DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Honderd en elfden faargang. ZATERDAG 13 MAART. Uit school en huis. Feuilleton Zooals ook wij vergeven Droogmaking van [de Zuiderzee. No. 60. 1909. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, P Wonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Telefoonnummer 3. AARSC COURANT. KRINGLOOP. Voor de meesten onzer is elke week, die liet jaar geeft, niet een tijdruimte van zeven dagen, maar een kringetje, dat men rondloopt, zóó vaak en zóó eentonig dat begin en einde ten slotte samenvloeien. En wat van een week geldt, geldt ook van een uur en een jaar, van alle mensclilijke leven. Niemand heeft dit beter gevoeld en beter uitgedrukt dan C. Vosmaer, toen hij schreef: „Arme cirkel, waart ge maar een lijn; nu loopt ge eeuwig in u zeiven dood." Of wij, menschen, arme cirkels, die wij zijn, dan geen behoefte gevoelen, om eens lijn te wezen, dat is om eens andere richting in te slaan, eens rechtuit te gaan? Men behoeft slechts het aantal jeremiades te vernemen, dat dagelijks wordt aangeheven over drukke zaken, dienst, aardsche beslommeringen, huishoudelij ke bezigheden en wat dies meer zij. Maar al deze din gen hebben ons zoo geknot en gekneed, dat wij al kla gend ons tredmolen-paadje afloopen. Men kan onte vreden zijn over iets en er zich toch maar bij neerleg gen, als men zijn eigen onmacht gevoelt. Aan machten in het leven ontbreekt het ons waarlijk niet en zij hebben niet geheel ongelijk, die het aantal dezer niet noodeloos vermeerderd wenschen te zien. Letten wij maar eens op de machten, welke wij ons eigen dier baar ik, ons eigen dierbaar kroost en onze eigen dier bare betrekkingen opleggen zonder dat deze nu be paald noodzakelijk zijn. De wetten, door Staat, eer en fatsoen ons opgelegd, schijnen voor velen onzer niet toereikend te zijn om het baantje bekoorlijk af te pa len, dat ons ten dagelijkschen kringloop strekt. Zijn er andere? Wel zeker. En ik vind het waarlijk zoo'n wonder niet, als gij den dwang der overige niet eens gevoelt, omdat gij zoo langzamerhand uw ronde paad je hebt leeren bewandelen. Maar dit is toch zeker waar, we moesten één van beide: niet meer klagen, dat we' cirkels zijn óf rechte lijnen willen wezen en vcoral: niet van anderen verlangen dat hun leven ge lijk is aan de richting, die eeuwig in zich zelve dood loopt. Zouden wij dat werkelijk wel kunnen? Zou de weer klank van ons levenshoepeltje niet zoodanig verzwakt zijn, dat....? Ik neem De Génestet tot getuige en hoor hem zeggen Als ik des zomers, duffe stadswal, u ontweken, Mijn jonge jeugd geniet in zachte hemelstreken, Dan is 't mij soms als liep ik pas in 't lieve leven, Als hadde ik niets gezien dan deze kalme dreven. De zachte hemelstreken, waarvan de dichter ge waagt, zijn voor de meeste onzer plaatsen met Verbo den Toegang, maar den duffen stadswal ontwijken, kan ieder onzer. Vatten wij die woorden maar eens op in figuurlijken zin, dan lezen wij er heel iets anders uit. En als wij liet niet bij lezen en begrijpen laten, als wij voor een wijle den cirkel, zij het dan ook met de uiterste krachtsinspanning, ontspannen tot een lijn, dan zal het ook ons te moede worden, als liepen wij pas in 't lieve leven, als waren wij nog in onze jonge jeugd en als hadden wij niets gezien dan deze kalme dreven. Als wij het maar durfden en deden. Maar. Ja, toegeven, wij zijn hard en wreed voor anderen en ook voor ons zeiven. Arme cirkels moeten wij zijn en blijven en daarom maar zoo vroeg mogelijk gewennen aan de in zich zel ve doodloopende richting. ROMAN VAN W. HEIMBURG. Naar het Duitsch. 