VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 135 Honderd en elfde Jaargang. 1909. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80? franco door het geheele Rijk f 1, /Wonderlijke nummers 3 Cents. MAANDAG Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote Setters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. 14 JUNI. Periodieke Raadsverkiezingen. Collecte gewapenden dienst. BINNENLAND. Uit Hot- en Hoofdstad. Teiefociumaimer 8. ALKMAABSCHE COURANT. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR hebben bepaald, dat de eventueel te houden stemming en herstemming ter verkiezing van de leden van den Gemeenteraad die op den eersten Dinsdag der maand September a. s. periodiek moeten aftreden, zul len plaats hebben op WOENSDAG 7 en DONDER DAG 15 JULI a. s. Aftredende leden zijn: Voor het 1ste kiesdistrict de heer Mr. II. BOEL MANS TER SBILL. Voor het 2de kiesdistrict de heeren H. J. F. WAN NA en G. DE GROOT Jz. Voor het 3de kiesdistrict de heeren II. P. IB1NK MELENBRINK en N. GL1NDERMAN. BURGEMEESTER cn WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter algemeene kennis, dat de jaarlijk- sehe collecte voor het fonds ter aanmoediging en on dersteuning van den gewapenden dienst in de Neder landen, zal plaats hebben op DONDERDAG 17 en VRIJDAG 18 JUNI a. s. „Volgens het algemeen verslag, dat in Juli j. 1. werd uitgebracht, bedroeg de opbrengst der jaarlijksche col lecte 17509.óll/z of 1049.03 minder dan een jaar te voren en werd aan gratificatiën en toelagen aan 1055 deelgerechtigden uitgekeerd eene som van 49240.32, waaronder begrepen is eene som van 7532.491/2 die boven de gewone gratificatie aan 263 verminkten van Atjeli en 1 weduwe van een gesneuvelde bij Atjeh werd verstrekt uit het geschenk van wijlen Z. M. den Ko ning. Al deze gelden kwamen ten bate van 318 ver minkten uit Oost-ludië, 720 infirmen en 17 oud-strij ders van België. „Tn het Invalidenhuis te Leiden, eene stichting van ons Eonds, werden in 1907 verpleegd 87 gepensionneer- de militairen, onder welke 8 deelgerechtigden van het Eonds. „Deze cijfers toonen aan dat het Fonds steeds voort gaat binnen de grenzen der categorieën, den vermink ten krijger en den oud-soldaat een stoffelijk blijk van waardeering zijner diensten te geven, bestaande in liet toekennen eener jaarlijksche gratificatie nevens zijn pensioen, wanneer liij daaraan behoefte heeft, of in eene verpleging in het Invalidenhuis. Maar het is wenschelijk dat door eene ruime opbrengst der Collec te en eene daarmede gepaard gaande verbetering van den financiëelen toestand, eene uitbreiding der cate gorieën, waarin de gerechtigden verdeeld zijn, mogelijk wordt gemaakt. De thans daaraan gestelde grenzen zijn zeer eng, hoe dikwijls komt de pijnlijke noodza kelijkheid niet voor, dat niet voldaan kan worden aan aanvragen van verdienstelijke oud-militairen, omdat de voorwaarden van opneming in het fonds zoo moeie- lijk-moeten worden gemaakt. Het komt ons gewenscht voor dat ook hierop eens wordt gewezen. Het karakter der collecte en het doel van het Eonds zullen daardoor in een beter licht wor den gesteld. Wij vleien ons dat ieder Nederlander de bereiking van dat doel wil helpen bevorderen en zich opnieuw opgewekt zal gevoelen het Fonds naar ver mogen te steunen. Het aantal dergenen, die solliciteeren om als deelge rechtigden in het Eonds te worden opgenomen, doch daarvoor nog niet in aanmerking kunnen komen, be draagt 303. Moge de uitslag der te houden inzameling liet bewijs leveren dat de belangstelling in onze Stichting niet verflauwt, niettegenstaande in dezen tijd voor andere doeleinden zoo vaak een beroep op de liefdadigheid on zer landgenooten wordt gedaan. Aan menig sollicitant zal dan het uitzicht worden geopend weldra eene on dersteuning te genieten." GAARNE WORDT DAAROM AAN IIET HOU DEN DEZER COLLECTE HERINNERD EN WORDEN DE INGEZETENEN DRINGEND U1T- GENOODIGD HAAR M1LDEL1JK TE STEUNEN. - Burgemeester en Wethouders voornoemd, JAN DE WIT Dz., Voorz., lo. Burg. DONATII, Secretaris. Alkmaar, 11 Juni 1909. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter kennis van belanghebbenden dat wegens uit te voeren herstellingen aan de KALKO- VENSBRUG het VERKEER OVER DIE BRUG met RIJTUIGEN van MAANDAG 21 JUNI a. s., des MIDDAGS 12 UUR AE TOT DONDERDAE 24 JU NI d. a. v. MET ZONSONDERGANG zal zijn AF GESLOTEN. Alkmaar, 14 Juni 1909. Burgemeester en Wethouders voornoemd, JAN DE WIT Dz., Voorz., lo. Burg. DONATH, Secretaris. ALKMAAR, 14 Juni. In Duitsehland houdt het financiëel hervormen nog maar steeds aan. Er wordt aan het „belastingbouquet" geschikt en herschikt, hier wordt een bloempje inge- lascht, daar een bloempje uitgeplukt, doch men slaagt er maar niet in het geheel een smakelijk voorkomen te geven en te zorgen, dat het niet al te onaangenaam riekt. Het wil niet met de financiëel-politieke bou- quetterie. De hervorming der financiën is de groote politieke kwestie, die wordt beheerscht door den strijd tusschen de reactionnairen en het centrum eener- en de vrijzinnigen anderer zijds. De regeering zou zich gaarne aan de zijde van de laatsten scharen maar de eersten zijn het talrijkst in het parlementDe reac- tionnaire p»artij wil 'om de millioenen die er te kort zijn, bijeen te krijgen zoowat alles belasten behalve haar bezittingen en haar bedrijf. De reactionnaire partij dat is in Duitsehland de partij van de zelf zuchtige Pruisische landjonkers. Men heeft daaronder nu al geruimen tijd gezucht. Heel wat voorstellen om aan die overlieersching een eind te maken zijn er reeds gedaan. Dezer dagen nog lazen we in een Düitsch blad, dat de Duitscher moest worden opgevoed tot het beroep van staatsburger dan zou de politieke toestand er heel anders gaan uit zien. Ieders plicht is het aldus werd er betoogd in dezen veelbewogen tijd deel te nemen aan liet poli tieke leven, tot welken stand hij ook moge behooren. De politieke plicht wordt echter door duizenden, ove rigens mensehen met een zeer hoog plichtsbesef, ver onachtzaamd. Aan politieke onverschilligheid paart zich gebrek aan politiek begrip. Hierin kan verande ring komen, indien de staat in Duitsehland ver wacht men alles van den staat in zijn scholen les doet geven in staatkunde, indien de sohool haar leer lingen opvoedt tot goede staatsburgers. De schrijver zag natuurlijk het gevaar, dat de school zou worden misbruikt voor propaganda van bepaalde politieke denkbeelden als hij dat gevaar niet had gezien, moest hij ook wel blind geweest zijn. Er moesten waar borgen in het loven geroepen worden dat het nieuwe onderwijs vrij gehouden zou worden van partij-harts tocht en slechts streng zakelijk zich zou bezighouden met de openbare instellingen en lichamen in staat en gemeente. Dat is theorie. Moest men op deze *wijze den Prui- sisehen jonker bestrijden, hij had geen gevaar te duch ten. Evenwel er is een practischer middel tot bestrij ding gevonden. Zaterdag is er te Berlijn een groote „afweervereeniging" opgericht. De Pruisische jonkers vinden hun grootste kracht in den „Bund der Landwirte," welke zijn jaarvergade ringen houdt in het circus-Busch. Zaterdagavond nu is er in het andere groote Ber- lijnsche paardenspel, het circus-Schumann een ver gadering gehouden en een vereeniging gesticht van handelaars, fabrikanten, bankiers en financiers, met het doel aan het drijven der landjonkers een einde te maken. Men heeft zich geen illusies gemaakt, dat de oude strijdvragen, welke er steeds onder de verschil lende niet-agrarische partijen bestonden, nu plotseling zullen verdwijnen, maar men heeft zich eenvoudig ver- eenigd onder de leus „tot afweer" en onder den naam „Ilanzabond voor handwerk, handel en industrie." Die naam van Ilanzabond spreekt aan. Hij herin nert aan het roemruchte verleden, aan den bloei van den vrijen Duitschen burger en koopman. In de Han- zasteden van nu zit nog iets van dien Hanza-geest. Eu zooals eens de Hanza