DAGBL AD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Dit nummer bestaat uit l bladen. No. 64 Honderd en elfden Jaargang. 1909. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. DONDERDAG Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. 18 MAART. Gemeenteraad van Alkmaar. Telefoonnummer 3. Zijdie zich met 1 April op dit blad abonneeren, ont vangen de tot dien datum verschijnende nummers gratis en franco. De Uitgevers. Vervolg van het tweede blad 16. Gymnasium. Gevolg gevende aan den wensch, uitgesproken in de vergadering van 10 Febr. j.l., is door den heer M. Uitenboich de navolgende motie iDgediend. tD j Baad, van oordeel dat het belang van een goede gang van het onderwijs aan het Gymnasium te dezer stede iu hooge mate medebrengt de wenschelijkheid dat er een goede verstandhouding besta tusschen Bector en leeraren onderling, spreekt met het oog op de onlangs door den Baad gedane benoeming van den Heer Or. Boas tot leeraar, het verlangen uit dat een goede verstandhouding blijve bestendigd en gaat over tot de orde van den dag. De heeren Uitenbosch en Pot vragen on geveer tegelijk het woord. De heer Uitenbosch wenscht zijn motie toe te lichten, de heer Pot wenscht een motie van orde voor te stellen. De voorzitter meent dat deze laatste motie den voorrang heeft. De heer Uitenbosch vraagt of het nu de be doeling van den heer Pot is om de zaak in de doofpot te stoppen. De heer Pot zegt slechts te beoogen dat de motie van den heer Uitenbosch niet in behandeling zal ko men. De motie van orde van den heer Pot wordt voldoen de gesteund en in stemming gebracht. Zij wordt ver worpen met 8 tegen 6 stemmen (voor stemmen de hee ren Pot, Zaadnoordijk, Govers, de Lange, de Wit en ter Spill). De heer Uitenbosch verkrijgt hierop het woord om zijn motie toe te lichten. Toen ik zegt spreker in de vorige raadszitting een motie heb in gediend en daarbij enkele woorden heb gesproken over den toestand aan liet gymnasium, die ik niet gaarne bestendigd zag blijven, maar wenschte opgeheven te zien, kon ik me direct vereenigen met de opmerking van den heer Boelmans ter Spill, dat deze motie niet dadelijk in behandeling zou komen, maar door mij schriftelijk zou worden ingediend. Om twee redenen kon ik mij daarbij onmiddellijk neerleggen. In de eer ste plaats, omdat ik de overtuiging had dat die motie, wanneer ze schriftelijk ingediend en besproken werd voldoende gesteund en aangenomen zou worden en in de tweede plaats, omdat ik zelf de hoop koesterde dat ik in de volgende vergadering zou kunnen zeggen: ik trek mijn motie in. Dit laatste heeft niet zoo mogen zijn. De toestand aan het gymnasium, waarop de mo tie sloeg is niet alleen gebleven, en nu behoef ik niet zoo voorzichtig te zijn als in de vorige vergadering, maar zelfs verslechterd. Omdat ik de overtuiging heb, dat deze zaak wel degelijk in den Baad thuis behoort, heb ik aan de welwillende aanmaning van zekere zijde om de motie in te trekken, geen gevolg gegeven. Eer lijk wil ik verklaren dat ik, toen ik, voordat ik als raadslid kennis droeg van het adres der leeraren, dit adres las in de Alkmaarsche Courant, er om gelachen heb. Misschien is dat niet netjes tegen bestudeerde lui, maar ik moest dat doen, omdat iemand, die eenigs- zins op de hoogte der historie was die aan het gymna sium heeft plaats gevonden, kon weten dat mijn motie niet bedoelde te zeggen, dat de verstandhouding tus schen de leeraren en den rector niet in orde was. Ieder buitenstaander voelde dat aan den eenen kant stonden rector en leeraren en anderzijds de door den Baad be noemde tiende of elfde leeraar. Dit hebben buiten staanders in de motie gezien. Op de benoeming zelf wil ik niet ingaan. Maar ik acht mij geroepen te ver- vi rdedigen de meerderheid van den Baad, die deze benoeming deed, tegen de beschuldiging, die dr. Vor- derhake dr. Boas heeft