DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Feuilleton. No. 68 Honderd en elfden Jaargang. 1909. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, /Wonderlijke nummers 3 Cents. DINSDAG Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. 23 MAART. Zooals ook wij vergeven BINNENIA N D. Telefoonnummer 3. Zijdie zich met I April op dit blad abonneeren, ont vangen de tot dien datum verschijnende nummers gratis en franco. De Uitgevers S. D P en S D A. P. Auto-ongeluk. Rolschaatsen. Een beleefde piccolo. KMAARS COURANT. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter algemeene kennis dat in het Ge meenteblad van Alkmaar, Ho. 298, is opgenomen het besluit van den Raad dier gemeente van 10 Februari. 1909, waarbij is vastgesteld eene VERORDENING TOT REGELING DER BE PERSONEEL VAN DEN HANDELSAVOND- LOONINGEN VAN HET ONDERWIJZEND CURSUS VOOR HANDELS- EN KANTOOR BEDIENDEN. Welke verordening, heden afgekondigd, gedurende drie maanden voor een ieder ter lezing is nedergelegd ter gemeentesecretarie en aldaar in afdruk tegen beta ling van 0.05 is verkrijgbaar gesteld. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. ALKMAAR, 23 Maart. Nog altijd is niet beslist over de vraag: oorlog of vrede? Zeer juist lijkt ons de toestand geteekend door de uitdrukking, dat de barometer van storm verander lijk aanwijst en dus de kans op goed weer verhoogd, is. Oostenrijk heeft Servië nog eenmaal tijd gegeven om na te denken en om er toe te besluiten, de vlag te strijken, terwijl Servië door de mogendheden zal wor den bewerkt. Maar men blijft in Servië toch ondanks alles op zijn qui vive. In de Servische Kamer is gis teren nog eens weer te verstaan gegeven, dat Servië voor den oorlog gereed moest zijn. Het Tageblatt spreekt van een „onmogelijken oor log." Het blad schrijft: Zal de arme Weensche waschvrouw spoedig bericht krijgen, dat haar Frans of haar Steven bij Belgrado op het veld van eer doodgeschoten is? Zal het oude Servische vrouwtje ronddolen en tusschen de lijken op de nauwelijks ontwaakte aarde om het spoor van haar eonig kind zoeken? De „realpolitici" die het leven van anderen gering achten, trekken voor zulke senti menteel; vragen hun schouders op en de journalistie ke kamermenschen zwetsen van hooge doeleinden en den nationalen drang tot zelfbehoud. Niets is dwazer dan de pose van een „krachtpatser," welke gepaard gaat met een zeer persoonlijken drang tot zelfbehoud. En niets is weerzinwekkender dan pochende woordhel den, die met een heroïsch gebaar de anderen in den strijd voeren. Kan deze oorlog, waarvan wij nu al maanden ach ieve en gehoord hebben, werkelijk ontbranden, is er een dringende noodzakelijkheid, om zooveel menschenle- vens te offeren, zooveel ongeluk uit te zaaien? Er be staat geen reden, er bestaat geen noodzakelijkheid, en alleen lichtzinnigheid, beuzelachtigheid en overmoedi- g ijdelheid kunnen dezen oorlog doen uitbreken. Reeds sedert de mogendheden en ook Rusland in Bel grado verklaard hebben, dat Servië op een schadeloos- ROMAN VAN W. HEIMBURG. Naar het Duitsch. 34) „Lieve Lotje!" verder zeide zij niets, en toen zag zij mij en zweeg; en ook het kindje zweeg. Ik stond on bewegelijk tegenover haar; 'twas of ik met lamheid geslagen was. Zij was nog steeds schoon evenals een jaar geleden en toch zoo geheel anders, al het Kinder lijke van toen was verdwenen. Een vrouw was zij ge worden, gebogen door 's levens leed, geschokt tot in de diepste diepte der ziel; zij durfde de oogen niet tot mij op te heffen. De trek om haar mond alleen reeds ontroerde mij innig; ik kon de tranen niet inhouden. „Johanna," riep ik en stak haar de handen toe, maar zij vluchtte niet in mijn armen zooals zij dat vroeger deed. Zij sloeg de oogen onder de lange wimpers lang zaam en schuw op, en een wanhopige uitdrukking ver toonde zich op haar lieve gezicht. „Ach Johanna, ken je mij dan niet?" „Jawel tante, maar u wilt mij van hem scheiden!" „Johanna, heb je