DAGBLAD VOOR ALKMAAR 4 OMSTREKEN. HOEST GE? No. 66 Honderd en elfden jaargang 1909. Z AT E R D A O 20 MAART. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën: regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote ettc aar plaatsruimte. Br n franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij ^Ms. COSTER ZOON, Voordam C 9. Gemengde Mededeellngen. Noord-Hollandsche bijnamen. Spinazie. INGEZONDEN STUKKEN. Het Centraal bureau van advies voor eigen studie der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. ALKMAAR COURANT IA v! Een kleine vergissing. Een aardige anecdote wordt van Koning Lodewijk I van Beieren verteld. De Koning ergerde zich eens aan een soldaat, die voor het paleis op wacht stond en voor hem het geweer niet presenteerde, omdat hij den Ko ning niet kende. „Weet je dan niet aan wien je je dagelijksch brood t danken hebt vroeg de Koning boos. De schild- .wacht keek hem met onaangenamen blik aan eli ant woordde, daar hij hem voor den garnizoensbakker hield: „O, ben jij de bakker die ons altijd dat slechte brood levert? Jou zou ik wel ereis op een afgelegen plekje onder vier oogen willen ontmoeten Snel succes. Sir Walter Hillier, inspecteur-generaal der Engel- sche douane, wist de forten van Shan-hai-kwan met een bezetting van 5000 man te nemen, zonder dat er een schot viel. Tijdens de Chineesche onlusten in 1900 was hij aan generaal Gaselee toegevoegd als diploma tiek raadgever. Hij werd van Takoe uit met een ka nonneerboot langs de kust op verkenning gezonden. Voor Shan-hai-kwan ging sir Walter met een officier en achttien man aan land en vroeg een onderhoud met den Chineeschen bevelhebber, dat hem werd toege staan. „Binnen vierentwintig uur zullen de vereenig- de mogendheden voor Shan-hai-kwan zijn.", aldus be gon sir Walter het gesprek. „Er is besloten de forten te nemen. Ik raad u aan, u nu maar over te geven." De Ohinees dacht eenigen tijd na, en de vrees voor de Europeanen maakte zich van hem meester. „Met wien kan ik onderhandelen?" vroeg hij. „Met mij", ant woordde de jeugdige diplomaat kalm; „anders zou ik genoodzaakt zijn aanstonds het vuur te openen!" Enkele minuten later waaide de Engelsche vlag bo ven Shan-hai-kwan. Leer om leer. Een schatrijk schoenenfabrikant noodigde het vorig jaar te Nizza den beroemden vioolvirtuoos Isaije bij zich te eten. Ka den maaltijd liet hij een viool halen en verzocht zijn gast daarop iets te spelen. De violist, een zeer gevoelig mensch, beet zich op de lippen, maar speelde. Eenigen tijd later vroeg Isaije den millionnair bij zich aan tafel. Toen de mokka werd.rondgediend ver scheen er een bediende met een paar oude laarzen, wel ke Isaije met een ernstig gelaat aan zijn rijken gast gaf. „Wat moet ik daarmee doen?" vroeg deze, niet weinig verlegen. „In Nizza heeft u mij verzocht wat voor u te spelen. Och, doet u me nu het plezier en lap me die laarzen een beetje op. Nietwaar, ieder in zijn eigen vak." Welke vrouwen bemind word er. Een Fransche aristocrate, die ten tijde van de re volutie' op het schavot stierf, madame de La Landes, schrijft in haar dagboek, dat onlangs te Parijs is uit gegeven, dat zij als Franqaise het wel het best moet weten, welke vrouwen zich het meest in de gunst der mannen mogen verheugen, daar Frankrijk het eenige land is, waarin de liefde niet als een gewoonte of een noodzakelijk kwaad wordt beschouwd, maar ?ils een kunst, terwijl alle Fransche mannen op dit gebied ech te kunstenaars zijn. Madame de La Landes zegt, dat het niet de mooie vrouwen zijn, die het grootste geluk genieten. De mannen gewennen maar al te gauw aan schoonheid en ze vergeten maar al te spoedig, dat een \fl*ouw mooi is. O ok geestigheid, ontwikkeling en ver stand maken de vrouw in de oogen van de