DAGBLAD VOOR ALKMAAR i 4 OMSTREKEN.
No 82
Honderd
en elfden jaargang
1909.
DONDERDAG
8 APRIL
Gemeenteraad van Alkmaar.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,—
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën:
regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
lette; aar plaatsruimte.
Br n franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
'U RMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
VERGADERING van den
op Woensdag 7 April 1909, 's nam. 1 uur.
PM Persoonlijk feit.
2 Gemeente-controleur.
3. Benoeming van een lid van het college van
curatoren van het Gymnasium.
4. Het makenüjvan een riool door het Jaagpad.
6. Verbouwing van de Meisjesschool.
Voorzitter: de heer G. RIPPING, burgemeester.
Secretaris de heer O. D. DONATH.
Tegenwoordig alle leden.
De notulen der vorige vergadering worden onveran
derd vastgesteld.
De heer Boelmans ter Spill vraagt en
verkrijgt het woord voor een persoonlijk feit, naar aan
leiding van een beschuldiging in de vorige vergadering
door den heer Mr. Dorbeck geuit.
In de vorige vergadering, aldus de spreker, heeft de
heer Dorbeck een beschuldiging geuit aan het adres
van een lid van dit college; hij heeft geen naam ge
noemd en ook niet aangegeven welk college hij bedoel
de, het college van het dagelijksch bestuur dan wel
den gemeenteraad. De woorden door hem gesproken
in de besloten zitting zouden verdraaid zijn overge
bracht aan het publiek, 't Is u bekend, mijnheer de
voorzitter, dat de heer Dorbeck geen naam heeft ge
noemd, niet gezegd heeft wien hij bedoelde. Na be
spreking ben ik vrij stellig overtuigd, dat ik dat lid
ben, dat de heer Dorbeck mij heeft bedoeld. Als dat
inderdaad zoo is, dan wil ik ten aanzien van deze be
schuldiging even het volgende mededeelen.
Op het oogenblik, dat bij mij het vermoeden vasten
vorm had aangenomen, dat ik werd bedoeld, heb ik een
brief tot het college van curatoren gericht, waarin door
mij werd verzocht een vergadering te beleggen en mij
claarin toetelaten, opdat ik in presentie van den heer
Dorbeck, die lid is van het college van curatoren, zou
kunnen herhalen wat ik den voorzitter heb gezegd van
hetgeen de heer Dorbeck had medegedeeld, opdat de
heer Dorbeck in de gelegenheid was te zeggen, wat ik
onjuist had weergegeven.
Het antwoord, mijnheer de voorzitter luidde, dat het
college van curatoren direct bereid was mij toe te la
ten in een vergadering, welke belegd zou worden, maar
dat de heer Dorbeck daarin niet wilde verschijnen.
Ik meen voorloopig het hierbij te kunnen laten, doch
IT hiervan kennis te moeten geven, om die beschuldi
ging na deze mededeeling op haar juiste waarde te
doen schatten.
De hr. Dorbeck vraagt vergunning een enkel woord
te mogen zeggen over de zaak die de wethouder Boel
mans ter Spill ter tafel heeft gebracht, maar die eigen
lijk absoluut niet aan de orde is.
Ik, zegt spreker, ik zou het wel zoo ridderlijk en wel
zoo fatsoenlijk hebben gevonden, indien de heer Boel
mans ter Spill mij te voren op de hoogte had gesteld
van het voornemen, dat hem bezielde, omdat ik mij dan
daarop had kunnen prepareeren en officiëele beschei
den had kunnen meebrengen, met behulp waarvan ik in
drie a vier minuten tijd den Raad aannemelijk zou
kunnen maken, dat de beschuldiging inderdaad niet
ongegrond is.
Op dit oogenblik ben ik daartoe helaas niet bij
machte, want ik heb niet bij me de stukken, die on
middellijk de onjuistheid zouden aantoonen van de woor
den die in de vergadering van curatoren zijn overge
bracht als door mij gesproken in de geheime zitting,
en ik kan thans geen voorlezing geven van een langen
gemotiveerden brief, waarbij ik aan het college van cu
ratoren verklaard heb, waarom ik wel een vergadering
van dat college wil bijwonen, maar waarom ik daar
niet wensch te ontmoeten den heer Boelmans ter Spill.