mij dan niet meer lief? Verheug je je niet op het vooruitzicht met mij te gaan wonen? Vroeger was er niets dat je liever wou." Zij zag mij zoo vreemd aan en schudde het hoofd. ,,-N een, ik verheug er mij niet op, hoe zou ik mij nu op iets kunnen verheugen." „Juffrouw Maaszen, laat haar nu maar," zeide Lotte Breiter, „kom juffrouw Johanna, kom hier wat bij 'de kachel zitten, u heeft het zoo koud." Zij geleidde het arme schepseltje naar den grooten leuningstoel en daar bleef Johanna zitten, nadat Lotte haar mantel en hoed had afgedaan, en keek met gevouwen handen en droevig gelaat naar het kindje, dat daar zoo lekker lag te drinken. stelling in land niet rekenen kan en niet rekenen moet, ontbreekt in dezen geheelen strijd het fundament, en alles is thans slechts een strijd om woorden, om forma liteiten en grappenmakerijen. Sedert de zoo niet formeele dan toch feitelijke uitschakeling van de landkwestie is steeds betoogd, dat de mogendheden, gemeenschappelijk met Oostenrijk, nu eindelijk bet program voor een conferentie moesten vaststellen, want alleen daardoor kan men klaarheid krijgen en daardoor zekerheid. Men moest vaststellen, dat de annexatie van Bosnië op die conferentie alleen nog maar bekrachtigd, niet besproken zou worden en moest de kwesties van internationaal karakter, die op de conferentie thuis behooren, scheiden van de zuiver Oostenrijksch-Servische handelskwesties. Nu eerst, een weinig laat, hebben de mogendheden zich ingespannen voor zulk een program en tegelijkertijd manen zij de Servische regeering zich neer te leggen bij een voldon gen feit. Deze taak gaat zelfs de krachten en be kwaamheden van de diplomaten, die thans in Europa aan het werk zijn, te boven. Zij moet en zal gelukken, als Rusland geen spaak in het wiel steekt en ale Oos tenrijk die taak niet bemoeielijkt. De Russische minis ter Iwolski wilde een bespreking van de annexatiemaar sedert Frankrijk en Engeland zich verklaard hebben vóór bekrachtiging is hij van meening veranderd. Mis schien zag hij zich zelf reeds op den rechtersstoel rich tend over den armen zondaar, den Oostenrijkschen minister van buitenlandsche zaken Aehrenthal, maar hij heeft ingezien dat hij zich op deze wijze in een ge vaarlijk avontuurtje stortte. Maar als Rusland en Servië toegeven, welke reden heeft Oostenrijk dan nog voor een oorlog? Men wil in Weenen niet alleen, dat Servië de bewapening staakt, maar ook „waarborgen tegen een guerilla." Hoe men zich die waarborgen denkt is niet duidelijk; men moet bovendien wel bedenken, dat in geheel Europa het bestaan van een Weensche oorlogspartij vermoed wordt, en dat men tot het doen van een stap, die tot verzoening kan leiden, bereid moet zijn. Om het nog eens te zeggen: in dezen strijd zonder fundament, in dezen strijd om diplomatieke macht en aanzien, ligt niets, dat niet met eenigen goeden wil te regelen zou zijn, wat tot een oorlog aanleiding mag geven, dat hen, die dezen willen uitlokken, tót een verontschuldiging kan dienen. Het Berlijnsche mi nisterie van buitenlandsche zaken heeft wel verleden week gelijktijdig met zwartgallige berichten de mede- deeling verspreid, dat de oorlog, zoo die uitbreekt, tot Servië en het Donaurijk beperkt zou blijven, maar Ber lijn heeft zich in den laatsten tijd nog al eens vergist. Het geloofde niet aan een oorlog tusschen Japan en Rusland, niet aan een Engelsch-Fransche noch aan een Engelsch-Russische overeenkomst; het heeft den loop der Marokkaansche kwestie niet voorzien, noch de Turksche omwenteling, noch de inlijving van Bosnië. Men kan dus op het Duitsche ministerie van buiten landsche zaken niet al te vast bouwen. Maar zelfs een kleine, beperkte oorlog, moet een grond hebben en het Europa van thans is tenslotte geen boerendanshuis Ik had niet gedacht dat het verdriet van gisteren door een nog grooter verdriet overtroffen kon worden; ik was verslagen toen ik de kamer uitging om mevrouw Brinkmann te ontmoeten. De oude