toegeworpen en die terugslaat op den Baad. Ik kom hier nu niet met praatjes, maar met de eigenmondige verklaring van den heer Vor- oerhake dat de heer Boas door list en bedrog zijn be trekking heeft gekregen. Deze beschuldiging is door een leeraar gericht tot een medeleeraar, maar het wil mij voorkomen dat de Baad, als het college, dat dr. Boas benoemde, zich dit niet mag laten aanleunen. Het komt mij voor, dat de Baad moet doen uitkomen op welke wijze door een sollicitant naar een betrekking ui deze gemeente de Baad in het ootje is genomen, ge lijk uit de verklaring van dr. Vorderhake kan worden afgeleid. De eene leeraar heeft den anderen verwe ten, dat hij zijn betrekking heeft gekregen door list en bedrog. Su kan men nagaan, als een medeleeraar dit toevoegt aan een ander, wat de gevolgen zijn voor een inrichting, die ons jaarlijks een knappe duit kost. Tot nog toe had het gymnasium een goeden roep, maar als de verstandhouding zoo blijft, als zij nu is, als men doorgaat een door den Baad benoemden leeraar steeds te negeeren, feitelijk daadwerkelijk zedelijk te ver moorden, zal dit op het onderwijs een uitwerking heb ben en bet komt mij voor dat in deze kwestie, waarover het laatste woord zeer zeker nog niet is gezegd, de Baad moet nagaan op welke wijze er zekerheid is te verschaffen of een dergelijke beschuldiging ook onwaar is dan of hij, die haar uitte, ook tot de orde moet worden geroepen. Ik heb er geen spijt van dat ik de motie enkele weken geleden heb ingediend. Wat ik sedert heb vernomen heeft mij versterkt. Of de motie ge handhaafd zal worden is misschien afhankelijk van hetgeen ik heden zal" hoor en. De heer van der Eeen de Lille heeft in de vorige vergadering aan B. en W. de wenk gegeven een onderzoek in te stellen. Ik weet niet, of dit onderzoek heeft plaats gehad en of men is ingelicht. Voor en aleer ik verder ga zou ik, 't zij van B. en W., 't zij van andere heeren in den Baad, gaarne wenschen te hooren hoe zij over de zaak den ken. De heer Boelmans ter Spill: Met een èikel woord wensch ik te zeggen, dat ik de motie en de indiening ervan betreur. Niet, omdat ik aan deze mo tie zooveel gewicht toeken. Integendeel ik acht haar vrij onschuldig. Maar ik betreur de motie en de wijze waarop zij is ingediend, omdat deze een verkeer den indruk naar buiten hebben gevestigd. Wat zoo zal men gevraagd hebben is er toch wel aan het Alkmaarsch gymnasium gebeurd, dat een lid van den ïaad daar zulk een motie ter tafel brengt. De motie heeft het gymnasium in opspraak gebracht en het komt mij voor dat toen de heer Uitenbosch rauwelijk zijn motie in het midden van dezen Baad wierp, hij dit had moeten bedenken. Temeer nu blijkt, dat hij hart heeft voor het gymnasium en dat de bloei daarvan hem na aan het hart ligt. Haar bloei vermeerdert men niet, als men een inrichting in opspraak brengt. Thans wat de motie zelf betreft. Wanneer de Baad eenvoudig de wenschelijkheid uitspreekt, dat een goede verstandhouding bestendigd blijft, dan kan iedereen daar voor stemmen. Hoe beter de verstandhouding is, hoe liever een raadslid dit natuurlijk zal hebben, hoe meer dit het onderwijs ten goede zal komen. Maar de motie behelst niet alleen zulk een uitspraak. Uit de toelichting van den heer Uitenbosch hebben wij dit ge hoord. Wij hebben niet vernomen, dat er een klacht door den jongstbenoemden leeraar is ingediend, dat hij beieedigd is door een der medeleeraren, om daarover den Baad uitspraak te laten doen. Maar al ware dit geschied dan zou deze Baad daarover geen beslissing hebben kunnen nemen. Daarom heb ik gestemd voor de motie-Pot, niet om de zaak in de doofpot te stop pen, maar omdat zij hier niet thuis behoort. De Wet op het Hooger Onderwijs en de verordening op het gymnasium, die hierop gebouwd is, schijnen geschre ven te zijn voor dit geval. Zij zeggen duidelijk dat een