mannen be- geerenswaard. De mannen gaan zelfs de vrouwen, wien de aristocratie van den geest op het gelaat ligt, bij voorkeur uit den weg. De schrijfster verklaart dit verschijnsel uit de omstandigheid, dat mannen door de vrouw, die zij liefhebben, gaarne op een voetstuk ge plaatst worden en dat de minst-ontwikkelde vrouwen de gemakkelijkste levensgezellinnen zijn. Daarom ziet men dikwijls, dat verstandige, ontwikkelde en ge voelige vrouwen geroepen schijnen, vriendinnen van de mannen te zijn, en dat de heeren der schepping voor het huwelijk de voorkeur geven aan een dwaas, klein vrouwtje. Het doet den man plezier als hij zijn echt- genoote half als pop, half als kind kan beschouwen. In moeielijke oogenblikken van het leven zullen die vrouwen zeker tegenvallen, maar het is een eigenaar digheid van de mannen, wanneer zij veel zorgen heb ben, zich niet om hulp en raad tot hun vrouw wenden. Zij vervoegen zich liever bij een man, zelfs al weten zij, dat deze hun vriend niet is. Bij de stormen van het leven eischen zij van de vrouw niets dan een zachte hand, die de golven effent, en een lachje, dat ale zon neschijn de wolken wegvaagt. W il zij een man behagen, dan moet de vrouw zich niet zoo geven, als de natuur haar heeft gemaakt. Zij moet geen verstandige en weloverwogen meeningen verkondigen. Zij moet doen alsof er voor haar niets hoogers bestaat, dan de japon, het kapsel en uitgaan. Zij moet humeurig, onbeschaafd, kinderachtig, dwaas, in één woord zoo onverstandig mogelijk zijn, of daar voor doorgaan. Zij moet zich voordoen als verbazend zelfzuchtig, zij moet den man doen gevoelen, dat op de wereld het voornaamste is de vrouw, voor wie hij belangstelling begint te krijgen. Dan kan zij er zeker van zijn, dat zij voor altijd een man aan zich kan boei en. Zoo dacht madame de La Landes over de mannen van haar tijd. Sterke menachen d i e a 1 i m"z ij d. Het publiek wil altijd iets npg sensationeelers, iets nog spannenders zien, de menschelijke kracht is be perkt dies moeten de krachtmenschen, die in cir cussen en variété'3 optreden, hun vernuft gebruiken en het publiek bedriegen. In het groote Fransche sportblad „la vie au grand air" worden een aantal van die beroepsgeheimen van sterke mensehen onthuld en die onthullingen zijn be- langwelèkend. In de eerste plaats wordt in dat artikel gesproken over de zware gewichten. Op "het tooneel liggen over en naast elkaar de kogels en halters met ongelooflijke hooge getallen. Een der toeschouwers probeert er één ook maar een duim hoog op te heffen, maar krachteloos glijdt de hand van het spiegelgladde handvatsol af. Dan verschijnt na een poosje de sterke man. Misschien bestaat de gelegenheid om handig een zwaar tusschenzetsel uit een gewicht te nemen, maar in elk geval wordt de gladde oppervlakte met colopho- nium ingewreven, hetgeen het opheffen aanzienlijk vergemakkelijkt. De moeielijke kunst van een muntstuk te breken, wordt aldus volbracht: te voren worden de munten met Amerikaansche tangen voortdurend gebogen, zoo dat zij- tijdens het optreden gemakkelijk breken. Ook het probleem van kettingen te doen springen en flesschen te breken, wordt met een kunstje opge lost. Een ketting wordt om den arm van e'en atleet ge slingerd, onder ademlooze stilte van het publiek kromt de sterke man zijn arm en met een lichte huivering ziet de toeschouwer onder de kracht van de zwellende spieren de ketting uit elkaar springen. Dat twee schakels van dezen ketting uit een bijzondere legee ring zijn gemaakt en zeer gemakkelijk uiteen springen weet de toeschouwer natuurlijk niet. Ballenkoningen werken dikwijls met kunstig gemaakte schakels in een ketting, welke met ^een stopnaald geopend kunnen worden. t, Het breken van een wijnfleseh tusschen boven- en