening op dezen cursus werd behandeld en vastge
steld gaf de heer van Buijsen in overweging daarmede
te wachten tot het volgend jaar ook met het oog op de
tc openen Handelsdagschool. De voorzitter zeide, dat
B. en W. met deze opmerking rekening zouden hou
den. Bijna een maand later verscheen er een oproe
ping voor sollicitanten in dit blad op zeer korten ter
mijn: binnen een paar dagen moesten de stukken zijn
ingezonden. Waarom werd er thans zulk een buiten
gewone spoed gemaakt Het ligt voor de hand, dat een
subsidiekwestie de oorzaak is. Maar heeft men
eerst zoo laat van het bestaan dezer kwestie gehoord,
dat er zulk een korte termijn voor sollicitatie moest
worden genomen?
Uitdrukkelijk werd door den voorzitter verklaard,
dat de benoeming tijdelijk was vermoedelijk staat
dit in verbrand met de handelsdagschool. Overigens
schijnt het misschien sommigen merkwaardig dat een
leeraar voor boekhouden werd benoemd tot leeraar in
de handelsaardrijkskunde, waartoe hij niet bevoegd
was, terwijl er onder de sollicitanten hoofdonderwijzers
waren, die de bevoegdheid tot het geven van dit on
derwijs wel bezaten. Toch kunnen wij ons wel voor
stellen, dat men voor een tijdelijke benoeming de voor
keur gaf aan den benoemde. Die aardrijkskunde is
toch een vreemd vak: oen doctor in de Nederlandsche
letteren, die misschien sedert zijn gymnasium geen
aardrijkskundig boek meer onder de oogen kreeg, mag
er les in geven aan leerlingen van hoogere burgerscho
len
Niet onvermakelijk was de behandeling van het
voorstel van B. en W. aangaande de adressen, waarin
verzocht werd de Schapensteeg Marktstraat en de
Iluigbrouwersteeg Huigbrouwerstraat te doopen. B. en
W. hadden den gemeente-archivaris om diens meening
gevraagd. Deze herinnerde er aan, dat de Schapen-
steeg vroeger Maria Magdalenastraat heette, en gaf
in verband hiermede den korteren naam „Magdalenen-
straat in overweging. Misschien is er iemand die ver
moedt dat naar analogie van het bovenstaande, de
Iluigbrouwersteeg nu geen Huig-Brouwerstraat, maar
korter Brouwerstraat zou worden Wie zoo mocht den
ken heeft het misde heer Bruinvis vond hier geener
lei aanleiding tot naamsverandering. Hij schreef:
„Meenen de adressanten, die geenerlei argument
aanvoeren voor hun verlangen, dat het voor den goe
den naam hunner zaken voordeeliger zou zijn mochten
zij die aan een straat in plaats van aan een steeg ge
vestigd heeten, dan valt op te merken, dat ook in an
dere steden, b.v. Amsterdam en Leiden, verscheidene
ter goeder naam befaamde affaires met voordeel aan
stegen gedreven worden, en dat de kassierskantoren
der heeren de Lange er niet minder om zijn, dat men
ze in de Pastoorsteeg en niet in een Pastoorstraat
moet zoeken."
B. en W. voegden aan het advies van den gemeente
archivaris een zin toe: „Het komt ons voor, dat er
geen voldoende aanleiding bestaat de namen der hier
bedoelde stegen te veranderen, weshalve" enz.
Hier past weer precies de opmerking betreffende on
voldoende motiveering van stukken, die het college
van B. en W. verlaten en den Raad bereiken. Hier
klemt zij des te meer omdat een dergelijk abrupt slot
van een praeadvies den indruk zou kunnen maken van
onwellevendheid jegens een zeer verdienstelijk gemeen
te-ambtenaar, eigenlijk gemeente-ambtenaar „honoris
causa." Maar afgezien hiervan is het toch niet onre-
deüjk te vragen dat, indien de meening van B. en W.
afwijkt van een door hen gevraagd advies, hetwelk
goed gemotiveerd wordt gegeven, ook zij hun praead
vies met redenen omkleeden.
Twee leden van den Raad pleitten voor inwilliging
van de beide verzoeken. En beiden deden ze vooral
uitkomen dat het niets kostte!