In den Trein»
Kijkjes in de Modewereld.
I N G E Z O N D eTT STUKKEN.
Waarom we sociale economie moeten
beoefenen.
Nieuws uit Hoorn.
TTet kind in zoo geworden door het slechte voorbeeld
ran zijn opvoeders of door ontijdig verzuim van hun
kant. In miju episteltje over „Cetage est sans pitié"
had ik de opmerking kunnen maken, dat een kind o
zoo graag uitingen van drift, opgewondenheid en boos
heid ziet. Als de onderwijzer kwaad is op een scholier
en hem de jas uitklopt, verkneukelen de anderen zich.
Men ziet wel aan de verholen lachjes en pinkoogjes,
hoe echt ze dat vinden. En als ze na schooltijd ruzie
onder elkander hebben, dan komt de verwantschap met
zekere vierhandige dieren te voorschijn. Die speelt
ons mensehen leelijke parten. Wij allen, ouden en jon
gen, apen zoo graag 11a. Welke kinderen zullen het he
vigst uitvaren tegen hun makkers; welke dadelijk met
vuist en voeten gaan werken? Zij, die dagelijks zien,
dat groote menschen ook zoo doen. Welke kinderen
vloeken nooit? O, eerlijk bekend, er zijn maar weinig
kindertjes, die het nooit doen. En dat waarom?
Omdat kinderen echte tooneelspelers zijn en alle zeilen
bijzetten om hun bedoeling krachtig te doen uitkomen.
Ophef maken en groot wezen, o dat mogen ze zoo
graag, 'k Zat onlangs in den trein; een gezelschap heel
jeugdige voetballers veroverde stormenderhand de
coupee. Pas zaten ze, of de een sneed nog meer op
dan de ander. Het woordje verd. .d moest er telkens
bij. Die trapte verd. ,d goed. Een ander had een v.
reusachtige pet op. Het was v. jammer, dat er zoo
veel uitvallers waren, enz. Een der reiziger» ergerde
zich verschrikkelijk aan hun taal en ik dacht aan een
mooie preek over „Vloeken," welke ik jaren geleden
gehoord en nooit vergeten heb. Die jongens zagen zelf
volstrekt niet in, dat ze door hun uitdrukkingen aan
stoot gaven. Dat bewuste woordje deed dienst als
gangmaker, dat was alles. Ze waren nog te klein om
te beseffen, hoe dat woord'en uitdrukkingen als reus
achtig, piramidaal, perplex en andere in flagranten
strijd waren met hun nederige en minieme persoonlijk-
heidjes. 't Stond gekleed, of neen, ze dachten zelfs dat
niet. 't Was hun aangewaaid en ze hadden het zich
aangewend. De vraag was maar alleen: „Hoe kwamen
ze eraan?' en „Spraken ze thuis ook zoo?"
Ivleine kinderen spelen graag vadertje, moedertje en
schooltje. Het is voor ons maar al te dikwijls een har
de les, daarbij tegenwoordig te zijn. Hoe zullen zij an
ders doen dan hun eigen vadertje, moedertje en school
tje weergeven? Hetzelfde verschijnsel zien wij zich op
verderen leeftijd herhalen. Dan wordt een grooten
broer, een vrind, een neef, een oom nagebootst. Als wij
dat naiipen goed in het vizier houden, zullen wij daar
in de bron vinden van menig ding, dat ons ergert en
aanstoot geeft.
Tl ebben wij niet een goed-rond Hollandsch spreek
woord, dat zegtZoo de ouden zongen, piepen de jon
gen?
Welnu, als wij dit alles beamen, dan moesten we
voortaan bij alle stoutigheid die vraag herhalen „Hoe
komen ze eraan en dan moest het antwoord voor ons
„Een schip op strand" worden.
Er is nog iets, dat met deze zaak in onmiddellijk
verband staat, \elen hebben de slechte gewoonte om
elke kleine afdwaling, iedere geringe overtreding uit
te meten tot in het oneindige. Daardoor moet de
jeugdige boosdoener wel den indruk ontvangen, dat hij
iets heel gewichtigs heeft gedaan. En aan verster
king in die overtuiging heeft het kind waarlijk geen
behoefte. Laten wij toch niet te veel cphef maken te
genover het kind van wat het heeft misdreven. In
den regel doen wij veel verstandiger en komen wij veel
verder door het als een kleinigheid op te vatten. Is het
kind kind, dan kan het dien ophef niet volgen en
gaat het gewicht van de daad verloren in den boetpre
diker, is het kind blageur, dan vindt het nieuw
voedsel voor zijn opgeblazenheid.