klacht van een leeraar tegenover een anderen leeraar ingediend moet worden bij het college van curatoren. Daar wordt zij onderzocht en dit college komt naar aanleiding daarvan met een voorstel aan B. en W. Waar eenmaal aan curatoren krachtens de wet een on derzoek is opgedragen, daarkomt 't mij niet twijfelachtig voor, dat deze zaak in dezen Baad niet thuis behoort. Daarom moest van de motie geen kennis genomen wor den, maar nu dit wel is geschied, dient men haar te verwerpen. De heer Van der Veen de Lille heeft reeds in de vorige vergadering gevoeld dat de zaak hier niet thuis behoorde, toen hij zeide dat de Baad voelhorens had in het college van curatoren. Doch dit nog eens even daargelaten. Als de Baad eens wel de bevoegdheid en de roeping meende te hebben om over do motie te oordeelen, welk resultaat denkt men dan te bereiken? Zal er, omdat de Baad de motie met meer derheid van stemmen aanneemt, verandering komen in de goede verstandhouding aan het gymnasium? Dat kan immers niet. Hier is de zaak niet onderzocht. Wat is erger de beschuldiging of het feit, indien dit eens werkelijk waar blijkt te zijn? Indien deze grievende uitdrukking door dr. Vorderhake is gebruikt, dan zal daartoe ook wel reden zijn. En als er een gegronde reden bestaat zou dan de Baad bij motie willen uit maken en willen zeggen: gij leeraren, moet vriend schappelijk met dien inan omgaan? En dan wensch ik te vragen: is het dan op andere scholen altijd pais en vree? Komen daar nooit .geschillen voor? Moet de Baad zich daarmede ook bemoeien? Van eenig resultaat kan mijns inziens geen sprake zijn en de motie had hier niet moeten worden inge diend. Nu dit eenmaal is gebeurd, nu zij in behande ling is gekomen, meen ik den Baad in ernstige over weging t.e moeten geven deze motie te verwerpen. De heer van der Feen de Lille: Een enkel woord wil ik gaarne over deze zaak zeggen. Ik heb.in de vorige raadszitting te berde gebracht, dat ik het niet kwaad vond, als B. en W. aanleiding zouden vin den, om onze voelhorens te gebruiken. Ik heb ifiet êehoord of dit gebeurd is. Misschien hebben B. en W. volkomen gelijk gehad, wanneer ze zich niet tot curatoren hebben gewend. Ik ga ook mee met de op vatting, dat er geen resultaat van de motie is te ver wachten, dat zij dus niet aannemelijk is, hoe goed de bedoeling ook moge zijn geweest. I oen ik in de vorige vergadering over deze zaak sprak, wist ik niet, wat ik zooeven heb gehoord, dat er namelijk een formeele klacht bij een gemeenteraadslid is geuit. an een gymnasiale zaak is de zaak iiu een gemeentezaak geworden en dat acht ifc ernstig. Er is gezegd, dat door list en bedrog een benoeming zou zijn verkregen. Dat is gezegd door een doctor in de Ne- aerlandsehe letteren, die wel zijn Nederlandsche woor den zal weten te kiezen. Die aanklacht acht ik zeer ernstig. De benoeming heeft, als ik mij niet vergis, plaats gehad met 11 stemmen, terwijl 4 op dr. Baale waren uitgebracht en een in blanco. Elf leden hebben zich dus de beschuldiging aan te trekken. Ik wil wel verklaren, dat ik tot die elf behoor, dat ik dr. Boas heb gestemd. Mijn stem is goed gemotiveerd en ik zie er geen bezwaar in daarover hier te spreken. In de eersteplaats was no. 1 voor mij onaannemelijk omdat zij een dame was en iu de 'tweede plaats heb ik gelezen uit de stukken dat dr. Boas wetenschappelijk verre" bo ven de andere sollicitanten stond en dat, gelijk de in specteur verklaarde, zijn onderwijs voortreffelijk was. Wel is er gezegd, dat hij geen orde kon houden, maar van deskundige zijde is daartegenover in dezen Baad gesteld, dat bijna alle leeraren aanvankelijk geen orde kunnen houden, maar dat, wanneer chef en collega's hen steunen, dit wel in orde komt. Daarom heb ik mijn slem gegeven aan dr. Boas. Door onware voorspiege lingen heeft hij geen invloed op mij trachten uitteoefe- nen. Heeft