DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. De Vluchteling. m 6 m m vm, m m III El Honderd en elfden Jaargang. 1909. ZATERDAG 30 JANUARI. Stedelijk Museum. TE KOOP bij inschrijving: Hinderwet. Vrfl stelling door Broederdienst. FEUILLETON. Uit school en huis. No. 25. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,—. Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. eene Partij oud metaal mii I Telefoonnummer 3. Probleem No. 164. Probleem No. 165. ALRMAARSCHE COURANT. Familiakaarten a f 1, geldig voor het jaar 1909 voor den houder en onder geleide, rijner huisgenooten en logo's, kunnen aangevraagd worden ter secretarie der gemeente. (koper, lood, rink, gesmeed en gegoten jjzer.) De voorwaarden liggen dagelijks ter lering ten kantore der gemeente-werken van 9 12 en 11 /24 uur. De biljetten moeten ingeleverd zgn bij den Directeur der gemeente-werken vóór of op Donderdag 4 Februari a.s. des nam. 2 uur. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alk maar brengen ter algemeene kennis, dat heden op de gemeente-secretarie ter visie zijn gelegd de aan hen ingediende verzoeken met bijlagen van lo. de firma P KLUITMAN aldaar, om vergunning tot het uitbreiden harer drukkerij, door het hrjpla«tsen van een boekdrukpers in het perceel Kennemerstraat- weg E 55a 2o. S. W. B. ARNTZ, aldaar, om vergunning tot het oprichten van een benzinebewaarplaats in hst perceel Achterwezel D No. 22. Bezwaren tegen deze uitbreiding en oprichting kun nen worden ingediend ten raadhuize dezer gemeente, mondeling op Vrijdag 12 Februari e.k., 's voormiddags te elf uur en schriftelijk vóór of op dien tijd. Gedu rende drie dagen vóór gemelden dag kan de verzoe ker en hjj, die bezwaren heeft ingebracht, op de secretarie dezer gemeente van de terzake ingekomen schrifturen kennis nemen. Burgemeester en Wethouders voornoemd Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter. 29 Jan. 1909. DONATH, Secretaris. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK- MAAR brengen ter kennis van belanghebbenden dat de Militiewet 1901, volgens de laatstelijk bjj de wet van 5 December 1908 (Staatsblad nr. 347) daarin gebraohte wijziging, o.a. voorschrijft, dat de aflevering van de tot den dienst aangewezen Iotelingen zal ge schieden voor hen bestemd tot volledige oefening, het eene gedeelte in het tjjdvak van 1 tot 15 Maart, en het andere gedeelte van 16 tot 30 September dat de inlijving van Iotelingen in het tjjdvak van 16 tot 30 September tengevolge zou kunnen hebben, dat van twee broeders, die tot opelkaar volgende lichtingen behooren, de jongere broeder geen recht op vrijstelling wegens broederdienst zou kunnen doen gelden in de zitting van den Militieraad waarin omtrent dezen uitspraak moet worden gedaan dat om aan bedoeld bezwaar tegemoet te komen bij koninklijk besluit van 9 Januari 1909 (Staatsblad nr. 10) is bepaald, dat de oudere broeder, verkee- rende in het hierboven genoemde geval, zal behooren tot het in Maart in te lijven gedeelte. Noodigen op dien grond de Iotelingen der lichting 1909, die een één jaar jongeren broeder of half broeder hebben, uit, daarvan onverwijld, doch uiterlijk vóór 3 Februari a.s. kennis te geven ter gemeente-secre tarie, welke uitnoodiging tevens geldt voor hen, die geboren zijn in 1890 en zich in de loopende maand Januari voor de lichting 1910 voor de militie hebben doen inschrijven. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, G. RIPPING, Vooraitter. 28 Jan. 1909. DONATH, Secretaris. Naar het Duitsch van O. ELSTER. 