De appel valt niet ver van den stam. Dit is en blijft
een ronde zegswijze, die heel vaak te onpas wordt ge
bruikt, maar nog veel vaker uit het oog wordt verloren.
W aar wij spreken over die. stoute kinderen, kunnen wij
haar niet ontberen. En aan het slot- van mijn redenee-
ring zie ik in, dat de zaak er niet anders om wordt, of
we het hebben over aangeleerd of overgeërfd stoutwe-
zen.
W. W.
VOOR DE DAMES.
Nu het bal- en theaterseizoen is aangebroken,
wordt er weer veel aandacht geschonken aan kleinere
modezaken, die bij soirées en bals onontbeerlijk zijn.
In verschillende van deze artikelen zijn nouveautés
gebracht. Onder de waaiers b. v. nemen de kleine fan-
taisie-waaiers, bestaande uit een garnituur van licht
schildpad met een loovertjes-borduursel met zeer
kleine pailletten in verschillende vormen, aangebracht
op een fond van goud of zilver, die men ook met me
taal-tule inlegt, de eerste plaats in. Nieuw en tevens
doelmatig zijn ook waaiers van celluloid, dicht te
schuiven in een ivoren scheede, waarop zich Egypti
sche figuurtjes bevinden.
Origineel en tevens smaakvol zijn waaiers van
In de volle derde-klas-coupé van Amsterdam naar
den Haag* was Ali Cohen, die V-Zaterdagsavonds op
de markt staat met gedichten van 180 regels en meer
voor twee centen, aan t vertellen tegen het aemechtig
luisterend publiek. Hij had 't toen ik den trein in
kwam, over z'n broer, die in Atjeh was overgeloopen
naar den vijand, eenige jaren geleefd had met een At-
jehsche vrouw en toen weer in handen was gevallen
van liet Nederlandsch gezag. ALs landsverrader werd
hu tot de galg veroordeeld. Toen hij op den ochtend
van de terechtstelling, onder veel bekijk, en geëscor-
teerd door een aanzienlijke hoeveelheid militairen in
groot tenue naar 't schavot weïd gebracht, en de of
ficierspaarden steigerden om hem heen, het goud vuur
en vonken schoot in de zon en de commando's los
knalden imponeerend, riep de terdoodveroordeelde:
„Heeren maken jelie nou maar zoo'n drukte niet, als
.ik.er niet was kon de voorstelling toch niet doorgaan!"
„Ja, die broer van me dat was 'n piegemertging
de verteller voort. „Toen ie dood was kreeg ik 'n
brief van 't Atjeehsch gouvernement: zoo'n lap pa
pier, om te vertellen dat ie opgeknoopt was 1 Ik heb
laten drukken en ik ben op de markt gaan staan
en geroepen„Nou ken je lezen van die gemeene land-
verrajer Cohen die ze in Atjeh te pakken hebben ge
kregen en laten bengelen aan de galg!" Dat was de
eei ste keer, dat ik wat aan me broer verdiend©
„Ja,, en die jongen had 'r zoo goed kunne komme
he! n Kop zat r op van 'n professor. Hij heit ook
z 11 goeie dagen gekend, dage dat-ie geld verdiende as
water. Maar hij heit 't verbrast era op 't end heit ie
motte teekene as voor de klonijale.
„Zn beste tijd, dat was toen ie wonderdokterde in
de Haarlemmermeer. Maar hij verzoop al z'n cente
en ze kregen m m de smiese, en toen is-t-ie gezakt
als maar lager en lager, 'n Paar jaar later zag je
mop de markt staan met verguldsel.
„Eens stond-ie in Arnhem met z'n flessies goud
poeier en slaolie. Hij had nog nie voel verkoch en
hy stond net even op asem te komme, toen er 'n aar
dig dienstmeisje op 'maf kwam en vroeg: ,Ben u
met dokter Cohen?" Hij draaide gauw z'n rug naai
de schraag met flessies en zei met z'n zoyidagsche
stem. „Urn u te dienen, meissie, dat) ben ik!" „Of u
dan zoo gauw mogelijkop villa „Rustoord" an! de' Kat-
blauw-groene haneveeren met fazantendons opgelegd.
