X
DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
BLOOKER'S
Feuilleton.
No. 108
Honderd en elfden jaargang
1909.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
MAANDAG
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
10 MEI.
De Feestdag*.
niet verschijnen -mi
DAALDERS
CACAO;
AAN MIJ DE WRAKE.
BINNENLAND.
Uit Hof- en Hoofdstad.
Telefoonnummer
Ten einde ons personeel in de gelegenheid te
stellen, om morgen ook van het feest te genieten,
zal de „Alkmaarsche Courant"
morgen, Dinsdag II Mei
MEN MOGE U NAMAAK
OPDRINGEN,
HOUDT VAST AAN
GE WEET DAT DIE
UITSTEKEND IS.
Tweede Kamer.
De Aanklacht.
RANT.
ALKMAAR, 10 Mei.
In verschillende groote steden bestaan vereenigin-
gen, die zich het bestrijden van lawaai op straat ten
doel stellen. Vergissen wij ons niet, dan is dit moder
ne plantje ontkiemd in Amerikaansehen bodem en
spoedig overgebracht naar Europa. In Nieuw- York
ontstond „de vereeniging ter bestrijding van het on-
noodige lawaai" en in Londen vond dit voorbeeld wel
dra navolging in „het comité tot vermindering van bet
straatlawaai," in de Duitsclie groote steden zijn der
gelijke vereenigingen tot stand gekomen.
Eerlijk gezegd, het verwondert ons, dat men in ons
land nog niet tot de oprichting van zulk een commis
sie of organisatie is gekomen. Ook in ons land is
straatrumoer.
Wenschte niet reeds Bilderdijk die merkwaardig
veel genoegen in den dood scheen te hebben, althans
hij beweerde zulks bij herhaling in het stille graf
te liggen om de Haagsche straatkreten niet te kun
nen hooren?
Niet ieder is zoo dichterlijk en tegelijk zoo „kauf-
mannisch" aangelegd als Potgieter, die in zijn ge
spierd proza vertelt van de vizióenen, welke liet straat
rumoer bij hem deed -ontstaan.
De man, die in Duitsehland het pionnierswerk heeft
verricht heet dr. Theodor Lessing. Door zijn propagee-
ren in woord en geschrift heeft hij de stichting van
het „deutsche Larmschutz-verband" voorbereid. Deze
Duitsclie vereeniging gaat wel wat heel ver. Zij wil
door
BARONES ORCZIJ.
Schrijfster van „de Roode Pimpernel."
Naar het Engelsch.
19,
„Heb ik je ongerust gemaakt?" vroeg zij eindelijk.
„Ongerustriep hij uit. „Kindlief ik wist geen
raad toen ik begreep, dat je zoo laat, geheel alleen, was
uitgegaan. Ik kon het niet uithouden van angst."
„Hoe wist je dat ik uit was?"
„Het is zeker wel een uur geleden dat Mademoiselle
de Maruy bij mij aanklopte. Zij was bij jou op de ka
mer geweest en toen ze je daar niet vond, heeft zij het
lieele huis doorgezocht en is eindelijk bij mij gekomen.
Wij hebben het niet aan moeder durven vertellen. Ik
zal je niet vragen waar je naar toe geweest bent, maar
denk er aan kindlief dat liet niet veilig is in Parijs op
straat en dat je heel veel verdriet doet aan hen die je
liefhebben wanneer je je in gevaar begeeft. Dus doe
het voortaan niet meer."
„Degenen die mij liefhebben!" fluisterde het meisje.
„Kon je mij dan niet vragen met jc mee te gaan?"
„Neenik wou alleen zijn. liet was volkomen veilig
op straat, ik wou Sir Percy Blakeney spreken."
„Blakeney," riep hij uit in greuzenlooze verbazing.
Wat ter wereld had je aan Blakeney te zeggen?"
Het meisje was niet gewoon om te liegen; zij had
eigenlijk spijt het gezegd te hebben.
„Ik dacht dat hij mij misschien helpen kon, ik maak
te mij zoo ongerust en voelde mij zoo ellendig."
„En ging jc toen naar Blakeney en niet naar mij?"
zeide Déroulède met eenig verwijt in zijn stem. Hij
begreep nog steeds niets vau het buitengewone gedrag
van het jonge meisje, dat gewoonlijk, zoo schuw en ver
legen was.