de stevige stut van het oude Duitsehe rijk en van den Duitschen keizer was, zoo zijn het ook juist de kringen van handel en industrie geweest, welke wellicht het meest er toe hebben bijge dragen om den bloei van het nieuwe Duitsehe rijk te bevorderen. De initiatief-nemers kunnen voorloopig tevreden zijn. Het groote circus was stampvol, er waren een zesduizend personen tegenwoordig en de stemming was uitstekend. De openingsrede sloeg al dadelijk in. Het slot, waarin de voorzitter zich bezighield met het stre ven van den Bund der Landwirte, welks leuze was „Zuriick" „weg met!. luidde bijv. aldus: „Weg met de vrije beweging van handel en industrie, met het vrije verkeer en alle verkeersmiddelen die dit bevorderen, met de vrijheid, om te gaan, waarheen men wil, en de vrije concurrentie; weg met banken en beur zen, die in plaats van alle beschikbare gelden aan den landbouw af te staan, voor alles handel eu industrie hebben bevorderdWeg met alle internationale han delsbetrekkingen, geldswaardige papieren en wereld markten, weg met de groote 'steden, de waterhoofden en voedingsbodems van den liberalen burgerstand; weg met het ziekelijke en verderfelijke liberalisme en mo de rnisme en de heele noodlottige moderne beschaving eu ontwikkeling. Gij echter, mijneheereu, wier levens belang de vrije beweging en het verkeer is, wier levens voorwaarde de niet gebonden, de niet afgesloten, met alle wereldstaten in vrije concurrentie staande grond wettige staat is. Gij kent en gij moogt slechts kennen één vlag en een parool, welke luidt: „Vorwiirts! En nu mijne heeren, aan het werk Verschillende sprekers hebben bet woord gevoerd en het bleek, dat er onder dit deel van het Duitsehe volk uitstekende Rijksdagafgevaardigden schuilen. De goe de stemming werd geeü oogenblik verstoord en tot het oprichten van den nieuwen bond werd onder dave rend applaus besloten. Men kan er op aan, dat het leden-aantal in korten tijd snel zal groeien en spoedig de 300.000 van de Bund der Landwirte zal overtreffen. Maar daarme de is men er nog niet. Een bond met veel leden al leen kan niet veel verrichten. Hij moet met ijver zijn doel najagen en vooral ook nagaan, of zijn doel voor verwezenlijking vatbaar is. Evenwel het zijn de menschen van de praktijk die hier aan het werk gaan. Men mag van hen veel verwachten. Thans reeds wordt verondersteld, dat velé Rijksdagleden nu reeds naar den Bond zullen, later naar hem moeten luisteren, dat hij bij de parlementaire machine een zwaar tegenwicht zal vormen voor het gewicht der landjonkers, die een veel te grooten Invloed uitoefenen op de wetgeving, met name op de fiuanci- ëele, die ten bate van zich zelf anderen veel te zwaar belasten. De leuze van voor of tegen den agrariër, de nieuwe anti-these, zal men in Duitsehland weldra veel vuldig hooren! De brief uit de Hoofdstad in de Leeuwarder Courant' luidt aldus De stemming, waarin ik deze regelen ga nederschrij- veu, houdt liet midden tusschen waanzin en razernij. Mijne waarden, het is hier om dol te worden. Van he denmorgen negen uur voel ik me als gefolterd door de verdwazing der hoofdstad, die onveilig wordt gemaakt door de aanbevelingen van ill die brave, edele, onvol prezen lieden, ons staatsleven der volmaking nabij wil len brengen. Vanmorgen om negen uur reeds stopte mij een voor bijganger een doos lucifers in do hand. Reeds stond ik op het punt den man een cent aan te bieden naar het gebruikelijke tarief van dit artikel, toen ik ge lukkig nog tijdig op het doosje zag staan: „Kies Bosboom." De lezer, die mijne ideeën over de „hooge" politiek sedert lang kent, begrijpt, met welke voortvarende snelheid ik deze tendentieuze lucifers in de gracht wierp. Ik wandelde eenige huizen verder, en zag 'n oude juffer, welke, zoo op 'n afstand gezien, reeds geheel vermolmd leek, een groot plakkaat op haar balkon be vestigen. Daarop las men met reuzenletters: Steunt het Vrou fenkiesrecht. Met steigende ontsteltenis ging ik