26) Met Caroline gaat het veel beter; zij probeert al eens te loopen in de kamer." „20 December. Ik kan u niet uitvoerig schrijven, tante; ik sidder nog over al mijn leden. Caroline en George hebben vanmorgen vroeg een scène samen gehad ik weet niet waarover maar het was heel erg want ik hoorde Caroline's hooge stem tot in de keuken. Rho- den kwam mij spoedig daarna in de gang tegen; hij zag doodsbleek en zijn oogen fonkelden. Hij zag mij niet. Wat zou er toch gebeurd zijn? 's Nachts. Lieve tante ,u moet alles weten .oordeel niet te hard over mij ,ik ben wanhopig. Morgen, ach tante ik wou dat het nooit, nooit meer morgen werd. Ik kan u niet zoo alles schrijven. Tracht tusschen de regels door te lezen. Wat heb ik beleefd! Wat heb ik gedaan Ik zag George pas aan tafel weer; hij was precies eender als altijd, er was geen spoor te ontdekken van de scène van dien morgen. Hij vroeg of hij verder zou voorlezen. Natuurlijk zei ik van heel graag. Caro line ging al om acht uur naar bed, omdat ze gauw moe is. In mijn kamer is geen vuur aanGeorge's kamer is de eenige in huis waar ik kan zitten als ik niet alleen in die koude eetkamer wil blijven. Het was daar zoo lekker warm en zoo gezellig. Maar wij kwamen niet tot lezen, hij was zeer onrustig en liep maar steeds met groote stappen in de kamer op en neer. Een paar maal bieef hij voor mij staan, alsof hij spreken wou, maar hij zei niets. Eindelijk ging hij achter mijn stoel Mag ik u eens herinneren aan een aardigen uitval van een lid eener schoolcommissie? Namen, die al lang vergeten zijn, doen niets ter zake; wij hebben namen genoeg te onthouden. Die man dan was de scholen zijner inspectie rondgeweest en schreef in zijn verslag: „De onderwijzer (zie mijn opmerking over namen) verdient een woord van warme aanbeveling; hij was de eenige, die niet deed wat op den rooster stond." Die man roerde een zeer teer punt aan. Als er nu toch op een rooster van de werkzaamheden staat Lezen, schsijveu, rekenen en de onderwijzer wat an ders gaat doen, wat moet er dan van het onderwijs te recht komen? 's Middags staat er j-ekenen, schrijven, lezen en het gaat toch maar niet op, om te denken, te zeggen en te doen, alsof. Neen, zeker niet, denk tcch aan den dagelijks zich doodloopenden kring des levens. Breng den kinderen al vroeg tot besef, dat zoo'n rooster van werkzaamheden eigenlijk precies het zelfde is, als de regeling van den treinenloop bij het station. Vindt ge het woord van De Génestet mooi en waar? Heeft de dichter daarin uitdrukking gegeven van iets, dat ge zelf niet onder woorden kunt brengen? Welnu, dan staat ge o zoo dicht bij dien school-au- toriteit en dien onderwijzer. En toch, en toch Ja, zeg het maar, dat u ook heugt van een ander woord Ik heb een vriend met ijz'ren hand En koel gebiedend oog. Kom er maar rond vooruit, dat de kringloop des le vens geen dag, geen seconde dien vriend uit het oog mag verliezen. Wij zijn het volmaakt met u eens, dat Plicht gebiedt. Maar een vriend is nooit een beul of slavendrijver. Een vriend is een vriend. Plicht weet zeer goed, dat gij nu en dan behoefte hebt om „er eens uit te wezen". Ook om eens wat anders te doen dan op uw rooster staat? Dat is een heel