DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Dit nummer bestaat uit 3 bladen. Honderd en tiende jaargang. ZATERDAG 28 NO V EMBER. No. 279. 1908. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Gents. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Uit den Raad Telefoonnummer 3. Een geheime zitting van twee- a drie sigaren er is alle aanleiding, den rook aanschouwend, welke er steeds na een vergadering met gesloten deuren in de raadszaal zweeft, den duur van zulk een zitting uit te meten naar het aantal sigaren, dat een matig rooker in dien tijd oprookt had Woensdag zelfs nog voor de voorlezing der ingekomen stukken plaats. Wat er uit die nevelen geboren is, weten we niet Maar wel weten we, dat een voorstel van den heer Glinderman, aan het slot der agenda gedaan, om een zaak in zulke rooknevelen te hullen, geen bijval vond, dat die zaak integendeel door haar te behandelen in een heldere atmosfeer en in volle openbaarheid tot onthulling is gekomen. En dat was wenschelijk en noodzakelijk, Een eenvoudige opmerking toch van de commissie voor de belastingzaken over de begrooting van he burgerweeshuis heeft aanleiding gegeven tot een zeer ingrijpende discussie van vermoedelijk verre strekking. De commissie maakte bezwaar tegen een post van 100 als een jaarlijksche tegemoetkoming voor den vvcggaanden weesvader, omdat haar bij geruchte ter oore was gekomen, dat de nog in functie zijnde wees vader niet zal vertrekken. Regenten antwoordden op deze opmerking „dat de benoeming van een weesvader en weesmoeder in de eerstvolgende maanden nog niet zal geschieden, zoodat de vacature nog bestaat en naar ons (regenten) voorkomt, een raming eener tegemoet koming aan den defungeerenden weesvader behoort bestendigd te blijven." De heer Vah der Eeen de Lil le lichtte dit toe, door te zeggen, dat de weesvader weer in het huwelijk zou treden en regenten de benoe ming van een nieuw ouderenpaar wilden uitstellen tot het tijdstip, waarop gebleken kan zijn, dat de echtge- noote van den weesvader geschikt is als weesmoeder. Toen de heer Glinderman na deze verklaring de zaak in een geheim© zitting wilde bespreken, vond de heer UitenboSch dit niet noodig: het gold hier een zaak en niet een persoon. En tot de bespreking overgaande zeide hij dat de weesvader eigenlijk kreeg een moeder voor de weezen en dat de regenten hem gelegenheid hadden gegeven deze per advertentie te vragen. Toen ging de hefer Boelmans ter Spill opstaan en deelde mede, dat sedert de behandeling van de wijziging van het reglement voor het burgerweeshuis op 13 Februari 1907 (tijdens welke verschillende leden betoogden, dat de zaken goedgingen en het dus niet noodig was, dat regentessen zitting hadden in het bestuur) vijf regen tessen hun ontslag hadden genomen. Mevrouw Graaf land had in duidelijke woorden de redenen gezegd wel ke haar noopten tot deze daad en met haar toestem ming verzocht de heer ter Spill den voorzitter den brief van deze regentes, gericht aan den burgemeester, in den Raad te doen voorlezen. Dit geschiedde. En zoo hoorden we dat de eerste reden deze was, dat waar de regenten het niet eens konden worden over de benoe ming van een weesouaerenpaar, de eenparige gevoelens der regentessen geen gewicht in den schaal legden. Mevrouw Graafland is van meening, dat het huwelijk voor den weesvader slechts is een handha ving in zijn betrekking, voor de toekomstige wees moeder niets anders dan een verbetering van hare po sitie. En haar tweede grief was, dat de regentessen de weesmeisjes nooit kunnen bereiken, dat er van een beschavende, opvoedende kracht voor zoover moge lijk geen sprake is. De heer Van der Eeen antwoordde hierop. Hij zou geen oratio pro domo houden, doch slechts een historia i'actus geven. Men kan deze vinden in het verslag. Wat de grigven van mevrouw Graafland betreft