lenedenarm lijkt nog veel moeielijker dan de hierboven genoemde „kunst"stukjes. Op het tooneel verschijnt een sterke man, niet in tricot maar in gekleede jas. Hij ligt op zijn bovenarm een flesch, rolt deze met zijn benedenarm heen en weer en drukt haar op deze wijze stuk. Niet zonder reden heeft de man een jas aan: onder het etiquet van de flesch bevindt zich een met ten diamantje gemaakt gaatje en om den arm onder de mouw heeft de man een leeren riem, waarin de dia- rnaflt zit, die bij het buigen van den arm in het gaatje dringt en bij het wentelen van de flesch het glas net jes doorsnijdt! Het breken uit een kooi is ook een dikwijl vertoon de krachttoer. De kooi, voorzien van zware ijzeren sta ven, wordt op het tooneel geschoven. De krachtmenscli stapt er in en de kooi wordt gesloten. De man rukt aan de staven. Twee staan het stevigst: juist die zal hij uitzoeken en opzij buigen, om door de opening te kunnen kruipen. Hij gaat aan het werk en doet zich geweldig druk. Hij' rust een oogenblik, rukt dan nog eens ei> buigt een staaf langzaam ter zijde. Onder donderend applaus gelukt het hem ook baas te worden over de andere staaf en door de opening op het tooneel te stappen. In werkelijkheid kost het den man lang niet zooveel moeite als hij voorgeeft; de staven waren reeds gebogen, voordat de kooi op het tooneel kwam, maar ze stonden met de bocht ndar achteren, zoodat het publiek dit niet kon zien, en de athleet behoefde ze slechts op zij te draaien, hetgeen niet zoo veel krachtsinspanning vereischt. Aardig gevonden is het opheffen van bijv. 25 perso nen. De man staat op een houten stellage, waaraan aan kettingen een platform hangt, waarop de perso nen (gezamenlijk bijv. 1500 kilogram wegende) hebben plaats genomen. M et behulp van een ketting aan schoudergordels heft da man de stellage in de hoogte, de handen steunend" op twee handvatsels. Het ge heim is gelegen in d£ samenstelling* van de kettingen. De kettingen zijn aan de vier hoeken van de stellage bevestigd en daar zij door de hoofd-ketting naar het midden gespannen worden, ontstaat een z.g.n, krach- Ten-parallellogram, waarbij de krachten elkaar ophef fen. Er is dan ook Ijaast geen kracht voor noodig om den door de kettingen en het platform gevormdenv eel- hoek op te heffen. Het spreekt wel van zelf dat niet alle athleten zich van dergelijke kunstgrepen bedienen. Maar het is moeielijk uit te maken of het publiek al of niet be- arogen wordt. En wat doet het er ook eigenlijk toe, als de sterke man den indruk weet te vestigen, dat hij werkelijk heel sterk is? In de Enkh. Cr., lezen we: Ik weet niet of 't overal zoo is, maar hier in Noord- Holland, bijzonder in West-Friesland, bestaat de loffe- hjke gewoonte elkaar 'n bijnaam te geven. Dit is er zoo sterk ingeworteld, dat ik er verscheidene personen ken, van wie ik wel den bij- of scheldnaam, doch niet iiun eigen weet. Nu is dat om verschillende personen cn zaken van elkaar te onderscheiden, zooals we vroe ger op school leerden, wel gemakkelijk en er steekt ook niemendal kwaad in, als we 't maar niet doen, om mekaar te sarren of te beleedigen. Zelfs is 't zoo langzamerhand mode geworden de gezamenlijke bewo ners van steden en dorpen een scheld- of onderschei- dingsnaam te geven, ontleend aan sommige eigenaar digheden. gewoonten* of bezigheden als anderszins. erscheidene van die namen zijn me bekend edoch, ik weet er den oorsprong niet van. En daar ik een lief- nebber van onderzoeken beu zou ik graag willen, dat diegenen mijner lezers, die dat wel weten er mij ereis mee op de hoogte zouden willen helpen. Ik heb er wel een heelen Deventer koek voor over. Waarom men juist altijd 'n vrouw nieuwsgierig noemt ofschoon we de mannen niet voorbij behoeven te gaan is mij be