DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
mM.
Ill IH
ifcÉ
No. 95
laargang.
1909,
ZATERDAG
24 APRIL.
Uit school en huis.
Feuilleton.
AAN MIJ DE WRAKE.
Honderd en elfden
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs, COSTER ZOON, Voordam C 9.
Schaakrubriek.
■M
BUITENLAND.
Telefoonnummer 8.
Probleem No. 179.
mm
Gemengde Mededeelingen.
IN GOED GEZELSCHAP.
„Niets doet een schrijver zooveel genoegen als zijn
werk door anderen naar waarde te zien aangehaald",
heel't Benjamin Franklin gezegd. Dat genogen smaakt
men echter niet zoo heel gauw en gemakkelijk en het
is daarom gelukkig, dat er ander genogen naast staat.
Het doet den mensch goed, te zien, dat anderen met
hem van dezelfde gedachte zijn. Dat te weten schenkt
hem de overtuiging, in goed gezelschap te zijn. Al
menig artikel heb ik voor deze rubriek geschreven,
nooit schromend anderen aan te holen om mijn betoog
bracht bij te zetten. Vind ik, al lezend, onverwachts
een gedachte, een uitspraak, die mij aan eigen denken
cn eigen arbeid herinnert, dan acht ik mij in goed ge
zelschap en smaak ik vrijwel hetzelfde genoegen als
dat, waarvan Franklin spreekt. Bladerend in een
jaargang van Ligthart's ..School en Leven" werd mijn
aandacht getrokken door deze uitspraak: „Als één man
moesten ze opkomen voor de belangen van de aan hen
toevertrouwde kinderen. Maar ze gaan in den tred
molen mee." Dat is een harde pil, die ze daar van
Ligthart in diens epistel „Niet knoeien" te slikken
krijgen en eilieve! die „ze" zijn de onderwijzers en
leeraars, de zij het ook lijdelijke oorzaak zijn van het
„als het ware onbewust in opstand komen der Holland-
sclie jongens tegen het onderwijs, dat hen niet past."
(T. N.). Die eene tirade deed mij Ligthart's onge
zouten epistel tot driemaal overlezen en mij mijn ei
gen woorden herinneren: „Het moest eens uit zijn."
(Zie. Uit School en Huis, 10). „Och kom, het blijft
immers toch zoo", voegt iemand mij toe. „Wat gij
verkondigt, zijn utopiën en het gaat welletjes op
school." Ik gun hem zijn behoud en voldaanheid van
harte, maar wenscli hem toch voor de vraag te stellen
„Hebt ge zelf niet menigmaal gezegd: Wat zijn de
scholen, wat is het onderwijs heel anders ingericht dan
in den tijd, toen ik zelf op de schoolbanken zat"? Zoo
heel oud zal mijn iemand wel niet zijn en in betrekke
lijk korten tijd is die groote verandering dus tot stand
gekomen. Welnu over even langen tijd zullen de
scholen en het onderwijs weer anders zijn dan nu en
het zal van ons afhangen, hoe zij er dan zullen uitzien.
Dat mag niemand, dat mag allerminst den onderwij
zer, den leeraar onverschillig zijn. En daar durft Ligt
hart in 1905 beweren: „Maar ze gaan" in den tredmo
len mee." Wie mijn artikels het lezen waardig heeft
gekeurd, zal hebben gezien, dat ik alleen heil verwacht
van drie zaken: Samenwerking tusschen ouders en
leerlingen, inkrimping der leerstof en splitsing der
leerlingen. Het moet eens uit zijn met de leerlingen,
die ieder jaar blijven zitten, als de onderwijzer ze niet
uit medelijden of wanhoop een klasje verhoogtuit zijn
met het ver van honk voeren, waar het dicht bij te vin
den is en uit zijn met de dwaasheid, dat de ouders hun
kroost toevertrouwen aan iemand, die(n) ze slechts bij
name kennen. Zdolang ik voor de klas heb gestaan,
hebben deze drie dingen mij gehinderd en het doet mij
altijd goed, anderen hetzelfde te hooren verkondigen.
Welnu, de twee eerste zaken vind ik in het aangehaal
de artikel beaamd.
„Er is een schoolsche africhting, waarbij absoluut
niet gevraagd wordt naar de neigingen, de behoeften,
door
BARONES ORCZIJ.
Schrijfster van „de Roode Pimpernel."
Naar het Engelsch.
Haar vader werd hoe langer hoe ongeduldiger.
„Ge zult toch niet aarzelen, Juliette, wanneer het
lijk van uw broeder roept om wraak? Ge zijt de eenige
overgeblevene de Mamy, vergeet dat niet; want dezen
dag zal ook ik niet lang overleven."