Het garnituur is van natuurklourig schildpad.
Ook aan de liaarversiering en het opmaken van het
haar wordt bijzondere aandacht besteed en veel wordt
hierbij met linten, gespen en andere versierselen ge
werkt. Kammen versierd met strikken of steenen zijn
cok bijzonder in den smaak en vormen dikwijls een
elegante haartooi.
Tiet kapsel zelf wordt eveneens met veel zorg behan
deld. Een mooi kapsel is 't volgende, dat men gemak
kelijk door middel van mooie kammen, spelden en een
strik tot een feestcoiffure kan maken. Het haar wordt
van oor tot oor gescheiden en licht gegolfd. Men
neemt het voor- en zijhaar naar achteren en schuift
het door middel van insteekkammen iets naar voren.
De punten der haren worden glad naar onder gebor
steld en met het achterhaar tezamen in twee vlechten
gevlochten, die in den vorm van een acht worden vast-
gestoken. De punten der vlechten worden er onder
geschoven en stevig bevestigd. Een licht gebogen
gesp volgt den vorm van het hoofd en geeft ook aan de
onder de vlechten bevestigde groote strik een goeden
steun.
Struis- en andere veeren van dameshoeden kan men
gemakkelijk zelf schoonmaken. Men legt ze daartoe in
een bad, dat verkregen wordt door het oplossen van 1
deel kristal-soda en 10 deelen water.
De veeren worden met het onderste gedeelte van de
schacht door middel van draad aan staafjes bevestigd,
zoo, dat zij elkaar zoo min mogelijk aanraken. De
staafjes legt men naast elkaar op den rand van het
hikje, dat de soda-oplossing bevat en dat zoo hoog
moet zijn, dat de veeren den bodem niet raken. De so
da-oplossing moet flink verwarmd worden, doch mag
niet koken. Men laat de veeren een uur in deze oplos
sing, die al dien tijd warm moet worden gehouden,
liggen, spoelt ze daarna af door ze een paar maal in
schoon water te dompelen. Waren de veeren erg vuil
en mochten ze nog niet geheel en al door deze behan
deling schoon zijn geworden, dan maakt men een op
lossing van goede kernzeep en doet ze daarin dezelfde
behandeling nogmaals ondergaan.
SPROKKELINGEN,
Geneeskundig» bekwaamheden der
oude Hollanders.
In den oorlog tusschen Karei Gustaaf van Zweden
en Johan Casimir van Polen, had' prins Adolf, eenige
broeder van Karei Gustaaf, door een val van zijn
paard eene zware verwonding aan de knieschijf beko
men. I ©vergeefs had hij te Hamburg, door het gebruik
van warme baden, genezing gezocht; hij besloot tot een
ïeis naar de Vereenigde Provinciën, waar hij betere
geneeskundige hulp dacht te vinden. In de maand De
cember werd hij met de gebruikelijke ceremoniën door
ile Sta ten-Generaal ontvangen en getracteerd. Minder
bekend is echter de bijzonderheid, dat hij zich eerst
t°t zijne genezing naar Vianen had begeven.
Wij lezen n.l. bij extract uit de notulen der Staten-
Generaal in het Register raeckende de Zaken van
Sweden, Polen, Brandenburgh etc.
oO Oct. 1650. D'Heer van der Hoolck, ter vergade-
inge presiderende, heeft haere Hoogh Mogentheden
voorgedragen, dat de lieer President (van Zweden)
Appelboom aen Syn Edelheyts logement was geweest
ende hem genotificeert hadde, dat de Heere Prince
Adolpli, broeder van den Heére Coningh van Sweden
tot Vianen was aengecomen, om sigh aldaer te laten
cureren van een ongemack aen de knieschijff.
Zagen wij hierin hoe de geneeskundige bekwaamhe
den onzer voorouderen eenen Prins uit het hooge
Noorden naar deze gewesten lokten, om er eene gene
zing te vinden, overal elders tevergeefs gezocht, ook
aan het Zuiden was die roem onzer vaderen niet on
bekend.