22) o Binnen weinigen tijd daarna stond Ferdinand ge heel veranderd voor het tweetal. Op het hoofd had hij een zwarte kroespruik, welke zoo kunstvol was be werkt, dat het bijna niet te onderscheiden was van na tuurlijk hoofdhaar. Glimlachend zag Hedwig hem toen aan. „Mijn arme vriend," sprak zij daarop, terwijl zij haar arm om Ferdinand's hoofd geslagen hield, „wat moet jij ontzettend geleden hebben." i „Maar nu ik jou bjj mij heb, is alles vergeten." „Ik moet je nu voor een poosje alleen laten, 't is meer dan noodig, dat je nu een weinig rusten gaat, je voelt zoo koortsig aan. Dat zal nog wel van het poeder komen. Daar kon ik niets aan doen, Ferdinand, t Was de eenige weg, het eenige middel dat ons ge schikt voorkwam." „Toe, toe Hedwig, dacht je nu heuseh dat ik jou daarvan een verwijt zal maken, je begrijpt toch zelf wel dat ik veel te blij ben jou weer bij me te hebben, jou Hedwig, die mij zoo kloekmoedig dorst te redden." ken oogenblikje hielden Hedwig en Ferdinand el kaar omstrengeld. Toen draaide zij 't licht uit en verdween, Ferdinand alleenlatend. AOHTTIFNDF HOOFDSTUK. In de gevangenis op de citadel ging 't op dezen nacht zeer levendig toe. Toen de colonne der banne lingen met steeds achter hen de knersende, piepen de wagen op de binnenplaats was aangekomen en de uitgeputte gestraften op 't vochtig plaveisel gingen zitten, werden de poortdeuren knarsend gesloten. Uit net hoofdgebouw verscheen toen de gouverneur, een oud, grauwbaardig man, die het rapport van den ïit- Een verkeerde gewoonte. Evenals elk onzer zich gewoonten heeft aangewend, die zijn persoon oneer en zijn welstand schade aandoen, merken wij in ons maatschappelijk leven van die heb belijkheden op, waaraan wij ons eiken dag opnieuw er geren en toch niet willen onttrekken. Een der moest opvallende in deze is de domme particuliere liefda digheid. Geen mensch ter wereld, de vrek uitgezon derd, zal liefdadigheid veroordeelenwaut in den grond der zaak kan geen sterveling haar ontberen. Wij ngeeren dan ook niet tegen haar, noch tegen particu liere liefdadigheid en leggen klem op het woord dom me. Men zal hegrijpen, dat wij het oog hebben op de instandhouding der bedelarij Fr is reeds zooveel over dit onderwerp geschreven, dat het eigenlijk önnoodig moest zijn, nog een pen te verslijten aan dezen maat- schnppelijken kanker met zijn gevolgen, die in treu righeid voor die van het misbruik van sterken drank niet onderdoen. Dat de bedelaar nog altijd langs onze straten zeult is onze eigen domme schuld. Eén alge meen ingevoerd en wèl onthouden wachtwoord en hij verdwijnt van het tooneel. Wat is dat aan de deur geven toch dom, onmensch- hevend en gevaarlijk! Als onze vroede vaderen morgen een nieuwe belasting invoeren, of onzen H. O. wat aandikken, schreeuwt de halve stad moord en brand. Als arm- of kerkbestuur bij ons aankloppen om een ga ve voor de noodlijdenden, zetten wij eeri bedenkelijk ge zicht en wegen het kwartje tegen den gulden. Als de bedelaar aanschelt, sloffen wij gemoedelijk naar de deur, tasten in den zak en offeren gewillig. „Ja, dom is het, maar onmenschlievend Moest ons sociaal-meegevoelend hart niet in on stand komen bij de verschijning van den bedelaar? Mogen wij onzen medemensch veringen tot een bede laar? Gij geeft uit medelijden, zegt ge. Maar dat me delijden is dan toch heel ondoordacht; want uw gave helpt den man alleen wat dieper in het moeras, stijft hem in zijn bestaan. Op den laatsten oudejaarsdag