DAGBLAD VOOR ALKMAAR i 4 OMSTREKEN. No 82 Honderd en elfden jaargang 1909. DONDERDAG 8 APRIL Gemeenteraad van Alkmaar. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,— Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën: regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote lette; aar plaatsruimte. Br n franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij 'U RMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. VERGADERING van den op Woensdag 7 April 1909, 's nam. 1 uur. PM Persoonlijk feit. 2 Gemeente-controleur. 3. Benoeming van een lid van het college van curatoren van het Gymnasium. 4. Het makenüjvan een riool door het Jaagpad. 6. Verbouwing van de Meisjesschool. Voorzitter: de heer G. RIPPING, burgemeester. Secretaris de heer O. D. DONATH. Tegenwoordig alle leden. De notulen der vorige vergadering worden onveran derd vastgesteld. De heer Boelmans ter Spill vraagt en verkrijgt het woord voor een persoonlijk feit, naar aan leiding van een beschuldiging in de vorige vergadering door den heer Mr. Dorbeck geuit. In de vorige vergadering, aldus de spreker, heeft de heer Dorbeck een beschuldiging geuit aan het adres van een lid van dit college; hij heeft geen naam ge noemd en ook niet aangegeven welk college hij bedoel de, het college van het dagelijksch bestuur dan wel den gemeenteraad. De woorden door hem gesproken in de besloten zitting zouden verdraaid zijn overge bracht aan het publiek, 't Is u bekend, mijnheer de voorzitter, dat de heer Dorbeck geen naam heeft ge noemd, niet gezegd heeft wien hij bedoelde. Na be spreking ben ik vrij stellig overtuigd, dat ik dat lid ben, dat de heer Dorbeck mij heeft bedoeld. Als dat inderdaad zoo is, dan wil ik ten aanzien van deze be schuldiging even het volgende mededeelen. Op het oogenblik, dat bij mij het vermoeden vasten vorm had aangenomen, dat ik werd bedoeld, heb ik een brief tot het college van curatoren gericht, waarin door mij werd verzocht een vergadering te beleggen en mij claarin toetelaten, opdat ik in presentie van den heer Dorbeck, die lid is van het college van curatoren, zou kunnen herhalen wat ik den voorzitter heb gezegd van hetgeen de heer Dorbeck had medegedeeld, opdat de heer Dorbeck in de gelegenheid was te zeggen, wat ik onjuist had weergegeven. Het antwoord, mijnheer de voorzitter luidde, dat het college van curatoren direct bereid was mij toe te la ten in een vergadering, welke belegd zou worden, maar dat de heer Dorbeck daarin niet wilde verschijnen. Ik meen voorloopig het hierbij te kunnen laten, doch IT hiervan kennis te moeten geven, om die beschuldi ging na deze mededeeling op haar juiste waarde te doen schatten. De hr. Dorbeck vraagt vergunning een enkel woord te mogen zeggen over de zaak die de wethouder Boel mans ter Spill ter tafel heeft gebracht, maar die eigen lijk absoluut niet aan de orde is. Ik, zegt spreker, ik zou het wel zoo ridderlijk en wel zoo fatsoenlijk hebben gevonden, indien de heer Boel mans ter Spill mij te voren op de hoogte had gesteld van het voornemen, dat hem bezielde, omdat ik mij dan daarop had kunnen prepareeren en officiëele beschei den had kunnen meebrengen, met behulp waarvan ik in drie a vier minuten tijd den Raad aannemelijk zou kunnen maken, dat de beschuldiging inderdaad niet ongegrond is. Op dit oogenblik ben ik daartoe helaas niet bij machte, want ik heb niet bij me de stukken, die on middellijk de onjuistheid zouden aantoonen van de woor den die in de vergadering van curatoren zijn overge bracht als door mij gesproken in de geheime zitting, en ik kan thans geen voorlezing geven van een langen gemotiveerden brief, waarbij ik aan het college van cu ratoren verklaard