„Neen vader", fluisterde het jonge meisje, „ik aar
zel niet. Ik zal zweren wat gij van mij eisclit."
„Herhaal de woorden die ik zal spreken, mijn kind."
„Ja vader."
„Voor het aangezicht van den Almachtigen God, die
mij ziet en hoort
„Voor het aangezicht van den Almachtigen God, die
mij ziet en hoort'', herhaalde Juliette op vasten toon.
„Zweer ik, dat ik Paul Déroulède zal opsporen
„Zweer ik, dat ik Paul Déroulède zal opsporen".
„En op een wijze welke God mij zal aantoonen, zal
ik hem vervolgen, ten doode toe of schande of verderf
doen nederdalen op zijn hoofd, tot wraak voor den
dood van mijn broeder."
„En op een wijze die God mij zal aantoonen, zal ik
hem vervolgen ten doode toe, of schande en verderf
doen nederdalen op zijn hoofd, tot wraak voor den
dood van mijn broeder", zeide Juliette plechtig.
„De ziek van mijn broeder moge worden gefolterd tot
den dag van het Laatste Oordeel, indien ik mijn eed
zou verbreken; zij moge rusten in eeuwige vrede wan
neer zijn dood gewroken is."
„De ziel van m'n broeder moge gefolterd worden tot
den dag van het Laatste Oordeel, indien ik mijn eed
zou verbreken; zij moge rusten in eeuwige vrede wan
neer zijn dood is gewroken."
Het kind viel op de knieën. De eed was uitgespro
ken; de oude man was gerustgesteld. Hij riep zijn ka
merdienaar en liet zich kalm naar bed brengen.
Dit eene uur had van het kind een vrouw gemaakt.
Een gevaarlijke hervorming wanneer het hoofd ten
boorde toe gevuld is met pijnlijke gedachten, wanneer
de zenuwen overspannen zijn en het hart breekt van
de krachten van de leerlingen. Die africhting is maar
zelden de oorspronkelijk persoonlijke liefhebberij van
meester of leeraar, doch in den regel de vrucht van
een opleidingsstelsel, dat van 't eene examen naar het
andere zweept. Meesters en leeraren zijn evenzeer
dupe van dit stelsel, schoon niet in die mate, als de
leerlingen. Maar en dit is een groot kwaadtal
van meesters en leeraars zijn al zoo bedorven door dat
stelsel, dal ze de lieillooze gebreken ervan niet zien,
dat ze gedachteloos en genadeloos hun leerlingen
dwingen en wringen, dat ze voor gemis aan ijver en
gehoorzaamheid uitschelden, wat alleen, wat goddank
reine, reddende natuurlijkheid is. In hun veroordee-
len en kleineeren van het niet volkomen volgzame leer-
bject, in het aanzetten ,cn aandrijven van de gedweeë
leermachines zijn ze als de kannibalen, die den kin
dergeest het kindergemoed opofferen aan 't systeem."
En dan komt de bittere pil, terwijl Ligthart voor het
opbreken laat volgen: „Ze „zien" slechts leerobjecten,
ze „weten" slechts van inpompen, ze „voelen" alleen
\erontwaardiging voor „domheid" en „luiheid".
En de kindoren, de Jeerobjecten?
„Ze bedanken er voor, ze bedanken er hartelijk voor.
Niet welbewust, maar krachtens hun levens instinct
verzetten ze zich er tegen. En waar brutale tegen
stand zou worden gestraft met wegjagen of strengen
dwang, daar smeden en gebruiken ze het wapen dei-
slimme bedriegerij. Ze gaan „knoeien."
Moet het harder worden gezegd? Is de geest van
Meester Pennewip nog altijd vaardig, dat wij de be
schuldiging „Maar ze gaan in den tredmolen mee,"
ons niet laten aanleunen. Geen ouder, die het niet
heeft opgemerkt, dat zijn kinderen, hoewel uit één nest
toch van diverse pluimage zijn; geen onderwijzer, die
niet weet, dat Stijntje een ander is dan Trijntje; die
niet zal toegeven, dat het toch maar niet aangaat kin
deren te klassificeeren naar een zooveelste reken- of
taalboek. Waarom, meester en leeraar, hebt gij een be
paalde voorliefde voor dit en een bepaalde apathie te
gen dat vak?
Uw leerlingen wordt niet naar voorliefde of tegenzin
gevraagdallen krijgen dezelfde vakken van den eer
sten dag af, dat ze de schooldeur binnenstappen. Zijt
gij dom en lui, wijl ge geen hersens voor algemeene ge
schiedenis hebt, het niet verder dan de rekenkundige
evenredigheden hebt gebracht of het magnetisme nooit
goed hebt kunnen snappen. Zijt ge daarom minder
dan Uw collega, die op gespannen voet leeft mot de
klassificatie der planten?