bedelde laugs onze straten een jonge vrouw of meid met iets op den arm, dat naar de wijze van verpak king aan een zuigeling deed denken. Wij hebben ons aan dat tooneel geërgerd. Was daar onder dien ouden omslagdoek werkelijk een kind aanwezig? Dan was het schande, dat die jonge moeder voedsel moest bedelen voor het wicht; dat zij het aan gevaren moest bloot stellen van kou-vatten of verstikking. Was het geen kind, dan was het een aanslag tegen alles, wat Chris telijke en maatschappelijke deugd mag heeten. Dan werd hier door een vrouw den spot gedreven met het edelste waarop de vrouw zieh kan beroemenmoeder weelde en moederliefde. Het mensch, blootshoofds en trappelend in haar oude sloffen, zal, vreezen wij, een maar al te goeden dag hebben gemaakt. Gaf men hiGr niet, men gaf haar ongelukkig wicht. Of zij een stadgenoot® of een vreemdelinge was, weten wij niet; wel zagen wij een vrouwtje, dat met haar emmertje \an de spijsuitdeeling kwam, gedurig naar haar om kijken. Dom en onmenschlievend, ja en gevaarlijk ook. Weten al onze stadgenooten, dat het aantal aan de ouderlijke macht onttrokken en in andere gezinnen geplaatste kinderen reeds meer dan 10000 bedraagt? Ons land telt ruim 5 millioen inwoners en die 10.000 kindertjes maken tegen die 5 millioen een inderdaad droevig figuur. Verreweg het grootste gedeelt hun ner heeft in de eerste levensjaren geteerd op onze dom me particuliere liefdadigheid; heeft gebedeld om cen ten voor brood en snoeperij voor zieh, lekkerbeetjes voor moeder en bier en borrels voor vader. Al de aan de deur gegeven centjes en broodjes versterkten dat jon ge goedje in de overtuiging, dat bedelen een gemak kelijke manier is om door het leven te komen en ge wenden het aan al de misère svnn een vagebondeerend bestaan. Komt, laten wij dat onberedeneerd, plotseling op wellend medelijden eens onder de oogen zien, en be kennen, dat het wel degelijk dom, onmenschlievend en gevaarlijk is. „Het is bij ons zoo erg niet?" Toe gegeven. Er zijn plaatsen en streken in ons lar.d, waar de kwaal in heviger mate woedt. Maar in'onze onmiddellijke omgeving? Zien wij niet dagelijks de mannelijke en vrouwelijke landloopers onze poorten uit én het land intrekken. Daar is de bedelaar eeTSt recht gevaarlijk, wel wetend, dat de huizen er ver van elkander staan. Daar maakt de onnoozele, meewarige bedel aars tronie plaats voor een uitdagend, norsch ge zicht. Daar wordt de oude schoen tartend tusschen de oeur gezet, de staf dreigend opgeheven. En eiken avond vindt dat volk een veilig plekje binnen onze schoone veste! Heugt onzen stadgenooten nog de laatste Heiloër kermis Daar vierde de vermomde bedelarij hoogtij. \V ij voor ons vonden de door paarden getrokken, met muziekinstrumenten beladen en door bedelende vrou- v. en en kinderen gevolgde karren, een misselijke ver tooning, en hebben ons in hooge mate geërgerd aan do triomfantelijk rondrijdende kerelsDaar waren kinde ren hij in grooten getale en voor ons was het, alsof zij boven de krijschende muziek uitgalmden: „Geeft, burgers, geeft, want ons geslacht mag niet uitsterven Och, wij zouden elke clausule van dit epistel kunnen doen uitdijen tot een artikel. Wij vinden het maar be ter, kort te zijn, innig hopend, dat kort ook hier krach tig wezen mag. Er is meer tegen de bedelarij gedaan dan in onze dagen. Een 25 jaar geleden bestonden er vereenigingen „Tegen wering der bedelarij" en hadden op vele plaatsen de menschen bordjes aan de deur, die den bedelaar op een afstand hielden. Elders, te Zaan dam b. v. was het geven aan de deur strafbaar ge steld. Er is maar één afdoend middel: „Niet geven!" On ze eigen stadgenooten, blinden, lammen, kreupelen en noodlijdenden hebben aanspraak op onze hulp, maar mogen niet tot bedelarij gedoemd worden. Die uit al!