DAGBL AD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. De eeuw m het (verdwijnende) kind. Feuilleton. No. 65 Honderd en elfden Jaargang, 1909. V R ij D A G 19 MAART. Zooals ook wij vergeven BINNENLAND, Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en rechtdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Wonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Zijdie zich met 1 April op dit blsid abonneeren, ont vangen de tot dien datum verschijnende nummers gratis en franco. De Uitgevers BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter algemeene kennis dat in het Ge meenteblad van Alkmaar, No. 298, is opgenomen het besluit van den Raad dier gemeente van 10 Februari. 1909, waarbij is vastgesteld eene VERORDENING TOT REGELING DER BE- LOONINPEN VAN HET ONDERWIJZEND PERSONEEL VAN DEN IT ANDELS AVOND CURSUS VOOR HANDELS- EN KANTOOR BEDIENDEN. Welke verordening, heden afgekondigd, gedurende drie maanden voor een ieder ter lezing is nedergelegd ter gemeentesecretarie en aldaar in afdruk tegen beta ling van 0.05 is verkrijgbaar gesteld. Burgemeester en Wethouders voornoemd, O. RTPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. In Duitschland is er den laatsten tijd heel veel te doen over het eergevoel van de jongens van de hoogste klassen der gymnasia en daarmee gelijkgestelde on- derwijs-inrichtingen. Aanleiding daartoe is een arrest van het Leipziger Hooggerechtshof geweest, waarbij de veroordeeling van een leeraar, die zoo'n jongmensch een draai om de ooren had gegeven, bevestigd werd. De zaak wekte zooveel opzien, omdat het jongemenseh zóó gekrenkt was door die behandtding, dat liij den leeraar een flinken klap terug had gegeven, zou men naar de gezonde Hollandsche opvatting zeg gen. Maar dit had het beklagenswaardige ventje niet gedaan. Het was kalm naar huis gegaan en had zich van het leven beroofd, omdat hij zich zoo diep in zijn ter gekrenkt had gevoeld. Hoe diep treurig ook, heeft de zaak vopr onze op- attingen toch een tragi-komischen kant. Van dat ge kwetste eergevoel begrijpen wij niet veel; de overtui ging van dien jongen, dat hij zóó in zijn eer gekwetst was, dat hij niet kon blijven leven, lijkt ons in hooge mate ziekel'ik. Doch in den grond der zaak is het verschijnsel niet Duitsrh, maar internationaal. De jongelui gevoelen zich steeds ouder. Vroeger had vermoedelijk zoo n gymnasiast niet een dergelijk eergevoel, omdat hij kind was en zich bewust was, dat een kind soms een schrob- beering van zijn meester moest verduren. Doch een zoo hooge gymnasiast gevoelt zich tegenwoordig niet kind meer. Hij draagt een staand boord; in plaats van de vele voorwerpen die Beets in een jongenszak i ond, zitten daarin snorborsteltjes en dergelijke za ken; en de leeraar mag niet meer tegen hem jij-jou- wen moet „Sie" tegen hem zeggen. Vandaar het eergevoel. Naar aanleiding van deze geruchtmakende zaak is in de Duitsche bladen een heftige pennestrijd ontstaan over de vraag of leeraars zulken jongens muilperen mogen toedienen. En algemeen is men het met het hooggerechtshof eens: Neen. Daarvoor is het „eerge voel" te veel ontwikkeld. Nu lijkt het ook ons in den regel ongewenscht, dat onderwijzers slaan en dubbel-ongeweuscht, dat zij oude re jongelui aan den lijve straffen Slaan moge op zich zelf, als weloverwogen straf, voordeelen hebben, als uiting van toorn van den opvoeder als zoodanig het ongetwijfeld in den regel wel zal voorkomen is het zeker af te keuren. Doch afkeuren om dat eerge voel kunnen wij het nipt. Wel echter betreuren wij het, dat dit eergevoel in Duitschland zoo spoedig werkt o fom meer algemeen te spreken dat kin deren tegenwoordig zoo apoedig oude men3chjes zijn. Ziedaar een groot euvel van onzen tegenwoordigen tijd. En een euvel waarvan men zich niet kan afma ken met een beroep op andere tijden, waarin dezelfde klacht op dezelfde wijze werd gehoord. Want men kan wel haast bewijzen, dat do kinder schoenen nooit zoo spoedig zijn ui-getrokken als te genwoordig Het is een