lastige, heel be denkelijke vraag, zoo lastig en bedenkelijk, dat er al scholen zonder roosters bestaan. Arme cirkel, waart ge maar een lijn! Zou Vosmaer hier onder bedekte termen hebben gezegd, wat De Gé nestet ronduit heeft beweerd in zijn: „Wees u zelf!" zei ik tot iemand, Maar hij kon niet: Hij was niemand. Het heeft er veel van. Slaan wij elkander dan eens wat nauwkeurig gade in ons dagelijksch kringetje en houden wij de vraag voor oogen: Of het nu wel be paald noodig is,dat het zoo ver moet komen met ons zei ven en anderen? Want hoezeer doordrongen van plichtsbesef, wij hebben toch in den grond zoo groote behoefte aan die zachte hemelstreken en die kalme dreven. Staan wij anderen toch toe, op hun tijd eens lijn te wezen, denken wij wat meer aan sluiting van winkels en kantoren, aan vrije dagen en Zondagsrust. En laat dit niet het eenige zijn, waartoe deze overdenking ons leidt. Dat wij niet alleen willen, maar ook kunnen ons onttrekken aan den kringloop; dat er voor ons nog iets anders besta dan de tredmolen onzer dagelijks terugkeerende bezigheden. W. W. In een vergadering van het natuur- en letterkundig genootschap „Solus nemo satis sapit" behandelde Maan dagavond het kamerlid mr. Smeenge het ontwerp „droogmaking van de Zuiderzee." Na in een kleine inleiding de aanwezigheid van de dames te hebben toegeschreven niet zoo zeer aan het feit dat er 11a de drooglegging geen Zuiderzeevisch aan de deur meer kan worden gekocht, dan wel aan de om standigheid dat de dames met de hoop op vrouwenkies recht kennis willen nemen van een dergelijk belangrijk vraagstuk, betoogde de spreker allereerst dat een groot deel van het Nederlandsche volk niet doordrongen is van het groote belang van de drooglegging en niets weet van de plannen daartoe. Toch heeft men zich al bijna een eeuw met die plannen beziggehouden en zonder nu lang bij de geschiedenis te willen stilstaan wees spreker op het planYan Diggelen dat beoogde droogmaking der Wieringermeer, (1847), op de rijks commissie die in 1864 werd benoemd, op de concessie aanvraag van een consortium, dat het Zuidelijk deel der Zuiderzee wilde droogleggen (1870), op het plan Opperdoes Alewijn, waarbij een groot watervlak wordt gelaten om het water van IJsel, Eem en Utrechtsche Vecht te bergen (1872), op het plan van 1866, waarbij men zich voorstelde het Zuidelijk deel droog te leggen vanaf de Noord-IIollandsehe kust tot beneden den IJselmohd, op het voorstelBuma in 1883 en het ont werpHeemskerk dat in 1886 werd ingetrokken, toen de Zuiderzeevereeniging werd opgericht, die niet al leen liet nagaan de mogelijkheid van drooglegging maar ook een onderzoek liet instellen naar de hoeda nigheid van den bodem. De heer Van der Toorn zou een plan ontwerpen, daarbij terzijde gestaan door den heer Lely, die diet werk later alleen voortzette en in 1890 met het resultaat voor den dag kwam. Toen de heer Lely in 1891 minister van waterstaat werd heeft hij zijn plan laten onderzoeken door een commissie van 26 leden, deskundigen op elk gebied, die tegen het plan, als geheel genomen geen bezwaar had, maar en kele wijzigingen wenschelijk achtte. De 1070 borin gen, die de heer Lely had laten verrichten, hadden be wezen, dat over het algemeen de bodem uitnemend was en bij inpoldering de grond niet zou behoeven on der te doen voor bijv. dien van den Waard en Groetpol der. Toen de heer Lely in 1897 nog eens weer minister