DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Feuilleton.
im i ÜA
Honderd en elfde jaargang
Voorbereidend militair
onderricht.
Drankwet.
Uit school en huis.
No. 112
1909.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,—.
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
ZATERDAG
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs, COSTER ZOON, Voordam C 9.
15 MEI
AAN MIJ DE WRAKE.
Schaakiwbriek.
lHfif lHH
mm
Telefoonnummer
Probleem No. 182,
v////m
UbS! "b
Éi
Wk'W, W
AL&MAABSCHE COURANT.
ifit
De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR
brengt ter kennis van belanghebbenden, dat de aan
gifte tot deelneming aan bovengenoemd
onderricht ter gemeente-secretarie moet geschieden
vóór 1 JUNI a.s., op welken datum de lijst onherroepe-
pelijk wordt gesloten.
Inlichtingen omtrent de regeling van het bedoelde
onderricht worden ter gemeente-secretarie vprstrekt.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. RIPPING, Voorzitter.
DONATH, Secretaris.
Alkmaar, 3 Mei 1909.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK-
MAAR brengen ter algemeene kennis, dat bij hun
college ia ingekomen een verzoekschrift van P. W.
v. DIJKaldaarom verlof tot den verkoop van
alcoholvrijen drank in het perceel Verdronkenoord C 78.
Binnen twee weken na deze bekendmaking kunnen
tegen het verleenen van het verlof schriftelijk bezwaren
worden ingediend.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter.
14 M'i 1909. DONATH, Secretaris.
FOUTEN IN ONS WERK.
Als mij eens onverwachts de gelegenheid werd ont
nomen, verder voor deze rubriek te werken, al had ik
nog zooveel in de peri; als iemand dan m'n artikels had
bewaard en nog eens doorbladerde; als hij daarna tot
mij kwam met de vraag, „Wat wilt gij toch?" zou mijn
antwoord zijn: „Ik heb willen wijzen op fouten in
ons werk; fouten in opvoeding, onderwijs, leven, sa
menleving, ja waar niet! Fouten, die wij zoo herhaal
delijk hebben gemaakt, dat wij ze maar over het hoofd
gingen zien, ze niet eens meer corrigeerden. Maar ze
verloochenden er haar natuur niet om, ze hieven fouten
en wreekten zich. Dan kwamen wij met ons weege-
klag, maar dan was het te laat; we leerden ons in de
gevolgen maar weer schikken en maakten weer nieuwe,
grover fouten, totdat....? Totdat een iegelijk onzer
in eigen hart, eigen kring en eigen omgeving voor zul
ke gevolgen komt tc staan, dat ook hij uitroept
,,'t Wordt te erg!"
Wees liet ten eene male met mij oneens, verklaar
ronduit, dat mijn kijk op de dingen te zwaar, te zwart
is. Maar verklaar mij dan, vanwaar het gemopper en
geklaag komt, dat men overal kan vernemen, waar ge
werkt wordt. Verklaar mij dan, hoe de huisvader zijn
kring ontloopt en in club of kroeg zoekt, wat hij thuis
niet vindt en daar trouwens zeker ook al niet. Verklaar
mij dan, hoe er nog altijd zulk een scherpe afscheiding
bestaat tusschen burgers en burgers, tusschen men-
schen en menschen. Hoe wreede baldadigheid, onhar
telijkheid en liefdeloosheid ons nog altijd herinneren
aan barbaarsche tijden en volken. Iloe zooveel levens
mislukken. Hoe wij telkens nieuwe tuchthuizen, ge
stichten en herstellingsoorden moeten doen verrijzen
zonder ooit in de bestaande behoeften te hebben voor
zien. Hoe wij maar altijd meer ouders van hun kin
deren en kinderen van hun ouders moeten berooven?
door
BARONES ORCZIJ.
Schrijfster van „de Roode Pimpernel."
Naar het Engelsch.
23)
„Ja, dat weet ik wel", viel hij haar bedaard in de
rede, „het zou meer dan zelfzuchtig van mij wezen in
dien ik u wilde overhalen een uur langer dan noodig
is hier te blijven. Ik ben bang dat mijn huis ook niet
langer een veilige schuilplaats voor u wezen zal. Maar
wilt u mij toestaan voor een veilig vertrek te zorgen
voor u zoowel als voor mijn moeder en Anne Mie?
