DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Feuilleton.
Honderd en elfde Jaargang.
1909.
ZATERDAG
5 JUNI.
Uit school en huis.
AAN MIJ DE WRAKE.
No. 128
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
AWonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentfën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Schaakrubriek.
_SU; 1
TelefcKmnanuner
Probleem No. 185,
I
1
Ml
HINDERWET.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR brengen ter algemeene kennis, dat heden op
de gemeente-secretarie ter visie is gelegd het aan hen
ingediende verzoek met bijlagen van W. WIJPKEMA
aldaar om vergunning tot het oprichten van een heete-
luchtoven in het perceel Achterdam Wijk C. Ho. 30.
Bezwaren tegen deze oprichting kunnen worden in
gediend ten raadhui ze dezer gemeente, mondeling op
Donderdag 17 Juni e.k., ?s-voonniddags te elf uur en
schriftelijk vóór of op dien tijd. Gedurende drie da
gen vóór gemelden dag kan de verzoeker en hij, die be
zwaren heeft ingebracht, op de secretarie dezer ge
meente van de terzake ingekomen schrifturen kennis
nemen.
Alkmaar, 3 Juni 1909.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
JAK DE WIT Dz., Voorzitter, lo. B.
DONATII, Secretaris.
OP NIEUWE PADEN.
Mijn opstel over Maatschappelijk werk eischt nadere
uiteenzetting. Ik heb daarin den nadruk gelegd op
het meer tijdig ingrijpen van bevoegde zijde, op het
rechtzetten en rechthoiidon van wankelende gezinnen.
Dit laatste is altijd een mijner schoonste idealen ge
weest en ik ben er te sterker van doordrongen door
dat ik zelf heb ervaren, hoe machtig de stroom van
's levens tegenheden kan worden, hoe moeilijk het is
in bange zorg en droeve tijden het hoofd boven water
te houden.
De opzet van dit onderwerp zou ons op zijpaden
kunnen voeren en doen praten over armenzorg, werke
loosheid, enz. Wij gaan daarop niet in. Ons per
soonlijk was en bleef de gedachte steeds bijwat zou
er veel onheil kunnen worden vermeden, indien er wat
eerder werd ingegrepen in gezinnen, die op het punt
staan te verdrinken. Van verdrinken gesproken. Is
het niet overbekend, dat men tot voor eenige jaren een
drenkeling aan wal haalde, dan de overheid of de po
litie in kennis stelde en eerst daarna trachtte de le
vensgeesten op te wekken? Dat is nu anders gewo-r
den en de drenkelingen varen er in de meeste geval
len wèl bij. Toch was men vroeger overtuigd, dat men
bij dadelijke hulp een strafbaar feit pleegde. Zou het
in zake steun aan gezinnen, hetzij zedelijk of stoffe
lijk, anders zijn en anders kunnen worden?
De ondergang van een gezin uit de breede massa,
dateert in den regel vanaf het eerste jaar na het hu
welijk. Er zijn natuurlijk ook andere gevallen, maar
wel beschouwd kunnen die tot het eerste worden her
leid.
Wilt ge een rubriek, die voor uitbreiding vatbaar
blijft? (Zie mijn artikel „Straatjongens". Vaktijd
schrift afl. Mei 1908.)
1. Vader flink vakman, Moedr, vroeger een heldere
meid, mist haar vroegeren goeden pot, haalde ieder
jaar oen kind; verzwakt en suf. Vader werd uithuizig.
2. Vader vaak van huis. Moeder niet in staat, va
der en moeder beide te zijn.
3. Vader overleden. Groot gezin. Zeer nette moe
der.
4. Knappe ouders. Moeder uit werken.
5. Knappe vader. Moeder dood. Oudste zusje
ufomt haar plaats in.
0. Net gezin. Veel ziekte en tegenspoed.
Ge zoudt deze rubriek vrij wat kunnen uitbreiden?
Mooi. Als ge maar toestemt, dat dergelijke gezinnen
door
BARONES OROZIJ.
Schrijfster van „de Roode Pimpernel."
Naar het Engelsch.
39)
„Het bewijst dat Déroulède, die verliefd is op die
vrouw alles zou willen doen om haar van de guillotine
te redden."
Natuurlijk."
„P a r d ilaat hem vóór komen zeg ik" ging Lenoir
voort. „Geef hem het touw waarmee hij zichzelf kan
ophangen."
„Wat bedoelt hij vroegen een paar mannen wier
trage hersenen de volle beteekenis van dit monsterach
tige plan nog niet geheel doorzagen.
