DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Koninginnedag In ds Vorstenlanden. No. 291. Honderd en tiende jaargang. ZATERDAG 12 DECEMBER Zitting van den Militieraad. FEUILLETON. Uit school en huis. 1908. Nationale Militie. De Roode Pimpernel. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Die zich met 1 Januari op ons blad abonneert, ontvangt de tot dien datum verschijnende num mers gratis. De Uitgevers. HINDERWET. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter algemeene kennis, dat zij bij besluit van heden onder voorwaarden vergunning hebben verleend aan C. WIJN, aldaar, tot het uit breiden van zijne brood- en koekb&kkerijdoor het vergrooten van den bestaanden oven, in het perceel Zegliswijk F, No. 7. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter. 9 December 1908. DONATH, Secretaris. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der ge meente ALKMAAR brengen ter kennis van de lote- lingen dezer gemeente van de lichting 1909, dat de zitting van den Militieraad in het 3e district van Noord-Holland zal worden gehouden ten Raadhuize te Hoorn en wel voor zooveel de gemeente Alkmaar be treft, op MAANDAG 21 DECEMBER 1908, des voor middags 10 ure, voor de lotingsnummers 1 tot en met 125, en op DINSDAG 22 DECEMBER d. a. v., des voormiddags te 10 ure, voor de lotingsnummers 126 tot en met 209. Volgens art. 74 der Militiewet 1901 moeten in die zitting verschijnen: de lotelingen, die vrijstelling verlangen wegens zie kelijke gesteldheid of gebreken, of wegens gemis van de gevorderde lengte. Deze lotelingen moeten ver schijnen voor den Militieraad, binnen wiens rechtsge bied zij voor de militie hebben geloot, tenzij op hun verzoek, de heer Commissaris der Koningin in de pro vincie, waarin zij hebben geloot, het verschijnen voor een anderen militieraad heeft toegestaan. De lotelingen, die wegens ziekte of gebreken buiten staat zijn voor den Militieraad te verschijnen, worden onderzocht op de plaats waar zij zich bevinden, mits deze binnen het Rijk gelegen zij. Bevinden deze per sonen zich niet binnen het Rijk, dan wordt te hunner, aanzien verwezen naar art. 8 van bet K. B. van 2 De cember 1901, Stbl. No. 230, gewijzigd bij besluit van 17 October 1904, Stbl. No. 234. Ook de lotelingen, die onderling de overeenkomst hebben aangegaan, waarvan sprake is in de 4e zinsne de van art. 47 en in den tweeden volzin van art. 50 der Militiewet 1901 (in hetzelfde jaar geboren broeders) moeten voor den Militieraad verschijnen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. Alkmaar, 23 November 1908. DOOR BARONESSE ORCZY naar het 217de duizendtal van de Engelsche uitgave DOOR ED. VAN DEN GHEIJN Jr. 32) o „Onze gastheer en gastvrouw zijn geen vroolijke menschen," zei Sir Andrew, den blik van afgrijzen op Marguerite's gezicht ontwarend. „Ik wenschte u een smakelijker maal te kunnen verschaffen, maar ik denk wel dat u de soep genietbaar zult vinden en den wiin goed." „Maak u omtrent mij niet bezorgd," zei ze minzaam. „Mijn hoofd staat er volstrekt niet naar om me over eten te bekreunen." Brogard legde een paar lepels neer en zette twee glazen op tafel. He gewaande lakei veegde een en an der zorgvuldig af. De kastelein bad ook een flescb wijn en wat brood voor den dag gehaald, terwijl Mar guerite een poging deed haar stoel bij de tafel te schuiven en aanstalten maakte om wat te eten. Sir Andrew speelde daarbij zijn rol als lakei en stond ach ter haar stoel. De soep was werkelijk niet kwaad, ze voldeed aan geur en smaak. Marguerite zou ervan genoten heb ben, ware de omgeving niet zoo afstootend, ze brak evenwel het brood en dronk van den wijn. Brogard, na het strikt noodige op tafel te hebben gezet, scheen zich niet verder om zijn gasten te bekreu nen Moeder Brogard was stilletjes het vertrek uit- gesloft, de man drentelde over den vloer, zijn walgelijk riekend pijpje smokend, somtijds Marguerite den walm in het gezicht blazend, zooals hij, als