ver klaarde hijals het advies van regentessen anders was geweest dan zou de zaak vermoedelijk.... anders zijn geloopen, en in het dagelijksch leven heeft de eene vrouw meer slag om meisjes tot zich te halen dan de andere, zoo zal het ook bij het weeshuis zijn. Op sobere, treffende wijze schetste toen de heer van den Bosch hoe stootend het voor de weezen zal zijn, wanneer deze merken dat de overleden weesmoe der reeds na enkele maanden door den weesvader schijnt te zijn vergeten, de lieeren Glinderman en Dor beck deden, uitkomen dat, indien een ongelukkig hu- gelijk het gevolg van deze behandeling van zaken is, .de regenten hiervoor mede verantwoordelijk zijn, en dat men in elk geval, een vader en een moeder in een weeshuis moet hebben, niet van beide seksen één lid. Niemand de heer Boelmans ter Spill constateerde het blijkbaar met voldoening' in den Raad nam, uit- gezonden! de heer van der Feen de Lille, die het op alles behalve overtuigende wijze deed, de verdediging van de regenten op zich. Het was, evenwel de vraag cp welke wijze de Raad zich zou uitspreken. Eindelijk werd besloten dit te doen in den vorm van een motie van den lieer van den Bosch, waarin de Raad. gehoord de besprekingen inzake cfe vacature van weesouders aan het weeshuis betreurt de wijze, waarop deze zaak door de regenten is behandeld, en het van groot nadeel acht indien de tegenwoordige weesvader bij tweede hu- avolijk zal worden benoemd. Deze motie werd met algemeene stemmen aangeno men de heer Van der Feen de Lille bleef buiten stemming. liet is een kras oordeel dat do Raad eenstemmig hoeft uitgesproken. De gevolgen moeten, dunkt ons, van tweeërlei aard zijn. In de eerste plaats achten we het niet mogelijk, nat de weesvader alsnoir zou worden herbenoemd. En ten tweede kunnen we ons niet voorstellen dat de re genten, die voor de zoo sterk afgekeurde wijze van behandeling waren, hun functie blijven behouden. Zij hebben ongetwijfeld het goéde gewild, maar schrome lijk gefaald in het middel, en dat is hun niet onzacht gezegd. Jammer is het, dat de motie niet tweeledig was, dat dt araan niet is toegevoegd, zooals de heer van Buijsen wilde, een uitnoodiging aan B. en W. om te komen met een voorstel tot herziening van de verordening op het bestuur van het Burgerweeshuis, strekkende om de regentessen zitting te geven in het bestuur. Ver moedelijk zou dit deel der motie geen eenstemmigheid hebben gevonden, maar toch zou de meerderheid van den Raad nu wel bereid zijn deze wijziging te aan vaarden. Al heeft de Raad zich hierover niet direci uitgesproken, komen moet die wijziging na de discus sie van Woensdag tóch. En er is thans alle aanleiding voor Burgemeester en Wethouders om in eon voor dracht deze verandering voor te stellen. Wel is waar wordt bij aanneming teruggekomen op een nog niet zoo heel lang geleden genomen besluit, hetgeen in het algemeen niet gewensclit is, maar een dergelijke daad wordt voldoende gemotiveerd door de nieuwe feiten, welke er thans aan het licht zijn gekomen. Waren die feiten in Februari 1907 bekend geweest, dan zou on getwijfeld de uitslag der stemming over het voorstel Vonk (handhaving van den sedert 1870'71 bestaan- den toestand) anders zijn uitgevallen. In dit verband willen we nog even herinneren aan het schrijven van 3 Juli 1905 waarin de regenten den Raad meldden, dat zij een dergelijlten maatregel „zoo weinig in het belang van de stichting achten, dat zij in dat geval zouden terugdeinzen om de door den raad aan hun toevertrouwde taak verder op zich te nemen." Men zal het zeker wei met ons eens zijn, dat, zooals we in den aanvang van dit overzicht schreven, de Woensdag gevoerde discussie vermoedelijk van verre- strekking zal zijn. ft ft Wij hadden niet vermoed, dat er zulk een belangrij ke discussie over dit onderwerp zou plaats hebben. In