^^e plaafs©n tot ons komen, moeten naar eigen do micilie verwezen worden. Waar een plaatselijk of ker- kolijk armbestuur onmachtig- is, spring de gemeente bij. Het vasthouden aan dit voorschrift wordt het doodvonnis van den beroepsbedelaar. En de wereld uit moet hij. Breken wij dan met een verkeerde ge woonte. W. W. Wedstrijd „Op de Hoogte" klasse B. lste Esrv. Vermelding. 103. Motto „S-chs wider acht". '/ss///s7/y. Oplossing van probleem 160, (E. Schellenberg). Stand Kb2, D-6, LJ6 en h7, Pd4 en f5, Pig2 kd5, pi 16, d7, f6 en f7. 1 Pd4 b5 enz. Goede oplossingen ontvingen wij van de heeren P. J. Boom. F. Böttger, O. Bramer, G. van Dort, G. ImbU'sen, G. Nobel. H. Sjoer»!), C. van Stam en C. Visser, allen te AlkmaarMr. Ch. Enschedé te Haarlem, P. Bikker. J. Vntelaar en H. WeeniDk te Amsterdam, S. te S, J. H. de Ruwe te Hilversum, B. Bik te Groot-Scheimer. „Schaaklust" te Koedgk, C. Slot Kzn., te Broek op Lmgedijk, G. Fjjth Jr, en C, J. Strick van Linschoten te Bunnik. 1) Die ons ook nog een goede oplossing van No. 159 toezond. Wedstrijd „Op de Hoogte" klasse B. 2de Eerv. Vermelding. 50. „Bon Courage". meester in ontvangst kwam nemen. Deze sprong bij 't zien van den gouverneur fluks uit den zadel en stapte vormelijk salueerend den meerde re tegemoet. „Ik had jelui hedennacht niet eens verwacht," hor- nam de eerbiedwaardige gouverneur. „Ja, ziet u eens, wij zijn erg opgehouden, doordat een der gestraften ziek is geworden. Als dat niet tus- sehenbeide gekomen was, zouden wij waarschijnlijk reeds eerder zijn aangekomen." "tt^'i .Z00'. *s kerel erg ziek, waar is de man „Hij ligt in dat rampzalig voertuig." t Ts goed, wij zullen voor hem zorgen. Ts verder idles in orde?!" „Zeker, overste." „De bannelingen moeten voorloopig in de cassniat- l en worden ondergebracht. Morgen kunnen wij dan wel rder zien, voor heden is dat te laat, afschuwelijk weertje, hè?!" De korporaal, die belast was met de onderbrenging dei bannelingen, kwam plotseling met haastige sch-e- den op den overste toegestapt. „Meneer de overste, mag ik u er even op attent ma te), dat er geen enkel persoon in den wagen ligt." v loe komt dat, kapitein?" vroeg de overste ver baasd. „Onmogelijk, 't is onmogelijk," hernam Iwanow ten hoogste verwonderd. „De man leed aan epileptische ..unpen en werd toen bewusteloos op den wagen ge dragen. Gedurende den geheelen tocht is hij door ver- sem 1 lende kozakken streng bewaakt." „Misschien heeft hij zich wel van de kar laten afglij- !en. Maar laat ons zelf eenszien." liet drietal begaf zich daarop naar net voertuig. Op den bok zat nog altijd hetzelfde boertje, de lan ge pijp in den mond. „Waar is de zieke?" riep Iwanow hem toe. t>0('1' zaë' den ritmeester lachend aan en wees rocl! °let. c'°u steel van zijn pijp achter zich. „Hij ligt in ziji» pels gewikkeld," gromde hij in een nauwelijks verstaanbaar, Russisch. De pels was echter leeg en van den zieke was geen spoor meer te zien. ,..lo hebt hem laten ontsnappen, schurk," riep Iwanow wcedend uit, rerwijl hij dreigend zijn rijzweep teg-.r den voerman ophief. „Ik zal je lp ten ophangen, hond! Beken oogenbRk- kelijk waar je den man gelaten hebt." 