hij dit elders ook niet gedaan, dan is hij zwaar getroffen, is dit wel het geval, dan is hij on waardig de taak van opvoeder langer te vervullen. Ik ben bereid zelf met een voorstel of motie te komen. De heer Uitenbosch: Ik meen den nadruk erop te moeten leggen dat de oneenigheid tusschen de eersteplaats was no. 1 voor mij aannemelijk omdat zij zeggen een halve dag, nadat bekend was dat hij met 11 stemmen door den Baad was benoemd. Woensdag middag was alles nog goed, Donderdag-'s ochtends is het begonnen. Ik haal dit aan als een bewijs dat de Senoeming door den Baad oorzaak is van de oneenig heid aan het gymnasium. De heer Boelmans ter Spill: Ik moet te gen een paar onnauwkeurigheden opkomen. De heer Uitenbosch heeft blijkbaar wel gevoeld de bezwaren die ik heb aangevoerd. Hij heeft bijv. niet weersproken, dat zijn motie een slechten indruk naar buiten moest maken. Hij heeft gelachen toen hij de verklaring der leera ren in de Alkmaarsche Courant las. Waarom? Daar voor was geen enkele reden. In zijn motie toch heeft de heer Uitenbosch uitdrukkelijk gezegd, dat de onder linge verstandhouding tusschen rector en leeraren niet deugde. Had hij uitdrukkelijk verklaard wat hij be doelde, dan had hij de zaak teruggebracht tot haar juiste waarde. Thans heeft hij, geheel onbewust, ik geloof het gaarne, het laten voorkomen alsof er tus schen rector en leeraren een scheeve verhouding be stond. Daarbij nu sluit het adres aan, dat de leeraren, met dr. Boas er buiten, aan den Baad hebben gezon den. Hoe ik het lachen van den heer Uitenbosch ver klaren moet, is mij dan ook een raadsel. Ik kom tot de opmerking van den heer van der Feen de Lille, die met mij van meening is, dat deze zaak eigenlijk niet in den Baad thuis behoort, maar anders is gaan denken, nu hij heeft gehoord van de klacht van dr. Vorderhake tegen dr. Boas. Ik blijf er echter bij dat deze zaak buiten de bevoegdheid van den Baad ligt. Dr. Boas heeft gelegenheid om bij curatoren een klacht in te dienen, die dan een onderzoek kunnen instellen en een rapport uitbrengen. Hier moet dit niet gebeuren. Hier is niet eens een klacht gekomen. Dr. Boas heeft zich niet tot den Baad gewend. Alleen dc heer Uitenbosch heeft gesproken. Er is gezegd, dat dr. Boas op nummer twee stond. Dat is onjuist. Juf. Baale stond op nummer een en de beide anderen ston den samen op no. 2. Dr. Boas is benoemd tegen het advies èn van curatoren èn van den inspecteur èn van den rector in. Ik meen dit even te moeten zeggen, maar voeg er onmiddellijk aan toe, dat de Baad volko men het recht tot die benoeming had. Al betreur ik die benoeming zelf, ik kom er niet op terug. Maar ook hierin zit geen aanleiding om te zeggen: wij zullen ons nog eens even uitspreken. Dat behoeft niet. Was dt. Boas een grief gemaakt, dan had dit allereerst moe ten worden uitgemaakt in een vergadering van leera ren. En aan dr. Boas is volkomen gelegenheid gege ven zich in een dergelijke vergadering te verantwoor den. Ja, tenslotte hebben de leeraren gezegd: neem maar mee wie ge wilt om U terzijde te staan. Ook dat heeft dr. Boas niet gewild. Dr. Vorderhake heeft hem gezegd: Wanneer dr. Boas er in slaagt, om aanneme lijk te maken, dat ik me vergis, dan zal ik de eerste zijn om hem in de volle leeraarsvergadering excuses aan te vragen en daarmee is de zaak afgedaan. Waar om doet dr. Boas niets? Hij dient ook geen klacht in, maar de heer Uitenbosch komt met een motie. Is dat de goede manier? De heer Pot: Ik wensch te verklaren, dat ik dr. Boas gestemd heb, niet op grond van valsche voorspie gelingen en verhalen.. Met den heer van der Feen de Lille zijn er aldus al 2 die niet misleid zijn. Laten alle andere heeren, die dr. Boas gestemd hebben, zich uit spreken of ze al dan niet zijn misleid. De hr. van B u ij s e nIk' ben het eens met de op- T tting, dat de motie niet veel inhoudt. Een