de eerste plaats niet, omdat de voordracht haar niet deed verwachten, en ten tweede niet, omdat er na het langdurige leeszaaldebat een zekere matheid in de hoofden der raadsleden scheen te zijn gevaren. Het leeszaal-debat heelt wel zeer lang geduurd, maar nieuwe argumenten heeft het niet opgeleverd. Dat er van Katholieke zijde in den Raad tegen sub sidieverlening zou worden gestemd was na hetgeen in het Katholieke orgaan voor Alkmaar „Ons Elad" was geschreven (in hetzelfde nummer o, inconse quentie waarin per tweekolommige advertentie, de opening der instelling was aangekondigd!) haast niet meer twijfelachtig. De heer Dorbeck, ofschoon latei- verklarende de bezwaren van den heer Van den Bosch te deelen, bracht de principiëel-katholieke bezwareu niet ter sprake, (vermoedelijk zou hij dit later hebben gedaan) maar de heer van den Bosch zeide zich nu maar liever ruiterlijk te zullen uitspreken. De bezwa ren van den heer van den Bosch men vindt ze in hel verslag terug hebben wij reeds in 1903 van Ka tholieke zijde in den Groningschen gemeenteraad hoe ren opperen, toen een subsidie-aanvraag om 300 van het bestuur der leeszaal met één stem meerderheid werd verworpen, terwijl twee jaar later bij de behande ling der begrooting 500 subsidie werd toegestaan zonder debat en zonder hoofdelijke stemming. Wan neer wij bovendien er aan herinneren dat op blz. 15(5 van den tweeden druk van „Die soziale Tatigkeit der Gemeinden," een uitgave van het Duitsche (katholie ke) Centrum, sprekende over openbare leeszalen en boekerijen, de vraag gesteld wordt: „Welke andere ont wikkelingsmiddelen staan na het verlaten dei volks school den arbeidenden standen, deze meerderheid van ons volk, anders ter beschikking dat b.v. in Duitsch- land het oprichten van dergelijke instellingen met ge meentesteun, ja door de gemeente zelf, door de Katho lieken niet werd tegengewerkt, dan rijst bij ons de vraag: waarom wordt er dan toch elders niet, hier in Alkmaar wel van Katholieke zijde tegen het verleenen van steun aan deze inrichting geageerd? En erkentelijk zouden we dengeen zijn, die ons op deze vraag een bevredigend antwoord geeft. Vermoe delijk zou het bestuur van de Openbare Leeszaal en Boekerij den heer Dorbeck even erkentelijk wezen, als het van, hem mocht vernemen, welke eischen hij aan een dergelijke inrichting stelt. rr Even als in December van het vorige .jaar in de Tweede Kamer geschiedde waar toevalligerwijs ook met een zeer geringe meerderheid tot het geven van subsidie aan deze instellingen werd besloten stemde de geheele rechterzijde tegen, terwijl ook de heeren de Groot en Fortuin, beiden groote voorstanders van een openbare leeszaal en boekerij, hun stem tegen de 150 subsidie uitbrachten. De heer de Groot haalde zijn stokpaardje (geen uitgaven toekennen buiten de be groeting om) voor den dag en draafde daarop lustig door, zich niet storend aan de zeer juiste opmerking van dep voorzitter, dat een dergelijke handelwijze hoogst onbillijk jegens de adresseerende vereeniging was, welke stellig' haar rekwest eerder zou hebben in gediend, indien zij had kunnen weten, dat men zich in den raad op zulk een standpunt zou plaatsen. Het zal ons verwonderen of de heer de Groot deze principe-rij- derij zal volhouden tot aan de volgende begrooting, of liever tot aan het tijdstip, waarop hij aftreden moet het gerucht gaat immers, dat hij zich in 1909 bij zijn periodieke aftreding niet meer voor een herkiezing beschikbaar zal stellen. Het standpunt van den heel de Groot werd krachtig aangevallen door den heer van den Bosch, die zeide, dat hij zich zou schamen, wan neer hij zijn stem niet zou geven aan een voorstel om J 150 uit de gemeentekas te besteden voor een zaak, welke hij als een groot belang voor de gemeente be schouwde. Vreemd klonk in dit college het bezwaar van den heer