curieus verschijnsel in de eeuw van het kind, dat men zoo'n haast heeft om kind der eeuw af te zijn. En het is dubbel merkwaardig, dat de wetge ver deze neiging in de hand werkt in plaats van die tegen te werken. Niet veel jaren geleden is de tijd van meerderjarigheid van 23 op 21 gebracht. Een derge lijk streven om de politieke minderjarigheid te ver korten, vindt men ook bij de politieke partijen en dat terwijl de 25 jarigt leeftijd, die thans bij ons voor po litieke meerderjarigheid staat, toch zeker niet te hoog is. Het is dan ook opmerkelijk, dat van de bezwaren die men overal ir. particuliere kringen hoort opperen tegen het vroeg oud zijn der kinderen, in het openbare leven zoo weinig blijkt. Overal jammert men over de toenemende luxe bij de kinderen, over de neiging om net-te-doen als op groote-menschen partijen, over het leizen der voetballers, over het naapen van vormelijk heid, dat in enkele grootere steden schrikbarende pro porties heeft aangenomen, van de eigenaardigen .af keer van het uitoefenen van gezag, die het mensch- dom tegenwoordig als een mode bevangen houdt en fa beltjes doet ontstaan als deze, dat gezaghandhaving niet is overeen te brengen met gezonde begrippen van vooruitgang, zedelijkheid en democratie, van dezen af keer profiteeren de kinderen om zelf gauw groot te noen. En dit verschijnsel doet zich in alle kringen en n alle landen voor. Overal worden deze bezwaren onderkend. Men kan over geen onderwerp schrijven lat meer de algemeene belangstelling heelt van wie veel met kinderen in aan raking komen, men kan niet op grooter instemming rekenen, dan wanneer men herhaalt: Houdt uw kin deren toch vooral jong en eenvoudig, verzet u toch te gen gebruiken die nergens anders hun ontstaan aan te danken hebben dan aan do behoefte tot geurmakerij (het is een leelijh maar een waar woord) van onver standige ouders. En toch er gebeurt in deze richting niets. Men doet hoe langer hoe meer voor het kind. Wie is er die dat in beginsel niet zou goedkeuren? Wetgever en particulieren wedijveren om het lot van het kind te verbeteren. Het kind van slechte ouders wordt in betere atmospheer overgeplant. Het school kind krijgt steéds meer vacantie, steeds neemt de be zorgdheid toe, dat het zich zal overwerken, dat het te veel zal doen. Hoe langer hoe meer komt het school kind in het wattendoosje, waarvoor vroegere paedago- gen zoo bang waren. Doch wanneer men ziet, dat de kinderen, ondank baar voor zooveel zorg, beenen maken om zoo spoedig mogelijk „mensch" te zijn, dan doet men niets of na genoeg niets om dat te verhelpen, ja, als in het Ber- ^nsche geval, onderkent men niet eens algemeen, dat ROMAN VAN W. HEIMBURG. Naar het Duitseh. 31) Den volgenden morgen kon men de volgende adver tentie in de courant lezen „Heden werd ons een zoon geboren. Oeorge Rhoden en echtgenoote." 1\ eken zijn voorbijgegaan. Naast de kamer van Ca roline werd een kinderkamer ingericht, grenzende aan de studeerkamer van den heer des huizes, een groot, aangenaam vertrek. En dominé Brinkmann vertrok naar Bordighera om de beide dames met raad en daad hij te staan. De oude heer, de trouwe vriend, zou Jo hanna naar haar tehuis, naar Dresden brengen, waar ;:ij haar nieuw, vreugdeloos leven zou leiden. Maar het geschiedde niet alzoo. Hoe meer de dag naderde waarop de dames verwacht werden, hoe droe viger werd George's stemming. Hij had rust noch auur en kon het in huis niet uithouden. Twee of drie dagen voor Caroline's komst zeide hij „Kunt u u een voorstelling maken van het leven dat ens wacht? Ik niet." Hij had gelijk, ik zag er evenmin licht in als hij. „Ik #al het niet kunnen uithouden, ik zal maar veel op jacht en op reL gaan, en ik wou ook wel graag van kamers verwisselen, mijn slaapkamer en mijn zitka mer. Het geeft wel wat moeite, maar u kunt er werk volk voor uit de stad laten komen om alles over te brengen." Dit geschiedde hals over kop. Caroline wilde dat George haar van Halle zou komen afhalen; een paar stations vroeger was