vrij burger en ieders gelijke, meende te mogen doen. „De duivel hale dien kerel!" zei Sir Andrew, ter wijl Brogard al rookend tegen de tafel leunde. Handenarbeid. Jaren geleden was ik werkzaam aan een school, waar de meisjes altijd in de gewone schooluren les in handwerken ontvingen. De onderwijzer hield dan de jongens over en zijn rooster gaf hem het recht tot „vrij werk," d.w.z. hij kon dat uur doen, wat hij wou; rekenen, teekenen, vertellen, ad libitum. Eiken Dinsdag- en Vrijdagmorgen hadden de jon gens uit mijn klas (de 4e) zulk een vrij uur. In den beginne vond ik het vervelend, voor zoo'n halve klasse te staan; wij waren toen nog niet verwend en stonden voor 40 a 50 leerlingen. De meisjes waren gewoonlijk in de meerderheid en wat dan met zoo'n leeggeloopen klas aan te vangen! Eerlijk bekend; 'k heb mijn jon gens wel eens raar laten scharrelen. „Kaartjes teeke nen, dat kunnen de meisjes toch niet," zei een collega. „Sommetjes maken, dat hebben de jongens veel meer noodig,"raadde een ander, maar ik zag in alles, wat ik de jongens gaf of liet doen een onrechtvaardigheid tegenover de meisjes. Eindelijk vond ik er wat op; de meisjes handwerken, de jongens ook. Ik snorde uit alle kasten de oude, volgeschreven schriften op en liet de blauwe, roode of groene omsla gen netjes afscheuren. Dat vonden de jongens al een' prettig werk; zeker, omdat het „eens wat anders was." Een kinderband heeft graag wat te doen, wil zoo graag maken en breken. Als jongen had ik zelf nog al wat leeren vouweneen schip, een wieg, een pet, een bakje, een griftenkoker, «en spullekiek en nog veel meer. Het leek mij niet onaardig toe, mijn vrije uur tje daarvoor te benutten en de proef slaagde uitmun tend. Al spoedig waren de kaften op en moesten we ons met beschreven velletjes behelpen. Dat ging ook, maar de produkten waren toch minder mooi. Op een goeden dag kwamen we onder de leesles een olifant tegen en een van mijn leerlingen meende maar stellig, dat de snuit van zoo'n dier ook de mond was. Hoe ik liet hem ook uitlegde, hij vroeg telkens, „maar hoe zit dat, meester?" „Dat zit zoo," zei ik en rolde een blaadje papier tot een cilinder, dien ik aan zijn neus hing. „Begrijp je het nou?" „Zoo wat, meester, maar ik zou het toch graag eens zien." Een oogenblik later nam ik een jongen een stuk stopverf af (d.w.z. in bewaring; de onderwijzer mag net zoo min stelen als de leerling) en dat bracht mij op het idee om een olifantenkop te vormen. Heel kun stig was mijn kunstprodukt niet, maar het resultaat was des te grooter; de kinderen vonden het heel mooi en hij met zijn zwak voorstellingsvermogen begreep nu dadelijk, hoe de snuit aan den kop zat. Ik vertelde toen, lioe ik als kind zoo graag met een stuk stopverf speelde en eens alles had nagebootst wat mijn meester van Baron Von Miinchausen had verteld; het paard aan den toren, de aanelkaar geregen eenden, enz. Daarop volgde de zeer natuurlijke vraag„Mogen wij dat ook eens doen?" En ik had weer stof voor mijn vrije uur. Maar de meisjes lieten ons maar niet zoo be gaan. Zij wilden ook wel eens vouwen en vormen. Een toeval redde mij uit den brand. Ik moest op die uren geschiedenis vertellen in een andere klas en mijn jongens maakten weer sommetjes. Later maakte ik kennis met Handenarbeid, met kar ton-, klei- en houtslojd; ik volgde een cursus, ik gaf zelfs les en hoe ver mijn omslagen en stukjes stop verf afstonden van de echte slöjd, wat heb ik nog me nigmaal gedacht aan den tijd, waarin ik aan Handen arbeid deed zonder te weten, dat zoo iets als leervak bestondIk heb keurig werk uit kinderband voort Hij had Marguerite's raad gevolgd en was naast haar gaan zitten, beiden namen ze den schijn aan als of ze aten en dronken. „Zie dat je den vent in zijn humeur houdt," zei La dy Blakeney, „opdat hij de vragen beantwoordde die we hem moeten doen." „Ik zal mijn beste been voorzetten, maar liever gaf ik hem een trap. Zeg eens, vriend," zei Sir