Mijn vriend Sir Percy Blakeney ligt hier met zijn
jacht op de kust van Normandië. Ik heb al voor pas
sen gezorgd en ik heb alle beschikkingen gemaakt voor
de reis, en Sir Percy of een van zijn vrienden zal ma
ken dat u veilig en wel aan boord van het jacht komt.
Hij heeft mij beloofd voor dit alles te zorgen, ik ver
trouw op hem evenzeer als op mij zelf. Hier in Fran
krijk is er geen gevaar voor u, mijn naam is voldoen
de vrijgeleide, ze zullen u hier niet lastig vallen, en
als u er niets tegen hebt, vertrekt u in gezelschap van
mijn moeder en Anne Mie. Dus.
„Ach Citoyeu Dóroulède, spreek daar liever niet
verder over", riep zij plotseling opgewonden uit. „L
moet het mij niet ten kwade duiden, maar ik kan niet
van al u\y vriendelijkheden gebruik maken. Petronelle
en ik moeten maar voor ous zelf zien te zorgen. U
moet uw tijd en uw moeite liever besteden voor hen
die er aanspraak op kunnen maken, ik.
„Dat is niet vriendelijk van u, mademoiselle; er is
geen kwestie van aanspraak maken."
„En u heeft het recht niet te denken.ging lnj
zenuwachtig voort, terwijl hij haar hand, die hij vat
ten wilde, haastig wegtrok.
„Neen, pardon, daarin vergist u zich", viel hij haar
ernstig in de rede, „ik heb wel recht aan en voor u te
Hoe het komt, dat de menschheid naar buiten met reu
zenschreden vóór en naar binnen even zeker en snel
achteruit schijnt te gaan. Ge zult moeite hebben, uw
optimisme te bewaren, waar ge voor dergelijke feiten
wordt gesteld. En toch dn Hemel beware ons voor
pessimisme.
„lm Schatten lebt der Pessimist
Mit Sich und mit die Welt. im Streite."
Pessimisme zou ons niet hebben aangezet tot het
schrijven dezer opstellen. De pessimist is alleen tevre
den met zich zelve.
Alleen kunnen wij maar niet instemmen met do twee
regels, welke op de zooeven aangehaalde volgen
„Doch wer, wie wir zufrieden ist,
Lebt gliicldieh auf der Sonnenseito."
Juist omdat wij met alle anderen zoo gaarne aan de
zonzijde zouden willen leven, kunnen wij niet tevreden,
niet volmaakt gelukkig zijn.
Er is zoo ontzettend veel meer „im Schatten" dan
„auf der Sonnenseite" in het leven. En als wij de
oorzaak van dat verschijnsel willen opsporen en inzien,
dan moet ons toch eerlijk van het hart, dat met erken
ning van fouten in opvoeding, onderwijs en samenle
ving, met wat zelfverheffing, zelfhervorming en wils
kracht heel veel te corrigeeren, te verhelpen viel.
Sta mij toe, u nog eens voor eeii reeks vragen te stel
len. Waarom vervreemdt zoo menig kind van zijn
ouders? Waarom heeft de onderwijzer een pik op zoo
menig kind en zoo menig kind het land aan zijn onder
wijzer? Waarom passen ouders en onderwijzers onver
droten het spreekwoord van pot en ketel op elkander
toe? Waarom laten zooveel ouders hun kinderen hoofd
schuddend maar begaan? Waarom heeft men geen
Ouderwetten bedacht, voor het noodzakelijk werd. Kin
derwetten in te voeren? Waarom meent men nog altijd,
dat alle kinderen hetzelfde geestelijke voedsel kunnen
verduwen? Waarom verdiept men zich in sociale vraag
stukken, terwijl men levensvragen over het hoofd ziet?
Wij zouden nog veel meer vragen van de lange lijst
daar voor ons kunnen dicteeren, maar meenen genoeg
te hebben gevraagd.
Wij meenen ook te weten, dat de mensch te druk, te
wild heeft geleefd en het komt ons daarom zeer ver
klaarbaar voor, dat hij geen tijd had, op begane fouten
te letten. Maar het wordt dan toch zeker meer dan
tijd, dit eens wel te gaan doen. Als er iets is, dat ons
daartoe met kracht en drang aanspoort, dan is het de
leer der erfelijkheid! Het is ons gegaan, als den scho
lier, die zijn werk heeft verwaarloosd en nu tot zijn
schrik een slecht rapport ontvangt.