heb, waarom ik wel een vergadering van dat college wil bijwonen, maar waarom ik daar niet wensch te ontmoeten den heer Boelmans ter Spill. Ik kan daarom op 't oogenblik niet alles in den juisten redactievorm weergeven. Ik behoud me dan ook, even wel direct een krachtig protest uitend tegen het bene men van den wethouder Boelmans ter Spill, wiens houding in deze zaak overigens kant noch wal raakt, voor, in de volgende vergadering een gepreciseerd ant woord te geven. De heer Boelmans ter Spill merkt op dat de vorige spreker gelijk heeft, wanneer hij zegt, dat deze zaak eigenlijk hier niet aan de orde is, hier niet thuis behoort. Maar ook de beschuldiging was hier niet thuis. De vorige spreker meende dat ik hem vooraf had moeten waarschuwen. Hij had echter in de vorige vergadering den moed tegen mij een beschuldiging te uiten die kant noch wal raakt en die hier niet te pas kwam. Als hij nu hier rnet bescheiden komt, dan kan hier toch niet worden uitgemaakt of die beschuldiging a\ of niet juist was Ik verzocht het college van curatoren mij in staat te stellen te herhalen wat ik den president curator had gezegd, in tegenwoordigheid van den heer Dorbeck, omdat alleen die beide heeren kunnen beslissen wat ik verkeerd heb ovefgebracht. Hier kan dat niet uitge maakt worden en ik ben niet van plan hier er nog meer over te zeggen, ook al komt de heer Dorbeck met nog zooveel stukken. De heer Dorbeck: Indien de heer Boelmans ter Spill, weth., termen vindt om van 't gesprokene in ge heime vergad., in een vergad. met gesloten deuren, mededeelingen te doen aan den president-curator, dan was het wellicht juister geweest als hij dat toen' reeds in mijn tegenwoordigheid had gedaan. Dan had door mij geconstateerd kunnen worden of mijn woorden juist waren weergegeven, of en in hoeverre het misver stand met mr. Van der Hoeven het gevolg is van ver keerd overbrengen van mijn woorden. De heer Boelmans ter Spill heeft gezegd, dat de zaak hier in den Baad niet thuis behoort. Zelf is hij toch eigenlijk van een ander gevoelen, immers hij brengt hier de zaak ter sprake. I)at had hij echter niet nu moeten doen, maar reeds in de vorige vergadering toen ik de inderdaad tot hem gerichte beschuldiging uitsprak. Toen heeft hij haar stilzwijgend aangehoord, geen antwoord gegeven, geen enkel protest aangetee kend en ik heb gedacht, dat de heer Boelmans ter Spill niet kon logenstraffen de juistheid van hetgeen ik toen heb gezegd. Het komt er nu op aan uit te maken of ik met juistheid in dezen raad heb gesproken en wan neer ik u voorlees een brief, dien ik van mr. Van der Hoeven heb ontvangen dan kan de Baad zelf uitma ken of de woorden, overgebracht door den heer ter Spill, in de geheime zitting door mij zijn gesproken. Ik twijfel er niet aan, of alle zestien leden van den. jemeenteraad van Alkmaar zullen uitmaken, dat de woorden, in dien brief voorkomende, niet de woorden zijn, destijds in de geheime zitting door mij gebezigd. Ik behoudt me dan ook het recht voor, in een ande re vergadering mij te rechtvaardigen tegenover den heer ter Spill, tegenover den gemeenteraad. Het incident wordt hierna gesloten. Aan de vergadering wordt medegedeeld: a. dat is ingekomen: het Proces-verbaal van verifi catie der gemeentekas op 24 Maart 1.1.; Voor kennisgeving aangenomen. b. alsvoren, een adres, den 26 Maart 1.1. ontvangen van de Commissie welke zich belast met het organi- seeren van feestelijkheden bij gelegenheid der geboor te van een Oranjetelg, houdende het verzoek om eene subsidie uit de gemeentekas van 500. Hierbij wordt tevens behandeld het adres van 65 in gezetenen met het verzoek op de aanvraag van de com missie afwijzend te beschikken. De