goede ver standhouding aan het gymnasium kan hier niet wor- ,den voorgeschreven. Maar na de 'toelichting, door cien heer Uitenbosch gegeven, ben ik het niet eens met den heer Boelmans ter Spill; de motie heeft met den bloei van het gymnasium niets te maken. De motie is er nu eenmaal, en als zij schadelijk is aan den bloei van liet gymnasium, kunnen wij dat niet helpen. Een openbare bespreking zal de beste vruchten opleveren. De zaak zelf heb ik niet onderzocht, alleen heb ik even erover gesproken met den heer Zaadnoordijk. Voor mij verandert echter de zaak aanmerkelijk door hetgeen de heer Uitenbosch heeft gezegd. Dat is niet meer een on-dit maar een beschuldiging geuit door cir. Vorderhake. Hoe kan dr. Vorderhake weten wat hij gezegd heeft? Dr. Boas is bij mij geweest, heeft op mij een bescheiden indruk gemaakt en absoluut geen dingen gezegd, die niet waar zijn. Is de heer Vor derhake misschien bij de andere leden rondgeweest? Dergelijke klachten behooren bij curatoren, die stuk voor stuk de raadsleden zullen moeten hooren. De heer van den Bosch: Ik wensch even op te merken dat het niet juist is, wanneer er wordt gezegd dat dr. Boas is benoemd tegen het advies van curato ren, inspecteur en rector in. Wij hebben een voordracht gekregen waarop als nummer een iemand stond die voor een permanente benoeming in aanmerking kwam en twee personen voor een tijdelijke benoeming. In dit opzicht heeft de Baad het advies gevolgd; hij heeft een tijdelijken -leeraar benoemd. Of de motie nu teruggenomen of verworpen wordt, dat brengt de zaak niet veel verder. Er is ruchtbaar heid ontstaan, het gymnasium is in opspraak gekomen ii dit zal blijven bestaan. Aan wie is dit te wijten? Ze ker niet aan de leden van den Baad. Zij hebben ge daan, wat zij meenden te moeten doen in het belang van het gymnasium. Wie dat niet deed, is geen eerlijk man. De heer van der Eeen heeft gezegd dat hij prin cipieel niet op no. 1 heeft gestemd, omdat zij een leera- res is. Dit bezwaar heeft bij mij niet zoozeer gegolden. Ik ben niet tegen een vrouw als leerares, tenzij zij ge huwd is. Maar bij mij heeft dit voorgezeten: Wanneer wij eenmaal iemand hebben in de stad, die door B. en W. als tijdelijk leeraar is aangesteld, dan heeft deze dezelfde rechten als de andere sollicitanten. Nu is dr. Boas bij mij gekomen en heeft zijn belangen voorge dragen en gezegd, dat het voor hem een ontzettend groot nadeel zou zijn als hij hier niet als leeraar werd benoemd. Hij zou als het ware gediskwalificeerd zijn. Overigens heeft hij op zeer bescheiden wijze aange haald hetgeen hij meende in zijn voordeel te mogen zeggen. Hij heeft op loffelijke wijze gesproken over den reetor en niets onbehoorlijks gezegd. Zijn werk kring hier voldeed hem goed. Men had alleen bezwaar tegen zijn methode van ónderwijs. Overigens was alles goed. De raad heeft een geheime vergadering gehouden van twee en een half uur en het ligt voor de hand dat daarin niet alleen gesproken is over het kohier van den hoofdelijken omslag. De benoeming van dr. Boas heeft een onderwerp van ernstige discussie gemaakt, liet voor en tegen is gewikt en gewogen. Uit die ge heime vergadering is evenwel het een en ander bij den weg gebracht. Wel is er geen geheimhouding opge legd, maar het is een verkeerd standpunt, wanneer men meent dat daarom het besprokene niet geheim be hoeft te blijven. De leden moeten tegen dr. Vorderhake of anderen gezegd hebben, wat er besproken is. Ik heb dr. Boas gestemd en ik meende dat gerust te mogen doen. Leden van den gemeenteraad, die hun taak eerlijk opvatten, moeten volgens plicht en geweten de belangen der gemeente behartigen. Dit standpunt heb ik steeds ingenomen, èn bijv. bij het slachthuis èn bij het gymnasium. Ik was daar niet voor, maar nu het er eenmaal is moet het zoo goed mogelijk zijn. Niettegenstaande dit mijn