Bfj al uw optimisme, bij al uw overtuiging, dat het
nog al welletjes gaat in school en huis en samenleving,
houd ik u het slechte rapport voor, dat de nieuwere we
tenschap ons thuis stuurt en waarop onze cijfers voor
gedrag, vlijt en vorderingen rondweg wijzen op:
Erfelijkheid en degeneratie.
Dat zijn een paar heel geleerde, toeh volstrekt niet
diepzinnige woorden, die slechts dit vertolken:
„Uit zulke of onder zoodanige omstandigheden le
vende ouders komen zulke kinderen voort."
En wie nu maar een weinig verder ziet, begrijpt, dat
wij die erfelijkheid en die degeneratie dan voor een
groot gedeelte in onze macht en daarom ook op onze
rekening hebben. Of wij zouden moeten ontkennen,
dat een slecht rapport de uitdrukking is van fouten in
eigen werk. En die ontkenning is toch zeker ook u te
machtig.
W. W.
denken een recht dat niemand mij kan ontnemen,
het recht van mijn groote liefde voor u."
„Burger-Afgevaardigde 1"
„Ja, Juliette, ik weet wel, dat het een dwaasheid is
en ik ken mijne verwaandheid. Ik ken den trots van
uw caste, van uw partijik weet dat gij den vriend
van het gepeupel van Frankrijk veracht. Heb ik ge
zegd dat ik hoop had ooit uw liefde te winnen? Ach,
ik heb dat niet eens durven droomen. Ik weet alleen
Juliette, dat ge in mijn oogen aan de engelen ver
want zijt, ge hebt iets etlieriseh, iets bovenmenschelijks
reins in mijn oogen, iets dat te hoog voor mij is, dat
ik niet kan tasten, misschien niet kan begrijpen. En
toch, hoewel ik mij mijn dwaasheid bewust ben, "ik
rcem u mijn liefde, en ik kan u niet uit mijn leven zien
heengaan zonder het u te zeggen, ge hebt de laatste
weken van mijn leven, van mijn huis een paradijs voor
mij gemaakt, Juliette."
Hij sprak met zijn zachte, indruk wekkende stem, en
zij hoorde weer dien zelfden smeekenden toon, die bij
de verdediging van Charlotte Corday zulk een indruk
op haar gemaakt had. Nu smeekte hij niets voor zich
zelf, hij uitte g'een zelfzuchtigen wenseh naar geluk,
hij pleitte slechts voor zijn liefde, zij moest weten dat
hij haar liefhad, zij moest medelijden met hem hebben
en hem toestaan haar te dienen en te helpen.
Ilij zweeg een wijle en greep haar hand, die zij niet
weer terugtrok, want het was een genot voor haar zijn
sterke vingers bevend om de hare te gevoelen. Hij
drukte zijn lippen op haar hand, op de zachte palm van
haar handje en op haar teeren pols en zijn vurige kus
sen getuigden van de hartstochtelijke liefde, die hij
alleen uit eerbied voor haar trachtte te bedwingen.
Zij trachtte zich los te maken maar hij wilde haar
niet laten gaan.
„Ga nog niet weg Juliette," smeekte hij: „Bedenk,
misschien zie ik u nooit weqr; als ge ver van mij weg
z.ijt in Engeland onder uw eigen vrienden en fami
lieleden, misschien denkt ge dan nog wel eens aan den
man die zulk een groote vereering voor u koestert, die
u zoo grenzenloos liefheeft?"
Zij zou zoo gaarue het kloppen van haar hart het
P. H Williams
„Chesi Amateur#" 1909.
w/.Zï.
7//jy.n
'vM
Mit m 2 zetten.
Oplossing van Probleem No. 179 (motto „Verlobt")
Stelling: Kc3, Dd3; ka5, ld8 en e8, pi a3, a4, a6, eó,
e7 en f7.
1 D dll d2 enz.
Goede oplossingen ontvingen wij vanP. J. Boom,
F. Böttger, O. Bramer, G. van Dort. G. Imhülsen,
G. Nobel, O. van Stam en O. Visser, allen te Alkmaar;
Mr. Gh. Enschedé te Haarlem, P. Bakker, J. Vijzelaar
n H. Weenink te Amsterdam, P. üoijkaas te Limmen,
J. H. de Ruwe te Hilversum, C. Slot Kzn. te Broek op
Langendijk, S. te S., O. Boomsma te Kampen,
„Schaaklust" te Koedijk, G. Fijth Jr. en C. J. Strick
van Linschoten te Bunnik.