voorzitter zegt, dat B. en W. geen schriftelijk preadvies hebben uitgebracht op het adres der com missie, doch dat B. en W. bij dit adres mondeling wenschen te adviseeren om het verzoek toe te staan, en dus 500 subsidie te geven. De heer Uitenbosch- ziet niet in, waarom ook op dit adres niet ook een schriftelijk advies zou wor den afgewacht van B. en W. De V oorzitter acht in het algemeen ge- wenscht, dat op adressen het schriftelijk advies van B. en W. wordt gevraagd, doch waar de blijde gebeurte nis binnen de 14 dagen zal plaats hebben, zal een uit stel geen raison hebben. Bovendien, elk lid van den raad weet wel, hoe hij zal stemmen over dit verzoek. De heer Uitenbosch wenscht dan in ieder ge- val zijn stem tegen te motiveeren. Hij acht wat men een blijde gebeurtenis noemt, slechts een blijde gebeurtenis voor een deel der bevol king, schoon hij het toejuicht, dat een vrouw, die ge trouwd is, moeder hoopt te worden. Voorts keurt spreker het af, dat men: als bij alle Oranjefeesten begint met de kinderen; die wor den er voorgespannen, 500 is er opgehaald bij de burgerij, dat is zeker niet veel, laten echter zij, die een dergelijk feest op touw zetten, dan ook het geld er voor over hebben, 't Heele feest is echter een reclamema kerij voor zekere personen. De heer F o r t u i n interrompeert den spreker en zegt, dat zoo iets van den heer Uitenbosch was te ver wachten. De voorzitter verzoekt den heer Fortuin te wachten tot de heer Uitenbosch is uitgesproken. De heer Uitenbosch voortgaande zegt, dat het de middenstand is, die het feest op touw zet, om recla me te maken. Dat zal de heer Fortuin niet kunnen ontkennen. Spreker weet wel, hoe de stemming in den raad is. Hij wijst er echter op, dat bij deze feesten de genen, die het feest willen vieren, zelf het geld bijeen moeten brengen. Doch de sympathie lijkt wel niet groot, adres aan de Langestraat. Daarom wil men de gemeentekas aanspreken. Daartoe kan spreker niet medewerken. Hij herinnert er voorts aan, wat vaak bij dergelijke feesten geschiedt, hoe andersdenkenden soms worden bejegend, en hij denkt dat er nu ook wel weer veel Oranjebitter zal worden gebruikt. Men moet niet vergeten dat er dezen winter, toen er nijpend ge brek heerschte, tevergeefs gewacht is op voorstellen van B. en W. tot leniging van den nood. Laat men, zegt spreker, feest vieren op eigen kosten. De arbeiders vragen voor hun internationaal feest ook geen subsidie. Tenslotte wijst spreker er nogmaals op, dat het weer een feest is, zooals er telkens door onzen middenstand voornamelijk, worden op touw gezet. Dergelijke fees ten behooren bij de politiek van den middenstand. Om al deze redenen kan spr. niet medewerken om dit bedrag te voteeren, temeer niet waar, zooal3 in het adres terecht wordt opgemerkt, bij de behandeling der begrooting zoo op allerlei zaken was beknibbeld. Dat op dit adres niet van advies kan worden gediend omdat het dan te laat zou zijn 't gaat gewoonlijk zoo met, zaken als deze stemt spreker nog niet zoo grif toe; de voorzitter is er ook nog niet zeker van, dat het dan te laat is't zou nog wel kunnen, dat wat men als blijde gebeurtenis verwacht, geen reden kon geven om feest te vieren. Daarom zou het preadvies zeer goed kunnen worden afgewacht. Spreker geeft den Raad echter in overweging dergelijke gebeurtenissen niet met geld te steunen. De heer de Wit meent, dat door den voorzitter terecht is opgemerkt, dat ieder lid wel weet hoe hij zal stemmen en dat geen enkel spreker in staat zal zijn wijziging te brengen in de meeningen, die de leden met betrekking tot deze zaak hebben. Spreker stelt een motie van orde voor, om de discus sie te sluiten. Deze motie wordt met op een