'boen de boer den ritmeester zoo woedend voor zieh zag staan, viel hij doodsbenauwd voor hem op de knie ën. „Bij alle heiligen, vadertje", smeekte hij, „ik weet i iet waar de man gebleven is. 11moet van den wagen zijn gevallen zonder dat ik er iets van gemerkt heb. Vraagt u 't maar aan de ko zakken, vadertje. Zij hebben voortdurend najast mij ge leden. Spaar mijn leven, vadertje, ik bien onschul dig. Lij de I feiiige Moeder Gods en hij alle andere hei ligen." „Ik geloof, dat deze armzalige kerel inderdaad niets van de vlucht afweet,-hernam de overste „laat ons maar eens .aan de Kozakken merdere bizonderheden vragen." Dezen, uit vrees voor straf, zoo zij bekenden, dat zij den wagen af en toe onbewaakt hadden gelaten, ver klaarden eveneens niets te hebben gemerkt, ofschoon zij gedurende den geheelen tocht vlak bij het voertuig iiadden gereden. wanow schuimbekte van woede. Niet zoozeer om dat Iïij een gevangene had verloren dan wel dnt het juist Siewart was. „Zou 't niet mogelijk zijn geweest," begon toen ser geant Stephan Stefanowitsj, „dat bij den ziefce dt krampen zijn teruggekeerd en dat hij tijdens deze krampen uit den wagen is getuimeld. Daarbij komt nog dnt het zeer donker was en de wind fel bliea waar door een val van een mensch op mosgrond bijna niet waarneembaar was." „-Ia, dat is waar, l kan heel best dat hij tijdens het doortrekken van het bosoh van den wagen is getui meld, zeide Iwanow. „Dan zullen wij hem in elk geval wel weer opsnor ren. anneer hij werkelijk zoo ziek was, zal hij wel niet zoo spoedig zijn weggekropen v^n de j/ek, waar J neergekomen was. Wij zullen in elk ge* al de be- w,. Mat in 2 zetten. volking alarmeeren ten teeken dat er een banneling is ontvlucht. Men kan dan tenminste weten dat wij aan 't speuren zijn. Zou hij misschien helpers hebben?!" „Neen," antwoordde de ritmeester geërgerd. „Dat is geheel onmogelijk! Ik heb hem van Tomsk uit, waar ik het transport overnam, nauwkeurig laten bespieden, daar hij een gevaarlijk revolutionair is." „.Ta, ja, die dondersche revolutionairen 1 Zij brengen ons arme heilig Rusland nog aan den rand van den o fgrond," zuchtte de overste. „Nu, wij zullen in elk geval niet verzuimen, om dien kerel, indien 't hem werkelijk te doen was om te ont vluchten, weer op te vangen." Hij gaf daarna de noodige bevelen. Vanaf de citadel donderden de kanonschoten over de deels sluimerende stad. De nacht verstreek. Storm en regen waren voorbij, do zon steeg hooger en booger in gulden pracht. Over de wegen gingen kozakkenpatrouilles terug- keerend van hun speurtochten. Zij hadden geen spoor van den ontvluchte ontdekt. t Is jammer mompelde de phlegmatike overste, die altijd graag zich zelf tevreden stelde, „maar enfin, wij hebben onzen plicht gedaan, nu moet do politie maar trachten den vont on te sporen. Komt u heden bij mij eten, Iwanow? Je moogt wel blij zijn, dat jouw karwei voor bij is. De gestraften worden van hier uit ever de verschillende stations verspreid. Dat is de zaak der politie. I rek nu niet zoo'n allerbedenkelijkst go zicht, wat kan t jou immers in 's hemelsnaam schelen nl de vent ontsnapt is er zijn hier immers nog zoo weel van dat slag." Iwanow was echter uit zijn humeur en bleef uit zijn humeur. De gedachte, dat Ferdinand aau zijn Wraak ont snapt was, dat hij wellicht in het buitenland zou vluch ten en dan waarschijnlijk zou trouwen, zie eens, dRt denkbeeld moest hem wel uit zijn humeur brenger en terneergeslagen doen zijn. (Wordt vervolgd.) 4

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1909 | | pagina 5