In den jare 1650 toog een plechtstatig gezantschap
uit Salé naar de Vereenigde Nederlanden zoowel om
de oude tractaten te vernieuwen, als voornamelijk om
een bekwamen oogarts voor den Koning van Marocco
op te sporen. De Hollandsche Mercurius van het jaar
1659 heeft hieromtrent het volgende:
„In dese maent (July) arriveerden drie statelicke
oude Gesanten tot Amsterdam van Zalée, afgesonden
aen hare Ho. Mo. van den Koningh van Marocco en
Eez, tot vernieuwinge der oude Alliantiën met desen
Staet, doch allermeest om uyt dese Landen derwaerts
te brengen een expert oculist, om te cureren den
voorsz. Coning van Marocco, overvallen met een sware
sincking op sijn een ooge."
Aitzema: Saken van Staet en Oorlogh, heeft de
gansche Ambassade waarbij de beroemde Colius,
vroeger koopman te Amsterdam, toen reeds hooglee-
raar in de Oostersclie talen te Leiden, als tolk gebruikt
werd breedvoerig beschreven, en komt ook op deze
bijzonderheid neder, doch verzwijgt de omstandigheid,
welke wij alleen in den Ilollandschen Mercurius vin
den te boek gesteld, dat de aanvrage om een oculist
mede een gewensoht gevolg had; „gelijck sy dan op
sekere conditiën ses weken hier na met een oculist van
lltréclit na Zalée zijn afgevaren."
tenburgerweg wil komme." Hij haalde 'n verlept noti
tieboekje uit z n zak en bladerde er wat in met 'n ge
wichtig gezicht. „Ja, ziet u, ik heb 't vandaag ontzet
tend druk. Dat benne allemaal patiente. Ik heb er
vóór de koffie nog in de dertig af te loope. Ik zal om
drie uur komme, wil u dat an mevrouw zegge Als ik
eenigszins ken, dan zie je me eerder, maar effen over
drieën ben ik er vast!" Hu dacht bij zichzelf: dan is
de markt afgeloopen, zie je.
„Goed, om drie uur pakt-ie z'n flessies in z'n valies
je, strijkt zn hoed wat op, klopt z'n jas wat af, en
gaat op weg. Tegen 'n sjap, die die tegenkomt, zeit-
ie„A riend, wil jij dat taschje voor me dragen; as ik
wat verdien, verdien jij óók wat!" „Goed meneer!"
En zoo bellen ze an de villa an. Hetzelfde meisje van
dien morgen doet open„Zoo, dokter, komp u mar
binnen.' Hij wordt in 't salon gelate, waar 'n fijne
dame^ m zoo maar om z'n hals valt: „Dokter, wat ben
ik blij as dat u er bent! Ik was zoo bang, as dat u
niet meer zou kunnen komme! Mijn man. Wat
scheelt meneer, mevrouw?" „Me man leit te krim
pen van de jich, ken u dat genezen?" „Mevrouw",
zeit-ie, „we zullen 'm coheeren!"
„Goed'hij wordt bij den patient gelaten. „Meneer",
zeit-ie diepzinnig: „U het de jich". De man kijkt
'm an met 'n bewonderend snuit van jou-motrik-heb-
ben. „We zullen u coheeren. Staat u toe, dat ik m'n
assistent binnenroep?" En hij roept den sjap met
de flessies. „Kleê u nou mar 'ns heelemaal uit tot op
je tuilebandDe vent doet dat, bulkend van de
pijn natuurlijk. „Zie zoo, en gaat u nou mar is lang
uit legge! Zoo!' En tot de sjap: „Vermeulen geef
me is 'n flessie aqua tipensia". De ander geeft 'm
n flessie goudpoeier uit de vallies. „En nou 'n flessie
van die heilige olie van de palmpitte van de Libanon."
De sjap geeft 'm 'n flessie slaolie. Me broer mengt 't
goed dooreen, neemt een kwassie en zet de patient van
boven' tot onder in 't verguld. „Zie zoo," zeit-ie,
toen dat afgeloopen was, „nou blijf u(hij keek
pnderwijl z n spoorboekje na, hoe laat ie in Amsterdam
kon zijn)„nou blijf u drie uur zoo leggen zonder
'n vin te verroeren. Dan bent u beter." De ander,
dankbaar in 't vergulsel van top tot teen, zeit dat-ie
t doen zal.