„Ge begrijpt niet wat ik meen, burgers; ge denkt
dat ik krankzinuig ben of dronken, of een verrader,
evenals Déroulède „E h b i e nluister nog een mi
nuut of vijf en dan zult ge het hooren. Veronderstel
dat het oogenblik gekomen is dat- die vrouw hoe
heet zij? O ja ja! Juliette Marny in de gerechts
zaal staat tegenover het Comité du Salut Public.
Burger Foucquier-Tinville, een van onze grootste
patriotten, leest de beschuldiging voorde papieren
heimelijk verbrand, de opengescheurde portefeuille wel
ke op haar kamer gevonden werd. Indien verondersteld
wordt dat deze papieren een verraderlijke briefwisse
ling bevatten met de vijanden der- Republiek, volgt
onmiddellijk de veroordeeling en daarna de guillotine.
Daar is geen twijfel aan. De Minister van Justitie
geeft volgens art. IX van de Wet door hem zelf ge
maakt, vergunning onmiddellijk een vonnis uit te
spreken over hem die van verraad wordt beschuldigd.
Maar", zoo ging hij voort, langzaam en met nadruk,
„ingeval van een beschuldiging van civielen aard,
kwetsing der openbare zedelijkheid of andere zaken
die tot het Wetboek van Strafrecht behooren, vergunt
voor onze oogen den struggle for life strijden, dikwijls
zonder eenigen steun, zonder eenig blijk van sympa
thie.
En nu zwegen we nog van de gezinnen, waarin de
drankduivel zijn tent heeft opgeslagen, waar vader en
moeder elk hun eigen weg gelieven in te slaan, waar
onverstand, onverschilligheid, hoovaardij of andere
onhebbelijkheden der ouders de oorzaak zijn van het
scheefgroeien der kindéren, van den ondergang der
familie. ITcb ik het zoo heel mis, het begin, het ont
staan der kwaal te stellen in het eerste jaar na het
huwelijk Wat de gemeenschap daartegen zou kunnen
doen? Denken wij weer aan de redding van drenke
lingen in vroeger dagen. En het staaf bij mij vast,
dat de gemeenschap eerlang zal moeten overgaan tot
het redden van gezinnen. Wie maar een weinig thuis
is in de huishouding van staat, gemeente en kerk, weet,
hoe dat drietal jaren lang vergeefs heeft geworsteld
om te voorzien in de rampspoedige gevolgen van het
ten onder gaan van gezinnen. Ontzaglijk veel is ge
daan en gegeven en onze bij uitstek phylantropische
tijd staat gewoon perplex tegenover die gevolgen. Nu
ware toch, dunkt ons, voorkomen beter dan een hope
loos dokteren. Wat wij zoo gaarne zouden voorstaan,
zou zijnEen vereeniging van alle gehuwden, gereed
en bereid en bij machte om elkander steun te verlee-
nen, zoodra die noodig werd. Dat zou van den kant
der nooddruftige gezinnen openhartigheid, van den
anderen kant kieschheid eischen. Dat zou met groote
geldelijke opoffering gepaard gaan. Zeker. En toch
die offers zouden blijven beneden die der nu gevolgde
wijze van helpen; want er zou veel onheil voorko
men worden. Die vereeniging moest niet alleen steun
verleenen, maar ook optreden, streng en onverbiddelijk,
waar een der leden den verkeerden weg insloeg. Dat
zou wijs beleid en bekwame overreding eischen. Zeker.
En toch zou het aantal afdwalingen geringer wor
den, waar elk der leden de gemeenschap meer gevoelde
dan thans, waar velen het zich een eer zouden rekenen
tot de tereehtwijzers niet tot de terechtgezetten te be
hooren. Meer dan ooit zouden de fouten in de opvoe
ding worden ontdekt en daardoor ook tijdig onder
drukt.
Zulk een vereeniging in elke stad, op ieder dorp, zou
moeten staan onder een bekwaam bestuur, worden ge
leid en gestuurd door mannen en vrouwen, hinkelend
van levenslust en humaniteit, maar evenzeer begaafd
met verstand en menschenkennis.
„Een utopieroept ge mij tegen.
Och, er bestaan reeds zulke vereenigingen ten on
zent zoowel als in het buitenland. Maar die gaan nóg
in de groote massa verloren, wijden zich ook aan ander
maatschappelijk werk en arbeiden om deze of gene
reden verborgen voor het oog der menschen.
Een utopie? Wij gelooven het niet.