Fortuin, die tegen subsidie zou stemmen omdat enkelen, die boeken uitleenen, door de instelling wor den benadeeld. Dat de middenstandsvereeniging een dergelijk bezwaar laat gelden is, schoon niet juist, nog tot daaraan toe, maar dat een raadslid zich door een dergelijk motief laat leiden om in den Raad tegen te stemmen, lijkt ons onverklaarbaar. Het gemeentebe lang het is bij de beëediging van den heer Pot IVoensdag natuurlijk nog eens weer gebleken moet op den voorgrond staan, het belang van den' enkeling mag niet den doorslag geven. Terecht vroeg de heer Uitenbosch die zich wel wat al te zeer opwond of de heer Fortuin zijn motief ook had laten gelden tegenover de subsidie-verleening aan de drankbestrij- dersvereenigingen, welke kasteleins, toch ook midden standers, beriadeelen. Hierop kreeg de heer Uiten bosch evenwel geen antwoord. Voor het overige zijn wij overtuigd, dat de huurbibliotheckhouders door de instelling geen schade zullen lijden, indien zij zich tot het bestuur der instelling wenden om samenwer king te verkrijgen. In zijn werk „Fiction in Public Libraries and educa tional' catalogues" betoogt C. F. Adams Jnr., dat zuIk een samenwerking heel wel mogelijk is. Het bestuur zou een afspraak kunnen maken met iederen huurbi- bliotheekhouder aangaande zeker soort boeken en schrijvers, die ijiet in de leeszaal en boekerij zullen worden opgenomen en die hij zou kunnen aanschaffen en het bestuur zou ieder, die deze lectuur wenscht, naar hem kunnen verwijzen. Bij de vermeerdering van den leeslust, ongetwijfeld op den duur het gevolg van de instelling, ligt het voor de hand dat er meer vraag naar huurboeken zal zijn. In Dordrecht vrees den indertijd boekhandelaren voor vermindering van debiet, maar de ervaring heeft, naar men ons verze kerde, bewezen, dat die vrees ongegrond was. Wanneer we nog eventjes op de behandeling van de voordracht terugkomen dan is dat niet om te spreken over de aanbeveling van den voorzitter, de warme, ech ter te uitvoerige verdediging van den heer Uitenbosch, het kalme overtuigende slotwoord van den heer Zaad- noordijk, maar over het zeer slappe voorstel van B. en YVDe kern van de bijlage werd gevormd door dezen niet zeer duidelijken zin„Toch komt het ons voor, dat, wil men eene dergelijke instelling in deze stad vestigen, dit zal moeten geschieden door het particu lier initiatief, zij het ook met eenigen steun van ge meentewege, zoodat wij U niet kunnen voorstellen voor deze zaak een hooger bedrag dan 150 uit de gemeen tekas beschikbaar te stellen." aar dus blijkbaar B. en W. voor steun aan de in stelling waren, daar zouden we gaarne gezien hebben, dat dit werd gemotiveerd. De verdediging van het voorstel ging nu voor een zeer groot deel van den Raad uit, terwijl zij toch eigenlijk moest uitgaan van B. en W., schriftelijk zoowel als mondeling. Voor het overige zijn we het volmaakt eens met de opvatting, dat het particulier initiatief, met een klein bewijs van den goeden wil der gemeente als prikkel, zulk een instelling moet tot stand brengen. Alleen zoodra blijkt, dat er inderdaad een zeer groote behoefte aan zulk een inrichting bestaat, zoo groot, dat het particulier initiatief te kort schiet, dan is erredenvoor de gemeente om krachtig te steunen. Ook in dit op- zich biedt de gemeente Dordrecht, die in don loop der jaren haar linanciëelen steun vermeerderde en ein delijk prachtige lokalen ter beschikking stelde een mooi en navolgenswaard voorbeeld. Laat ons wenschen, dat ook aan de Alkmaarsche instelling een dergelijke toekomst is beschoren! ft De lusteloosheid, waarvan hier boven werd gewaagd, bleek zeer duidelijk bij de behandeling van het prae- advies, op.het adres van de Alkmaarsche Politieveree- niging „Met en voor elkaar," in welk adres een reeks verzoeken aangaande oetere salarieering, toekenning van een