DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 149
Honderd en elfde jatrgang
1909.
WOENSDAG
30 JUN!
Verkiezing Gemeenteraad.
BINNENLAND.
Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor ikmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
A* ynderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën;
Per regel f 0,10, Bij groote contracten rabat Oroote
letters laar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/ho HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Telefoonnummer S.
Eerste Kamer.
I
Arrondissements Rechtbank te Alkmaar.
COURANT.
J -I-WJI
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR,
Gelet op art. 9 der Gemeentewet;
Brengen ter algemeene kennis, dat de verkiezing
van leden van den Gemeenteraad, ter vervulling der
plaatsen, welke zullen openvallen door de periodieke
aftreding alszoodanig van de heeren Mr. II. Boelmans
ter Spill (in district I) H. J. F. Wanna en G. de
Groot Jz. (in district II) en H. P. Tbink Meienbrink
en N. Glinderman (in district III), zal plaats hebben
op DINSDAG 29 Juni a.s. en de stemming en her
stemming zoo noodig, op WOENSDAG 7 JULI en
DONDERDAG 15 JULI a.s.
De tot invulling bestemde formulieren voor de op
gaven van Candida ten zijn kosteloos ter Secretarie
der gemeente verkrijgbaar.
ALKMAAR, 15 Juni 1909.
Burgemeester en Wethouders voorn.,
JAN DE WIT Dz., Voorzitter, lo. Burg.
DONATII, Secretaris.
Gisteren werden de beraadslagingen over de Sche
penwet voortgezet.
De minister van Landbouw, II. en N. betwist in de
eerste plaats, dat dit wetsontwerp zou zijn overbodig.
Wanneer deze wet niet voor 1 October tot stand
komt, zullen de Nederlandsche schepen grooten hinder
ontmoeten bij het vrije verkeer in Fransche en Engel-
sclie havens. Het vrije verkeer toch wordt ontzegd
aan schepen, die komen uit een land waar geen scheep
vaartwet is.
Een van de bezwaren van den heer Rahusen was, er
wordt te veel overgelaten aan algemeenen maatregel
van bestuur. Sedert de Minister als hoofd van het
Departement is opgetreden, is zijn liefde voor alge
meene maatregelen van bestuur niet toegenomen.
Maar afgescheiden daarvan, de hier voorgestelde maat
regel is een gevolg van de werkwijze der Tweede Ka
mer, Welke niet op den naam van spoed aanspraak kan
maken. Die langzame wijze van werken is een bezwaar
om alles in de wet op te nemen. Er moet veel aan al
gemeenen maatregel worden overgelaten.
De strafbepalingen, zeide de heer Rahusen, zijn in
strijd met de Grondwet.
Maar bij art. 17 Arbeidswet en 19 van de Veilig
heidswet wordt precies hetzelfde gedaan als hier wordt
voorgesteld. Voor de grondwettigheid der in deze wet
voorkomende bepalingen, beroept de minister zich
voorts op mr. De Savornin Lobman, in diens werk
„Onze Constitutie."
Öok prof. Buys deelt de zienswijze van den heer Loh-
man.
Art. 56 van de Grondwet wordt hier nageleefd.
Een derde bezwaar van den heer Rahusen was de
kosten. Ja, natuurlijk zullen er ambtenaren noodig
zijn.
Nu de schadevergoeding. Aanhouding van schepen
komt niet dagelijks voor. Wanneer een schip is aange
houden en het blijkt dat de ambtenaar zich heeft ver
gist, dan nog zal dit niet altijd aanleiding geven tot
schadeloosstelling. Iemand die ten onrechte preven
tief gevangen is gehuwden, krijgt toch ook geen scha
devergoeding. Wanneer een ambtenaar binnen de
grenzen der wet heeft gehandeld, kan de Staat niet tot
schadevergoeding worden aangesproken.
De Minister meent hiermede de bezwaren weerlegd
te hebben en hoopt, dat de heer Rahusen zijn stem
thans niet aan het ontwerp zal onthouden.
De heer Rahusen, repliceerende, houdt vol, dat deze
wet onnoodig is en dat hier straffen worden gesteld
op onbekende feiten, hetgeen tot allertreurigste gevol
gen aanleiding kan geven.
Na zijnerzijds gewezen te hebben op de nadeelen wil
spreker niet pedant zijn en het beter willen weten en
daarom zal hij met het ontwerp meegaan.
De heer Van der Feltz sluit zich aan bij het betoog
van den heer Rahusen.
Het wetsontwerp wordt daarna aangenomen z. h. s.
Suppletoire begrooting voor bestrijding van de kos
ten voortvloeiende uit de Schepenwet.
Goedgekeurd z. h. s.
Aan de orde is liet wetsontwerp tot wijziging van de
artikelen 8, 21 en 43 der Ongevallenwet 1901.