standpunt is wordt er ver teld dat de geheele zaak is een zaak van de Roomsch- Katholieke raadsleden, (de heer Dorbeck: bah! bah!). Er wordt gezegd dat de katholieken er op uit zijn slechte leerkrachten aan het gymnasium te benoemen, opdat als er een katholiek gymnasium wordt opge richt, dan alle kinderen van katholieken eerder daar heen zuilen worden gezonden. Zijn zij, die dit denken, dwaas? Als er een gymnasium wordt opgericht, dan moet er geld zijn en dan moeten er kinderen zijn, maar ze op deze wijze te zoeken zou te klein zijn, om er lan ger over te spreken. Ik heb dr. Boas gestemd omdat ik hem een geschikt man voor het gymnasium vond, omdat hij hier een maal gevestigd was. Ik heb hem voor een jaar willen benoemen om hem niet den nekslag toe te brengen. Voorzichtig zou dr. Vorderhake gehandeld hebben ais hij eerst eens een onderzoek had ingesteld. De op spraak is niet te wijten aan Dr. Boas maar aan hem, die hem Hst en bedrog heeft verweten. Verstandiger zou het geweest zijn als dr. Boas was gegaan naar cu ratoren maar als men merkt dat je rector en leeraren tegen je hebt en dat curatoren en rector het casu quo eens zijn, dan is dit wel moeielijk. Tenslotte wil ik nog eens uitdrukkelijk verklaren, dat ik gestemd hel) op dr. Boas, doch dat deze op geen enkele wijze iets gedaan heeft om mij bij den neus te pakken. De voorzitter: Ik wensch even op te merken dat ongeveer een half uur na afloop der vergadering de heer van den Bosch mij telefonisch heeft verzocht alsnog geheimhouding op te leggen. Ik heb gezegd, dat ik dit uitermate moeielijk en bezwaarlijk vond, nu er misschien reeds over het gesprokene gesproken was. Mijn opvatting is dat een geheime zitting alleen moet plaats hebben als zij gebiedend noodzakelijk is door de omstandigheden. Wij hadden bovendien twee curato ren, de heeren Dorbeck en ter Spill in ons midden, die in het college van curatoren konden mededeelen wat hier is gezegd. Nu ik toch aan het woord ben wil ik gaarne aan den Raad mededeelen dat de heer Vorderhake eens bij mij geweest is en mij verzocht heeft te verklaren wan neer de motie in behandeling zou komen, dat hij die v oorden aan dr. Boas had toegevoegd met de bedoe ling dat deze hem ter verantwoording zou roepen, om dat hij niet, als de andere leeraren, dr. Boas wilde ne geeren, zonder dat deze wist waarom dit geschiedde. De heer van den Bosch: Ik heb niet den indruk v illen vestigen alsof het Uw schuld is, mijnheer de voorzitter, dat de vergadering niet geheim was. Ik heb alleen den wensch willen uitspreken, dat voortaan het geen in geheime raadsvergadering wordt gezegd, ge heim blijve. De heer Zaadnoordijk. Verschillende leden hebben te kennen gegeven waarom ze op dr. Boas ge stemd hebben. Ik heb mijn stem uitgebracht op mej. Baale. Daarvoor heb ik mijn reden gehad, maar die vil ik niet in openbare zitting mededeelen. De heer Uitenbosch: Ik heb gelachen om het adres, zeker mijnheer de voorzitter. Zoo naïef is" de lieer ter Spill toch niet dat hij zou meenen, dat ik met mijn motie wilde zeggen dat de verstandhouding tus schen rector en leeraren niet goed was. Er is gezegd, dat dr. Boas gelegenheid genoeg gege ven is om dr. orderhake ter verantwoording te roe pen. Deze zaak wil ik wel even bespreken. Dr. Boas heeft toen hij benoemd was het optreden d.er leeraren een paar dagen laten loopen. Donderdags heeft dr. Vorderhake die woorden tot hem gesproken, 's Zondags daarop is hij naar Amsterdam gegaan en Maandags heeft hij naar aanleiding van de beschuldiging en de minder prettige verstandhouding een onderhoud aan den rector gevraagd. De rector heeft hem geantwoord: Ik wil wel een ambtelijk onderhoud met U hebben, maar onder getuigen. Dr. Moltzer heeft het onderhoud toen bijgewoond. De rector wilde blijkbaar tengevolge

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1909 | | pagina 1