vacantie van minstens tien dagen en bij in trekking van vrije dagen daarvoor een vergoeding wer den gedaan. Van de financiëele wenschen wilden B. en W. niet weten, uitgezonderd de verhooging van de minimumjaarwedde van de agenten van politie 2e klasse van 665 tot 675 en wat de vacantie betreft, merkte het college op, dat verlof en vrije dagen, hoe zeer daaraan zooveel mogelijk de hand behoort te wor den gehouden, een gunst blijven moet en niet als een aanspraak mag worden erkend. Over deze laatste opmerking valt te debatteeren en ei is over gedebatteerd, maar niet in die mate als on getwijfeld zou geschied zijn, indien van de welspre kendheid van sommige en van het geduld van alle raadsleden niet al reeds veel was gevergd. Nu was het alsof namens elke van drie partijen één woordvoerder een verklaring aflegde, dat een vrije dag een recht is, waarvan het gemis dient te worden vergoed. We wil len evenwel gaarne aannemen, dat de hooge politiek, die te voren in de raadszaal had vertoefd, nu weer ver dwenen was en dat het louter' toeval was, dat de hee ren van den Bosch, Glinuerman en Uitenbosch de juistheid van de opvatting van B. en IVweerspraken. Hiermede verliep de zaak, alleen meenen we begrepen te hebben, dat zij voor den laatstgenoemden spreker slechts voorloopig van de baan is. Bij het volgende punt was ook de politie betrokken - en nog wel, naar het scheen, op zeer onaangename wijze. De agent van politie K. Tijsterman had verzocht hem uitbetaling te geven der volle jaarwedde tijdens zijn verblijf onder de wapens. Uit het praeadvios bleek, dat Tijsterman in een onderhoud, hem door den Bur gemeester toegestaan, had medegedeeld, dat hij gedu rende zijn afwezigheid aan zijn kostvrouw 1 per week moest afdragen. De burgemeester vond dat veel, maar de agent verklaarde, dat hij geen gunstiger voor waarden kon bedingen. En nu heeft ons bij de bestu deering dezer bijlage den volgenden zin getroffen: „Een nader ter zake ingesteld onderzoek heeft aan getoond, dat adressant aan zijn kostvrouw over de 5 weken zijner afwezigheid niet 20, doch slechts 10 heeft afgedragen, zoodat de door hem aan den Burge meester afgelegde verklaring niet ten volle met de waarheid overeenstemt." Tot onze groote bevreemding stond er verder niets over het feit in de bijlage, het feit, dat een agent van politie tegenover het hoofd der politie had gelo gen. Hoe nu, -dachten we een dergelijk ergerlijk feit wordt, zij het dan ook in veel te zachten vorm, openbaargemaakt zonder dat hieraan toegevoegd wordt de mededeeling dat de man hiervoor een zware straf heeft gekregen? Waar een agent van politie, een man is in wiens eerlijkheid men vertrouwen moet heb ben en die op zijn eed geloofd wordt, daar zou toch een dergelijke leugen in geen geval ongestraft mogen blijven. In den Raad bleek men ook uit de voordracht te heb ben geltzen dat de agent in kwestie den burgemeester had „bedot" „voorgelogen." Wel werd er verklaard, dat de man weinig besef van zijn waardigheid scheen te hebben, maar van straf werd niet gerept. Tijdens de discussie verklaarde de voorzitter evenwel, dat het hier blijkbaar een misverstand gold. Adressant was wel met zijn kostvrouw overeengekomen haar 20 te betalen, maar bij de uitbetaling, welke plaats had na het on derhoud met den burgemeester, was gebleken, dat zij met J 10 tevreden was. Deze verklaring werpt een ge heel ander licht op de zaak. Thans is gebleken dat de voorstelling in het praeadvios „niet ten volle met de waarheid overeenstemt," dat ten gevolge van een min der gelukkige redactie van den door ons aangehaalden zin, door B. en W. zonder dat ze dit wilden, eer. onver dienden blaam op Tijsterman is geworpen. Gelukkig dat de. fout zooal niet tijdig, ,dan toch bijtijds hersteld Over de benoeming van het onderwijzend personeel aan den Handelsavondcursus