„Beneden maakte hij dat-ie weg kwam.Mevrouw
kwam 'm tegemoet. „Wilt u nog niet even binnenkom-
me, dokter; 'n glas port drinken of zoo jets?" „Nee,
Jammer mag het genoemd worden, dat niet 'de naam
van den chirurgijn te Vianen noch die van den
Utreehtschen oculist bekeud is gebleven.
Eedt van do Hoosreheem raden van
R y n 1 a n d t.
Dat sweert ghv dat ghy suit Heemraet wesen voor
Rynlandt ende Reght wysen tusschen den Heere ende
endersaten ende tusschen tweeër man tael, den armen
gelijck den Rijcken; Handtresten ende Privilegies des
Landts van Rynlandt te houden naer alle Uw vermo
gen den Lagen acker doen gelyk den Hoogen
den quaden acker gelyck den goeden naer Uwer
Rpgter vyff sinnen ende eenen iegelycken daerinne
doen gelyck IT selven ende als een goet Heemraet
schuldigh is te doen, en dat niet te laten om Lieffde
nogli om Leede, om nyede nogh om vreese, nogh om
genreleyde saecken.
Alsoo moet U Godt helpen.
We hebben allen een zeker soort wereldbeschouwing;
we vinden dat de wereld goed of minder goed is inge
richt, dat er in-de samenleving gebreken zijn, die ver
holpen zouden kunnen worden en andere die niet te
verhelpen zijn, en ons oordeel over dat voor-verbete-
ring-vntbaar-zijn is zeer uiteenloopend. Sommigen
zijii socialist (met allerlei schakeeringen), anderen li
beraal, weer anderen conservatief. Dat hangt natuur
lijk in hooge mate af van de wijze waarop we de in
richting van de maatschappij in verband met het ka
rakter van de menschen beschouwen. Maar dat gaat
bij velen eenigszins te hooi en te gras; ze oordeelen
naar indrukken, stemmingen, eigen positie, enkele
sterk sprekende feiten die ze hebben gezien of ge
boord; -bij enkelen slechts is de overtuiging uitvloei
sel van bestudeering van maatschappelijke toestanden.
Hoe komt dat? In de eerste plaats zeker omdat we
niet overal tijd toe hebben. Onze bezigheden laten
meestal niet toe van dit moeilijk en aantrekkelijk on
derwerp diepgaande studie te maken. En op school
hebben weinigen dit vak beoefend. Wel is hun dikwijls
in den breede uitgelegd hoe de maatschappij vroeger
was ingericht, maar hoe zij tegenwoordig leeft en
werkt, daarvan hebben zij nooit iets vernomen. Alleen
wie in de hoogste klassen van de H. B. S. heeft geze
ten, heeft er één uur in de week les in gehad. Aan de
academie gewoonlijk alleen de juristen. Wat is van die
onkunde het gévolg? Dat men van overigens ontwik
kelde menschen soms zeer ondoordachte dingen hoort,
b.v. dat, als de legers gaandeweg werden afgedankt,
er zooveel mensehen zonder breod zouden zijn, en dat
dan door de concurrentie in de vakken het leven nog
zooveel moeilijker zou worden. Alsof het voordeeliger
was dat er van de 20 mensehen 15 dan dat er 18 wer
ken tot gezamenlijk onderhoud. Zoo hoort men den
ei sch stellen aan den staat dat hij allerlei misstanden
zal verwijderen en overal ingrijpen, alsof de Staat over
onuitputtelijke schatten beschikt en alles kan bekosti
gen, zonder dat de burgers daartoe iets bijdragen. Zoo
ook dat het zoo goed is dat het geld onder de menschen
komt, al is dat geld ook uit hun eigen zak gekomen
(b.v. als door de regeering geld wordt uitgegeven.)
Dit alles nu, en veel meer nog, is 'n gevolg van het
scheef bekijken van maatschappelijke verschijnselen,
en het eenige middel tegen die wanbegrippen ie studie
van die verschijnselen, vooral van sociale eco-
n omie. Ik zeg liever economie dan staathuishoud
kunde, zooals het gewoonlijk heet, want bij dit laatste
woord denken de menschen öf aan de politiek, aan al
lerlei dingen achter de schermen waarvan ze toch niets
begrijpen, óf aan statistiek, aan droge opgaven om
trent het aantal tonnen boter of stuks hoornvee dat
ieder jaar wordt uitgevoerd, e. d. Men geeft er zich
geen rekenschap van dat de wetenschap die we op 't
oog hebben de brandendste en interessantste vragen van
den dag behandelt, vragen waar dezelfde menschen,
die van dat droge vak een afkeer hebben, zich aan de
borreltafel of op vergaderingen warm over maken, en
waar voor duizenden geluk en welvaart van afhangen.