En wat alle andere redeneeringen en stellingen, hoe
breed, wijs, menschlievend of wat ook, opgezet, om
verwerpt Wij zien voor onze oogen, dat het langer
zoo niet kan, niet mag gaan. Er komt een tijd, dat de
gemeenschap niet langer bij machte zal zijn, op deze
wijze voort te gaan. Dat men dit toch tijdig inzie. Och,
dat wij den tijd mochten beleven, dat wij bedelarij, par
ticuliere liefdadigheid, onttrekken aan de ouderlijke
macht e. d. nog slechts bij name kenden. Dat wij de
gelden daarvoor op andere wijze konden besteden. Dat
wij over het eenmaal bestaan hebben van zulke zaken
even verwonderd waren als over het inroepen der te
genwoordigheid van de overheid bij drenkelingen in
vroeger dagen. Mag ik dit artikel eindigen met een
innig: „Zegt het voort"?
W. W.
de Minister van Justitie dat de beschuldigde in het
openbaar verdedigd worde. Breng een aanklacht van
verraad tegen Juliette Marny in, zij zal in minder dan
een paar minuten de zaal uitgebracht worden te mid
den van een troep andere verraders; zij zal uit haar
eigen gevangenis worden gesleurd en in den vroegen
morgenstond terechtgesteld voordat Déroulède tijd
heeft gehad een plantte beramen om haar te verdedi
gen en te redden. Indien hij dan tracht hemel en
aarde te bewegen om de vrouw, die hij liefheeft, te
redden, wie weet of het Parijsche volk zijn partij dan
niet met warmte opneemt. Zij zijn net gek als het Dé
roulède betreft; en wij weten allen dat een. paar trou
we minnaars steeds genade hebben gevonden in de
oogen van het Fransche volk, een merkwaardig
overblijfsel van sentimentaliteit denk ik. En de po
pulaire Burger-Afgevaardigde weet beter dan iemand
anders ter wereld, hoe hij gebruik zal maken van de
gevoelens van het gepeupel. Geldt de beschuldiging
echter een zaak die onder de rubriek van het Wetboek
van Strafrecht valt, dan ziet ge zelf in hoe geheel an
ders de zaak zou loopen. Juliette Marny, gedagvaard
voor haar losbandigheid, voor een inbreuk op do open
bare zedelijkheid; de verbrande briefwisseling, erkend
als brieven van een minnaar haar haat tegen Dé
roulède, welke haar een valsclie beschuldiging tegen
hem doet inbrengen. In dat geval veroorlooft de Mi
nister van Justitie dat een advocaat haar verdediging
op zich neemt en haar belang bepleit. Zij heeft geen
advocaat; denkt ge niet dat Déroulède onmiddellijk
het woord zou vragen en al zijn welsprekendheid aan
wenden ten gunste van zijn minnares? Ge hoort zijn
hartstochtelijke opgewonden speech reeds aan, niet
waar ik ten minste wel, en dat is het touw waarmede
hij zich zelf zal ophangen, burgers! Zou hij willen
toegeven in de openbare gerechtszaal,, dat de verbran
de brieven, de minnebrieven waren van een ander?
Neen, duizendmaal neenen wanneer hij zoo pertinent
ontkent dat Juliette een anderen minnaar heeft, zal
het onzen handigen en slimmen Officier van Justitie
geen moeite kosten hem de bekentenis te laten afleg
gen dat die brieven van hem waren, dat zij hem had-
(Eerste publicatie).
J. Deuzeman te Frederiksoord.
mi*
Y/Y///A
Mat in 2 zetten
Oplossing van No. 182 (P. II. Williams).
1 Da7 a4 enz.
(Noch op 1 Dn6, noch op 1 Ddz kan na Pc3mat
volgen).
Goede oplossingen ontvingen wij van: P. J. Boom,
F. Böttger, O. Bramer, G. van Dort, G. Imhiilsen en
G. Nobel, allen te Alkmaar; Mr. Ch. Enschedé te
ten te Bunnikllaarlem; P. Bakker, C. J. Oosterholt
en II. Weenink te Amsterdam; P. Ooijkaas te Lim-
men; J. II. dc Ruwe en J. Vijzelaar te Hilversum;
„Scliaaklust" te Koedijk; O. Boomsma te Kampen;
G. Fijth Jr. en C. J. Strick van Linschoten te Bun-
nik.