werd is de regeering gekomen met een wetsontwerp, waarbij men zich tot taak stelde een afsluitdijk te ma ken van Noord-Holland naar Friesland en 2 inpolde ringen tot stand te brengen, een noordwestelijk en een zuidwestelijke, en waarvan de kosten werden geraamd op 79 millioen. Minister Oyens heeft dit ontwerp in getrokken, ofschoon verwezenlijking daarvan toch ze ker wel een zaak voor de „kleine luyden" zou zijn ge weest. ILij wenschte nog eens een bijzonder rapport van waterstaatsambtenaren hetgeen spreker over bodig achtte, daar er bekwame waterstaatsambtenaren in de staatscommissie zitting hadden en voorts wenschte hij de bezwaren van de visscherij nog eens goed onder de oogen te zien. Met een ontwerp is hij evenwel niet gekomen. Zijn opvolger, minister Kraus, heeft toen het plan tot droogmaking der Wieringer meer ingediend en daarvoor zelfs zijn ambtgenoot Vee- gens, vroeger een tegenstander, gewonnen. Enkele dier plannen behandelde spreker aan de hand van duidelijke kaarten nader. Het groote plan van de staatscommissie komt neer op afsluiting van Noord- en Zuiderzee, tengevolge waarvan deze laatste wordt een binnenzee met nagenoeg zoet water, weikede staan, legde zijn handen op de hooge leuning ik voelde hoe hij sidderde en op eens klonk een stem aan mijn oor, 't was of het niet zijn stem was, zoo dof en klankloos was zij„Johanna, lieve Johanna, je moet hier vandaan!" Ik wilde opstaan, maar 't was of ik verlamd was; het was geen verbazing die ik gevoelde, geen smart, iets dan een vreeselijke angst, die mij als vergift door de leden stroomde, ik kon zelfs niet vragen waar om. Maar toen kwam "het antwoord op mijn eigen waarom. „Het is beter voor ons beiden, Johanna, als wij scheiden. Jij en ik, wij gaan anders beiden ons ver derf tegemoet!" Ach tante, ik kan niet meer schrijven, ik zou niet weten hoe ik het onder woorden zou brengen ik her inner mij niets meer hoe ik opgestaan ben en naar de deur gegaan, maar dit weet ik toch, dat ik op zijn zachte stem die „Johanna" riep nog eens omgezien heb en toen dat God mij vergiffenis schenke, ik zou ge storven zijn zonder een enkel afscheidswoordje, zonder één enkelen keer met mijn hoofd tegen zijn borst te rusten en heete tranen te storten, één enkelen keer te hooren, hoe zeer hij mij lief heeft, en zijn kus te ge voelen liet was laat geworden toen wij van elkander scheid den. Tante, ik kan haast niet meer leven na al wat er gebeurd is. Ik kom bij u, ik weet dat ik mij bij u al leen verbergen kan voor de menschen en voor mij zelf. W ces niet hard voor mij, wij hebben beiden gestreden als helden en hebben een zoo droevige nederlaag gele den toen de overwinning reeds zoo nabij was. E11 nu? o God, wat nu? Ik moet tot morgen nog hier blijven, ik weet niet of ik het kan uithouden de brief zal misschien nog eerder komen dan ik. Ach tante, lag ik maar naast vader op het kerkhof!" Den 21sten December zat ik 's avonds alleen in de huiskamer van de oude kleine woning en ik was treu rig gestemd, daar ik geen brief van Johanna had, want dien laatsten brief had ik nog niet ontvangen. Ik had geen hoop meer haar te zien op het Kerstfeest, zij had veel te veel te doen in Zülla, en ik kende Johanna te goed om niet te weten dat zij op haar post zou blij ven, al verlangde zij nog zoo naar haar tehuis. Daar hoorde ik de electrische bel en toen ik open deed, stond mijn lieveling voor mij en een