Men geeft zich b. v. geen rekenschap dat zonder ken
nis van maatschappelijke verschijnselen men niet weet
of er met een maatregel tot leniging van c-llende goed
of kwaad wordt gesticht. Welk verstandig mensch zal
durven dokteren aan een lichaam waarvan hij niets af
weet
We zijn nu haast allen kiezers (ik bedoel de manne
lijke helft van het menschdom.) Is het dan niet tijd
dat we iets leeren begrijpen van de belangen waarover
wij of onze afgevaardigden te beslissen hebben?
Om al die redenen meen ik dat hij, die over dit vak
iets te zeggen heeft dat op studie berust, niet aarzelen
moet daarmee voor den dag te komen. Het geldt hier
geen vak van uitspanning of weelde, maar een van
algemeen belang. En daarom heb ik het plan opgevat
bij genoegzame deelneming een reeks wekelijksche
voordrachten te houden over sociale economie, zooals
ik dat vroeger reeds in Gouda deed. De vorm zal po
pulair zijn, de inhoud streng wetenschappelijk. Tot
dftiikje, mevrouw, ik heb 'tzoo af gerazend druk!"
„Dat spijt me! Hoeveel ben ik u schuldig, dokter?"
„Mevrouw" zeit-ie, „ik mag niets rekenen; maar
ik heb voor 64 gulden goudpoeier gebruikt."
n Half uur later zat-ie in de trein, met 64 pop
pies
„Ja, dat was 'n googemert
,,'n Andere keer zat-ie in Dordt en mostie met z'n
vrouw en vijf kinderen naar Middelburg, maar hij had
geen cent. Afijn, zeit-ie da's niks, we zulle d'r best
komme. En hij spreekt met z'n vrouw wat af, en hij
maakt ook 'n afspraakje met 'n kennis van 'm, die ook
met de boot mee most.
,,'s-Middags zit 'r in de kajuit 'n nette burgervrouw
met vijf kinderen. De conducteur komt bij haar: „En
u juffrouw? „Ik, ik mot naar Middelburg, mar ik
liét geen cente„Nee, vrouwtje, dat gaat zóó niet.
Je mót hier betalen." Zij begint te grienen en de
kinderen balken mee van de weeromstuit. „Och, con
ducteur, ik ben 'n fetsoenlijk mensch! Zeven jaar ge
leje ben 'k getrouwd en ik broch twintigduizend gul
den mee te huwelijk. We hadden 'n prachtige zaak in
Dordt. En nou. (ze begint harder te janken)
en nou is me man met de winkeljuffrouw en al 't geld
d r van doorZe zijn naar Middelburg, dat weet ik, en
nou wou ik 'm gaan opzoeke en 'm die bloeje van kin
deren onder z'n neus douwe, en 'm zegge...." Ze
built als 'n krankzinnige. Afijn 't wordt 'n heel rel
letje d'r omheen, hé. De kapitein en de bootsman en
de buffetchef worden d'r bij gehaald en de heele ka
juit komt om r heen staan. Zij herhaalt iedere keer
baar geschiedenis, maar de kapitein en de conducteur
honden vol dat dat nou wel allemaal heel treurig is,
maar dat ze mot betale! Eindelijk dringt zich een
as heer gekleed persoon (da's d'r man) na voren
„Wat is 'ter, vrouwtje?" vraagt-ie medelijdend. En
zij vertelt weer van de twintigduizend gulden, de bloei
ende zaak, d'r man, de winkeljuffrouw en de kas.