„Ik maakte mij ongerust juist voor jou, en je zou
den spot met mij gedreven hebben."
niet, alleen afschaffing van het straatlawaai, maar
ook, gelijk de naam zegt, bescherming tegen het ru
moer. En zij meent deze o.a. te kunnen bevorderen,
door „zwarte lijsten" uit te geven, vermeldende de
huizen, waarin men niet rustig woont en „blauwe lijs
ten," waarop men in dit opzicht aanbevelenswaardige
woningen vindt. De vereeniging, welke in 1908 werd
opgericht, bezit zelfs een eigen orgaan, zij heeft
Duitseh-lange statuten met Duitsch-ingewikkelde
bepalingen en Duitsch-verwrongen zinnen.
Nu komt er echter een Duitsch hoogleeraar prof.
Max Schneidin zeggen, dat dit alles eigenlijk
maar overbodige omhaal is, dat er een veel kortere en
meer rechtstreeksche methode is om geen last van
straatrumoer te hebben. Twintig jaar geleden was
hij verhuisd en hij had een woning gekregen, welke
door het lawaai dat men er hoorde bijna onbewoonbaar
was geworden. De hoogleeranr was wanhopig totdat
hij hulp vond bij Kant. Diens „over de macht van het
gemoed, van zijn ziekelijke gevoelens meester te wor
den" deed hem besluiten, niets meer om het lawaai te
geven. En hij is volkomen geslaagd.'Het straatrumoer
heeft geen vat meer op hem, het stoort hem niet meer.
Daarom meent hij, dat een ieder met een beetje wils
kracht op gemakkelijke wijze aan veel kwelling een
einde kan maken. Wil men de andere methode vol
gen, wil men het straatrumoer en overbodig lawaai
(bijv. van hard de deuren toeslaan, de trap opstormen)
bestrijden, dan plaagt men zichzelf en anderen dik
wijls nog veel meer dan dat men door de oorzaak van
het kwaad geplaagd wordt, dan stel men zich bloot aan
onaangenaamheden met buren en anderen en wat
maakt den mensch zenuwachtiger dan voortdurende
oneenigheid.
Vandaar dat de hoogleeraar aanraadt, zich door wils
kracht het leven te veraangenamen.
Er is inderdaad veel overbodig lawaai en een veree
niging kan veel doen om dat af te schaffen.
Doch er is ook lawaai, waarvan men de afschaffing'
niet in z'jn hand heeft en daarvoor lijkt de raad van
den hoogleeraar niet kwaad.
Maar al te gauw wordt in onze dagen in het vere
nigingswezen de kracht gezocht en wordt wel eens ver
geten, dat er ook nog individuen zijn, die zelf kunnen
strijden, die door dien strijd zich zelf louteren en zich
zelf meer weerbaar maken.
Bestrijding der zedeloosheid.
Een wetsontwerp is ingediend ter bestrijding der
zedeloosheid.
De indiening daarvan geschiedt overeenkomstig de
belofte, reeds aanstonds bij het optreden van het te
genwoordige kabinet door de regeering tegenover de
volksvertegenwoordiging afgelegd. De ingediende
wetsvoorstellen bewegen zich in hoofdzaak, doch niet
uitsluitend op het gebied der z.g. „openbare zedeloos
heid."
Ie. Eenige onderwerpen, de zedelijkheid in eugeren
(geslachtelijken) zin, betreffende, (hoofdstuk 1 van
„O neen, ik zou nooit met jou den spot drijven Anne
Mie. Maar waarom zou je je voor mij ongerust ma
ken
„Omdat ik je blindelings zie rondloopen op den rand
van een afgrond. En omdat je vertrouwt op personen
die je moest wantrouwen."
Hij fronste de wenkbrauwen een weinig en beet op
zijn lippen om een onaangenaam woord dat hem op de
tong- brandde tegen te houden.
„Is Sir Percy Blakeney een van de personen die ik
moest wantrouwen?"
„Neen."
„Dan is er ook geen reden om ongerust te maken.
Hij is de eenige van mijn vrienden, dien je niet van
nabij kent. Je weet dat je de personen die ons om
ringen kunt vertrouwen en liefhebben" voegde hij er
ernstig en veelbeteekenend bij.