Het oordeel van den prijsrechter, den overbekenden
componist Max Karstedt, over No. 179, lsten prijs
„Tagliche Rundschau", luidt als volgt
Het thema is al vaak gezien en dan meestal met
een witten pion in plaats van den Koning. Doch nim
mer zoo economisch en met zulk een rijken inhoud.1)
De sleutelzst kan men zich niet fraaier denken, ter
wijl er zelfs nog een aardigen verleidingszet in voor
komt.2) Lloe langer men dezen 2zet doorkijkt, hoe
meer men tot de overtuiging komt met een artistiek
afgewerkten arbeid te doen te liebben, die alle vroe
gere bewerkingen van dit thema in de schaduw stelt
en ook in de toekomst niet zal overtroffen worden. De
moeilijkheid3) kan van wege het geringe witte mate
riaal niet groot zijn en komt hier bovendien niet in
aanmerking, waar men zich onmiddellijk in de schoon
heden van dit probleem verdiept."
Wij publiceeren het oordeel van den prijsrechter op
veler verzoek, terwijl ons tevens van vele zijden ver
zocht werd ons oordeel over dezen 2zet uit te spreken.
„A bon entendeur demi mot suffit" en zoo gelooven
wij met de opmerking te kunnen volstaan, dat wij op
deze plaats liever over dezen 2zet zwijgen. Toch wen-
schen wij er den nadruk op te leggen, dat het altijd
hoogst gevaarlijk is zijn oordeel uit te spreken over een
zwijgen hebben opgelegd, maar zij kon niet; zij werd
zich eindelijk bewust hoe innig zij ook hem liefhad. Ie
der woord dat hij sprak vond een echo in haar ziel, zij
trachtte zijn teedere smeekbeden niet te hooren, het
donkere hoofd, dat naar haar werd toegebogen niet te
zien. Zij trachtte zijn tegenwoordigheid te vergeten,
niet te weten dat hij vlak bij haar was hij, de man
dien zij verraden had om haar eigen dorst naar wraak
te lesschen, de man dien zi.[ in haar onzinnige, over
dreven woede had meenen te haten, maar dien zijlief
had met haar geheele ziel, veel meer liefhad dan haar
eigen leven, dan de overleveringen van haar geslacht,
haar eed zelfs.
Op dit oogenblik deed zij alle moeite om zich het
beeld van haar broeder voor den geest te roepen, hoe
hij werd thuisgebracht op een draagbaar; zij trachtte
te denken aan de laatste levensjaren van haar armen
vader. Zij trachtte te denken aan den wrekenden vin
ger Gods, die haar den weg wees tot de vervulling van
haar eed, en zij riep Hem aan om haar bij te staan in
dit vreeselijk oogenblik.
En eindelijk sprak God tot haar; door de onmete
lijke ruimte van het heelal drong Zijne stem uit deu
Hemel, die geen medelijden had gekend, tot haar door.
En plechtig, duidelijk, onvermurwbaar klonk die stem:
„Aan Mij is de wrake. Ik zal vergelden!"
HOOFDSTUK XII.
Het Zwaard van Damocles.
„In den naam van de Republiek!"*
Verdiept als hij was in zijn gedachten, in zijn droo
men, in zijn kortstondig geluk, had Dóroulède niets
gehoord van wat er de laatste oogenblikken in zijn
huis was voorgevallen.
Anne Mie, die nog steeds rustig haar droefgeestig
liedje zong, hoorde een harden ruk aan de schel; zij
vond daar echter niets bijzonder.- aan en schrikte er
niet van. Kalm trok zij haar mouwen neer om haar
magere armen, deed haar keukenschort af en liep naar
de deur om open te doen.
bekroond probleem. Een jurylid, wiens oordeel in den
loop van het onderzoek van een bepaald probleem bo
vendien niet zelden belangrijk gewijzigd wordt, zti er
veel beter in dan de buitenstaander. En tot de laat-
sten behoort,in het algemeen gesproken, de beoor-
deelaar. Waagt men zich dus aan een critiek over een
bekroond probleem, dan waagt men zich ook.... op
glad ijs!