„Als één man moesten ze opkomen en voor de be
langen van de aan hen toevertrouwde kinderen."
Ja, en eiken autoriteit, het gemeentebestuur en den
ouders erop wijzen, dat de resultaten van het onderwijs
veel, zeer veel te wenschen zullen overlaten, zoolang
alle kinderen over één kam geschoren en met een on-
juisten maat gemeten worden.
W. W.
smart.
De kinderlijke natuur had op dat oogenblik echter
de overhand, misschien voor het laatst. Snikkend liep
Juliette de kamer uit naar haar eigen vertrekken en
vluchtte hartstochtelijk schreiend in de armen van de
goed oude Petronelle.
HOOFDSTUK I.
Parijs 1793
Be woeste uitbarsting van het gepeupel
Het is niet gemakkelijk te zeggen waaraan burger
Déroulède zijn populariteit te danken had. En nog
moeielijker de reden op te geven waarom hij geen
slachtoffer werd van de vervolgingen waaraan zoove-
len blootstonden in die dagen, zooWel de gematigde Gi
rondijnen als de fanatieke Bergpartij, zoodat geheel
Frankrijk ten laatste één reusachtige gevangenis ge
leek, die dagelijks slachtoffers leverde aan de guillot-
tine. Maar Déroulède bleef ongedeerd. Zelfs Malius'
wet tegen de zoogenaamd verdachten had hem geen
kwaad gedaan. En toen in het eind van Juli de moord
van Marat letterlijk een slachting aanrichtte onder het
volk en zoowel Adam Lux zijn leven moest laten onder
de guillottine omdat hij een standbeeld wilde oprich
ten ter eene van Charlotte Corday met het opschrift
„Grooter dan Brutus" als Chalier, die haar op de open
bare straat op de pijnbank had willen laten liggen en
aan een schandpaal verbranden voor haar misdaad
Déroulède alleen zeide niets en men gaf hem toestem
ming te zwijgen.
De opgewondenheid van het volk had zijn toppunt
bereikt. Men was geen oogenblik zijn leven zeker.
Niemand wist 's morgeus of zijn hoofd 's avonds nog
op zijn schouders zou staan, of misschien door burger
Samson, den beul, 's avonds aan de sans-culcttes te
Parijs zou worden vertoond.
En toch liet men Déroulède zijn gang gaan. Marat
had eens van'hem gezegd: „11 n' est pas dangereux."
l,n die woorden hadden indruk gemaakt. Door de Na
tionale Conventie werd Marat nog steeds beschouwd
als de groote voorvechter van vrijheid, den martelaar
voor zijn eigen overtuigingen. En zijn woorden wer
den nog steeds in eere gehouden. Zelfs de Girondijnen
durfden geen kwaad van hem spreken. Marat had meer
invloed na zijn dood dan tijdens zijn leven.
Motto „Verlobt."
lste Prijs „Tiigliche Rundschau" 1909.
'//////////J '//////////A V///W/ZA
Mat in 2 zetten.
Wegens uitstedigheid van den redacteur dezer ru
briek wordt alles wat betrekking hesft op de oplos
sing van Probleem No. 176 de volgende week gepu
bliceerd.
Wonderen!?
De vorige week werd de oplossing vermeld van een
probleem, dat nog gepubliceerd moet worden. Dit feit
i s wel een wonder.
Iemand vro°g ons waarom No. 179 met den eersten
prjjs bekroond w»s. Is die vraag wel een wonder?
VOOR DE DAMES.
KIJKJES IN DE MODEWERELD.
Zoo langzamerhand kunnen de dames hare zomer-
garderobe in orde gaan brengen, daar de warme, zon
nige dagen in aantocht zijn. Bij de verschillende zo-
mermodellen treedt de nauw-aansluitende prinses
japon wel het meest op den voorgrond, ook de prin
ses-rokken, welke voltooid worden door dunne, lichte
onderblouses of slechts door mouwen en passen van
batist, tule, kantstof, enz. Dergelijke rokken zijn een
prettige, frissche dracht, wanneer ze vervaardigd wor
den van linnen of katoen. Voor oudere dames staan
deze rokken van een of andere donkere zomerstof zeer
gekleed. Deze worden ook gemaakt met een zeer kor
ten mouw, waar de blouse-mouwen dan weer onderuit
komen. Door het anschaffen van verschillende blou
ses kan men veel afwisseling in een dergelijk toilet
brengen.