kend. We spreken van 'n nieuwsgierig Aagje, wat eigenlijk wezen moet: nieuwsgierig Aagje van Enkhui zen. In den bloeitijd van' die stad leefde er namelijk een smidsvrouw, Aagje genoemd, die ruim in d'r slap pe was zat, zooals met veel smidsvrouwen, vooral die van goud- of zilversmeden, het geval is. Zij verheugde zich in den bloei van haar vaderstad; doch kon 't maar niet verkroppen, dat Antwerpen dreigde in den edelen wedstrijd op Enkhuizen de overwinning te zullen be halen. Ze hoorde zulke wonderbaarlijke verhalen om trent de Scheldestad, dat zij besloot zich persoonlijk van een en ander te gaan overtuigen, wat in die dagen geen kleinigheid was, want Antwerpen lag niet om 't hoekje van de deur. Ze ging dus op reis, moest in haar domheid en onnoozelheid alles zien, alles weten, liet zich door Jan en Alleman beetnemen en bedotten en 't slot van de geschiedenis was, dat ze arm en be rooid weer in Enkhuizen terugkwam. De uitdrukking nieuwsgierig Aagje van Enkhuizen is me derhalve duidelijk genoeg; doch waarom men alle Enkhuizers vijgen noemt, dat snap ik niet Zie je, dat men Grootebroekers en Langedijkers kooltorren of koolstronken heet, 't is naar den aard van de producten, die er verbouwd worden, doch de naam uilen voor de Lutjebroekers is mij onduidelijk, aangezien ik vind, dat zij niet meer of minder uilach tig zijn dan anderen. De naam gladooren voor de Twis- kers heeft men wel eens willen ontleenen aan een Kwa kerachtige godsdienstige secte, welke daar vroeger leefde, en dat de Opperdoesers vergeleken worden bij Turken hebben ze te danken aan hun min of meer twistzieken aard oudtijds; want de hedendaagsche be schaving heeft hen even vredelievend gemaakt als an deren; doch uit welke oorzaak de Blokkeröers boonen en de Nibbixwouders aardappels heeten is mij in het geheel niet bekend. De M#demblikker*s ontvangen wel eens den naam van moppen, naar het gebak, dat vooral de onlangs in den ouderdom van 103 jaar overleden lieer Keur zoo uitstekend wist té fabriceerenmaar of zij den naam bokken wel verdienen, zou ik niet durven beamen, om dat ik de legende, die daaromtrent de ronde doet, niet al te vast geloof. Oudtijds lagen ze nog al eens over hoop met de Enkhuizers, dat is genoeg bekend. Bij ze kere gelegenheid nu, dat de laatsten onverwachts op de Oosterpoort aanrukten en de Medemblikkers niet zoo spoedig de schotels van de poort konden vinden, namen ze 'n rooden wortel, die voor de hand la£ en gebruikten die als poortsluiter. Maar zie, een bok die daar juist graasde, kreeg nauwelijks de lekkernij in het oog, vergastte zich er aan en leverde zoo de stad aan Je Enkhuizers over. Die 't laatst vertelt, leeft nog. Ik begrijp zeer goed, dat de Hoornaars krentenbollen ge noemd worden naar 't smakelijke brood van welks be reiding de Hoornsche bakkers indertijd 't geheim be zaten. Ook heeten ze wel eens minder aangenaam dui- vclsdragers. Deze laatste titel wordt verklaard door 't verhaal, dat, toen in 1471 een accijnshuisje was op gericht en eene vrouw uit het volk zich te dier zakè zeer oneerbiedig over de Overheid had uitgelaten, be werende, dat het een werk des duivels was, en dat zij den duivel boven op het huisje gezien had, de beleedig- de Magistraat het boozewijf veroordeelde, om in een processie mee te loopen, met een brandende kaars in de hand en een houten duivel op de borst. Doch waarom men hen ook wel eens wortelen heet, evenals de Bin- uenwijzenders theekisten, is voor mij toj; nog toe een raadsel. Als ik de Winkelaars wel eens had hooren kwebbelen en schetteren of onzin uitkramen, dan zou ik weten, hoe zij aan den naam spreeuwen gekomen waren. Aangezien ik daarvan echter geen ondervin ding heb en ik ze meermalen zeer verstandige voor stellen heb hooren verdedigen, weet ik met dien naam geen raad. Waarschijnlijk heeten de Aardswouders blootebeenenlanders< naar de gewoonte, daar vroeger in zwang onder den minderen nnyi, om het gebruik van schoenen en kousen te verafschuwen. 