Andrew in goed Fransch en Brogard fideel op den schouder kloppend, „zie je nog al eens luidjes van ons gehalte in deze streken Ik bedoel veel Engelsche toeristen Grogard keek over zijn schouder naar den spreker, deed een paar trekken aan zijn pijp, en mompelde: „Peuh somtijds!" „Ja, Engelsche reizigers weten altijd waar ze goe den wijn kunnen krijgen. Vertel me eens.mijn mevrouw zou graag weten of je bij geval een goeje kennis van baar hebt ontmoet, een Engelscben beer, die nog al eens voor zaken naar Galais komt, hij is een rijzige man, hij ging onlangs naar Parijs mijne mevrouw dacht hem te Calais aan te treffen." Brogard nam zijn tijd voor een antwoord, daarop kwam het langzaam bij hem eruit: „Een lange EngelsclimanVandaag? Ja." „Heb j em gesproken?' vroeg Sir Andrew achteloos. „Ja, vandaag,mompelde Brogard knorrig. Daarop nam hij kalm Sir Andrew's hoofddeksel van een nabij staanden stoel, zette dit op, trok aan zijn smerigen kiel, alsom met het een en ander te willen aanduiden dat het individu in kwestie mooie kleeren droeg, ba er re aristo!" mopperde hij, „die lange Engelscli man!" Marguerite kon nauwelijks een luiden schreeuw in houden. „Dat is Sir Percy, het kan niet duidelijker." prevel de ze voor zich. „Ja wel, vriend, zei Sir Andrew, Brogard met de- zelicle gemaakte luchtigheid toesprekend, „mijn mees ter draagt altijd mooie kleeren; de lange Engelscliman dien je gezien hebt, was bepaald de vriend van mijn mevrouw. En hij is vertrokken, zeg je?" «Hij ging heen.ja.maar hij komt terug. zien komen, ik heb prullewerk gezien. Ik ben over tuigd van de groote vormende waarde, welke dit vak kan schenken, onderwezen door bekwame handen, vol gens eisch en onder gunstige omstandigheden. Mij zijn bekend de groote bezwaren en belangrijke uitgaven, welke de invoering van dit vak op onze lagere scholen nog jarenlang zullen tegenhouden. Voor houtslöjd moet men niet alleen gereedschap, maar ook goede werkbanken hebben; voor kartonslöjd kunnen de gewo ne sjjioolbanken, zooals ze daar staan, zelfs ook al geen dienst doen; moeten messen, scharen, linialen, driehoeken, slijpsteenen, lijmpotten en spirituslampen worden aangeschaft en bovenal een goede les in Handenarbeid vereischt in de eerste plaats een ge schikt lokaal en een kleine klas. Menig gemeentebe stuur zou met recht tegen de invoering van dit leer vak op alle scholen opzien. Toch zal het eenmaal op den rooster komen. Handenarbeid heeft geen propo- ganda noodig. Zoo overtuigd ben ik van de waarde van dat vouwen, meten, snijden, knippen, plakken enz., dat ik desnoods na zooveel jaren tot mijn oude cahiers en stopverf zou terugkeeren. 'k Zou me trouwens niet zoo behoeven te behelpen, nu ik weet, dat een boek olifants niet zoo heel veel geld kost, dat er kleiarbeid bestaat en dat men met benige kilo's vormklei heel wat leerlingen bedient. 'k Zou mij niet tot mijn oude vouwmodellen bepalen, nu ik weet, dat er goede handleidingen bestaan. Wat ik maar wilde zeggen; zoolang de invoering van Handenarbeid op onze gewone scholen op bekende eigenaardige bezwaren stuit, zou ik toch èn om de vormende waarde èn om de heerlijke afwisseling, wel ke dit vak biedt èn om de werkverschaffing aan de zoo graag wat makende kinderhanden, wat aan Handen arbeid willen doen. Al kwam ik niet verder dan tot een verbeterde editie van mijn eerste, onbewuste en zwakke poging, 'k zou denken, al een heel eind op weg te zijn. Is er iets tegen om op onze scholen de proef te nemen? W. W. Het feit, dat in de Residentie Soerakarta, op de hoofdplaats Solo, het Hof is van den Soesoehoenau, geeft aan de Vorstelijke feestdagen een eigenaardig karakter, geheel verschillend van die in de Gouverne- mentslanden. Hier toch, waar de Soenan vereerd, oos- tersch vereerd!, wordt door zijn onderdanen; meer dan dat: vergood wordt; waar den Soenan bovennatuurlij ke kracht wordt toegekend door den eenvoudigen Ja vaan; waar bij feesten, als Garebèk duizenden