Ik kan daarom op 't oogenblik niet alles in den juisten
redactievorm weergeven. Ik behoud me dan ook, even
wel direct een krachtig protest uitend tegen het bene
men van den wethouder Boelmans ter Spill, wiens
houding in deze zaak overigens kant noch wal raakt,
voor, in de volgende vergadering een gepreciseerd ant
woord te geven.
De heer Boelmans ter Spill merkt op
dat de vorige spreker gelijk heeft, wanneer hij zegt,
dat deze zaak eigenlijk hier niet aan de orde is, hier
niet thuis behoort. Maar ook de beschuldiging was
hier niet thuis. De vorige spreker meende dat ik hem
vooraf had moeten waarschuwen.
Hij had echter in de vorige vergadering den moed
tegen mij een beschuldiging te uiten die kant noch wal
raakt en die hier niet te pas kwam. Als hij nu hier
rnet bescheiden komt, dan kan hier toch niet worden
uitgemaakt of die beschuldiging a\ of niet juist was
Ik verzocht het college van curatoren mij in staat te
stellen te herhalen wat ik den president curator had
gezegd, in tegenwoordigheid van den heer Dorbeck,
omdat alleen die beide heeren kunnen beslissen wat ik
verkeerd heb ovefgebracht. Hier kan dat niet uitge
maakt worden en ik ben niet van plan hier er nog meer
over te zeggen, ook al komt de heer Dorbeck met nog
zooveel stukken.
De heer Dorbeck: Indien de heer Boelmans ter
Spill, weth., termen vindt om van 't gesprokene in ge
heime vergad., in een vergad. met gesloten deuren,
mededeelingen te doen aan den president-curator, dan
was het wellicht juister geweest als hij dat toen' reeds
in mijn tegenwoordigheid had gedaan. Dan had door
mij geconstateerd kunnen worden of mijn woorden
juist waren weergegeven, of en in hoeverre het misver
stand met mr. Van der Hoeven het gevolg is van ver
keerd overbrengen van mijn woorden.
De heer Boelmans ter Spill heeft gezegd, dat de
zaak hier in den Baad niet thuis behoort. Zelf is hij
toch eigenlijk van een ander gevoelen, immers hij
brengt hier de zaak ter sprake. I)at had hij echter niet
nu moeten doen, maar reeds in de vorige vergadering
toen ik de inderdaad tot hem gerichte beschuldiging
uitsprak. Toen heeft hij haar stilzwijgend aangehoord,
geen antwoord gegeven, geen enkel protest aangetee
kend en ik heb gedacht, dat de heer Boelmans ter Spill
niet kon logenstraffen de juistheid van hetgeen ik toen
heb gezegd. Het komt er nu op aan uit te maken of
ik met juistheid in dezen raad heb gesproken en wan
neer ik u voorlees een brief, dien ik van mr. Van der
Hoeven heb ontvangen dan kan de Baad zelf uitma
ken of de woorden, overgebracht door den heer ter
Spill, in de geheime zitting door mij zijn gesproken.
Ik twijfel er niet aan, of alle zestien leden van den.
jemeenteraad van Alkmaar zullen uitmaken, dat de
woorden, in dien brief voorkomende, niet de woorden
zijn, destijds in de geheime zitting door mij gebezigd.
Ik behoudt me dan ook het recht voor, in een ande
re vergadering mij te rechtvaardigen tegenover den
heer ter Spill, tegenover den gemeenteraad.
Het incident wordt hierna gesloten.
Aan de vergadering wordt medegedeeld:
a. dat is ingekomen: het Proces-verbaal van verifi
catie der gemeentekas op 24 Maart 1.1.;
Voor kennisgeving aangenomen.
b. alsvoren, een adres, den 26 Maart 1.1. ontvangen
van de Commissie welke zich belast met het organi-
seeren van feestelijkheden bij gelegenheid der geboor
te van een Oranjetelg, houdende het verzoek om eene
subsidie uit de gemeentekas van 500.
Hierbij wordt tevens behandeld het adres van 65 in
gezetenen met het verzoek op de aanvraag van de com
missie afwijzend te beschikken.
De voorzitter zegt, dat B. en W. geen schriftelijk
preadvies hebben uitgebracht op het adres der com
missie, doch dat B. en W. bij dit adres mondeling
wenschen te adviseeren om het verzoek toe te staan,
en dus 500 subsidie te geven.