De heer Havelaar geeft op grond van persoonlijk on
derzoek eene verklaring van het incident tusschen den
minister van L., II. en N. en vertrouwt, dat, nu geble
ken is, dat het incident tusschen den minister en de
heeren Rahusen en Bok berustte op een misverstand,
de minister bereid zal zijn zijne ernstige beschuldiging
tegen die beide heeren in te trekken, mede in het be
lang eener deugdelijke herziening der Ongevallenwet.
De lieer Stork kan eene dergelijke herziening der On
gevallenwet niet bewonderen. Hij hoopt, dat de minis
ter weldra met een algemeene herziening zal komen
en rekening zal houden met de inzichten van de man
nen van de praktijk.
Voor de toekomst hoopt spr., dat de minister zijn
ernstige beschuldiging tegenover de heeren Bok en
Rahusen zal terugnemen Voor een goede uitvoering
der Ongevallenwet acht spr. een Rijksinstelling wen-
schelijk en noodig.
De heer Van den Biesen acht de Ongevallenwet en
de R. V. B. eene totale mislukking. Er is nu al een
tekort van 4 millioen, dat de minister natuurlijk op al
le fhanieren tracht te dekken.
Laat de minister de premiën der Rijksverzekering-
bank maar liefst zoo hoog mogelijk opvoeren, dan loo-
pen alle verzekerden weg naar de particuliere maat
schappijen. En dan zit de Staat met nog grooter defi
cit en een heirleger van ambtenaren.
De heer Ilovy vestigt de aandacht op den misstand,
dat als een particulier een eigen huis laat bouwen, de
werklieden, die daaraan arbeiden, niet verzekerd zijn.
De minister van Landbouw, H. en N. wil niet meer
gaan disputeeren over het incident-Bok-Rah'usen. De
minister verdedigt daarna de wijziging van art. 8 der
Ongevallenwet. Do geheele herziening zal spoedig en
met ernst worden ter hand genomen.
liet wetsontwerp wordt daarna z. h. s. aangenomen.
Eveneens de invoeging van twee artikelen tusschen de
artt. 50 en 51 der Ongevallenwet.
Mede worden goedgekeurd de Wijziging en Verhoo
ging van Hoofdstuk X voor 1909 (Reorganisatie der
Arbeidsinspectie) en de Wijziging der Arbeidswet,
Veiligheidswet, Hinderwet en de Phosphorluciferswet
voor 1905 cn de Ongevallenwet 1901 (6 ontwerpen)
zoomede de wijziging der Beroepswet.
Nadat de Kamer in Comité-Generaal de Huishoude
lijke raming voor 1910 heeft vastgesteld worden de no
tulen gelezen en gaat de Kamer op reces.
In het comité-generaal dat do Eerste Kamer, alvo
rens tot nadere bijeenroeping uiteen te gaan, hield, is
tot commies ter griffie der Eerste Kamer benoemd do
lieer J. A. van Lakerveld, thans adjunct-commies aan
die griffie.
RECHTZAKEN.
Zitting van Dinsdag 29 Juni.
Mishandeling.
Dr. Joseplius Cornelis Jacobus Carolus S., 47 jaar,
geneesheer te den Helder, was ten laste gelegd dat hij
op 18 April 1.1. Jan Komeyer met een stok heeft gesla
gen en langs den grond gesleurd.
De 12-jarige Jan Romeyer, eveneens te den Helder
wonende, verklaarde dat hij op de naaischool, die
naast de woning van Dr. S. staat is geklommen door
middel van een ladder om er een bal, die daar op was
gegooid, af te halen. Toen hij op de ladder stond,
heeft dokter S. hem geslagen en hem daarna in huis
getrokken, hem ook daar nog een schop gegeven, die
zóó hard aankwam, dat hij er blauwe plekken van op
den rug had.
Dr. S. gaf daarna een definitie van de toedracht
der zaak, waaruit alweer de baldadigheid van de Hel-
dersche jongens bleek, welke baldadigheid zoo erg was
dat de schuttingen om den tuin reeds moesten worden
verhoogd.
Dit had evenwel niet gegeven en beklaagde had zich
dikwijls aan die ondeugd geërgerd. Eindelijk had hij
één der jongens te pakken kunnen krijgen en hem aan
de politie overgeleverd.
Mej. M. F. L. Boon te Helder verklaarde dat de jon
gen op liet oogenblik dat hij op de schutting zat haar
toeriep „roep mijn moeder, hij slaat mij."
Grietje Kikkert, toen te Helder nu te Amsterdam
wonende, deelt mede dat zij zag dat Jan geslagen werd
en door Dr. S. en diens zoon naar huis werd gebracht.
Getuige Klaas Krijnen te Helder, kon zich nog her
inneren dat Jan had geroepen: „ze slaan mij dood"
en ook dat hij gezien had dat de Dr. en diens zoon
Jan zoo hadden geslagen, dat de sporen daarvan dui
delijk zichtbaar waren.