pakjesdra ger met haar reistaschje achter haar. „Zendt u mij niet weg?" vroeg zij met een heel vreemde stem. „Maar Johanna, ik dank God dat ik je heb!" Ik betaalde den man met bevende handen, deed de deur achter hem toe en stak de armen uit naar mijn kind. „Johanna, dat zal ik nooit vergeten, dat je mij niet al leen laat in deze dagen, waarin wij nu eenmaal wat teergevoeliger zijn dan anders, hoe men zijn best ook doet er zich tegen te verzetten. Kom, alles is voor je in orde, en mijn soupertje zal wel genoeg zijn voor twee personen." Ik trok haar in de kamer en hield haar vast aan beide handen en wilde haar kussen, maar zij boog haastig het hoofd op zij. „Ondeugend kindje, waarom heb je mij niet geschreven?" „Is de brief nog niet gekomen?" „Neen." „Dan zal hij nog wel komen", zeide zij op matten, doffen toon. „Ach! laat hij nu maar wegblijven, nu ik je zelf heb." Ik haastte mij, stak licht aan en deed haar mantel en hoed af. „Heb je het koud? Nu, hier zal je wel warm worden. Ga zitten kind, de thee is dadelijk klaar." Daar stond ze dan, altijd nog met slap neerhan gende armen en nu zag ik pas hoe-smal haar gezichtje geworden was en hoe de oogen in hun kassen waren gezonken. En o, hoe innig treurig keken die oogen. „Je bent toch niet ziek, kind?" „Neen tante, ziek ben ik niet", en zij keek mij niet aan. „Daar komt de brief", zeide ik toen het brie- venbusje klepte; „ach Hanneke, als je wist hoe ik mij altijd op dat geluidje heb verheugd. Maar schat, hoe gaat het met Caroline?" Zij zat nu in den gemakkelijken stoel uit haar ou- gevolgen van eb en vloed niet meer ondervindt en op constant peil kan worden gebracht (20A. P. en s zo mers 40A.P.). Die dijk biedt meteen gelegenheid om de beide provincies op betere wijze te verbinden dan thans de overigens superieure gelegenheid Stavoren Enkhuizen, immers de familie Bosman moge alles doen om het stoombootverkeer op uitnemende wijze in te richten, boven haar staat er een wintervorst, die dat verkeer aan banden kan leggen. De heer Lely wilde twee spoorbanen en een rijweg op den dijk aanleggen, hetgeen de verbinding van Amsterdam met Friesland aanmerkelijk zou verkorten. Het peil van de binnenzee zou maken, dat men een geheel anderen waterstaatkundigen toestand zou krij gen. Niet alleen zouden er jaarlijks tonnen bespaard worden, die nu noodig zijn voor de zeewering, maar ook zou de looziug van het water in Friesland, Over- ijsel etc. aanzienlijk verbeterd worden, waardoor heel wat gronden vruchtbaar gemaakt konden worden, zou den Noord-Holland en Friesland beter van zoetwater kunnen worden voorzien, waardoor de zuivel en kaas makerij millioenen meer zouden opleveren, die nu door het brakke water, dat den grond onvruchtbaar maakt, verloren gaan. Bovendien zouden bij de door de com missie voorgestelde verbetering van den toegang tot de havens in Overijsel en Gelderland, de schippers pro- fiteeren, terwijl er ook met de belangen der visschers voldoende rekening gehouden is, immers de regeering zou hen te hulp komen met het verstrekken van geld voor een schuit waarmede op de Noordzee gevischt kon worden, voor den ouden dag en voor verzekering (vier en een halve millioen had de staatscommissie hiervoor uitgetrokken.) De commissie wilde den dijk laten beginnen bij de Noord-IIollandsehe kust, over Wieringen laten gaan (op welk eiland sluizen zouden worden gemaakt) een kanaal laten aanleggen