Een „eerste publicatie" wordt in den regel niet ge
publiceerd zonder dat van dit feit op de een of andere
wijze melding wordt gemaakt. Toch kennen wij een
voornaam buitenlandsch vakblad, dat de gewoonte
heeft eerste publicaties zonder meer te plaatsen en
dan bij de overige problemen de bron te vermelden.
Deze handelwijze wil ons minder doeltreffend toe
schijnen, omdat de goede bedoeling faalt zoodra ver
zuimd wordt bij een overgenomen opgave de bron te
vermelden. Werkelijk heeft dit o. a. eenige jaren ge
leden plaats gehad-met eenige Ilollandsche proble
men, waar het betrokken vaderlandsch blad dan ook
tegenopgekomen is. Daarop is eene verklaring ge
volgd, waarmede het geval uit de wereld was. Toch
zijn dergelijke zaken onaangenaam voor de betrokken
bladen en zij kunnen zoo gemakkelijk vermeden wor
den door bijv. elk „original" door een sterretje aan te
geven bij het nummer van het betrokken probleem.
Deze methode, naar wij meenen in 1900 het eerst door
den Hertog aangewend, is even eeenvoudig als doel
treffend.
Vakbladen, die bij het overnemen van een probleem
de bron der eerste publicatie niet aangeven, zijn ons
zoo goed als onbekend. Er zijn intusschen tallooze
schaakr ubrieken gelijk o. a. de „Times" die
den kunnen verraden en beschuldigen en zij ze alleen
verbrand had om hem te redden."
Hij zweeg, want hij was ten laatste uitgeput, hij
veegde zijn voorhoofd af en dronk met groote slokken
een glas drank leeg om zijn verdroogde keel te be
vochtigen.
Een donderend applaus volgde op deze lange toe
spraak. Het Machiavelistische plan, van bijkans dui-
velsche slimheid en getuigende van echts menschen
kennis, de kennis van een fijn besnaard gemoed als
dat van Déroulède, viel zeer in den smaak van deze
patriotten, dorstende naar het bloed en den val van
een hoogverheven vijand.
Zelfs Tinville verloor zijn houding van koud sar
casme, zijn magere wangen gloeiden van strijdlust.
In de laatste maanden waren de zaken welke voor het
Comité du Salut Public werden gebracht, vervelend,
een tonig, weinig belangrijk geweest. Charlotte Corday
had een aardige afleiding gegeven, gewoonlijk waren
het Afgevaardigden,' wier zienswijzen als te mild, te
zachtzinnig werden beschouwd of generaals wien het
niet gelukt was een stad of een provincie in het zui
den tot onderwerping te brengen.
Welk een heerlijke afwisseling zou deze zaak hun
brengen den volgenden morgen de val waarin Dé
roulède werd gelokt, het genot hem den eersten stap
te zien doen op het pad dat naar zijn ondergang leid
de. Geen enkele der omstanders verlangde niet vurig
naar de buit. Lenoir, die zoo langen tijd gesproken
had, zweeg; al de andere spraken en dronken sterke
dranken en verheugden zich over hun eigen haat en
vermoedelijke zegepraal.
De vergadering duurde uren lang, tot laat in den
nacht. Teder had de een of andere opmerking te ma
ken over de redevoering van Lenoir, of een kleine ver
andering voor te stellen.
Lenoir was de eerste die opstond. Hij zeide de an
deren kalm goeden nacht en ging de donkere straat
op.
Er volgde een oogenblik van diepe stilte na zijn
vertrek. De voetstappen van den kolossalen man
weerklonken op de slecht geplaveide straat en stier-
dit nalaten1). Dit is vooreerst stellig onbeleefd tegen
over de betrokken rubriek en dan schijnt ons overne
men zonder meer ook niet buitengewoon correct toe.
Bovendien je bent feitelijk een weerloos slachtof
fer. Blijkt het toch aan de redactie van de een of an
dere courant, dat een confrater geregeld oorspronke
lijke bijdragen overneemt zonder nadere aanduiding,
zoo plaatst zij bijv. een gefingeerd stukje. Wordt dit
dan overgenomen, zoo publiceert zij dit feit en stelt
daardoor haar collega aan de kaak. Bij problemen is
het intusschen in den regel niet wel doenlijk een der-
gelijken val te stellen.
Ook kan het niet vermelden der bron minder aan
genaam zijn voor den componist, die bijv. aan kleine
rubrieken eenvoudige problemen afstaat. Vindt men
nu later zulk een probleempje in een grootere rubriek
die ook vaak gedwongen is eenvoudige opgaven te
geven zonder vermelding der bron, zoo wordt de ar
beid van den componist veelal verkeerd beoordeeld.