Friedrich kwam mij op het portaal tegen en vroeg of hij wel even naar binnen mocht gaan om den kleinen jongeheer te zien. Ik liet hem gaan. Mevrouw Brinkmann zat uitgeput in de kamer van Caroline; zoodra zij mij zag binnen komen barstte zij in tranen uit. „Precies als haar moeder; precies als haar moeder! Ze moet hier vandaan, zoo gauw mogelijk!" snikte zij. „Zou zij dat willen?" „Zij heeft geen wil meer, zij heeft zelfs geen juist begrip meer van de dingen, zij begrijpt niet hoe deze houding haar compromitteert; zij bekommert zich haast niet om George, die op den rand van het graf ligt, al haar gedachten bepalen zich enkel en alleen bij het kindW ij hebben met haar geredeneerd, haar van alle kanten de zaak laten bekijken, zij geeft geen sylla be antwoord, zij denkt en zegt niets anders dan dit: ,het is mij alles onverschillig behalve dat eene." „Sedert wanneer is dat zoo'^' „Brinkmann gelooft sedert den dag toen Caroline op haar bekende, eigenaardige manier heeft gezegd: „Ziezoo, nu moet er een eind aan komen, wij gaan naar huis en jij gaat naar Dresden". Je weet, Anna, dat alles zoo bepaald was. Van het oogenblik af aan dat ge met u allen per sneltrein te Bordighera aan- kwaamt, begon het eerste gedeelte van het comedie- spel toen dat afgeloopen en het tweede bedrijf begon, heeft Caroline plotseling de moederlijke rechten over genomen. Tot dat oogenblik toe moet Johanna heel verstandig geweest zijn. Maar toen was alles voorbij!" Daar weerklonk de gong door het stille huis, luid en brutaal alsof er geen zieke in huis was. Wij keken elkaar aan; dacht er dan nog iemand vandaag aan eten? Maar Friedrich stak het hoofd de kamerdeur binnen en zeide: „Mevrouw laat zeggen dat het eten op tafel staat." Ij gaven zeer verbaasd gehoor aan deze uitnoodi- ging en mevrouw Brinkmann zeide zuchtend: „Zij heeft gelijk; de lamp moet olie hebben als zij branden waar men ook zonder reden vecht. Wat zou men aan de oude Weensche waschvrouw willen zeggen, als zij vroeg, waarvoor haar lieve zoon in den dood gezonden waA' Zelfs de handigste patriotische frazenmakers zoiMen geen antwoord weten op de vraag van een moe der. „Moest dat zoo zijn waarom?" Opleiding officiersrang. Het afdeelingsouderzoek in de Tweede Kamer gaf aanleiding tot de volgende beschouwingen. Het voornemen tot opheffing der Cadettenschool werd, in beginsel, algemeen toegejuicht; men stemde overeen in de meening dat deze inrichting hoe eer hoe beter behoort-te verdwijnen. Bovendien werd van ver schillende zijden gewezen op de belangrijke besparing die met de opheffing der Cadettenschool gepaard zou de gaan. Verscheidene leden waren teleurgesteld, dat de Mi nister niet reeds dadelijk tot de opheffing der school wenscht over te gaan. Van het voorgestelde wetsont werp verwachtte men grooter toeloop naar de Kon. Mil. Academie. En mocht er nu toch een tekort aan cadetten blijven bestaan, dan meenden sommige leden dat beurzen beschikbaar moesten worden gesteld voor jongelui, woonachtig op plaatsen waar geen H. B. S. met 5-jarigen cursus zijn, die na afgelegd eindexamen aan de Academie voor officier wenschen opgeleid te worden. Financieel zal zulk een maatregel onbeteeke- nend zijn in vergelijking met de hooge kosten der Ca dettenschool. Het denkbeeld werd ook geopperd de Cadettenschool, bij wijze van proef, een paar jaren te sluiten, om eens te zien of zij geheel kan worden ge mist. Door verschillende leden werd betoogd, dat de eischen voor de officiers-opleiding hier te lande zoowel wat betreft de toelating tot de Kon. Mil. Academie als het leerplan aan die inrichting, in wetenschappelijk op zicht te hoog zijn opgevoerd. De opleiding aan de Academie kan voorts, meende men, veilig tot twee jaren worden ingekrompen. Door de verkorting der opleiding aan de Academie, waarvan het gevolg zoude zijn, dat men voortaan weer op 19 of 20-jarigen leeftijd officier zou kunnen zijn zou, meende men, de militaire loopbaan aantrekkelij