De heer Uitenbosch- ziet niet in, waarom ook
op dit adres niet ook een schriftelijk advies zou wor
den afgewacht van B. en W.
De V oorzitter acht in het algemeen ge-
wenscht, dat op adressen het schriftelijk advies van B.
en W. wordt gevraagd, doch waar de blijde gebeurte
nis binnen de 14 dagen zal plaats hebben, zal een uit
stel geen raison hebben. Bovendien, elk lid
van den raad weet wel, hoe hij zal stemmen over dit
verzoek.
De heer Uitenbosch wenscht dan in ieder ge-
val zijn stem tegen te motiveeren.
Hij acht wat men een blijde gebeurtenis noemt,
slechts een blijde gebeurtenis voor een deel der bevol
king, schoon hij het toejuicht, dat een vrouw, die ge
trouwd is, moeder hoopt te worden.
Voorts keurt spreker het af, dat men: als bij
alle Oranjefeesten begint met de kinderen; die wor
den er voorgespannen, 500 is er opgehaald bij de
burgerij, dat is zeker niet veel, laten echter zij, die een
dergelijk feest op touw zetten, dan ook het geld er voor
over hebben, 't Heele feest is echter een reclamema
kerij voor zekere personen.
De heer F o r t u i n interrompeert den spreker en
zegt, dat zoo iets van den heer Uitenbosch was te ver
wachten.
De voorzitter verzoekt den heer Fortuin te
wachten tot de heer Uitenbosch is uitgesproken.
De heer Uitenbosch voortgaande zegt, dat het
de middenstand is, die het feest op touw zet, om recla
me te maken. Dat zal de heer Fortuin niet kunnen
ontkennen. Spreker weet wel, hoe de stemming in den
raad is. Hij wijst er echter op, dat bij deze feesten de
genen, die het feest willen vieren, zelf het geld bijeen
moeten brengen. Doch de sympathie lijkt wel niet
groot, adres aan de Langestraat. Daarom wil men de
gemeentekas aanspreken. Daartoe kan spreker niet
medewerken. Hij herinnert er voorts aan, wat vaak
bij dergelijke feesten geschiedt, hoe andersdenkenden
soms worden bejegend, en hij denkt dat er nu ook wel
weer veel Oranjebitter zal worden gebruikt. Men moet
niet vergeten dat er dezen winter, toen er nijpend ge
brek heerschte, tevergeefs gewacht is op voorstellen
van B. en W. tot leniging van den nood.
Laat men, zegt spreker, feest vieren op eigen kosten.
De arbeiders vragen voor hun internationaal feest ook
geen subsidie.
Tenslotte wijst spreker er nogmaals op, dat het weer
een feest is, zooals er telkens door onzen middenstand
voornamelijk, worden op touw gezet. Dergelijke fees
ten behooren bij de politiek van den middenstand.
Om al deze redenen kan spr. niet medewerken om
dit bedrag te voteeren, temeer niet waar, zooal3 in het
adres terecht wordt opgemerkt, bij de behandeling der
begrooting zoo op allerlei zaken was beknibbeld.
Dat op dit adres niet van advies kan worden gediend
omdat het dan te laat zou zijn 't gaat gewoonlijk
zoo met, zaken als deze stemt spreker nog niet zoo
grif toe; de voorzitter is er ook nog niet zeker van, dat
het dan te laat is't zou nog wel kunnen, dat wat men
als blijde gebeurtenis verwacht, geen reden kon geven
om feest te vieren. Daarom zou het preadvies zeer
goed kunnen worden afgewacht. Spreker geeft den
Raad echter in overweging dergelijke gebeurtenissen
niet met geld te steunen.
De heer de Wit meent, dat door den voorzitter
terecht is opgemerkt, dat ieder lid wel weet hoe hij zal
stemmen en dat geen enkel spreker in staat zal zijn
wijziging te brengen in de meeningen, die de leden
met betrekking tot deze zaak hebben.
Spreker stelt een motie van orde voor, om de discus
sie te sluiten.