Zeer modern zijn de omhangen van tule. Veelal
worden zij vervaardigd met een pas van kant. Ter vol
tooiing van een zomertoilet kiest men b.v. een derge-
lijken omhang van dikke witte erwtentule. Een geïmi
teerd tusschenzetsel van kantwerk omgeeft de randen
en wordt op zijde, aldaar onder grelots eindigende,
aangebracht. Aan de voor- en achterpunten bevinden
zich eveneens grelots en guipuren-motieven. De laat-
En hij had gezegd dat Déroulède niet gevaarlijk was.
Niet gevaarlijk voor de Republiek, voor de vrijheid,
voor de omverwerping van oude overleveringen, de ver
nietiging van oude voorrechten, de gelijkmaking van
alle menschen.
Déroulède was eenmaal zeer rijk geweest. Hij had
de voorzichtigheid gehad vrijwillig weg te geven wat
hem zonder eenigen twijfel later met geweld zou zijn
ontnomen.
Maar hij had zijn fortuin gaarne afgestaan, hij deed
het in een tijd toen Frankrijk het zeer noodig had, en
nog voordat het geleerd had zich zelf te verschaffen
wat het behoefde.
En misschien was dit nooit door Frankrijk vergeten:
een onzichtbare vesting scheen burger Déroulède in te
sluiten en zijn vijanden op een afstand te houden. Vij
anden had hij niet veel, maar hij had ze toch.
De Nationale Conventie vertrouwde hem. „Hij was
immers niet gevaarlijk voor hen. Het volk beschouw
de hem als een hunner, een die weggaf wanneer hij
wat te geven had. Wie kan een oerzaak opgeven voor
hetgeen men „populariteit" noemt; niets is moeielijker
te bepalen.
Hij leidde een rustig leven en had zich nooit laten
verleiden tot het schrijven van pamphletten, waarmee
zoovelen zich bezig hielden; hij woonde alleen met zijn
moeder en Anne Mie, het weesje dat de oude mevrouw
van klein kindje af aan bij zich aan huis had genomen
ei: verzorgd.
Iedereen wist waar hij woonde in de Rue Echo de
Médecine, niet ver van het huis waar Marat had ge
woond en was gestorven; het was het eenige vrij groo
te, steenen huis te midden van een rij schuren en on
aangenaam riekende hutjes.
Het was een nauwe straat, precies eender als heden
ten dage, en daar Parijs liet veel te druk had met het
onthoofden van zijn inwoners ter wille van Vrijheid
en Broederschap kon het zich niet bemoeien met de
netheid en zindelijkheid der straten.
De Rue Ecole de Médecine deed de school waarnaar
zij genoemd was weinig eer aan; het was een zeer aan
trekkelijke menigte die zich gewoonlijk door de slecht
geplaveide straat heen bewoog.
Een nette japon, een zindelijk halsdoekje, was iets
zeer ongewoons in die buurt, want Anne Mie ging zei
den uit en de oude mevrouw Déroulède kwam haast
nooit uit haar kamer. De twee kroegen, welke zich in
de straat bevonden, aan ieder uiteinde één, hadden het
sten stemmen overeen met den afgepasten kanten pas,
waaraan zich de licht-ingehaalde pelerine-gedeelten
voegen.
Dames, wie een groote hoed, zooals die tegenwoordig
gedragen worden, niet goed staat, doen verstandig een
kleineren te nemen, die in zeer vlugge modellen te ver
krijgen zijn. Met een dicht geplooiden sjaal, welke
van achteren los uitvalt, bedekt men den hoed tot op
een smalle randstreep na. Links is een veeren-garnee-
ring aangebracht, bestaande uit afzonderlijke, smalle,
stijve veeren, welke op een rond stukje gaas genaaid
zijn, terwijl het aanzetten wordt bedekt met een gitten
motief. Zeer nieuw en tevens practisch is het den
hoed aan de onderzijde te overtrekken met lieht-ge-
plooide tulle.
Blouses van witte tulle zullen van den zomer zeer in
de mode zijn. Ze worden aangebracht op witte Japan-
sche zijde. Mooi is bij zulk een blouse een versiering
van soutache-gameering in oud-rose tint, b.v. kogel
knoopjes met soutache-lussen, alsmede rose zijden tres
garneeren de voorste en achterste blouse-gedeelten.
De halsuitsnijding is omrand met wit spachtelgalon
met grelots, terwijl de staande kraag versierd is met
hetzelfde galon, doorregen met soutache. De staande
kraag is evenals de pas van oprijgjestule vervaardigd.