Johanna reeds uitgestapt, ik zou het arme schepseltje in Leipzig wachten. Dat laatste was Rhodens wensch. „U kunt u toch voorstellen hoe zij te moede zal zijn na die scheiding, juffrouw Maas zen, u moet bij haar wezen." En verbeeld u! twee dagen voor haar komst, toen ik toebereidselen maakte tot mijn vertrek, zeide Rhoden dat hij Caroline niet van Halle ging afhalen, hij moest voor zaken naar dc stad en zou waarschijnlijk ook naar Maagdenburg moeten. Zoo moest Caroline dus met het kind den drempel betreden van een huis, waarin niemand was om haar welkom te heeten, want ook ik moest met den eersten trein weg. George Rhoden liet mij nog even voor zijn vertrek vragen of hij mij een oogenblik kon spreken. Het rij tuig stond reeds voor, de pas gekochte paarden trap pelden van ongeduld. George stond reeds op het bordes toen ik hij hem kwam en stelde mij een dikken brief ter hand aan Johanna's adres „Wees zoo goed haar dit te geven, zij moet bepaald doen wat ik vraag als bewijs dat zij mij vergiffenis geschonken heeft. Maak u maar niet ongerust," voegde hij er bij op bitteren toon, „een minnebrief is het niet." De toon waarop hij dit zeide deed mij pijn. „En ik kan er op rekenen, dat u Johanna niet zult verlaten, niet waar. Belooft u mij dat?" „Ja, ik beloof het u, mijnheer Rhoden," zeide ik ge heel onder den indruk van zijn uiterlijk, dat zoo zon derling somber en toch zoo vastberaden scheen. „Dank u, vaarwel!" Hij drukte mijn hand aan zijn oppen en daalde daarna vlug de trap af, steeg op den hoogen bok, nam zelf de leidsels in handen. „Vooruit!" rjeP hij en Lorenz, de tweede koetsier, sprong vlug op zijde, want de jonge dieren waren buitengewoon on stuimig. Lortnz schoof zijn pet een weinig op zijde en krabde zich achter de ooren, toen het wagentje het wijd open staande hek uitvloog. „Hij zal ze wel baas worden," zeide hij binnensmonds. „Maak u maar niet ongerust juffrouw, mijnheer kan met paarden omgaan, hij maakt ze zoo gedwee als lammeren." Ik was ook niet ongerust, mijn gedachten waren met heel andere dingen vervuld. De vraag die Rhoden mij j den vorigen dag had gedaan„begrijpt u eigenlijk hce het vroeg-oud-zijn het allergrootste bezwaar is. En toch kan men dagelijks in alle toonaarden overal dezelfde klachten liooren. Tweede Kamer. Besloten werd gisteren de voordracht ter benoeming van een lid van den Hoogen Raad, vacature jhr. De Ranitz, de volgende week op te maken. Aan de orde is de behandeling der: Conclusie van liet verslag der commissie omtrent de inlichtingen op het adres van A. M. J. Drenth, gewezen deui waarder der dir, belastingen te Gorinehem, houdende verzoek <>m herstel in vroeger ambt of eervol ontslag daaruit. De meerderheid der commissie adviseert tot dank zegging aan de Regeering voor de gegeven inlichtin gen; de minderheid stelt voor alsnog aan adressant een eervol ontslag te verleenen. (Gelijk men zich herinneren zal, had bedoelde deur waarder door hem ontvangen belastinggelden niet op 1 ijd afgedragen, was deswege door de rechtbank te Dordrecht veroordeeld tot 14 dagen gevangenisstraf, doch door het gerechtshof te 's-Oravenhage vrijgespro ken.) De heer Helsdingen, de minderheid der commissie uitmakende, verdedigt haar conclusie om aan den deur waarder Drenth alsnog eervol ontslag te verleenen, daar men hoogstens kan zeggen, dat Drenth onvoor zichtig heeft gehandeld. De heer Bolsius verdedigt de conclusie der meerder heid en herinnert aan 't geen gebeurd is met vroegere adressen van Drenth en betoogt, dat dit adres niet an ders is, dan een verzoek om revisie en dat geen feiten voor die revisie zijn aangevoerl De meerderheid der commissie acht de feiten zoo ernstig, dat geen eervol ontslag kan worden verleend. De min. van Fin. heeft nogmaals de feiten nagegaan in de zaak Drenth, hetgeen geen kleinigheid is. want het dossier is eenige decimeters hoog en verliest zich in den nacht der tijden. Al werd de conclusie der minderheid aangenomen, dan betwijfelt de minister nog of hij haar zou kunnen