Deze motie wordt met op een na algemeene stemmen
aangenomen, waarna conform het advies van B. en W.
het verzoek wordt toegstaan. (Applaus.)
c. alsvoren, een schrijven d.d. 24 Maart 1.1. no. 51
van de Gedeputeerde Staten, ten geleide van het goed
gekeurde suppletoir kohier van de belasting op de ge
bouwde eigendommen, dienst 1908;
Voor kennisgeving aangenomen.
d. alsvoren, een schrijven d.d. 29 Maart 1.1. van
mej. D. M. Manheim, houdende verzoek om ontslag als
stads-vroedvrouw alhier;
Eervol verleend met ingang van 1 Juli a.s.
De voorzitter constateert met genoegen dat mej
Manheim, hoewel zij niet lang in de gemeente is ge
weest, hare betrekking zoo naar genoegen heeft waar
genomen.
e. alsvoren, een schrijven d.d. 29 Maart 1.1. van den
heer B. Veltman te Heiloo, houdende bericht, dat hij
den 1 April 1909 zijne betrekking van leeraar in de ge
schiedenis aan de Gem. Normaallessen zal aanvaarden;
Voor kennisgeving aangenomen.
f. alsvoren, een schrijven d.d. 31 Maart 1.1. no. 67
van de Gedeputeerde Staten, houdende bericht, dat
's raadsbesluit van 17 Maart 1.1. no. 7, tot overneming
van een strookje grond van J. G. Schaaf Jz., is goed
gekeurd
Alsvoren.
g. alsvoren, een adres d.d. 5 April 1.1. van den Ker-
keraad der Ned. Herv. gemeente, houdende het verzoek
om niet in te gaan op het voorstel van B. en W. inzake
weezenverpleging.
Te behandelen bij het desbetreffende punt der agen
da.
B. en W. bevelen ter vervulling van de betrekking
van gemeentecontróleur aan de heeren:
1. K. J. Maris, adjunct-commies (afd. belastingen)
ter secretarie van Groningen.
2. C. Alberti, controleur der gemeentebelastingen te
Zutphen.
3. A. J. P. Spiesz, rijksklerk 2e klasse ter Directie
van de directe belastingen te Amsterdam, tijdelijk
ambtenaar ter secretarie aldaar.
Deze benoeming werd in de vorige vergadering aan
gehouden.
De heer de Lange zou alvorens tot deze benoe
ming wordt overgegaan gaarne nog enkele inlichtin
gen vragen in geheime zitting.
De Voorzitter heeft daar geen bezwaren te-
gen.
De heer D o r b ec k zou vooraf willen weten, of
den leden geheimhouding zal worden opgelegd met be
trekking tot hetgeen in die zitting zal worden bespro
ken, gezien de antecedenten van de geheime vergade
ring, waarin de kwestie van het gymnasium werd be
sproken, acht hij het gewenseht dat men dat weet.
De voorzitter: „Dat is aan mijn adres. Spr. wil
gaarne meedeelen, wat zyne meening is geweest om
trent die vorige vergadering. In die vergadering wa
ren tegenwoordig de heeren Dorbeck en Ier Spill, die
beiden curatoren waren. Waar er over curatoren werd
gesproken meende spr., dat deze alle recht hadden te
weten, wat er was gezegd. De geheimhouding was
meent spr. alleen zoo op te vatten, dat wat er bespro
ken werd niet voor publiciteit bestemd was.
De heer Dorbeck meent, dat dat niets aan de
zaak afdoet. Hij vindt het ook wel wat vreemd dat
de voorzitter thans achteraf met die mededeeling
komt.
De voorzitter wijst er op, dat hij deze opvat
ting omtrent de bedoelde geheime vergadering hier
heeft kenbaar gemaakt. Spr. meende, dat de heeren
Dorbeck en Ter Spill gelegenheid moesten hebben aan
curatoren mededeeling te doen van het gesprokene.
Spreker vond dan ook geen reden geheimhouding op te
leggen en er aan te twijfelen dat deze opvatting ook
die van de andere leden was.
De heer Dorbeck: Ik wel. Spr. herinnert er
voorts aan, dat nadat de raad uiteen was gegaan, de
heer Van den Bosch den voorzitter heeft gevraagd als
nog geheimhouding op te leggen. Toen heeft de voor
zitter zijn meening gezegd. Spr. wil aannemen, dat
de voorzitter in den raad daarvan ook mededeeling
heeft gedaan, maar voor hem is deze opvatting nieuw.