„Kapitein, zeit de vreemdeling, as het verhaal genoeg
effek heit gemaak, „staat u toe, dat ik hier 'n kleine
rondgang hou?" En meteen neemt-ie z'n hoed af en
gooit er nonsjalant 'n rijksdaalder in, (geleend na
tuurlijk van die kennis, met wie die heeft afgespro
ken). Dan gaat-ie met de hoed na die kennis, die d'r
ook 'n rijksdaalder in gooit. (..Je krijgt 'm terug,"
heit-ie gezeid). Dan de kapitein, de bootsman, de buf
fetchef, en zoo doet-ie de rondte. Hij gaat nog even
bestrijding van kosten zal een bijdrage geheven wor
den van 25 cents per persoon en per voordracht, terwijl
men zich voor 3 maanden verbinden moet; dit is om
nieuwsgierigen, die maar voor 'n enkelen keer in en uit
zenden loopen, te weren. De plaats van bijeenkomst
zal nader per advertentie worden bekend gemaakt.
Wellicht zal er een lijst worden rondgezonden. Een
voudiger is 't echter dat men zich zoo spoedig moge
lijk tot onderstaand adres wendt, als men aan den cur
sus wil deelnemen, (waarschijnlijk 's Woensdags
avonds.
O. R. O. HERCKENRATH,
Laat 86.
Schuttevaêr.
De afdeeling Hoorn der Schippersvereeniging
„Schuttevaêr" hield Donderdagavond een algemeene
vergadering in het lokaal van den heer D. Boot, onder
leiding van den heer J. Wessemius. Deze opende de
zeer druk bezochte vergadering met ongeveer de vol
gende woorden:
Ts mij vanaf de oprichting der afdeeling steeds de
eer ten deel gevallen tot U mijn Nieuwjaarsrede te
richten, ook thans rust op mij weer die taak, die ik
gaarne met groote opgewektheid vervul, omdat ge ook
het afgeloopen jaar het bestuur hebt gesteund en ter
zijde gestaan. Aanvaardt dan bij de jaarwisseling onze
beste wenschen. Een resumé over het afgeloopen jaar
zal ik U niet geven. Ik zal daarbij kort zijn.
Onze schipperij kan helaas niet bogen op een gun
stig jaar, ja, we moeten zelfs zeggen, dat de toestand
beneden het middelmatige bleef. Maar we weten, dat
de schipperij den moed bezielt, om toch steeds voor
waarts te blijven gaan. We weten zeker, dat ge 1909
hebt begroet, om in den strijd om het bestaan te vol
harden en er voordeel van te trekken.
We kunnen op een gunstig teeken wijzen. Meer en
meer wordt de schipperij in den lande gewaardeerd.
De scheepvaartbelangen komen meer dan vroeger in de
Kamers ter sprake. We stellen het op hoogen prijs, dat
dit gebeurt. Eén der oorzaken, dat de schipperij zoo
wordt opgeheven is wel, de betere regeling van het on
derwijs voor schipperskind en het bestaan van school
fondsen. Daardoor kunnen de jongeren onder ons be
ter voor hun belangen opkomen dan vroeger. Van har
te hoop ik, dat de band tusschen jongeren en ouderen
steviger wordt aangehaald, dat de ouderen van de jon
geren leeren en omgekeerd.
Daartegenover staat de verplichting, dat we met
bezielden ijver voor ons doel moeten blijven werken.
Me moeten onzen blik verruimen, ook buiten het va-
rensgebied. Het moet ons niet onverschillig zijn, wie
we afvaardigen naar Gemeente, Provincie en
Staat. Immers die menschen hebben de behartiging
onzer belangen in handen. En wanneer we berekenen,
dat op de ruim 700 werven alleen ruim 1 millioen
wordt uitbetaald, daar zal men beseffen, dat het de
belangen van velen raakt.
Groot genoegen doet het ons, dat personen buiten
de schipperij staande, tot onze vereen, zijn toegetre
den, dat getuigt dat zij in de schipperij een algemeen
belang zien. Doch dat moet ons schippers weer een
aansporing zijn tot ontwikkeling, tot verruiming van
den blik. Laten we ons den boer tot voorbeeld stellen.
Steeds zijn die er op uit, hun bestaan, hun bedrijf te
verbeteren. Laten we dat ook doen.
Openlijk dank breng ik aan den voorz. der K. v. K.
en de anderen, die met ons ter audiëntie zijn geweest.
In de hoop, dat dat deze vergadering vruchtbaar zal
zijn voor het vereenigingsleven, verklaar ik ze voor
geopend.
Hierna werden de notulen gelezen en goedgekeurd.