Hij vatte haar hand; zij beefde van opwinding. Hij
begreep wat er in haar omging, dat wist zij zeker, en
zij schaamde zich over hetgeen zij gedaan had. De
laatste drie weken was zij voortdurend gefolterd door
een gevoel van jalouzie, maar zij had ten minste alleen
geledenniemand had haar wonvl mogen aanraken, een
wond die gewoonlijk lachlust en spot opwekt, en geen
medelijden. Nu kenden twee mannen haar geheim en
dat was haar eigen schuld. Beiden waren vriendelijk
en sympathiek voor haar; maar Déroulède was boos
om haar toespelingen en Blakeney kon er niets aan
doen.
Zij dacht er over na en schaamde zich. Hoe klein
geestig, hoe onedel waren haar gedachten geweest,
hoe onberedeneerd haar gedrag. Zij zou haar leven heb
ben willen geven als Déroulède niet wist hoe jaloersch
zij was; als hij ten minste maar niet begrepen had dat
zij hem liefhad.
Zij trachtte zijn gelaat te doorgronden maar op de
donkere gang, flauw verlicht door de kaarsen op Dé-
roulède's kamer, kon zij de uitdrukking van zijn ge
zicht slecht onderscheiden; zijn hand, die de hare
vasthield was echter warm on teeder. Ilij had medelij
den met haar; zij kreeg een kleur toen die gedachte
bij haar opkwam. Haastig zei zij hem goeden nacht
het ontwerp), te weten: de pornographic en enkele zeer
nauw daaraan verwante vraagstukken, tot de reinheid
van het openbare leven betrekkelijk (I. A.), verleiding
van minderjarigen (I. B.) alsmede de koppelarij
(T. C.)
2e. de abortus provocatus (hoofdstuk II)
Je. de speelzucht (hoofdstuk III)
4e. eenige, in verband met de voorafgaande voor
stellen noodzakelijk gebleken uitbreidingen aan de be
voegdheden van justitie en politie (hoofdstuk IV.)
Deri minister zijn de door zijn ambtsvoorganger^, de
minister Cort van der Linden en Loeff, ingediende
voorstellen tot herziening van het Wetboek van Straf
recht op meer dan ecne plaats een waardevolle leid
draad geweest.
Bij vergelijking van het nieuw ontworpen artikel 240
met het tegenwoordig' geldende valt allereerst in het
oog de, ook bij de ontwerpen-Cort van der Linden en
-Loeff voorgestelde uitbreiding dier wetsbepaling tot
geschriften, andere dan „vliegende blaadjes,'' en tot
„voorwerpen."
Een enkel woord moge in dit verband worden ge
wijd aan de z.g. anti-conceptioneele middelen. Waar
deze in hunne algemeenheid niet geacht kunnen wor
den te zijn „aanstootelijk voor de eerbaarheid" al
hoewel misschien wel voor het schaamtegevoel in rui
meren zin is dit artikel op zoodanige voorwerpen
in 't algemeen niet van toepassing.
Tegen het openlijk- of ongevraagd aanbieden, ten
toonstellen, enz., daarvan waakt het nieuwvoorgestelde
artikel 4ölter, tegen het aanbieden of afstaan aan de
jeugd artikel 240 bis (nieuw), hetwelk dan ook naast
„voorwerpen, aanstootelijk voor de eerbaarheid," uit
drukkelijk „middelen tot voorkoming of verstoring van
zwangerschap" vermeldt.
Belangrijk is ten slotte de uitbreiding der strafbepa
ling tot den vervaardiger, drukker, fabrikant enz., der
gewraakte geschriften, afbeeldingen of voorwerpen;
ten onrechte blijven deze, hoezeer vaak veel strafwaar
diger dan de omniddellijke verspreider, bij de tegen
woordige redactie buiten schot.
In onmiddellijk verband met de voorgestelde wijzi
ging van artikel 240, staat het nieuw ontworpen arti-
kc4 240bis, strekkende tot bijzondere bescherming van
de goede zeden der jeugd en strafbaar stellend het aan
bieden of blijvend of tijdelijk afstaan van obsceniteiten
of middelen tot voorkoming of verstoring van zwan
gerschap aan een minderjarige, beneden den leeftijd
van zestien jaar.