De voorzitter zegt, dat men zich zal herinne
ren, dat hij in de vorige vergadering zijne opvatting
heeft kenbaar gemaakt.
Andere leden stemmen dat toe.
De heer Dorbeck wil dan wel erkennen, dat
het zoo is, doch dan is die mededeeling toch pas veel
later gekomen; het ware beter geweest, wanneer de
voorzitter daarmee vroeger was geweest.
De voorzitter vindt, dat de heer Dorbeck
thans aan het napleiten is, wat misschien tot zijn vak
behoort. Spr. acht het niet wenschelijk daar nog ver
der op door te gaan. Dat hij die mededeeling niet
heeft gedaan in de geheime zitting zelve, moet men
hem niet kwalijk nemen. In die zitting is veel ge
sproken, de hoofden waren verhit toen men uiteenging.
De heer Dorbeck wil niets kwalijk nemen. Hij
herinnert er echter aan, dat destijds door den heer
Uitenbosch was gevraagd een geheime zitting en nu
heeft spr. het altijd zoo beschouwd, dat, wanneer de
raad in comité overgaat, niemand het recht heeft,
zelfs al heeft de raad het niet uitdrukkelijk zoo beslist,
uit- die zitting iets aan derden over te brengen. Deze
opvatting lie^ft hier trouwens altijd gegolden. Daartoe
doet spr. een beroep op den raad. Hij herinnert er
aan,Tlat door den heer Fortuin ook al eens is geklaagd
over het feit, dat uit een geheime zitting iets bekend
was geworden, en dat toen allen zeidenhoe is het
mogelijk, dat zulks is gedaan. Dit is een bewijs te
meer, dat het geen usance was mededeelingen te doen
uit een geheime zitting. Indien men daarvan meende
te.moeten afwijken, dan was het wenschelijk geweest,
van te voren daarop te attendeeren. Waar hier dus
omtrent geheime zittingen thans verschil van meening
bestaat, daar heeft het publiek recht te weten, of het
geen in geheime vergadering wordt gesproken, zal zijn
geheim. Spr. wil klaarheid in dezen en vandaar zijn
vraag.
De heer van den Bosch verklaart ook oor
spronkelijk van meening te zijn geweest, dat al wordt
het niet gevraagd, men uit een geheime zitting niet
mag spreken. Hij was van plan dezelfde vraag te doen
als de heer Dorbeck. Uit de gemeentewet is hem ech
ter gebleken, dat feitelijk voor iedere geheime zitting
afzonderlijk tot al- of met-geheimhouding moet worden
besloten. Dat is rationeel, doch dat kan men niet
vooraf doen, dat moet uit de geheime zitting zelve blij
ken.
De heer Boelmans ter Spill meent, da*
het verschil tusschen een besloten zitting en een ge
heime vergadering niet in het oog wordt gehouden.
Een besloten zitting is er een, waarin niemand dan
de leden wordt toegelaten, meer niet. Verder is spr.
het eens, dat men niet vooruit bepalen kan, of geheim
houding moet worden opgelegd; de gemeentewet zegt
ook uitdrukkelijk, dat in een besloten zitting geheim
houding kan worden opgelegd.
De heer Pot zou het wenschelijk achten, als de
heeren het eens zijn, dat een besloten of een geheime
zitting moet worden gehouden voor deze benoeming
dit punt dan uit te stellen tot het eind der vergade
ring. Spreker is anders bang dat de raad nog tot don
ker bijeen zal zijn.
De voorzitter acht het in het algemeen niet
wenschelijk van de agenda af te wijken.
De heer Pot doet dit voorstel, omdat hij zelf ook
nog iets voor een geheime zitting heeft.
De voorzitter gelooft, dat dit een aansporing
kan zijn om deze geheime zitting niet te lang te laten
duren, daar er aan het eind der agenda nog een zal
volgen.
Daarna gaat de raad in besloten zitting over.
Na opening der deuren worden bij eerste stemming
op den heer Spiesz 7, op den heer Maris 5, op den heer
Heuning 3 en op den heer Alberti 2 stemmen uitge
bracht.
Bij de tweede vrije stemming wordt de heer Spiesz
benoemd met 11 stemmen tegen 5 op den heer Maris en
1 op den heer Alberti.