Naar aanleiding hiervan zegt de voorzitter, dat de
heer Smeenge niet is uitgenoodigd hier op te treden,
omdat we voor de vluchthaven een anderen weg heb
ben ingeslagen. Ik kan U nu reeds zeggen, dat alle
hoop bestaat, dat het plan zal worden verwezenlijkt.
Het bezwaar van de geldkwestie is uit de wereld.
De rekening en verantwoording van den penning
meester, den heer D. Jonkman, werd goedgekeurd ten
bedrage van in ontvang 58.03, in uitgaaf 76.29,
nadeelig saldo 18.26.
Hierna was aan de orde de bestuursverkiezing. Af
tredenden waren, de voorzitter, de heer J. Wessemius
en de secretaris, de heer M. O. Heijblom, benevens de
commissarissen, de heeren P. Boorsma en J. van Laar.
Deze vier personen werden herkozen met bijna alge
meene stemmen en namen hun herbenoeming aan.
Daar de heer W. Weijs had bedankt als bestuurslid,
moest nog een stemming plaats hebben ter vervulling
van die vacature.
Bij eerste stemming werd gekozen de heer A. Dal-
me ijer met 19 van de 24 stemmen.
Ook deze nam de benoeming aan.
Hierna werd aan de orde gesteld het onderwerp
„Vluchthaven." De voorzitter deelt mede, dat het be
stuur zelf verhinderd was met de heeren Smeenge en
I erf op audiëntie te gaan. Daarom was aan den heer
Ualmeijer een desbetreffend verzoek gericht, die zich
daarvoor beschikbaar stelde, met den heer De Beer,
afgevaardigde van de Visscherijvereeniging en den
de eerste klas ook langs. Geen van allen durven ze d'r
minder in te gooien dan 'n gulden of twee kwartjes.
En as-t-ie weer bij z'n vrouw terugkomt, zit er 28 pop
in de hoed. Hij betaalt de overtocht voor z'n vrouw en
z n vijf kinderen en houdt nog ruim 20 gulden over.
In Middelburg krijgt de kennis z'n twee rijksdaalders
terug en gaan ze samen 'n stevige borrel pakken, dat
begrijp je."
De verteller wachtte even. Maar daar ieder begeerig
bleef luisteren met 'n gezicht van komt-d'r-niks-meer 2
ging hij voort:
J a, me broer moest veel in Middelburg wezen in
die tijd. Eens op 'n keer, komt er 's avonds 'n sjieke
vent, met 11 hooge dop en '11 pels tot an z'n voeten,
het hotel De Abdij van Middelburg binnenstappen, en
vraagt n kamer. Hij maft lekker en den volgenden
morgen om negen uur belt-ie den kellner en kruipt
weer in bed. „Kellner," zeit-ie „laat de sjérant hier
komen!" De directeur komt as 'n haas en de ander
zet 'n afgedondersch nijdig gezicht. „Sjéran," zeit-ie,
«lat is nou toch allerellendigsnou hebben ze me hier
vannach me pantalon met 'n portemonnee met 49 gul
den gestolenDe sjérant zet 'n hoogst ernstig, be
denkelijk gezicht, kijkt rteloops is onder t'bed, in de
kast, enz. En na zich nog even bedoch te hebben, ter
wijl me broer natuurlijk almaar leit op te spelen van
heb ik joü daar, zeit-ie: „Meneer, ik zal u direk 'n
nieuwe pantalon laten anmeten en u het verlies ver
goeden ook, maar ik bid u, doe me dan 'n plezier en
geef an de zaak geen vredere ruchbaarheid. Zooiets is
hier nog nooit voorgekomen en 't zou de naam van me
hotel na de weerlich helpen!" De ander belooft na
tuurlijk graag, (jat-ie d'r nooit iemand iets van zal
vertellen. En hij krijgt 'n nieuwe broek en 'n piekfij
ne portemonnee en 49 blinkende guldentjes
„De hotelier heit zeker nog lang naar de ouwe
broek gezocht, maar hij zal 'm wel nooit hebben gevon
den, want me broer was 's avonds zonder broek an on
der de pels, 't hotel binnengekome.
„Ja, hij was 'n googemert, die broer van me. Nou is
ie al zeven jaar dood, waar blijft de tijd? Ik wor ook al
oud en grijsMaar hij had miljenair kunne wor
de, as-ie gewild had. Met zoo'n kop kan je maken zoo
veel as je wil. Maar hij heit niet gewild.