Met de besproken wetsbepalingen staan verder in
verband de ontworpen artikelen 451bis en -ter, met
straf bedreigend hen, die:
le. hetzij eenig geschrift, waarvan de leesbaar ge
stelde titel, omslag of inhoud de kuischlieid der jeugd
in gevaar brengt, hetzij eenige afbeelding of eenig
voorwerp, waardoor de kuischheid der jeugd in gevaar
wordt gebracht, op of aan plaatsen, voor openbaar ver
keer bestemd, openlijk: ten toon stelt, aanbiedt of als
verkrijgbaar aankondigt;
2e eenig middel tot voorkoming of verstoring van
zwangerschap, hetzij openlijktentoonstelt, aanbiedt of
als verkrijgbaar aankondigt, hetzij iemand ongevraagd
aanbiedt, toezendt, of als verkrijgbaar aanwijst;
3e. diensten tot voorkoming of verstoring van zwan
gerschap openlijk of iémand ongevraagd aanbiedt, of
als verkrijgbaar aanwijst.
Artikel 248bis strekt eenerzijds om te waken tegen
het verlokken van minderjarigen door prostituees in
genoemde ontwerpen werd in dit verband nog eens
weer de aandacht gevestigd op de zonderlinge anoma
lie, „dat de houdster van een lx Weel, die minderjari
gen toelaat tot pensionnaires, strafbaar is, maar straf-
en vluchtte naar haar eigen kamer; zij deed de deur
goed op slot en was duidelijk alleen met haar gedach
ten.
HOOFDSTUK X.
En Juliette?
Hoe ging hot met liet hartstochtelijke, romantische
kind dat gefolterd werd door een Titanischen twee
strijd? Met het jonge meisje, nog nauwelijks een vrouw
heen en weder geslingerd door de twee grootste tegen
strijdige machten, die een menschelijke ziel kunnen
aangrijpen? Aan de eene zijde plicht, overlevering,
broeder, vader en bovenal, haar godsdienst en de eed
dien zij gezworen had voor het oog van God; aan den
andere rechtvaardigheid en eer, een gevoel van recht
en onrecht, van billijkheid en smart.
Hoe zwaar was de strijd dien zij te strijden had. Zij
trachtte dien vreeselijkeh nu tien jaren geleden nacht
te vergeten, het lijk van haar broeder, de wrekende
hand van haar vader op de hare toen hij haar smeekte
te doen wat hem door zijn ouderdom en zwakheid niet
mogelijk was.
Zijn woorden weerklonken nog steeds in haar ooren
als door een nevel van het verleden.
„Voor het oog van den Almaehtigen God, die mij
hoort en ziet, zweer ik."
En zij had die woorden herhaald met luide stem, uit
vrije beweging, met de hand op de borst van haar
broeder, en God had het oog op haar gevestigd want
zij had Zijn naam aangeroepen.
„Ik zweer dat ik Paul Déroulède zal opsporen en op
een wijze welke God mij zal aaiitooneu, zal ik hem ver
volgen, ten doode toe of schande en verderf doen ne
derdalen op zijn hoofd. De ziel van mijn broeder wor
de gefolterd tot den dag van het laatste oordeel, indien
ik mijn eed zou verbreken, zij moge rusten in euwigen
vrede wanneer zijn dood gewroken is."
Het was alsof haar vader en broeder naast haar
stonden terwijl zij nederknielde en bad. Hoe vurig en
feloos uitgaat, indien zij zich zelve aanbiedt" ander
zijds togen de verleiding van jeugdige personen, indien
deze geschiedt door middel van giften of beloften van
geld, of goed.
Artil^l 250 no. 4 in strekking overeenkomstig
met het bij het ontwerp-Loeff voorgestelde gelijkna
mige artikel, is eene zeer ruim gestelde bepaling, met
straf bedreigende hem, die van het opzettelijk teweeg
brengen of bevorderen van ontucht door anderen met
derden een beroep of eene gewoonte maakt.
Het bordeelverbod vloeit uit het gestelde artikel on
der meer voort.
Het euvel vau den crimineelen abortus wordt niet
door eene wijziging van de artikelen 295297, doch
langs anderen weg krachtiger dan tot dusver tegenge
gaan.
Bij art. 251bis wordt strafbaar gesteld" hij, die op
zettelijk tc kennen gevende, dat daardoor eene mis
kraam kan worden opgewekt, eene vrouw in behande
ling neemt, of haar een behandeling doet ondergaan.
Bij de strafrechterlijke regeling der speelzucht is
door dc ontwerpers van het strafwetboek als uitgangs
punt gekozen het feit „het houden van een voor hot
publiek toegankelijk huis van hazardspel." Bedoelde
regeling vertoont ten deele in verband met de daarop
gegronde rechtspraak, ettelijke diepgaande leemten.