den straathoek om, on bonsde tegen een kar aan, waarop leelijke cari catures geschilderd waren, die eene aanbeveling moes-i ten voorstellen van den heer van Kuijkhof. Zuchtend vluchtte ik binnen bij den kapper, eu zette me op den middelste der drie zetels, welke zijn salon opluisteren. Ter linkerzijde (ik monster altijd mijne huren in een kapperswinkel) zat een lange heer, met een langen puntbaard aan 11 lang gezicht. Rechts ech ter zat 'n vurige jongeman met 'n flanellen sportblou- se, 'n wuivende slipdas eu dreigende lokken. De linkerman voerde een gesprek met den kapper, die natuurlijk, uit hoofde van zijn beroep, in deze da gen neutraler is dan ooit, en al z'n klanten in den let terlijken zin, maar niet minder in den figuurlijken di to, over één kam scheert. Zij hadden het over het de bat tusschen Troelstra en van Hamel, dat Dinsdag-, avond in het derde district heeft plaats gehad. De lange heer: „Is u daar geweest?" De kapperIkke niet, meheer, ik ga niet naar zul- leke vertooningen De lange heerJe reinste spiegelgevecht, Larie, bombast"! Professor van Hamel niet. Die sprak als 'n boek. Puik, meneer! Kranig, meneer! Maar die Troel stra, handigheid, geslepenheid, anders niet...." Plotseling algemeene ontsteltenis. De vurige jonge ling ter rechterzijde is plots opgesprongen van woede, en de scherende bediende, daarop niet verdacht, heeft 'm een stevige Jaap over de kin gegeven, waaruit het roode bloed met ontstellende snelheid naar voren dringt. Doch onversaagd dringt de gewonde door tot den langen heer. Meneer, u liegt!", dondert hij. De lange man wordt zeer wit, draait zijn hoofd om, zoodat de gezeepte zijde naar voren komt, en zijn sik als n puntig mes vooruit steekt, en zegt om zich 'n houding te geven: Meneer, ik ken u niet!" „Néé,' zegt schamper de vurige jongeling met be bloede kin en 'n smalende trek om den heldemnond, ..nee, je ken me niet, maar je zal me lééren kennen. Wat beweer jij van Troelstra? Wat van ontwijken? Wat van 'n spiegelgevecht? Kom voor den dag, man netje De ander haalt de schouders op, alsof hij 'n groot moedige held is, doch mij misleidt hij niet. Ik zie den angst op z'n bleeke voorhoofd plooien. De vurige jon geling echter, door deze pijnlijke stilte van de wijs ge bracht, keert naar zijn stoel terug, fier als 'n toréa- dor, die 'n stier gekeeld heeft, eu begint de woud op z'n kin met aluin te bestrijken. Niemand zegt meer 'n woord. Tot het algemeene zwijgen me te drukkend wordt, en ik glimlachend tot den kapper zeg: 1 „En hoeveel politieke meeuingeu hoort u nu wel ver kondigen op zoo'n dag?" „Precies zooveel als er klanten op het salon komen," zegt de oolijkerd. „En u zelf?" vraag ik onnoozel. „Ik cliamponeer ze allemaal met koud water," is het niet onvermakelijke bescheid. De beide kampioenen druipen af. Direct van den kapper vlucht ik naar huis, in het heilige voornemen, geen stap meer buiten de deur te doen den ganschen dag, ten einde aan de verkiezings- woede te ontkomen. Maar vóór ik mijn huis bereikt heb, zie ik nog 'n auto voorhij hijgen, die 'n aanbeve ling voor 'n candidaat door de stad rijdt. Ik begeef me naar m'n studeerkamer, en zet me aan den arbeid, die na 'n half uurtje gezellig begint te vlotten, als er gejaagd op de deur wordt geklopt. „Binnen 1" zeg ik onschuldig. „Meneer!" zegt bedremmeld de dienstbode, „hier zijn twee heeren, om u te spreken." Nu beken ik u, lezers!, dat ik den moed niet heb, dezen heeren den toegang te weigeren, en ik moet 'n oogenblik afdwalen, om u dit duidelijk te maken. Gij moet ïi.l. weten, dat wij hier in Amsterdam zuchten onder de belastingen. Gij verbeeldt u natuurlijk, gelijk èlk behoorlijk staatsburger dat gemeenlijk doet, dat gij véél aan personeel enzoovoort betaalt, maar als gij hier in de hoofdstad zoudt wonen, en de cijfers zoudt zien, die men ons op onze aanslagbiljetten naar huis durft zenden, dan zoudt gij de handen ineenslaan over zulke bedragen. En al dat geld bekomt de stad