dessa- bewoners van palen ver, dagen te voren hierheen ko men, alleen om den Soenan te zien want dan wor den ze oud; waar dus de vereering, de vergoding van den Soenan den Javaan in merg en been zit, daar dient het Gouvernement op Koninginnedag iets bij zonders te doen; daar dienen vooral de ambtenaren, kortom de Europeanen, blijk te geven van hun ver knochtheid aan hun Koningshuis, aan hun Koningin. En toch wordt de meeste luister dien dag bijgebracht door de niet-Europeanen. Wat hier den Sisten Augus tus aan Oostersche pracht te aanschouwen valt, lijkt meer op een fantasie, op een droom uit de „Duizend en één Nacht," dan op werkelijkheid. Ofschoon zelf, als ambtenaar, in gala, dus in 't zwart (en dat betee- kent om 10, 11 uur nogal iets), vergat ik meermalen de warmte, verblind door de pracht, de bonte pracht der kleuren-nuances. hier hij heeft avondeten besteld „Hier!" bracht Marguerite eensklaps in het midden. „Hier zei je niet dat de Engelsche heer hier terug kwam „Peuh!" mompelde Brogard, „hij heeft eten besteld hij komt terug.... Sacrrë Anglais!" „Maar.waar is hij nu? Weet je dat soms ook?" vroeg Marguerite. „Hij ging een paard en wagen halen." „Hoe laat zoo wat?" Maar Brogard had blijkelijk genoeg van het verhoor. Hij achtte het niet passend voor een burger die ieders gelijke was om op die manier gekatechiseerd te worden door die sacrrés aristos, al waren ze ook rij ke Engelschen. „Dat weet ik niet," antwoordde hij norsch. „Ik heb genoeg gezegdHij bestelde avondeten. Hij ging uit. Hij zal terugkomen, Voila!" En met de afscheidsbeweging van zijn vrij burger schap en rechten, die hem veroorloofden zoo brutaal te zijn als hij verkoos, klotste burger Brogard het ver trek uit en sloeg de deur achter zich dicht. TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. HOOP. O, Sir Andrew!" riep Marguerite uit, toen Brogard zich had verwijderd, „ik zou kunnen dansen van ple zier Neen, nu hebben we niets meer te vreezen. Onze sloep ligt aan het strand, onze schoener op de ree, en Blakeney zal hier komen, onder ditzelfde dak; binnen een half uur misschien. Neener is niets dat ons in den weg staat, Chauvelin en zijn bende zijn nog niet aangekomen." „Aeen, Milady, ik vrees dat we dit niet weten." „Wat wilt ge daarmee zeggen?" hauvelin was te Dover, gelijk met ons." „Toch ook als wij opgehouden door den storm?" „I recies. Maar ik heb het u te voren niet willen 's Morgens 7 uur parade op de Aloon-Aloon, het reusachtige plein voor de Kraton. De Resident, verge zeld van andere hooggeplaatste ambtenaren, woonde dit schouwspel bij. Hoe korrekt marcheerden die meer dan 100 inlandsche soldaten (allen op bloote voe ten) van het leger van Pangeran Adipati Ario Mang- koe Negoro; hoe onhoorbaar schoven ze voorbij! Of ze gced afgericht zijn, daarvan kon ieder zich overtui gen, die slechts opmerkte, hoe prachtig de zwenkingen werden uitgevoerd. Om 8 uur begon het kanonnengebulder in de ben- teng (fort „Vastenburg,") dat duurde tot half negen, toen het Protestantsche kerkje, zoo lief verschoten on der hooge tamarindeboomen, geheel gevuld was met officieren in groot tenue en alle ambtenaren. Welk een schitterend gezicht, die uniformen, bijna zonder onderscheid prijkend met een rij medailles, als zoovele tropheeën meegebracht van moeilijke en verre expedi ties. Door de tropische zon verbruinde koppen, ern stig, velen oud voor hun tijd. In 't midden bonte, licht gekleurde toiletjes. Allen zongen een lied voor Haar, wie deze dag was gewijd. Tot afwisseling zong een kinderkoor met vroolijke jubelstemmetjes (immers, ook zij, de kinderen, behoorden er bij!) het „Wilhel mus" en het „Wees begroet." Om 10 uur werd de Resident gecomplimenteerd door alle ambtenaren, civiele en militaire; namens den Soe nan; door Mangkoe Negoso in eigen persoon. Iets scbitterenders zag ik nooit, al leeft in mijn herinne ring nog een parade van de „gele rijers," als kind bij gewoond. Langzaam vulde zich de ruime