van Harlingen naar Piaamvan de binnenzijde van den dijk, en een door Wieringen naar de Noord-Hollandsche kust. Vier stukken wilde zij inpolderen. Het eerste, de Noordwestelijke zou 18700 H. A. vruchtbaren grond leveren (het regeeringsontwerp Wieringermeer 16500). Was men hiermede gereed dan zou een aanvang worden gemaakt met den Zuidweste lijken polder. Deze had de heer Lely zich op 27.800 H.A. vruchtbaren grond gedacht terwijl de commissie haar voorstelde op 21000, omdat men toen meende het zand niet vruchtbaar te kunnen maken, terwijl de oorlogsspecialiteiten der commissie de breedte van het vaarwater wilden verdubbelen, hetgeen ook in het be lang van de scheepvaart AmsterdamZwolsche diep zou zijn. Het grootste stuk zou zijn het Zuid-oostelijk deel, dat 98900 vruchtbaren grond zou opleveren en het Noord-Oostelijk deel 48900. Ook hier wees spreker op eenige afwijkingen van het plan-Lely door de staats commissie voorgesteld. Na ernstige berekening kwam men tot de slotsom dat het groote werk der droogmaking in 33 jaar zou kunnen geschieden en 189 millioen zou moeten kosten. De vraag is gesteld of, waar men voor de uitvoering vreemde krachten moet laten overkomen, de werkloos heid op den duur ook zou worden bevorderd. Spreker gelooft niet dat dit het geval zal zijn. Er zijn ontegen zeggelijk veel arbeidskrachten noodig ook al worden m thans meer machines gebruikt dan voorheen maar wanneer men 200.U00 II. A. grond wint, dan moeten er toch ook werkkrachten zijn om dezen te bebouwen, dan moeten er personen zijn die zorgen voor de voorziening in de dagelijksche behoeften, dan kunnen velen brood blijven verdienen. De groote afsluitdijk kan gelegd worden en dat moet derlijk huis en keek onderzoekend om zich heen, alsof zij een gelegenheid zocht om de vlucht te nemen. „Die brief',, zeide zij, „lees dien brief dan toch. Zij sprong op en wou naar de deur loopen, maar zij znok op haar stoel neder. „Lees", zeide zij, „zeggen kan ik het nog minder!" Weer sprong zij overeind. „Wijs mij mijn kamer als 't u belieft, ik kan niet meer het moet donker wezen om mij heen, o, ik ben zoo bang voor alles wat er nu komen zal." Ik trachtte haar gerust te stellen en haar te wijzen cp de afleiding, die zij in Dresden kon hebben, die stad van kunst op zoo menig gebied. Zij gaf geen antwoord, maar dronk haar kop thee met een zekeren haast leeg. „Ik heb sinds vanmorgen niets gebruikt, tante", zei ze. „Maar waarom niet?" „Ik kon niet „Ben je zoo vroeg op reis gegaan?" „Ja, met den melkwagen." „In deze koude „Ja." „Heb je mevrouw Brinkmann nog gezien?" „Neen, niemand. Ik ben onverwachts vertrokken." „Hoe kwam dat? Rhoden kon je toch naar den trein brengen." „Neen, dat kon hij niet." Hoe zonderling en wan hopig tevens klonken die woorden. Zenuwachtig streek zij zich over het voorhoofd en stond op. Zij waggelde op haar beenen. „Tante, laat mij nu gaan, mijn hoofd doet zoo'n pijn." Zij volgde mijik wilde haar' helpen uitkleeden, maar zij bedankte. Liefkoozend streelde zij het schrijf bureau yan haar vader: 't was of zij schuw de oogen opsloeg naar zijn portret. Eindelijk ging ik maar weg; zij wilde niet anders. Wat was zij vreemd! Wat zou er toch gebeurd zijn. Ik haalde den brief uit de bus en ging er mee naar de woonkamer en begon te lezen. Ik behoef u niet te zeggen hoezeer ik ontstelde. rr_ Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1909 | | pagina 5