uitvoeren. De heer Helsdingen trekt alsnu zijne afwijkende conclusie in, waarna die der minderheid wordt aange nomen. Deze conclusiën omtrent Staatsrekeningen 1903, J904 en 1905 strekkende tot dankzegging en toezen ding aan de Rekenkamer worden aangenomen. Aangenomen werden voorts de Conclusie van het verslag der commissie omtrent de inlichtingen op een adres van J. Niemeyer, vroeger commies der eerste klasse der directe belastingen, in voerrechten en accijnzen te Tiel, houdende verzoek om herstel in zijne betrekking. Conclusie van het verslag der commissie omtrent de inlichtingen op het adres van P. E. Wijne en 23 ande re visschers te Philippine, ter zake van het nemen van maatregelen in het belang der mosselvisscherij. Conclusie van het verslag der commissie omtrent het schoolverslag over 19051906; allen strekkende door dankzegging aan de Regee- ring. Aan de orde was daarna de Conclusie van het verslag der commissie omtrent de inlichtingen op het adres van IJ. van Akkeren, eervol ontslagen onderwijzer te Haarlem, houdende verzoek om pensioen. De conclusie strekt tot dankzegging aan de Regee- het leven hier gaan moet?" kwam mij voortdurend weer voor den geest. Tegen den avond kwam mevrouw Brinkmann. En dat was een ware uitkomst. „Och toe, blijf een poosje bij mij", vroeg ik, „ik heb vandaag zulk een vreeselijk beklemd gevoel." Zij volgde mij in de kamer van Caroline, die ik reeds een weinig had laten verwarmen; in die onge looflijk ongezellige kamer met die leelijke meubelen, een naaimachine voor het raam, een schrijfbureau dat nog van haar moeder geweest was, een klein, leelijk kleedje voor een kolossale canapé, en daarnaast een groote, ronde tafel met een zeiltje er over en zes rieten stoelen tegen den muur. Droevig keek mijn vriendin de kamer rond. En ;oen op een aangrenzende kamer wijzende, waarvan de «eur half open stond: „En is dat de kinderkamer?" „Ja, en Lotje Breiter is tot kindermeid gepromo veerd." „Zoo, dat is nog zoo kwaad niet, zij is heel voorzich tig en oplettend en zal wel dol zijn op het kind van haar heer." „Gelooft u dat Caroline in staat is een goede moe der voor het kind te wezen?" „Anna, nu vraag je mij te veel. Wij willen het ho pen, maar ik weet het niet. Ik kom steeds tot de slot som als ik er over nadenkt: Caroline doet veel als zij uit medelijden zoo handelt." „Ik kan daar geen medelijden of erbarming in zien" antwoordde ik, „als zij heel grootmoedig was dan had zij „Dan had zij gezegd: ik trek mij terug, neemt el kaar. Ach Anna, dat kan je nu wel zeggen, maar het is allervreeselijkst moeilijk. Het zou haast al te mooi "u te edel gedacht en gehandeld zijn voor een gewoon inenschenkind." „ïveen, volstrekt niet. Een hoogstaande fiere vrouw z°u «iet anders kunnen handelen. Ik houd haar han- aehvijze voor niets dan wraak. Ach, maar laten wij liever over iets anders spreken, ik kan niet aan de toekomst voor Johanna denken." Mevrouw Brinkmann zuchtte. ring met uitnoodiging alsnog te bevorderen, dat aan adressant een jaargeld zal worden toegekend van 349 'ajaars, ingaande 1 Januari 1903. De minister van Binnenlandsche Zaken zegt in be ginsel geen bezwaar te hebben tegen deze toekenning. De heer Ketelaar verzoekt den minister zoo mogelijk cenigen spoed te betrachten, daar Van Akkeren in be narde financiëele omstandigheden moet verkeeren. De conclusie wordt daarna aangenomen. Mede worden aangenomen het wetsontwerp tot na- 'uralisatie van M. H. Kessels e. a. en dat tot verkla ring van het algemeen nut der onteigening noodig voor de vergrooting van de algemeene begraafplaats te Meppel. Aan de orde is de interpellatie van den heer Bos, over de houding der Regeering ten aanzien van de vereenvoudigde schrijfwijze der Ne lerlandsche taal. Dc heer Bos zegt, dat het hier de vraag geldt of de Regeering ten aanzien van dit vraagstuk macht mag uitoefenen. Spr. vraagt wat de voornemens der Regeering zijn ten aanzien van de vereenvoudigde schrijfwijze der Ne- derlandsche taal. De minister van Binnenlandsche