De met gladde tule gevoerde mouwen en de staande
kraag zijn afgemaakt door plissé's van witte tule. Een
dasstrik van oud-rose zijden lint dient bovendien ter
garneering.
Een zeer apart toilet van lichte fraise-kleurige zij
den voile is gemaakt van donkerder getinte zijde en
guipure in dezelfde kleur. Uit laatstgenoemde stof
bestaan de met wit chiffon gevoerde pas met staanden
kraag, alsook de bovengedeelten der in fijne oprijgjes
genaaide mouwen. Ongeveer 2Y2 c.M. breede schuine
biais van zijde bedekken de verbinding van de bovenste
en onderste mouwgedeelten en garneeren den van vo
ren en van achteren licht opgenomen kraag. Het van
voren verkort, puntig uitgeknipt overgewaad is langs
den onderrand met biais versierd en van boven in plat
te stolpplooitjes geschikt, waarvan de binnenmouwen
mot luchtige steken tezamen gehouden worden. Het
valt over een aansluitende, van dunne voering voor
ziene onderjapon van dezelfde stof en oversluiert de
om de taille gelegde sjerp.
IIoeRussistfheministergeerlgkblgven
De Engelsche sportman Mr. Vijnans wide een Rus-
sischen minister, die hem niets had toegestaan, zijn er
kentelijkheid daarvoor bewijzen. Hij wist evenwel niet,
hoe hij dat zou aanleggen. Eindelijk kwam een schit
terende gedachte in hem op. Met een prachtige roode
parasol gewapend, begaf hij zich naar den minister.
Deze riep hem, dadelijk toen hij binnenkwam, toe:
„Wat hebt u daar een mooie roode parasol!" „Blauw,
wilt u waarschijnlijk zeggen", antwoordde mr. Vijnans.
„Wat. blauw, zij is toch rood„Wel neenIk wed
om 50.000 dat zij blauw is." Men haalde er een on
partijdige bij, die natuurlijk verklaarde, dat de para
sol rood was. „Ik heb het verloren, mijnheer de minis
ter", riep Vijnans uit, „hier zijn de 50.000.
zeer druk en voor een vrouw vooral was het zonder
eenigen twijfel geraden zich tegen vijf uur 's middags
niet in die straat te vertoonen.
De troep vrij bejaarde wijven met slordige, verwarde
haren en kleederen, die op den hoek der straat stonden
te babbelen, konden nauwelijks op den naam van vrouw
aanspraak maken. Een havelooze rok, een vette, vuile,
roode doek om het hoofd, een gescheurd, smerig hemd
tot dien toestand van schaamteloosheid en slordig
heid had de vrijheid de dochteren van Frankrijk ge
bracht. En zij scholden iederen voorbijganger uit en
spotten met hem wanneer hij er minder haveloos uit
zag dan zij. „Ah! voyons l'aristo!" schreeuwden zij
tegen iederen man met fatsoenlijke kleederen aan, te
gen iedere vrouw die een muts en schort droeg en zoo
snel mogelijk de straat doorliep. En "'s middags was
het altijd zeer druk op straat. Er was tegenwoordig
cok altijd zooveel te zien; in de eerste plaats de lange
rij wagens, die van de verschillende gevangenissen
naar de Place de la Révolution reden. De vicr-en-veer-
tig-duizend af deelingen van het Comité du Salut pu
blic zonden ieder op hun beurt hun contingent naar de
guillottine. Eerst waren het hooggeplaatste personen
geweest die in deze wagens vervoerd werden; voorma
lige hertogen en prinsessen, aristocraten uit alle dee-
lcu van Frankrijk, maar nu begon deze categorie uit
geput te geraken. De ongelukkige Koningin Maria
Antoinette bevond zich nog in de gevangenis te Tem
ple met haar zoon en dochter. Madame Elisabeth
\;as het nog vergund haar gebeden op te zeggen, maar
de voormalige hertogin en graven begonnen schaarsch
te worden. Zij, die niet gevallen waren onder het mes
der guillottine, bevonden zich in Duitschland of Enge
land en zagen daar op de een of andere manier in het
leven te blijven. Sommigen hadden een handwerk of
beroep gekozen: schrijnwerker, herbergier, kapper. De
oudste namen van Frankrijk waren verborgen achter
die van een handelsmerk in Londen en Hamburg.
Velen hadden hun le*en te danken aan dien geheim-
zinnigen „Roode Pimpernel", dien «onbekenden En-
gelschman, die een groot aantal slachtoffers had gered
uit de handen van Truville den vervolger en die den
heer Chauvelin beschaamd en verslagen naar Frank
rijk had teruggezonden.
Wordt vervolgd.