na algemeene stemmen aangenomen, waarna conform het advies van B. en W. het verzoek wordt toegstaan. (Applaus.) c. alsvoren, een schrijven d.d. 24 Maart 1.1. no. 51 van de Gedeputeerde Staten, ten geleide van het goed gekeurde suppletoir kohier van de belasting op de ge bouwde eigendommen, dienst 1908; Voor kennisgeving aangenomen. d. alsvoren, een schrijven d.d. 29 Maart 1.1. van mej. D. M. Manheim, houdende verzoek om ontslag als stads-vroedvrouw alhier; Eervol verleend met ingang van 1 Juli a.s. De voorzitter constateert met genoegen dat mej Manheim, hoewel zij niet lang in de gemeente is ge weest, hare betrekking zoo naar genoegen heeft waar genomen. e. alsvoren, een schrijven d.d. 29 Maart 1.1. van den heer B. Veltman te Heiloo, houdende bericht, dat hij den 1 April 1909 zijne betrekking van leeraar in de ge schiedenis aan de Gem. Normaallessen zal aanvaarden; Voor kennisgeving aangenomen. f. alsvoren, een schrijven d.d. 31 Maart 1.1. no. 67 van de Gedeputeerde Staten, houdende bericht, dat 's raadsbesluit van 17 Maart 1.1. no. 7, tot overneming van een strookje grond van J. G. Schaaf Jz., is goed gekeurd Alsvoren. g. alsvoren, een adres d.d. 5 April 1.1. van den Ker- keraad der Ned. Herv. gemeente, houdende het verzoek om niet in te gaan op het voorstel van B. en W. inzake weezenverpleging. Te behandelen bij het desbetreffende punt der agen da. B. en W. bevelen ter vervulling van de betrekking van gemeentecontróleur aan de heeren: 1. K. J. Maris, adjunct-commies (afd. belastingen) ter secretarie van Groningen. 2. C. Alberti, controleur der gemeentebelastingen te Zutphen. 3. A. J. P. Spiesz, rijksklerk 2e klasse ter Directie van de directe belastingen te Amsterdam, tijdelijk ambtenaar ter secretarie aldaar. Deze benoeming werd in de vorige vergadering aan gehouden. De heer de Lange zou alvorens tot deze benoe ming wordt overgegaan gaarne nog enkele inlichtin gen vragen in geheime zitting. De Voorzitter heeft daar geen bezwaren te- gen. De heer D o r b ec k zou vooraf willen weten, of den leden geheimhouding zal worden opgelegd met be trekking tot hetgeen in die zitting zal worden bespro ken, gezien de antecedenten van de geheime vergade ring, waarin de kwestie van het gymnasium werd be sproken, acht hij het gewenseht dat men dat weet. De voorzitter: „Dat is aan mijn adres. Spr. wil gaarne meedeelen, wat zyne meening is geweest om trent die vorige vergadering. In die vergadering wa ren tegenwoordig de heeren Dorbeck en Ier Spill, die beiden curatoren waren. Waar er over curatoren werd gesproken meende spr., dat deze alle recht hadden te weten, wat er was gezegd. De geheimhouding was meent spr. alleen zoo op te vatten, dat wat er bespro ken werd niet voor publiciteit bestemd was. De heer Dorbeck meent, dat dat niets aan de zaak afdoet. Hij vindt het ook wel wat vreemd dat de voorzitter thans achteraf met die mededeeling komt. De voorzitter wijst er op, dat hij deze opvat ting omtrent de bedoelde geheime vergadering hier heeft kenbaar gemaakt. Spr. meende, dat de heeren Dorbeck en Ter Spill gelegenheid moesten hebben aan curatoren mededeeling te doen van het gesprokene. Spreker vond dan ook geen reden geheimhouding op te leggen en er aan te twijfelen dat deze opvatting ook die van de andere leden was. De heer Dorbeck: Ik wel. Spr. herinnert er voorts aan, dat nadat de raad uiteen was gegaan, de heer Van den Bosch den voorzitter heeft gevraagd als nog geheimhouding op te leggen. Toen heeft de voor zitter zijn meening gezegd. Spr. wil aannemen, dat de voorzitter in den raad daarvan ook mededeeling heeft gedaan, maar voor hem is deze opvatting nieuw. De voorzitter zegt, dat men zich zal herinne ren, dat