Het college van curatoren heeft de volgende lijst
van aanbeveling, ter vervulling van de vacature, ont
staan door het ontslag van den heer Mr. H. Boelmans
ter Spill alhier als lid van dit college, aangeboden:
1. Mr. W. C. Bosman, advocaat en procureur, alhier.
2. Dr. J. C. Pool, emeritus-predikant, alhier.
B. en W. wenschen geen gebruik te maken van de
hun toegekende bevoegdheid om aan deze aanbeveling
nog twee personen toe te voegen.
Benoemd wordt de heer Dr. J. C. Pool met 10 stem
men tegen 7 op den heer W. C. Bosman.
B. en W. stellen den Baad voor te besluiten Burge
meester en Wethouders te machtigen een adres te
richten tot den Minister van Waterstaat, houdende het
verzoek om vergunning te mogen bekomen tot het ma
ken en hebben van eene uitmonding met een riool door
het Jaagpad in het Noordhollandsch kanaal, ten dien
ste van een perceel bouwterrein, kadastraal bekend ge
meente Alkmaar, sectie B, nrs. 3667.3367,3364, 3365
en 3363.
nadat vooraf de heeren P. van der Waal en J. G.
Messelaar, zoowel te zamen als ieder afzonderlijk, zich
schriftelijk zullen hebben verbonden:
a. om voor hunne rekening, ten genoegen van Bur
gemeester en Wethouders, uit te voeren of te doen uit
voeren alle werkzaamheden uit dit besluit voortvloei
ende, met volledige bijlevering van materialen, voor het
leggen van een riool ter plaatse, wijd 35 cM. in diame
ter, op de wijze zooals door den Minister van Water
staat zal worden geëiseht;
b. om ten name der gemeente Alkmaar cp het
Grootboek der N. W. S. een bedrag te doen inschrijven,
voldoende om uit de rente daarvan te bekostigen het
onderhoud vau het bovenbedoelde riool met uitmon
ding, alsmede de jaarlijksche recognitie, welke de ge
meente zal verschuldigd zijn voor het hebben van de
rioolbuis in rijksgrond en de uitmonding in het kanaal.
De voorzitter zegt, dat in de vorige zitting
al reeds ver op deze zaak is ingegaan. Hij deelt thans
mede dat de ingekomen bezwaren ter visie hebben ge
legen. Ook herinnert spr. er aan, dat door den heer
Govers in de vorige zitting is gewezen op het onvol
doende der rioolwijdte. Uit de stukken blijkt, dat een
rioolwijdte van 35 cM. alleszins voldoende moet worden
geacht.
Wat de recognitie betreft, deze is afhankelijk van
hetgeen het rijk zal vragen. Is dat 1 dan zal een
bedrag van 100 op het grootboek tegen 3 voldoen
de zijn.
Voorts merkt spr. op, dat, zoolang het riool niet uit
mondt in gemeentewater of op een gemeenteriool, er
geen rioolbelasting verschuldigd zal zijn.
De heer Govers vraagt of het riool niet in den
berm van den weg komt.
De voorzitter licht dit op de teekening na
der toe.
De heer Pot betoogt dat de rioolwijdte onvol
doende is, hij begrijpt een dergelijk voorstel niet.
De heer Uitenbosch zegt, dat men in aan
merking moet nemen de hoeveelheid stoffen, die er
door geloosd zal worden, niet ieder riool behoeft een
wijdte te hebben van 40 bij 60 cM. Het riool in de
Tuinstraat en de Druivenlaan, waarop meer wordt ge
loosd dan hier, heeft een middellijn van 40 cM. en gaat
men na, het kleine aantal woningen, dat hier op is
aangesloten, dan is een rioolwijdte van 35 cM. meer
dan voldoende.
Het voorstel van B. en W. wordt daarop zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Gelijk te verwachten was zeggen B. en W. in bijlage
16 heeft uw besluit om het schoolgeld voor onderwijs
aan de Meisjesschool, althans voor zooveel de laagste
zeven klassen aangaat, gelijk te stellen met dat, 'twelk
voor onderwijs aan de Burgerschool moet worden be
taald, een goeden invloed geoefend op het aantal leer
lingen der genoemde school. Het was dan ook te
voorzien, dat eene uitbreiding der schoollocaliteit niet
lang zou kunnen uitblijven. Daarbij liet de tegenwoor-