ker worden gemaakt, en dus ook de toeloop worden bevorderd. Verscheidene leden zouden hebben gewenscht, dat in den bovenomschreven geest een reorganisatie van de opleiding ware voorgesteld. Zij vreesden dat nu een dergelijke herziening lang op zich zou laten wach ten. Er werd op gewezen dat bij zulk eene herziening ook de vraag omtrent de wensehelijkheid van het voortbestaan van den Hoofdcursus nader zou moeten worden overwogen. Sommige leden meenden dat de Hoofdcursus en Kon. Mil. Acad, niet naast elkaar behoorden te staan. Anderen stemden met deze opvatting niet in. Overigens werd er van meer dan eene zijde op gewe zen dat de onvoldoende toeloop naar de officierscar rière gezocht moet worden in de onbevredigende voor uitzichten in dezen loopbaan. Betere promotie-kansen worden noodig geacht. Bewegingsspelen Het hoofdbestuur van het Nederlandsch Onderwij zers-Genootschap verzond een adres aan den minister van binnenlandsche zaken, waarin het zegt met waar deering kennis genomen te hebben van de pogingen, die met steun van de overheid in onderscheiden deelen wil." „Laten wij Johanna eerst gaan halen", zeide ik en toen ik haar in de kinderkamer een arm gaf, stond zij langzaam op en volgde ons. Caroline wachtte ons reeds met den predikant in de eetkamer. Zij had een erge kleur, niet van het schreien, maar alleen door opge wondenheid. De eene pleegzuster stond zachtjes voor liet raam te praten met dokter Zenker en toen wij kwamen, gingen wij allen aan tafel. De predikant en de dokter begonnen een gesprek over het ongeluk; Zenker vertelde hoe baron von Breitenfeld den onge lukkige gevonden had en Caroline bediende intusschen de soep alsof er niets gebeurd was. Het diner was spoedig afgeloopen; de Brinkmann's wilden graag naar huis en de dames zouden wat gaan liggen na de lange reis. Ten minste dat stelde de dok ter voor. Om vier uur moest de professor weer afge haald worden en de zieke moest gedurende de afwezig heid van den dokter vooral stilte hebben. „U zult een zware taak hebben, mevrouw, maar juffrouw Johanna zal u zeker gaarne een handje helpen, niet waar?" zoo wendde hij zich tot het jonge meisje. Het was alsof een levenwekkende vonk Johanna ge troffen had, met zulk een inspanning vestigde zij de oogen op haar zuster. „Johanna? zei Caroline langzaam, „ach neen, Jo hanna gaat met juffrouw Maaszen naar Dresden; er is hier werkelijk drukte genoeg en Johanna kan toch niet in het huishouden meedoen, zij heéTt bloedar moede, dokter. De reis is haar lang niet goed beko men en eerlijk gezegd, ik wou eigenlijk maar graag dat u gauw ging vertrekken, juffrouw Maaszen. mor gen of overmorgen bijvoorbeeld Het klinkt misschien niet heel beleefd, maar o, ik kan zoo naar rust ver langen." „Dat begrijp ik best, mevrouw Rhoden, maar ik dacht dat juffrouw Johanna zich als tante wel eenigs- zins nuttig kon maken. Zieken verplegen, voor het kind zorgen en het huishouden doen is te veel vooi één persoon." „O zeide Caroline en zij vouwde onder het spreken met pijnlijke nauwkeurigheid haar servet op, „de klei- van het land door verschillende vereenigingen en per sonen zijn aangewend om meer belangstelling te wek ken voor en meer bekendheid te geven aan de bewe gingsspelen. Het hoofdbestuur heeft gemeend uit de in de Twee de Kamer gehouden besprekingen te mogen afleiden, dat dc minister bereid zou zijn, de oprichting te bevor deren van cursussen, om de onderwijzers bekend te ma ken met de paedagogische en hygiënische waarde en met de practische uitvoering dezer bewegingsspelen. Het wil gaarne door het organiseeren van dergelijke cursussen middellijk medewerken aan de lichamelijke opvoeding der jeugd en daardoor tevens aan de ver- hooging van de kracht en de gezondheid van het Ne- derlandsche volk. Verzocht wordt aan adressant voor 1910 eene subsi die te verleenen van 1000, met het doel als proef in den loop van dat jaar een viertal cursussen te organi seeren op plaatsen, onder