De volgende getuige, Anna de Klerk, had wel ge
zien dat de jongen geslagen werd, maar niet door
wien. Later zag zij dat de jongen het huis van Dr. S.
uitkwam, waarbij hij een schop van dezen ontving.
Lodewijk Cornelis Hagenaar, een kameraad van
Jan, was ook getuige geweest van het feit dat Jan in
den tuin door Dr. S. en diens zoon werd geslagen en
wel met een wandelstok.
Jan's moeder vertelde dat haar zoontje huilende van
pijn was thuisgekomen en dat hij in'nek, op den rug
en op de buik merkbare teekenen van mishandeling
had.
Uit de verdere verklaringen van deze getuige blijkt
dat beklaagde had aangeboden de kosten van den dok
ter die getuige omtrent den jongen had geraadpleegd,
te zullen betalen, een pak kleeren te vergoeden en een
geldelijke vergoeding te geven, zoo groot zij die ver
langde, daar beklaagde de zaak niet gaarne voor de
rechtbank zag behandeld.
Getuige had 50 vergoeding en een pak kleeren ge
vraagd.
De vader van Jan zeide dat hij de schadevergoeding
had gevraagd zooals door zijne vrouw zooeven genoemd
werd; hij zelf sprak echter nooit met den beklaagde,
waarop de president hem de minder nette handeling
om uit deze geschiedenis een voordeeltje te trekken,
onder het oog bracht.
De officier van justitie vraagt bevestiging van ge
tuige omtrent de indertijd door hem afgelegde verkla
ring' dat de getuigen meer gezien hadden en wisten
dan dat zij hij den commissaris van politie te den Hel
der hadden verklaard.
De getuige bleef deze bevestiging schuldig.
De lieer M. H. J. Groenendijk, arts te Helder, ver
klaarde dat hij Jan's verwondingen had gezien, hij
vond deze echter zoo gering, dat hij hem maar direct
naar school stuurde; verder dat hij zoowel als Dr.
S. veel last heeft van jongens.
De officier van justitie had oorspronkelijk de zaak
geen behandeling waardig gekeurd. Vader Roomeyer
dacht echter anders en de gedachte van spr. verander
de door de door Roomeijer Sr. aangehaalde verklarin
gen.
Het sleuren langs den grond wordt door getuige
Roomeijer Jr. ontkend; het slaan met de vuist wordt
ontkend; het trappen wordt niet voldoende bewezen ge
acht; alleen het toedienen van een klap met den wan
delstok blijft van de beschuldiging nog over.
Wegens deze mishandeling eischt Z. E. A. 1 boete
of 1 dag hechtenis.
Mr. Prins, beklaagde's verdediger drukt er in zijn
pleidooi zijn bevreemding over uit, dat de officier van
justitie alleen deze zaak in de openbare zitting heeft
gebracht op aandrang van Roomeyer Sr.
De verdediger leest een schrijven voor van den com
missaris van politie te Helder, waaruit blijkt dat de
politie dikwijls machteloos staat tegenover de balda
digheid van Ilelder's jeugd. Verder stelt pleiter de
vraag: „wie zou kalm blijven als men Zondagsmiddags
weer last heeft van die jongens, waarover men al zoo
dikwijls bij de Heldersche politie vruchteloos heeft ge
klaagd V'
In zijn verder pleidooi cijfert pl. nog weg de aan
klacht van mishandeling daar één der getuigen ver
klaarde dat niet beklaagde maar diens zoon heeft ge
slagen.
De door den heer officier van justitie aangehaalde
andere middelen vervallen in groote mate doordat de
telefoon Zondags is gesloten, en vooral als men de om
standigheid waaronder zulke geschiedenissen veelal
plaats vinden in aanmerking neemt, en vraagt vrij
spraak subsidiair ontslag van rechtsvervolging.
Mishandeling.
Petrus Kr., oud 26 jaar, wonende te Alkmaar, was
ten laste gelegd, dat hij de vrouw van Winkelmeijer,
Antoinette van der Elier, wonende in het logement
in de Keizerstraat, alhier, op den 17 Mei 1.1. heeft
mishandeld, door haar een stomp te geven, waardoor
zij achterover viel.
Getuige Vogelezang verklaarde dat K. in bovenge
noemd logement in de Keizerstraat eerst een paar an
dere logées had geslagen en daarna de vrouw van Win
kelmeijer, zooals in het ten laste gelegde is omschre
ven. De getuige weet de aanleidende oorzaak tot die
vechtpartij niet en verklaart dat beklaagde, hoewel
niet beslist dronken, wel onder den invloed van het ge
bruik van sterken drank verkeerde.
Uit de daarop door beklaagde gegeven inlichtingen
bleek ten volle, dat hij wel terdege dronken was ge
weest, daar hij den volgenden morgen in een ander
logement ontwaakte zonder dat hij het wist. