DAGBLAD VOOR ALKMAAR M OMSTREKEN.
H.S.CL0ECK
No. 301.
Honderd en tiende jaargang.
1908.
DONDER
24 DECEMBER.
GEMEENTE-CONTROLEUR,
INSCHRIJVING.
NATIONALE MILITIE.
Eigen werkplaatsen
Speciale inrichting voor
Kleeding naar maat.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
•ette» l
Br
Prijs der gewone advertentiën:
regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote
aar plaatsruimte.
n franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
RMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
De Inschrijving geschiedt In een der vertrekken
van het Raadhuis alhier, op Dinsdag en Vrijdag
tot 20 Januari eerstkomende van des namiddags
1 tot 3 ure en verder ter gemeente-secretarie.
RECHTZAKEN.
Arrondissements-Rechtbank te Alkmaar.
Centraal Kleeding-Magazijn
„HET WITTE HUIS;
Laat. Hoek Boterstraat,
ALKMAAR.
Te ALKMAAR wordt gevraagd oen
op eene jaarwedde van f 1600, met twee 3j*arl.
verhoogingen van f 100. Deelneming in het Gemeen
telijk Pensioenfonds is verplicht. 7ij met wie per
soonlijke kennismaking verlangd wordt, zullen daartoe
worden uitgenoodigd.
Stukken, adres op zegel, in te zenden aan het Ge
meentebestuur vóór 7 Januari a.s.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR,
Gezien art. 17 der Militiewet 1901
Roepen bij deze op
Alle mannelijke ingezetenen, die op 1 Januari 1909 hun
negentiende jaar zijn ingetreden (alzoo de mannelijke geborenen
van 189'1) om zich in de maand Januari 1909 in het daartoe
gereed gemaakte register voor de Nationale Militie te doen
inschrijven.
Zij maken voorts de ingezetenen opmerkzaam op de volgende
bij genoemde wet gemaakte bepalingen als
Artikel 13
Voor de Militie wordt ingeschreven
le. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die binnen het
Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België ver
blijf houdt,
2e. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, wiens vader,
moeder of voogd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of
in het Koninkrijk België woonplaats heeft,
3e. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die binnen
het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België
woonplaats heeft,
4e. ieder mannelijk ingezetene niet-Nederlander,
zoo hij op den eersten Januari van het jaar het 19de
levensjaar was ingetreden, en niet verkeert in een der bij art.
15 omschreven gevallen.
Ingezeten is, voor de toepassing van het bepaalde hierboven
onder 4e.
A. de binnen het Rijk verblijfhoudende minderjarige niet-
Nederlander
a. wiens vader, moeder of voogd binnen het Rijk woonplaats
heeft en haar gedurende de voorafgaande achttien maanden
in het Rijk of de koloniën of bezittingen des Rijks in andere
werelddeelen gehad heeft
b. van wiens ouders de langstlevende bij zijn of haar over
lijden in het hierboven onder a. omschreven geval verkeerde,
al verkeert zijn voogd niet in dat geval of al is deze buiten
'slands gevestigd
c. die door zijn vader, moeder of voogd verlaten is, of die
ouderloos is of in wettelijken zin geen vader of moeder heeft
en van wien niet bekend is dat bij een voogd heeft, indien
hij gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk
verblijf gehouden heeft;
B. de meerderjarige niet-Nederlander, die binnen het Rijk
woonplaats heeft en haar gedurende de voorafgaande achttien
maanden in het Rijk of de koloniën of bezittingen des Rijks
in andere werelddeelen gehad heeft.
Voor minderjarig worit voor de toepassing van het bepaalde
hierboven onder A gehouden hij, die minderjarig is in den
zin der Nederlandsche wet. Voor meerderjarig wordt voor de
toepassing van het bepaalde hierboven onder B gehouden hij,
die meerderjarig ia in den zin van voormelde wet.
Artikel 14.
De insohrijving geschiedt:
le. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede lezoo
hij binnen het Rijk verblijf houdt en zijn vader, moeder of
voogd aldaar woonplaats heeft, in de gemeente der woonplaats
van vader, moeder of voogd
zoo hij binnen het Rijk verblijf houdt en zijn vader, moeder
of voogd elders dan binnen het Rijk woonplaats heeft in de
gemeente, waar hij verblijf houdt
zoo hij door zijn vader, moeder of voogd verlaten is, ouder
loos is of in wettelijken zin geen vader of moeder heeft en
het niet bekend is dat hij een voogd heeft, in de gemeente,
waar hij verblijf houdt
zoo hij in het Duitsche Rijk verblijf houdt, in de gemeente
AMSTERDAM;
zoo hij in het Koninkrijk België verblijf houdt, in de ge
meente ROTTERDAM
2e. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede 2e.zoo
zijn vader, moeder of voogd woonplaats heeft binnen het
Rijk, in de gemeente der woonplaats van vader, moeder of
voogd
is de woonplaats van vader, moeder of voogd in het Duitsche
Rijk, in de gemeete AMSTERDAM,
is zij in het Koninkrijk België, in de gemeente ROTTERDAM;
3e. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede 3e.:
zoo hij woonplaats heeft binnen het Rijk, in de gemeente
zijner woonplaats
zoo hij wooimlaats heeft in het Duitsche Rijk, in de
gemeente AMSTERDAM
zoo hij woonplaats heeft in het Koninkrijk België, in de
gemeente ROTTERDAM
4e. A. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede 4e.,
indien hij minderjarig is,
zoo hij verkeert in het geval, in de tweede zinsnede van
dat artikel onder A.a. omschreven, in de gemeente, waar zijn
vader, moeder of voogd woonplaats heeft.
zoo hij verkeert in het geval, in die zinsnede onder A.b.
omschreven, in de gemeente, waar zijn voogd woonplaats heeft
is de woonplaats van dezen buiten 's lands, dan geschiedt de
inschrijving in de gemeente, waar de minderjarige verblijf
houdt
zoo hij verkeert in een der gevallen, in evenbedoelde
zinsnede onder A.c. omschreven, in de gemeente, waar hij
verblijf houdt
B. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede 4e.,
indien hij meerderjarig is
in de gemeente waar hij woonplaats heeft.
De in de vorige zinsnede als plaats van inschrij ving aan
gewezen gemeente is die, waar het verblijf of de woonplaats
gevestigd is of was op den lsten Januari van het jaar, volgende
op dat, waarin de in te schrijven persoon het 18de levensjaar
volbracht, tenzij het iemand geldt, wiens inschrijving te
AMSTERDAM of te ROTTERDAM moet geschieden wegens
verblijf of woonplaats onderscheidenlijk in het Duitsche Rijk
of in het Koninkrijk België.
Artikel 15.
Voor de Militie wordt niet ingeschreven:
le. de ingezetene niet-Nederlander, die bewijst te behooren
tot een Staat, waar de Nederlanders niet aan den verplichten
krijgsdienst zijn onderworpen of waar ten aanzien van den
dienstplicht het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen
2e. hij, die bewijst in de koloniën of bezittingen des Rijk:
in andere werelddeelen verblijf te houden of woonplaats te
hebben, al heeft zijn vader, moeder, voogd of curator woon
plaats binnen het Rijk.
Artikel 16.
Hij, die volgens art. 13 behoort te worden ingeschreven, is
verplicht zich daartoe bij Burgemeester en Wethouders der
gemeente, waar volgens art. 14 de inschrijving moet geschieden,
aan te geven tusschen den lsten en 3lsten Januari van het
jaar, volgende op dat, waarin hij het achttiende levensjaar
volbracht.
Bij ongesteldheid of afwezigheid van hem, die zich ter in
schrijving moet aangeven, alsmede in een der gevallen, hierna
in de vierde zinsnede omschreven, rust de verplichting tot
het doen der aangifte
indien het een minderjarige betreft, op zijn fvader, moeder
of voogd
indien het een meerderjarige betreft, die onder curateele
gesteld is, op zijn curator. De verplichting van vader, moeder
of voogd geldt evenwel slechts zoo hij of zij binnen het Rijk.
in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft,
Behoudens de uitzonderingen bij de volgende zinsnede ge
maakt, rust de zorg voor het doen der aangifte uitsluitend op,
den in te schrijven minderjarige:
indien zijn vader, moeder of voogd niet binnen het Rijk
in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft.
indien zijn vader of moeder of beiden de ouderlijke macht
missen
indien hij door zijn vader, moeder of voogd verlaten isof
indien hij onderloos is of in wettelijken zin geen vader
of moeder heeft en het niet bekend is dat hij een voogd heeft.
Hij, die door de bestuurders in artikel S2 vermeld, tei in
schrijving moet worden opgegeven of die in dienst is b:i .1:
zeemacht, de marine-reserve en het corps mariniers hieronder
begrepen, bij het leger hier te lande of bij de koloniale troepen
is tot liet doen van de aangifte niet verplicht.
Yoor hem of haar, die tot het doen der aangifte verplicht
is, kan de aangifte geschieden door een ander, daartoe schrif
telijk gemachtigd. De volmacht blijft onder burgemeester en
wethouders berusten.
De wijze, waarop van de gedane aangifte moet blijken, wordt
door Ons bepaald.
Artikel 18.
Voor de militie wordt ook ingeschreven of worit opnieuw
ingeschreven
le. ieder minderjar g mannelijk Nederlander, die na den lsten
Januari van het jaar, volcende op dat, waarin hij het acht
tiende levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het een
en-twin igste levensjaar zijn verblijf linnen het Rijk, in het
Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België gevestigd heeft.
2e. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, wiens vader,
moeder of voogd na den lsten Januari van het jaar, volgende
op dat, waarin de minderjarige het achttiende levensjaar vol
bracht,, en vóór het intreden van diens een-en twintigste levens
jaar zijne of hare woonplaats binnen het Rijk, in liet, Duitsche
Rijk of in het Koninkrijk België gevestigd heeft
3e. ieder mannelijk minderjarige, d e na den lsten Januari
van het jaar, volgende op da', waarin hij het achttiende levens
jaar volbracht, en vóór het intreden van het een-en-twinstigste
levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander is geworden,
zoo hij in een der hierboven onder le. omschreven gevallen
verkeert, of wiens vader, moeder of voogd verkeert in ren
der gevallen, hierboven onder 2e. omschreven
4e. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die na den
lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het
achttiende levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het
een-en-twintigste levensjaar zijne woonplaats binnen het Rijk,
in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België gevestigd of
er woonplatts verkregen heeft;
5e. ieder mannelijk meerderjarige, die na den lsten Januari
van het jaar, volgende op dat, waarin hij het achttiende levens
jaar volbracht, en vóór het intreden van het een-en-twintjgste
levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander is geworden,
zoo hij in een der hierboven, onder 4e. omschreven gevallen
verkeert
6e. ieder mannelijk niet-Nederlander, die na den lsten Januari
van het jaar, volgende op dat, waarin hij het achttiende
levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het een-en-
twintigste levensjaar ingezetene of opnieuw ingezetene is ge
worden in den zin der tweede zinsnede van art. 13.
Hierbij gelden de laatste zinsnede van dat artikel en art. 15.
Ten aanzien van de gemeente, waar de inschrijving of de
inschrijv ng opnieuw moet geschieden en van de verplichting
tot het doen van aangifte ter inschrijving of ter inschrijving
opnieuw gelden de eerste zinsnede van art. 14 en de laatste
vijf zinsneden van art 16.
De aangifte ter inschrijving of ter inschrijving opnieuw van
hem, die volgens de eerste zinsnede van dit artikel moet
worden ingeschreven, geschiedt binnen dertig dagen na het
verkrijgen of, werd hij reeds vroeger ingeschreven doch van
het r gister afgevoerd, na het terug erlangen van het Neder
landerschap of van het ingezetenschap, of na de vestiging van
verblijf of de vestiging of het verkrijgen van woonplaats
binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in liet Ko inkrijk België.
De inschrijving geschiedt in het register betreffende de
lichting van het jaar, waartoe de in de eerste zinsnede van it
artikel bedoelde persoon volgens zijnen leeftijd behoort.
Strafbepalingen.
Artikel 166.
Met boete van tenminste vijftig cents en ten hoogste f 100
wordt gestraft de overtreding van de artt. 6, 18 en 22.
Zij noodigen hen, wien dit mocht aangaan, uit, zoo mogelijk
in eigen persoon, de aangifte te doen en daarmede niet tot
het einde van Januari te wachten.
Burgemeester en Wethonders voornoemd,
Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter,
14 Dec. 1908. DONATII, Secretaris.
Zitting van Dinsdag 22 Dec.
Diefstal van een haan.
Toen Cornells Houtenbos te Limmen den 16den No
vember 's avonds thuis kwam, miste hij zijn haan, een
mooie zwarte haan met een enkele kam en een wit stip
je boven den staart. Dat hij dadelijk onderzoek instel
de, laat zieli begrijpen. Dit leverde evenwel niets op
en daarom kwam het denkbeeld bij hem op, dat de
haan wel kon zijn gestolen. Zijn verdenking viel op
Petrus D.. die, toen hij den volgenden morgen langs
't erf van Houtenbos kwam op diens vraag naar zijn
haan antwoordde: „Was dat jou haan? Ik dacht,
dat zij van mij was." Beklaagde had toen verder gezegd
dat hij hem bij zijn kippen had opgesloten, maar dat
hij 't nachts was weggeloopen en do hond van een
buurman hem misschien wel verscheurd zou hebben.
Iloutenbos hechtte evenwel niet veel geloof aan de
praatjes van beklaagde en stelde een verder onderzoek
in naai' 't verblijf van zijn haan. Antonia Abbo, huis
vrouw van Houtenbos was met haar man naar den
haan gaan zoeken en had gehoord, wat bekl. toen tegen
haar man gezegd had.
De getuigen Cornelis Verweelvooren, Willem Kooij
en Klaas Kooij hadden den haan op hun erf gezien. De
laatste dezer getuigen zag zijn vader met beklaagde
over den haan spreken en beklaagde daarna met het
bewuste dier vertrekken; beklaagde had na eenige
aarzeling gezegd, dat het zijn eigendom was.
Thans vertelde hij den haan voor den zijne te heb
ben aangezien en hem te Purmerend verkocht te heb
ben. De man, aan wien hij hem verkocht zou hebben
is evenwel niet te vinden geweest.
De officier van justitie hechtte dan ook niet veel
geloof aan de praatjes van beklaagde, die een ongun
stig verleden heeft en reeds meermalen wegens dief stal
veroordeeld is, en eischte wegens dezen haandiefstal
een gevangenisstraf van 2 maanden.
Mr. Prins, beklaagde's verdediger, vroeg vrijspraak.
Niet ontvankelijk.
Hendrik van den B. was in verzet gekomen van een
vonnis. Door den officier van justitie werd niet-ont
vankelijk-verklaring van dit verzet geëischt, daar het
volgens hem niet mogelijk was, van dit vonnis in ver
zet te komen. De rechtbank stemde hiermede in.
Tegen beklaagde, die reeds voor de 3e maal voor een
Wederspannigheid.
Den 22en November werd te Hoorn een openbare
bijeenkomst gehouden van 't Leger des Heils. Gerrit
Jan Sch., die daar ook tegenwoordig' was, was zeer
hinderlijk door telkens hardop te praten en eindelijk
te schreeuwen.
Getuige Jacobina Constantia van Enck had be
klan le, die in eenigszins beschonken toestand ver
keer eerst gewaarschuwd en daarna verzocht de
zaal i verlaten. Beklaagde had aan dit verzoek even
wel gt ju gehoor gegeven en was beginnen te vloeken
en te schreeuwen. Zij riep daarop de hulp der politie
in en Willem Johannes Sander, agent van politie, ver
scheen om Sch. uit de zaal te verwijderen, wat onder
hevig verzet van den kant van beklaagde gebeurde.
Tegen beklaagde, die reeds voor de 2e maal voor een
dergelijk feit terechtstaat, werd -3 weken gevangenis
straf geëischt.
V ernieling.
.1 ohannes B. te Wervershoof, die den 5en November
Medemblik had geloot, kwam na afloop der loting
met twee zijner lotgenooten, met name Dirk Comman
deur en Pieter van Velzen, langs een voetpad naar
Wervershoof loopen. In een vernielzuchtige bui had
hij, langs het huis van getuige Geertje Manshande,
huisvrouw van Pieter Boon, komende, de goot afge
likt en deze in tweeën gescheurd. Geertje vertelde,
dat zij den boel hoorde vernielen, ze ging kijken en
zag het edel driemanschap verder loopen, terwijl zij
een stuk van haai' goot op den weg zag liggen.
Even later kwamen zij langs het huis van Aafje Sop
jes, weduwe van Pieter Wagemaker en vernielden daar
het hek door er tegen te trappen en er aan te rukken.
Beklaagde bekent wel een latje van een hek te hebben
afgetrokken, maar niet van dat van Aafje. Aafje had
ook niet kunnen zien, wie de vernielzuchtigen waren.
Jan Nieuweboer, die met zekeren Berkhout van de lo
ting huiswaarts keerde, zag de drie genoemde lotelin-
gen aan een hek rukken en latten op het voetpad gooi-
n.
De officier van justitie achtte het wenschelijk, dat
er eens een voorbeeld gesteld wordt voor de lotelingen,
die altijd baldadigheden schijnen moeten te plegen en
eischte wegensvernieling 1 week gevangenisstraf.
Niet verschenen.
Voor de beklaagden Cornelis, Antje en Hendrika L.
te Helder werd door den officier van justitie vrij
spraak g'evraagd wegens niet verschijnen der getuigen
Helena Maria Peetoom en CorneliaLastdrager.
Mishandeling.
Jacob V., timmerman en aannemer te Wester-Blok-
ker had aangenomen een boerenplaats te bouwen in de
gemeente Obdam. Jan van Straten zou het dak leve
ren niet rietbedekking. Later was overeen gekomen,
dat hij het dak zonder riet zou leveren.
Beklaagde kreeg daar quaestie over met van Stra
ten. Het gevolg was, dat hij zich zoo driftig maakte,
dat hij van Straten den 16en November klappen in zijn
aangezicht gaf. Deze kwamen zóó aan, dat zij veel
pijn veroorzaakten. Van Straten's zoon was genood
zaakt zijn vader te ontzetten. Even later vloog be-
klaagde weer op van Straten af en begon hem weer te
laan, zoodat deze weer ontzet moest worden.
Getuige Jan Put zag de kloppartij aan, had meer
dan eens zien slaan en ook hooren schelden. Beklaag
de beweert evenwel maar één keer een slag te hebben
toegebracht, 25 boete subsidiair 10 dagen hechtenis
werd wegens mishandeling tegen hem geëischt.
Diefstal.
l)e laatste beklaagde was Jan B., arbeider, thans
gedetineerd in het huis van bewaring alhier.
Beklaagde was ten laste gelegd, dat hij bij het echt
paar de Pater te Heilo den 27en Nov. had weggenomen
e-en horloge met ketting benevens een mesje, toebehoo-
rende aan Johanna van Rijn, huisvrouw van Jan de
I'ater. Die beiden waren als getuigen gedagvaard.
Daar beiden doofstom waren, werd het getuigenverhoor
gedeeltelijk schriftelijk, gedeeltelijk door bemiddeling
van den heer Van Til als tolk, afgenomen. Uit de
antwoorden van de Pater bleek, dat Jan B. den 27en
November bij hem gegeten had.
Om half twee verliet de Pater zijn woning en bleef
beklaagde met de doofstomme vrouw alleen. Toen deze
even uit de kamer ging, profiteerde beklaagde van de
gelegenheid en nam de genoemde voorwerpen weg met
het doel ze te verkoopen.
De officier van justitie vindt dat beklaagde schan
delijk misbruik heeft gemaakt van de gastvrijheid van
het doofstomme echtpaar en eischt tegen beklaagde,
die reeds meermalen wegens diefstal is veroordeeld
een gevangenisstraf van 6 maanden.
De verdediger, Mr. de Neeff, gaat het leven van be
klaagde na en zegt dat deze alleen diefstallen bedreef
in den tijd, dat hij een zwervend leven leidde. Toen
hij getrouwd was, kwam zoo iets niet voor, slechts na
den dood van zijn vrouw. Beklaagde, die boerenarbei
der is, heeft getuigschriften van goed gedrag en eer
lijkheid. Zes maanden gevangenisstraf zullen hem
niet beter maken, dit kan een huiselijk leven en een
vast werk slechts doen. Pleiter vraagt beklaagde niet
langer dan tot Februari straf op te leggen, daar hij
clan kans heeft aan werk te kunnen komen, wat hem
eenige maanden later misschien niet zou gelukken.
INGEZONDEN STUKKEN.
Mijnheer de Redacteur
Zou ik in aansluiting met het verzoek van Dr.
Schroder een oproep tot steun in uw blad van 18
Decemberm voor een paar bejaarde menschen een
plaatsje in uw blad mogen verzoeken Indien bet
geplaatst wordt mijp dank.
Toen in het jaar 1907 door den ijver van
enkele personen een poging werd gewaagd om een
comité te vormen tot steun der werkloozen en waar
toen gebleken is, dat die niet te vergeefscb is ge
weest, zou ik wel eens willen vragen, waarom zij
dat comité hebben opgeheven en de gelden, groot
f 300, als overschot in handen hebben gesteld van
den Burgemeester. Nu is mij wel bekend, dat bet
werkloozenvraagstuk gesteld zal worden in handen
van B. en W. ook is mij bekend dat dan alleen
georganiseerde arbeiders indien zij werkloos zijn,
recht op uitkeering zullen hebben, omdat indien zij
wel aan den arbeid zijn, zij aan bet werkloozenfonds
zullen moeten bijdragen, maar waar moeten die men
schen steun zoeken, die door verschillende omstan
digheden ot door lakschheid of uit den aard der
zaak zich niet kunnen organiseeren. Moeten die
menschen maar aan hun lot worden overgelaten
Wanneer zullen B. en W. het werkloozenvraagstuk
ter hand nemen? Moet dat soms gebeuren als de
winter voorbij is of oordeelt het vorige Comité en
B. en W. dat de werkloosheid niet zoo'n grooten
omvang heeft genomen als in 1907? Laten zij dan
eens probeeren een oproep in de couranten te doen
tot aangifte van werkloozen; dan zal het mij heusch
niet verbazen dat hun aantal grooter zal zijn dan
in 1907. Of moeten die ongeorganiseerden, die om
steun komen vragenverwezen worden naar het
Armbestuur, dat, zóó voortgaande, op den duur met
de zaak verlegen zal worden? Omdat ik mij
aangetrokken gevoel tot de misdeelden der maat
schappij en daardoor dikwijls in aanraking met hen
kom, maar alleen te onmachtig ben om dien grooten
nood te lenigen, die in vele gezinnen een plaats heeft
gevonden, doe ik een beroep op diegenen en liefst
op de mannen van het vorige Comité, omdat die
weten hoe die zaak geregeld moet worden, wetende
dat het een ondankbaar werk is, maar nu B. en W.
nog niets van zich laten hooren, om opnieuw een
Comité te vormen tot steun der werkloozen. Weet
iemand een ander plan, het is mij hetzelfde, als de
nood maar gelenigd wordt.
EEN BURGER.
Naschrift. Indien er personen zijn, die mèt
of zonder mij de zaak ter hand willen nemen, geef
ik de Redactie het recht mijn naam te noemen. Ik
teeken het stukje met „Een Burger", omdat ik niet
gaarne als een filantroop gekwalificeerd wil worden.
GEMENGD NIEUWS.
Uit Schermerhorn.
In de laatste vergadering van den gemeenteraad wa
ren allo leden aanwezig. Na vaststelling der notulen
van de vorige vergadering, werd medegedeeld:
1. dat Ged.' Staten, a de rekening der gemeente
over 1907 hebben gesloten met vaststelling van het
batig saldo op 1030.23b. op een door een der inge
zetenen ingediend bezwaarschrift tegen een aanslag in
Jeu Hoofd. Omslag afwijzend hebben beschikt; c. de
begrooting- van inkomsten en uitgaven der gemeente.