zoo weinig, als indertijd de zeven vette koeien van wijlen koning Farao aan haar zeven magere collega's ten goede kwa men, die immers even mager bleven. Onze stad ver keert in 'n steeds-stijgenden geldnood. Als gij moeite hebt, om deze belasting op te brengen, dan valt gij in de handen van ongure lieden, bij wier wreedheid die van den beruchten bloedraad-president, de Vargas een peulschil is. Zij treden binnen, schrij ven alles op, op één pak, twee paar sokken, een over hemd, een flanelletje, één sous-pantalon, en één hoed na. Voorts laten zij uw „gereedschap" ongemoeid, hetgeen bij een dagbladschrijver een dubbeltje folio papier, een woordenboek, twee potlooden, een schaar, een lijmpot, en zijne vermoeide maar onmisbare hersens omvat. De rest nochtans wordt onverbiddelijk opge schreven en een der heeren treedt als „bewaarder" op. Deze laatste heer „bewaart" uw goed, dat uw goed niet meer is, door dagelijks bij u terug te komen, binnen te treden en wederom heen te gaan. Men zou kunnen zeggen: een doofstommen bezoeker, die 'n doktersvi site afsteekt en u daarvoor de somma van één gulden declameert. Als gij dan ten slotte genoeg geld bijeen hebt geleend, om het enorme bedrag af te doen plus de talrijke en aangezwollen „kosten," komt er nog eenmaal een lang papier en gij zijt voor den smadelij- ken, doch publieken verkoop van uw goed behoed. Dat deze belastingheeren zoo snel zijn met hun in beslag nemerij ligt in het zielsverheffende feit, dat zij slechts acht gulden in de week aan loonen verdienen, en de rest voor hun levensonderhoud moeten putten uit de onkosten der wanbetalers, die zij in hunne rui me zakken steken. Dat dit systeem, om boeten te doen komen in de zakken des ambtenaars, die ze uit, in de praktijk tot ongewenschte, ja hatelijke gevolgen leidt, kan een kind begrijpen. En als gij nu tevens weet, dat mijn belastinggeweten op den dag van heden niet maagdelijk-ongerept was, dan begrijpt gij, waarvoor ik mijne matineuze bezoe kers aanzag, en waarom ik de dienstbode onmiddellijk gelastte, dezelve binnen te leiden. Na welke afdwaling ik dus tot mijn onderwerp kan 'terugkeeren „Klop, klop," zei het op de deur. „Herein 1", riep ik forsch, om me 'n houding te geven. En binnen traden twee „heeren" met ongeschoren gelaten boven hunne halfhempies en eenigen schroom op hun gezicht. Ik nam eene afwachtende houding aan, en verzamelde m'n gedachte n,lioe ik nog 'n dag het kostbare beslag van m'n lijf kon houden. „Meneer," zei de verlegenste van de twee, die dus natuurlijk het eerste het w'oord nam, „we kwamme nou ereis bij u van wege de polletiek." „Dan ga je d'r dadelijk weer uit," wou ik resoluut repliceeren, maar toen bedacht ik, dat een journalist zoo niet moet optreden, daar uit zulke visites altijd eenige leering valt te behalen. „Zoo, dat is aardig van u," loog ik bedachtzaam maar vriendelijk, „en wat wou u me vertellen „We kwamme iets zeggen over onze candidaat," her nam de eerste spreker, „die lid is van de Kamer, en wethouder is geweest, en '11 dimmëkraat, bijna 'n vrij - zinnig-dimmekraat, maar vrijzinnig is die niét.'. „Nee, Godlof, niet!" interrumpeerde hier plechtig de collega, hij is goed katholiek." „O, zoo," kwam ik nu op mijn beurt, „de heeren ko men voor meneer Aalberse?" „Dat doene we," bevestigde de eerste bezoeker, „we kwamme meneer eens vragen, of die morgen niet op meneer Aalberse zou willen stemmen." „Nee vrinden!", zei ik beslist, „dat kan ik niet doen 1" „En mag ik niet 'es vragen Weróm niet?", zei debat- lustig de verlegene heer, die hier uit z'n slof schoot. „Omdat ik morgen niet in de stad ben," zei ik kalm. Een oogenblik later stonden de beide bezoekers bui ten en ik hervatte mijn werk. Doch het vlotte nietl ant m'n gedachten dwaalden af eii verdiepten zich verwarrend en verbijsterend,' daar ik 'n antwoord zocht op de vraag, waarom de menschheid zoo hopeloos dwaas doet.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1909 | | pagina 1