voorgalerij van het residentiehuis. Daar wemelden door elkaar Europea nen, Javanen, Chineezen en Arabieren. Trokken de adellijke Javanen door hun schitterende kleederdracht de aandacht, niet minder was dit het geval bij de Man- darijn-Chineezen met hun typisch gewaad en hoed met glazen knop, en de Arabieren in lang, zwart ge waad met kleurigen hoofddoek. Eenige beweging ont stond: de rijtuigen van de Kraton naderden. Bonter livrei kan men zich moeilijk denken. Alle kleuren combinaties schitteren in het helle, verblindende zon nelicht. De rijtuigen worden geopend, de palfrenier hurkt, maakt een sembah en de prinsen in uniform treden binnen. Precies 10 uur worden de deuren open gegooid en allen treden in de koele binnengalerij. Voor een troon staat, alleen, de Resident. Allen zoeken hun plaats op en de Overste biedt namens het leger zijn heilwensch aan. Daarna de Assistent-Resident namens de ambtenaren. Beide heilwenschen worden door den Resident beantwoord. Nu naderen de prinsen met ge- velg en bieden (in 't Maleisch) namens den Soenan hun gelukwenschen aan. De Resident bedankt in 't Maleisch. Ten slotte nadert Pangeran Adipati Ario Mangkoe Negördmet groot gevolg. Met zachte stem spreekt deze machtige vorst en na beantwoording schuifelen de Javanen geruischloos achteruit. Hiermee is de plechtigheid voor den morgen geëindigd. Nog wacht ons de prachtige fantastische optocht 's avonds half zes! Tegen half zes is de Residentie-laan „zwart" van volk (bij wijze van spreken). Langs den kant staan vlaggen en tentjes, waaruit aanstonds de gamelangs hare zachte weemoedige muziek zullen doen hooren. Doodstil staan de Javanen te wachten. De klok slaat half zes, een kanonschot dreunt over de kotta: de Soenan heeft de Kraton verlaten. Eerst naderen piekaniers en boogschutters, die hoog- waardigheidsbekleeders voorafgaan of volgen. De pa jong wordt hoog boven hun hoofd gehouden. Bedien den dragen sirihdoos en andere voorwerpen in doozen. Bijna onzichtbaar gaat alles voorwaarts; alleen aan de zacht heen en weergaande beweging der pajongs zeggen uit vrees van u ongerust te maken ik zag Chauvelin aan het strand, een vijf minuten voordat wij ons inscheepten. Al was hij vermomd als een cure, een volmaakt dorpspastoor, ik had hem toch in de ga ten. Ik hoorde hém onderhandelen over een schoener die hem spoedig naar Calais moest brengen; hij zal zoowat binnen een uur na ons van wal zijn gestoken." De vreugde van Marguerite's gelaat had spoedig plaats gemaakt voor nameloozen schrik. Het ontzet tend gevaar waaraan Percy was blootgesteld, nu hij zich op Eransch grondgebied bevond, stond haar in al zijn schrikwekkendheid voor den geest. Chauvelin zat hem op de hielen; hier in Calais werd hij almachtig; één woord slechts van hem en Percy was gearresteerd en Het was maar om één uur te doen het ééne uur, dat Marguerite en Sir Andrew vóór hadden op hun te genstanders het uur binnen welk Percy moest ge waarschuwd worden tegen het gevaar dat hem dreigde en men trachten moest hem te overreden af te zien van de roekelooze onderneming die alleen kon uitloo- pen op zijn eigen verderf. Maar dit eene uur was thans verstreken. „Chauvelin kent deze herberg uit de papieren, door hem gestolen," zei Sir Andrew ernstig, „en zal bij zijn aankomst terstond er op afgaan." „Hij is nog niet aan wal," zei Marguerite, „we zijn hem een uur vooruit en Percy zal aanstonds hier zijn. We kunnen weer midden in het Kanaal zeilen, vóór Chauvelin zal bemerkt hebben dat we tusscben zijn vingers zijn doorgegleden." Haar jeugdige vriend schudde bedenkelijk het hoofd. „Weer stilte, Sir Andrew?" zei ze met eenig onge duld. „Hoe komt ge het hoofd weer te schudden en zoo neerslachtig te kijken." „Heuseh, Milady," antwoordde hij, ,,'t is alleen om dat u bij het maken van uw rooskleurige plannen ver geet met den voornaamsten factor rekening te hou den." Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1908 | | pagina 1