'tKan ook we zen, dat de polderwerkers, daar eertijds woonachtig, or de oorzaak van zijn, die gewoon waren hun arbeid blootsvoets te verrichten. De Heer-Hugowaardors zijn onze blauwe reigers, wellicht naar den vogel, die er in vroegere jaren in grooten getale in 't toen nog zeer waterachtige land werden aangetroffen. De spotnaam de Edammers is die van musschen. Waarom? Een volkssprookje zegt, dat eens eenige werklieden met een balk dwars voor een poort stonden en er niet door visten te komen, totdat de toevallige aanschouwing van eene musch, die een takje in den bek droeg, recht voor zich uit, hen op het denkbeeld bracht, om hun balk ook zoo te richten, en toen ging het, en ze wa ren over deze verrassende oplossing van de moeilijkheid hoogst voldaan. Ik geloof, dat de Edammers tegen woordig wel eeij beetje wijzer zullen geworden zijn. De mikmaarders noemt men nog heden ten dage gortzak- ken of gortbuiken, doelende op de vele grutterijen, die er hebben gebloeid. In de 17e eeuw waren er meer dan zeventig. De Amsterdammers heeten evenals de Zaandammers koekvreters. De laatsten worden ook wel gescholden voor galgezagers, omdat men eens, in 1678, eene galg, lie vier lijken droeg, doorgezaagd, en dus met zijn vkeiigen last op den grond liggend vond. Wie dat' ge daan hadden, werd niet ontdekt, maar de volkstaal gaf toen maar den naam aan allen. De Benningbroekers heeten speelmakkers, de Bever- wijkers naar het product dat er veel geteeld wordt klapbessen, de Haarlemmers muggen, de Naardenaars, minder vereerend kalven, de Rijpers snoeken en de Schagers naar den bekenden appel roodjes. De Scher- merhomers zijn de mollen van Noord-Hollund en de Warders de beren, terwijl de Wieringers naar de scha penteelt schapen, ook wel eens biggen genoemd wor den. Onze Landbouwkundige correspondent schrijft: Spinazie is zeker wel de eerste 'groente, die in 't voorjaar in vollen grond uitgezaaid l^an worden. Voor zaad neemt men breedblad scherpzaad of laat door schietend. Vooral verdient een versche laag paarde- mest, die men een kleine 20 c.M. met grond bedekt, aanbeveling. Door de sterke broeiing van paardemest ontstaat voldoende warmte om het zaad te doen ont kiemen. Men zaait breedwerpig en zeer dicht. Volgt na het zaaien vorst, zoo zal daardoor de groei worden verhinderd, maar bevriezen doen de plantjes niet. Een vruchtbaren grond is noodzakelijk en daar het vooral om een weelderige bladontwikkeliug te doen 'is, moet men zorgen, dat de plant geen gebrek aan opneembare stikstof krijgt. De ondergebrachte stalmest kan in de koude dagen hier niet in voorzien en moeten we onzen toevlucht nemen tot het uitstrooien van eeh weinig chilisalpeter. In de Rijksverslagen 1908 lezen we Bemestingsproefveld met chilisalpeter op spinazie te Veur. „Teneinde den invloed van een toevoeging van chi lisalpeter bij de teelt van spinazie na te gaan, werd een proefveld van ruim 21/2 Are oppervlakte verdeeld in 2 evengroote perceelen, waarvan een perceel op de gewone wijze werd bemest en het andere, behalve de gewone bemesting nog 4 Kg. chilisalpeter ontving n.l. 2 Kg. op 20 Maart en een week later nog 2 Kg. Van laatstgenoemd perceel kon 18 April reeds 761/2 Kg. spinazie geoogst worden, die a 10 ets. de Kg. 7.65 opbracht. Den 20sten April werd van datzelfde per ceel nog 198 Kg. gesneden, die voor 17.6 verkocht werd. De totale opbrengst daarvan bedroeg dus 25.25. Het uitsluitend met stalmest bemeste perceel lever de voor het eerst zijn opbrengst op 24 April, dus eeni ge dagen later, hetgeen van veel invloed was