Eindelijk „last but not least" zou onze vriend
Alain O. White hier opmerken biedt het vermelden
der bron een groot gemak aan voor den statisticus.
Hierover uit te weiden zou ons te ver voeren, doch de
lezer zal wel begrijpen, dat bijv. het in het wilde zoe
ken naar de eerste bewerking van een bepaald thema
hoogst onaangenaam is en dat dit enorm vergemakke
lijkt wordt indien alle problemen m e t de vermelding
der bron worden overgenomeip
Waarom wij, indien mogelijk, de gewoonte hebben
èn de bron èn het jaartal der eerste publicatie te ver
melden, daarover, naar wij hopen, in een volgende ru
briek.
In No. 182 ligt de sleutelzet niet bijzonder voor de
hand. Wat deze 2zet intusschen o. i. bepaald merk
waardig maakt is de eenigszins onverwachte afwezig
heid van eiken dual.
No. 185 is een eersteling van een 'der beste, ons be
kende, vaderlandsche oplossers. Wij ruimden deze eer
ste proeve gaarne een plaatsje in, omdat wij haar, als
zoodanig, beslist goed geslaagd achten.
Correspondentie. J. de J., bad Nauheim.
Uwe oplossing van no. 184 faalt o. a. op Df5e4.
Wij bevelen onze rubriek bij voortduring in uwe be
langstelling aan.
1) Sommige plaatsen ook bekroonde
der nadere aanduiding.
opgaven zon-
VOOR DE DAMES.
KIJKJES IN DE MODEWERELD.
In het tegenwoordige en het komende seizoen mo
gen de dames niet alleen veel aandacht wijden aan
haar toiletten en hoeden, ook de onderkleeding vraagt
thans een groot deel dier aandacht voor zich. De wer
kelijk elegante dame toch mag tegenwoordig geen
stijve stoffen meer dragen; zij moet zich kunnen dra-
peeren en rijke libertyzijde, mousseline, crêpe do Chi
ne, enz. leveren haar daartoe het geschikte materiaal.
Bij de onderkleeding vieren daarom frou-frou en kant
weder hoogtij. Ook in kousen wordt steeds groo
tere luxe gedreven, zwart-zijden kousen met groote
witte moezen zijn zeer gezocht, terwijl ook de fijne
opengewerkte witte en zwarte zijden kous van den zo
mer veel gedragen zal worden.
De gedrapeerde toiletten, waarbij de souple stoffen
in artistieke plooienval volkomen tot hun recht ko
men, doen denken aan een antieke statue. Knappe
handen kunnen van de twee stoffen, die hierbij het
ven langzamerhand weg. Toen nam Toucquier-Tin-
ville, de Officier van Justitie, eindelijk het woord:
„Wie is die man?" vroeg hij, zich tot de patriotten
wendende.
De meesten wisten het niet.
„Een buitenman uit het noorden", zeide eindelijk
een hunner; „hij is hier al meermalen geweest en den
laatsten tijd vrij trouw. Ik geloof dat hij slager van
zijn ambacht is, ik denk dat hij uit Calais komt. Bur
ger Brogard, die werkelijk wel bekend staat als een
goed patriot, heeft hem het eerst hier naar toe ge
bracht."
Langzamerhand ging de vergadering der Broeder
schap uiteen. Zij knikten elkaar even goeden nacht
en keerden ieder naar hun eigen verblijfplaats terug,
die zeker niet met den naam van „tehuis" bestempeld
kan worden.
Tinville was een van de laatst overgeblevenen; hij
en Merlin schenen plotseling de wapen3 te hebben
neergelegd, waarmede zij een paar uur geleden ge
dreigd hadden elkaar te vernietigen, deze twee intieme
vrienden van weleer.
Twee of drie van de vurigste leden der partij
schaarden zich bij den Officier van Justitie en bij
Merlin, den vervaardiger der beruchte wet,
„Wat denkt u, Burger?" vroeg Tinville eindelijk.
„Die Lenoir is wat al te welsprekend, dunkt mij."
„Hij is gevaarlijk", zeide Merlin, en de anderen
knikten bevestigend.
„Maar zijn plan is niet kwaad."
„Ja, wij zullen er gebruik van maken", stemde Tin
ville toe, „maar later
Hij zweeg, en weder knikten allen bij wijze van in
stemming.
„Ja, hij is gevaarlijk. Wij zullen hem morgen met
rust laten, maar dan.
Wordt vervolgd.
1
I I