hij in de vorige vergadering zijne opvatting heeft kenbaar gemaakt. Andere leden stemmen dat toe. De heer Dorbeck wil dan wel erkennen, dat het zoo is, doch dan is die mededeeling toch pas veel later gekomen; het ware beter geweest, wanneer de voorzitter daarmee vroeger was geweest. De voorzitter vindt, dat de heer Dorbeck thans aan het napleiten is, wat misschien tot zijn vak behoort. Spr. acht het niet wenschelijk daar nog ver der op door te gaan. Dat hij die mededeeling niet heeft gedaan in de geheime zitting zelve, moet men hem niet kwalijk nemen. In die zitting is veel ge sproken, de hoofden waren verhit toen men uiteenging. De heer Dorbeck wil niets kwalijk nemen. Hij herinnert er echter aan, dat destijds door den heer Uitenbosch was gevraagd een geheime zitting en nu heeft spr. het altijd zoo beschouwd, dat, wanneer de raad in comité overgaat, niemand het recht heeft, zelfs al heeft de raad het niet uitdrukkelijk zoo beslist, uit- die zitting iets aan derden over te brengen. Deze opvatting lie^ft hier trouwens altijd gegolden. Daartoe doet spr. een beroep op den raad. Hij herinnert er aan,Tlat door den heer Fortuin ook al eens is geklaagd over het feit, dat uit een geheime zitting iets bekend was geworden, en dat toen allen zeidenhoe is het mogelijk, dat zulks is gedaan. Dit is een bewijs te meer, dat het geen usance was mededeelingen te doen uit een geheime zitting. Indien men daarvan meende te.moeten afwijken, dan was het wenschelijk geweest, van te voren daarop te attendeeren. Waar hier dus omtrent geheime zittingen thans verschil van meening bestaat, daar heeft het publiek recht te weten, of het geen in geheime vergadering wordt gesproken, zal zijn geheim. Spr. wil klaarheid in dezen en vandaar zijn vraag. De heer van den Bosch verklaart ook oor spronkelijk van meening te zijn geweest, dat al wordt het niet gevraagd, men uit een geheime zitting niet mag spreken. Hij was van plan dezelfde vraag te doen als de heer Dorbeck. Uit de gemeentewet is hem ech ter gebleken, dat feitelijk voor iedere geheime zitting afzonderlijk tot al- of met-geheimhouding moet worden besloten. Dat is rationeel, doch dat kan men niet vooraf doen, dat moet uit de geheime zitting zelve blij ken. De heer Boelmans ter Spill meent, da* het verschil tusschen een besloten zitting en een ge heime vergadering niet in het oog wordt gehouden. Een besloten zitting is er een, waarin niemand dan de leden wordt toegelaten, meer niet. Verder is spr. het eens, dat men niet vooruit bepalen kan, of geheim houding moet worden opgelegd; de gemeentewet zegt ook uitdrukkelijk, dat in een besloten zitting geheim houding kan worden opgelegd. De heer Pot zou het wenschelijk achten, als de heeren het eens zijn, dat een besloten of een geheime zitting moet worden gehouden voor deze benoeming dit punt dan uit te stellen tot het eind der vergade ring. Spreker is anders bang dat de raad nog tot don ker bijeen zal zijn. De voorzitter acht het in het algemeen niet wenschelijk van de agenda af te wijken. De heer Pot doet dit voorstel, omdat hij zelf ook nog iets voor een geheime zitting heeft. De voorzitter gelooft, dat dit een aansporing kan zijn om deze geheime zitting niet te lang te laten duren, daar er aan het eind der agenda nog een zal volgen. Daarna gaat de raad in besloten zitting over. Na opening der deuren worden bij eerste stemming op den heer Spiesz 7, op den heer Maris 5, op den heer Heuning 3 en op den heer Alberti 2 stemmen uitge bracht. Bij de tweede vrije stemming wordt de heer Spiesz benoemd met 11 stemmen tegen 5 op den heer Maris en 1 op den heer Alberti. Het college van curatoren heeft de volgende lijst van aanbeveling, ter vervulling van de vacature, ont staan door het ontslag van den heer Mr. H. Boelmans ter Spill alhier als lid van dit college, aangeboden: 1. Mr. W. C. Bosman, advocaat en procureur, alhier. 