Op den avond van 30 April 1909 werd op de Alk-
maarsche Schaakclub een partij gespeeld, waarin op
een gegeven oogenblik de navolgende stelling ont
stond
w///y/M
'///////A
V/A/'/
Mat m 2 zetten.
Wit speelde Le2, wellicht in de hoop den lastigen
c4 pion te kunnen verjagen. Zwart, hoogst dankbaar
dat de witte looper op e2 was aangeland, gaf echter in
drie zetten mat!
Of de leider der zwarte stukken geïnspireerd werd
door de algemeene blijdschap, welke dien dag in ons
vaderland heerschte en zich ook in onze goede stad
zoo ongedwongen uitte? Wij weten het niet, doch
meenen ons wel te herinneren, dat er op het oogenblik,
dat dit schaakdrama werd afgespeeld, juist een jolig
troepje het clublokaal voorbijtrok met het lied:
Oranje boven(bis)
Leve Willemien!
x) De vier verschillende matstellingen ontstaan op
natuurlijke wijze. (M. K.)
2) Waarschijnlijk wordt 1 December bedoeld.
3) Voor zooverre daarvan bij een 2zet sprake kan
ziju. (M. TC)
Gsmen'ce Mededeel! n gen.
De lang t 1 ij k s t o o t.
Een lijkstoet die volle 40 dagen duurde, was die van
den maarschalk Lamies, Hertog van Montebello in
1809.
De maarschalk verloor in den veldslag bij Aspern
zijn beide beenen en stierf eenige dagen later in het
hospitaal te Weenen. Zijn stoffelijk overschot werd
naar Straatsburg gebracht en vandaar uit met den,
den Franschen Keizerstijd kenmerkenden, theatrali-
sehen luister naar Parijs vervoerd.
Op Napoleon's bevel moest de trein die het lijk ver
voerde aan ieder groot station stoppen, overal werden
Zoodra de deur open was had zij echter alles be
grepen. Zij zag vijf mannen voor zich staan; vier
hunner droegen het uniform van de Nationale Garde,
de vijfde de driekleurige ceintuur met gouden franje
der dienstdoende leden der Conventie. Deze laatste
scheen het bevel te hebben over de vier anderen; hij
kwam dadelijk het huis biunen, gevolgd door de sol
daten, die op zijn wenlt rondom Anne Mie gingen
staan- en haar beletten Dóroulède te waarschuwen,
hetgeen dan ook dadelijk haar plan was geweest.
Zij twijfelde geen oogenblik aan het onmiddellijk
gevaar dat hem dreigde. Al had haar voorgevoel haar
niet gewaarschuwd, toch zou zij het begrepen hebben.
Eén blik op de vijf mannen was voldoende om het haar
mee te deelenhun houding, hun bevelende toon, het
air van gewicht waarmee zij de gang doorliepen
alles kondigde het doel van hun bezoek aan. Zij kwa
men een gerechtelijk onderzoek instellen ten huize van
Burger-Afgevaardigde Dóroulède. Merlin's Wet te
gen de verdachten was in volle werking. Dóroulède
was door den een of ander aangeklaagd bij het Comité
du Salut Public; en in het jaar des Pleeren 1793 I van
de Revolutie, werden dagelijks mannen en vrouwen
naar de slachtbank gezonden, alleen op het een of an
der vermoeden en niets meer.
Anne Mie had dolgraag willen roepen als zij maar
gedurfd had; zij begreep met haar scherp verstand,
dat dit zeer onverstandig geweest was. Zij wist dat
zoo Paul Dóroulède de oogen op haar had kunnen ves
tigen, hij haar zou hebben gesmeekt zich kalm qn be
daard te houden. Ten minste voor het uiterlijk.
De man met het driekleurig ceintuur was de gang
reeds door en stond voor de deur van Déroulède's ka
mer. Zijn bevelenden toon deed Dóroulède uit zijn
droom ontwaken.
„In den naam van de Republiek!"
Dóroulède liet niet dadelijk het handje los, dat hij
een oogenblik tevoren met kussen bedekt had. Nog
maals drukte hij er zijn lippen op, langzaam en innig
als voor een laatste afscheid, 'n afscheid voor eeuwig;
toen hief hij het hoofd op en wendde zijn breede, wel
gevormde gestalte naar de deur.
(W«rJt VT-trr&lgd)