voor handels- en kan toorbedienden valt het een en ander op te merken. Toen in de raadsvergadering van 14 October de ver ordening op dezen cursus werd behandeld en vastge steld gaf de heer van Buijsen in overweging daarmede te wachten tot het volgend jaar ook met het oog op de tc openen Handelsdagschool. De voorzitter zeide, dat B. en W. met deze opmerking rekening zouden hou den. Bijna een maand later verscheen er een oproe ping voor sollicitanten in dit blad op zeer korten ter mijn: binnen een paar dagen moesten de stukken zijn ingezonden. Waarom werd er thans zulk een buiten gewone spoed gemaakt Het ligt voor de hand, dat een subsidiekwestie de oorzaak is. Maar heeft men eerst zoo laat van het bestaan dezer kwestie gehoord, dat er zulk een korte termijn voor sollicitatie moest worden genomen? Uitdrukkelijk werd door den voorzitter verklaard, dat de benoeming tijdelijk was vermoedelijk staat dit in verbrand met de handelsdagschool. Overigens schijnt het misschien sommigen merkwaardig dat een leeraar voor boekhouden werd benoemd tot leeraar in de handelsaardrijkskunde, waartoe hij niet bevoegd was, terwijl er onder de sollicitanten hoofdonderwijzers waren, die de bevoegdheid tot het geven van dit on derwijs wel bezaten. Toch kunnen wij ons wel voor stellen, dat men voor een tijdelijke benoeming de voor keur gaf aan den benoemde. Die aardrijkskunde is toch een vreemd vak: oen doctor in de Nederlandsche letteren, die misschien sedert zijn gymnasium geen aardrijkskundig boek meer onder de oogen kreeg, mag er les in geven aan leerlingen van hoogere burgerscho len Niet onvermakelijk was de behandeling van het voorstel van B. en W. aangaande de adressen, waarin verzocht werd de Schapensteeg Marktstraat en de Iluigbrouwersteeg Huigbrouwerstraat te doopen. B. en W. hadden den gemeente-archivaris om diens meening gevraagd. Deze herinnerde er aan, dat de Schapen- steeg vroeger Maria Magdalenastraat heette, en gaf in verband hiermede den korteren naam „Magdalenen- straat in overweging. Misschien is er iemand die ver moedt dat naar analogie van het bovenstaande, de Iluigbrouwersteeg nu geen Huig-Brouwerstraat, maar korter Brouwerstraat zou worden Wie zoo mocht den ken heeft het misde heer Bruinvis vond hier geener lei aanleiding tot naamsverandering. Hij schreef: „Meenen de adressanten, die geenerlei argument aanvoeren voor hun verlangen, dat het voor den goe den naam hunner zaken voordeeliger zou zijn mochten zij die aan een straat in plaats van aan een steeg ge vestigd heeten, dan valt op te merken, dat ook in an dere steden, b.v. Amsterdam en Leiden, verscheidene ter goeder naam befaamde affaires met voordeel aan stegen gedreven worden, en dat de kassierskantoren der heeren de Lange er niet minder om zijn, dat men ze in de Pastoorsteeg en niet in een Pastoorstraat moet zoeken." B. en W. voegden aan het advies van den gemeente archivaris een zin toe: „Het komt ons voor, dat er geen voldoende aanleiding bestaat de namen der hier bedoelde stegen te veranderen, weshalve" enz. Hier past weer precies de opmerking betreffende on voldoende motiveering van stukken, die het college van B. en W. verlaten en den Raad bereiken. Hier klemt zij des te meer omdat een dergelijk abrupt slot van een praeadvies den indruk zou kunnen maken van onwellevendheid jegens een zeer verdienstelijk gemeen te-ambtenaar, eigenlijk gemeente-ambtenaar „honoris causa." Maar afgezien hiervan is het toch niet onre- deüjk te vragen dat, indien de meening van B. en W. afwijkt van een door hen gevraagd advies, hetwelk goed gemotiveerd wordt gegeven, ook zij hun praead vies met redenen omkleeden. Twee leden van den Raad pleitten voor inwilliging van de beide verzoeken. En beiden deden ze vooral uitkomen dat het niets kostte!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1908 | | pagina 1