op den prijs, die de spinazie opbracht. Er werd 171 Kg. ge sneden, waarvoor 9.5 werd bedongen. Het met chili salpeter overbemeste perceel gracht dus 15.75 meer op dan het niet overbemeste. De kosten der overbe mesting bedroegen 60 ct., zoodat dus de zuivere winst van dat perceel, dat ruim 1.25 Are groot was J 15.15 bedroeg of per H.A. pl. m. 1200." Zoo ja, begin ze hog vandaag te genezen voordat ge het slachtoffer wordt van asthma, bronchitis of long ontsteking. Moeder Seigel's Hoestbalsem, een heerlijk, verzachtend geneesmiddel, zal den prikkel van Uw hoest wegnemen, de ontstoken keelklieren verzachten. Probeert het nog heden! „Mijn man heeft gedurende drie jaren aan eene he vige borstziekte geleden, gepaard met hardnekkig hoesten, vooral des nachts en des morgens bij het op staan; bovendien had hij last van hevige benauwdhe den ten gevolge der slijmvorming op de borst, en of schoon wij alle mogelijke geneesmiddelen aanwendden, geen enkel heeft mijn man kunnen genezen, totdat toevallig mijn aandacht gevestigd werd op Moeder Beigei's Hoestbalsem, dat ik besloot ook nog maar eens te probeeren. T ot mijn onbeschrijfelijke vreugde en d mkbaarheid hebben eenige flacons van dit heilzaam middel mijn man volkomen genezen. De slijm welke vroeger zoo vast zat is thans losgekomen, hoesten doet hij bijna niet meer en hij gevoelt zich zoo opge wekt en prettig dat hij om zoo te zeggen een geheel ander mensch geworden is en dat alles heeft hij te dunken aan Moeder Seigel's Hoestbalsem." Aldus schrijft ons Mejuffrouw J. Derksen, Willemstraat 66, Arnhem in dato 28 December j. 1. Moeder Seigel's Hoestbalsem is verkrijgbaar by alle Apothekers en Drogisten a 1.50 per flacon of recht streeks van de eigenaren, A. J. White, Ltd., Damrak 28-30, Amsterdam .Toezending volgt franco na ont vangst van postwissel. Het Nut heeft aan hare talrijke instellingen ten bate van -de volksontwikkeling eene nieuwe instelling- toegevoegd, welke algemeene bekendheid verdient in alle deelen des lands. Zij heeft in 't leven geroepen het „Centraal Bureau van advies voor eigen studie." Het doel van dit Bureau is, als betrouwbaar tus- schenlichaam werkzaam te zijn tusschen hen die niet in de gelegenheid zijn, het vooi hen noodige ouder wijs op de gewone mondelinge wijze te ontvangen en daarom onderwijs per correspondentie wenschen in een of ander vak of taal, én de peisonen die aanbevelens waardig en bereid zijn, le dit onderwijs, desgevraagd, te geven; 2e omtrent de te gebruiken handboeken te adviseeren, en zoo de aanvragers te helpen, langs den kortsten en besten weg het voorgestelde doel te berei ken. De vestiging van dit Bureau is het gevolg van het onderzoek, dat vanwege de Maatschappij omtrent het Correspondentie-onderwijs is ingesteld en waarom trent het rapport in 1907 is verschenen. Het Bureau is samengesteld uit Dr. D. Bos, voorzit ter, J. Bruinwold Riedel, directeur-secretaris en de volgende leden, die zich bereid verklaard hebben, om trent de achter hunne namen genoemde vakken te ad viseeren. J. IJzerman, dir. H. S., Amsterdam (handelson derwijs, d. i. boekhouden, handelsrekenen, talen en handelscorrespondentie)E. Meyer, dir. O. H, S„ Arn hem (idem) Dr. A. Borgman, dir. van de school voor- handel en nijverheid, Enschedé (handelsonderwijs en industrie)G. Meyer, dir. Kweekschool, Amsterdam (lager onderwijs); L. C. T. Bigot, dir. Kweekschool, Arnhem (lager onderwijs)W. Kreukniet, accountant,' Rotterdam (boekhouden) B. J. Ouëndag, architect, Amsterdam (bouwkunde) II. J. C. Haver. Seer. Bond van Technici, Amsterdam (technische' vakken); Mr. L. A. Bybau, Delft (gemeente-administratie)A. E. Meyer, boekhouder »Twentsche Bankvereeniging, Am-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1909 | | pagina 9