Zaken kan niet ge- looven, dat het raadzaam is voort te gaan op den weg welke men is ingeslagen. Het voornemen der Regee- ling is, om als het niet anders kan een Staatscommis sie in te stellen. De heer Bos repliceerende, betoogt, dat een Staats commissie den minister niets verder zal brengen. Hij zal het laten afhangen van de discussie of hij een motie zal voorstellen, waarbij de wenschelijkheid der onzijdigheid der Regeering ten aanzien dezer zaak wordt uitgesproken. De heer Brummelkamp acht de houding der Regee ring volkomen correct, daar de taal souverein is op i igen gebied. De taai-eenheid is een nationaal belang. De heer Roodhuijzen stelt de volgende motie voor. De Kamer van oordeel dat het tijdstip is aangebroken om te overwegen, welke wijzigingen in de schrijfwijze i rnzer taal dienen te worden aangebracht, noodigt de Regeering uit de instelling eener Staats-commissie over dit ontwerp te bevordere» en gaat over tot de or de van den dag. Gaarne vernam spr. of het waar is, dat ook naar In- 'iië eene aanschrijving is gegaan om invoering derKol- Icwijnsche spelling bij het openbaar onderwijs te ver bieden. De heer Van Wijnbergen meent, dat de minister meer waardeering had verdiend voor hetgeen hij in deze gedaan heeft. Eenheid in deze materie is noodig. Spr. geeft den heer Roodhuijzen in overweging in zijn motie op te nemen de woorden,,Of en zoo ja, welke wijzigingen in de schrijfwijze onzer taal moeten •worden aangebracht. De heer Ter Laan, zich aansluitend bij het betoog van den heer Bos, is mede van oordeel, dat de Regee- i'ing zich buiten deze quaestie 1 ad moeten houden. Op een later te bepalen dag zal de heer Ter Laan zijn rede voortzetten. Met het oog op de vereenigde zitting was er heden geen zitting van de Tweede Kamer. De heer F. Lieftinck woonde gisteren voor het eerst na zijn herstel van de operatie, welke hij aan beide eogen heeft ondergaan, de vergadering van de Tweede Kamer bij. Van alle zijden werd hij gelukgewenscht met den goeden afloop der operatie. Zij liet zich overhalen om tot acht uur te blijven, toen stond zij op en nam zeer hartelijk afscheid van mij. Ik wilde haar een eindje wegbrengen; toen wij de huisdeur wilden opendoen werd zij eensklaps van bui ten opengeduwd en de breede gedaante van den heer von Breitenfeld stond voor mij Bij het flauwe licht in de gang zag hij er zoo doodsbleek en ontsteld uit, dat ik dadelijk aan een ongeluk dacht. „Schrik maar niet dames, het is misschien niet eens zoo heel erg", stotterde hij, „zij brengen hem dadelijk; wees zoo goed licht op te steken en de kamer in orde te maken, ik heb getelegrafeerd aan professor Vogt in Halle, hij komt zeker wel met den trein van tienen. Mat er gebeurd is? Ja, u begrijpt er natuurlijk niets van George is van de stad terugkomende te gen den slagboom van den overweg van den trein aan gereden, de paarden zijn er zeker van door gegaan, die ezel, ik heb hem genoeg afgeraden die dieren te koopen goddank, ze zijn dood, maar George zelf", er kwam een pijnlijke trek op zijn gezicht, „nu ik weet het niet, zoo lang er leven is, is er nog hoop. Friedrich kom eens hitr, zend een van de knechts, Lorenz b. v. ot een ander, met een rijtuig naar :t station, professor Vogt uit Halle wordt verwacht. Mijnheer heeft een ongeluk gehad. De lantarens buiten moet je aanste ken. Een beetje vlug! Mijn knechts brengen hem hier naar toe, zij zullen wel gauw komen." liet was in een droom dat ik alle noodige maatrege len nam, denken kon ik niet; slechts dat eene, steeds hetzelfdedat is nu de uitweg dien wij te vergeefs ge zocht hebben. Overal was licht opgestoken en het vuur brandde in den haard en eindelijk, eindelijk hoorde ik de stem van Breitenfeld: „Zachtjes toch, voorzichtig!" en zeer zachte voetstappen en door de wijd openstaande deur droegen vier sterke mannen den heer des huizes in de kamer; hij was buiten kennis en zag doodsbleek. Dokter Zenker volgde op den voet. (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1909 | | pagina 1