2. Dr. J. C. Pool, emeritus-predikant, alhier. B. en W. wenschen geen gebruik te maken van de hun toegekende bevoegdheid om aan deze aanbeveling nog twee personen toe te voegen. Benoemd wordt de heer Dr. J. C. Pool met 10 stem men tegen 7 op den heer W. C. Bosman. B. en W. stellen den Baad voor te besluiten Burge meester en Wethouders te machtigen een adres te richten tot den Minister van Waterstaat, houdende het verzoek om vergunning te mogen bekomen tot het ma ken en hebben van eene uitmonding met een riool door het Jaagpad in het Noordhollandsch kanaal, ten dien ste van een perceel bouwterrein, kadastraal bekend ge meente Alkmaar, sectie B, nrs. 3667.3367,3364, 3365 en 3363. nadat vooraf de heeren P. van der Waal en J. G. Messelaar, zoowel te zamen als ieder afzonderlijk, zich schriftelijk zullen hebben verbonden: a. om voor hunne rekening, ten genoegen van Bur gemeester en Wethouders, uit te voeren of te doen uit voeren alle werkzaamheden uit dit besluit voortvloei ende, met volledige bijlevering van materialen, voor het leggen van een riool ter plaatse, wijd 35 cM. in diame ter, op de wijze zooals door den Minister van Water staat zal worden geëiseht; b. om ten name der gemeente Alkmaar cp het Grootboek der N. W. S. een bedrag te doen inschrijven, voldoende om uit de rente daarvan te bekostigen het onderhoud vau het bovenbedoelde riool met uitmon ding, alsmede de jaarlijksche recognitie, welke de ge meente zal verschuldigd zijn voor het hebben van de rioolbuis in rijksgrond en de uitmonding in het kanaal. De voorzitter zegt, dat in de vorige zitting al reeds ver op deze zaak is ingegaan. Hij deelt thans mede dat de ingekomen bezwaren ter visie hebben ge legen. Ook herinnert spr. er aan, dat door den heer Govers in de vorige zitting is gewezen op het onvol doende der rioolwijdte. Uit de stukken blijkt, dat een rioolwijdte van 35 cM. alleszins voldoende moet worden geacht. Wat de recognitie betreft, deze is afhankelijk van hetgeen het rijk zal vragen. Is dat 1 dan zal een bedrag van 100 op het grootboek tegen 3 voldoen de zijn. Voorts merkt spr. op, dat, zoolang het riool niet uit mondt in gemeentewater of op een gemeenteriool, er geen rioolbelasting verschuldigd zal zijn. De heer Govers vraagt of het riool niet in den berm van den weg komt. De voorzitter licht dit op de teekening na der toe. De heer Pot betoogt dat de rioolwijdte onvol doende is, hij begrijpt een dergelijk voorstel niet. De heer Uitenbosch zegt, dat men in aan merking moet nemen de hoeveelheid stoffen, die er door geloosd zal worden, niet ieder riool behoeft een wijdte te hebben van 40 bij 60 cM. Het riool in de Tuinstraat en de Druivenlaan, waarop meer wordt ge loosd dan hier, heeft een middellijn van 40 cM. en gaat men na, het kleine aantal woningen, dat hier op is aangesloten, dan is een rioolwijdte van 35 cM. meer dan voldoende. Het voorstel van B. en W. wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Gelijk te verwachten was zeggen B. en W. in bijlage 16 heeft uw besluit om het schoolgeld voor onderwijs aan de Meisjesschool, althans voor zooveel de laagste zeven klassen aangaat, gelijk te stellen met dat, 'twelk voor onderwijs aan de Burgerschool moet worden be taald, een goeden invloed geoefend op het aantal leer lingen der genoemde school. Het was dan ook te voorzien, dat eene uitbreiding der schoollocaliteit niet lang zou kunnen uitblijven. Daarbij liet de tegenwoor-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1909 | | pagina 5