goedkeuring van den minis ter te bepalen. Naar het H b 1 d. verneemt zullen de afdeelingen, die Zondag op het congres der S. D. P. ter bespteking van de voorstellen van het Internationaal Bureau, te gen de motie-Rotterdam hebben gestemd, vergaderin gen houden om haar houding nader te bepalen. De minderheid gevoelt zich n.l. door het afbreken der onderhandlingen met het internationaal bureau bezwaard en meent daarvan in de verdere actie der nieuwe partij nadeel te zullen ondervinden. Men is er ook in de kringen der Marxisten niet ge rust op, wat dr. Gorter en mr. Mendels thans zullen doen. Uit een en ander blijkt, dat het ook in den boezem der nieuwe partij, na het gebeurde der laatste dagen, geen pais en vrêe meer is. GEMENGD NIEUWS. Zondagmiddag reed door een defect aan de stuurin richting de automobiel van den heer Hofstede Crull te Hengelo op de Bornsche straat met zoo'n vaart te gen een boom, dat een ijzeren stang aan den voorkant zoo ver in den boom drong, dat een groote vracht-auto moest komen om de defecte los te trekken, daar dit voor paarden onmogelijk was. Van de inzittenden, de eigenaar en de chauffeur, liep eerstgenoemde door het breken der ruiten verschillende snijwonden aan hoofd en hals op; dechauffeur kreeg een beenwond. Van de auto was het heele voorgedeelte gespleten of verbo gen, terwijl de meeste ruiten braken. Te Maastricht is in navolging van Rotterdam een rolschaatsenclub opgericht, die reeds vele leden telt. Om nu te laten zien, wat er op dat gebied kan verricht worden, werd Zondagmiddag in het Staargebouw een openbare uitvoering gegeven door 15 heeren en dames kunstrijders en -rijdsters uit Luik, als de besten der stad bekend. Het volgende is in een koffiehuis te Groningen aan een plaatselijk hoogleeraar dezer dagen overkomen. De professor, aan de leestafel gezeten, vraagt den piccolo: „Ligt hier ook de Meijers Lexikon?" Piccollo gaat op onderzoek uit en keert terug: Nee, meneer de professor, dat is hier niet. Maar wat wenscht u te weten?" ne heeft een uitmuntende zorg in Lotte Breiter, mijn man heeft twee verpleegsters en in de huiselijke bezigheden kan eigenlijk niemand mij helpen. Willen wij nu maar opstaan?" Zij voegde de daad bij het woord, bedankte den pre dikant en zijn vrouw beleefd en stijf voor hetgeen zij voor haar gedaan hadden, wendde zich weder tot den dokter, maar voor Johanna had zij geen woord of blik over; het arme kind, uit behoefte aan steun, had nu mijn arm gevat. Dominé Brinkmann kwam naar ons toe. „Meed ge houden, kind; neem je moeilijk lot moedig op de schouders en ga zoo spoedig mogelijk hier vandaan", zeide hij fluisterend. „Je geeft niets dan ergernis als je hier blijft; ga heen en wees dankbaar aau je zuster, die je schuld voor de wereld verborgen houdt, vol trouw en zelfopoffering. Je weet wat je mij beloofd hebt, niet waar?" Johanna kuste de hand van den ouden man en ook die van zijn vrouw, en sloeg de hand aan haar voor hoofd alsof zij duizelig was. Wij gingen naar boven en ik kreeg gelukkig gedaan dat zij naar bed giug. „Geef mij mijn poeders even aan, tante", vroeg zij, „de dokter heeft ze mij gegeven als slaapmiddel. Ik moet ophouden met denken, het is alles te verschrik kelijk!" En bijna toornig greep zij naar de poeders en een lepeltje. Zij sprak nog fluisterend onder het inslapen; ik bleef aan haar bed zitten en hield haar gloeiende hand vast; alles was doodstil om ons heen; de regen alleen kletterde tegen de ramen en ruischte in de boomen en nu en dan hoorde ik iemand zachtjes over het portaal sluipen en stil een deur open en dicht doen. Toen Johanna vast sliep, ging ik naar Caroline. Zij zat met den rentmeester op haar kamer, had een vuur- roode klem- en vroeg of ik later terug wou komen om met haar af te rekenen. Buiten de kamer kwam ik von Breitenfeld tegen. „Hoe staat het hier?" Is de professor er al?" (Wordt vtuvolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1909 | | pagina 1