In verband hiermede kwam het den minister ge-
wenscht voor, bij het ontwerpen eener nadere straf
rechtelijke regeling tot beteugeling der speelzucht als
uitgangspunt en gronddelict aan te nemen, het gele
genheid bieden tot ongeoorloofde spelvormen, m. a. w.
de exploitatie der speelzucht.
Eene zeer lrinderlijke leemte, die zich bij de tenuit
voerlegging der huidige wetsbepaling tot beteugeling
der speelzucht heeft doen gevoelen, is deze, dat de po
litie thans de bevoegdheid mist, huizen, waar redelij
kerwijze vermoed kan worden, dat gespeeld wordt, bin
nen te dringen.
Deze bevoegdheid wordt thans aan de politie toege
kend en dit niet alleen voor zoover betreft de misdrij
ven op het gebied der speelzucht, doch eveneens wat
aangaat de verdere misdrijven, waarop deze wetsvoor-
dracht betrekking heeft, alsmede de overtredingen om
schreven bij art. 451bis en ter (nieuw) van het straf
wetboek.
In de Amsterdamsche correspondentie van de Prov.
Gron. Ct. lezen we:
De afdeeling Amsterdam van den Nederlandsehen
Onderwijzersbond heeft dezer dagen weder een feest
avond gehouden en daarop, evenals een vorig maal een
soort van revue opgevoerd, waarin alles, wat de onder
wijzerswereld interesseert, een beurt krijgt. Zoo'n
feestavond is een echt onderonsje, waarop alle autori
teiten worden geweerd en ook de pers wordt genegeerd.
Ik heb haar dan ook niet bijgewoond, maar heb toch de
hand weten te leggen op den tekst der liedjes, die in
'de revue, ditmaal getiteld „Hutspot" zijn gezongen.
Het meerendeel er van boezemt den niet onderwijzer
slechts zeer matig belang in, doch curiositeitshalve
schrijf ik hier een paar coupletten af, voorgedragen
door een der personen der revue, „De goeie Toon" ge
doopt. Zij luiden:
ernstig was dat gebed!
Zij was in velerlei opzicht nog een kind. Zij had
steeds in afzondering geleefd, eerst wijdde zij zich ge
heel aan haar vader, later was zij opgesloten tüsschen
de vier muren van liet klooster. En in dien tijd had
alles medegewerkt om haar bijgeloovig te maken; zij
leefde in een voortdurende extase, haar godsdienstig
geloof werkte niet naar buiten maar leidde haar tot
beschouwingen, die zij niet mocht bestrijden, dat zou
heiligschennis geweest zijn in haar oogen.
Als heel jong meisje liad zij dien moeielijken eed
moeten afleggen, en sedert dat oogenblik leefde zij
voortdurend met de herinnering aan de zware taak die
haar was opgelegd.
Dien plicht te verzaken zou in haar oogen gelijk
staan met het afzweren van haar God.
Van de leerstellingen van haar godsdienst had zij
slechts zeer vage begrippen. Het vagevuur was voor
haar niet meer dan een woord, maar een woord dat een
geestelijken toestand aanduidde een toestand van
verwachting, van rusteloosheid, van verdriet. En zij
had een zekere overtuiging, zij geloofde dat de ziel
van haar broeder moest lijden omdat zij tot nu toe te
zwak was geweest om haar belofte te vervullen.
De kerk was haar niet te hulp gekomen. Niemand
kon haar helpen want do priesters waren verspreid
naar de vier hoeken van het zwaar beproefde Frankrijk.
Het vreedzame, rustige leven in het klooster had haar
geloof aan de plechtigheid vau haar eed versterkt.
Voor de weinigen die hun geloof, hun godsdienst
hadden behouden, was het geworden een godsdienst
van zelfopoffering en martelaarschap.
Hoe zwaarder de taak die haar was opgelegd, hoe
noodzakelijker werd hij in de oogen van Juliette. God
had haar eindelijk na een tijdperk van tien jaren den
weg gewezen om zich te wreken op haar broeders moor
denaar. Het was God die haar hier in dit huis had
gebracht, die haar een gedeelte van het gesprek tüs
schen Blakeney en Déroulède had doen bijwonen en
juist op een oogenblik dat de schijn zelfs van een sa
menzwering tegen de republiek onvermijdelijk tot ge
volg zou hebben: in ongenade vallen, een haastig ver
hoor in de rechtzaal en de guillotine.
(W»rdt var?elf4)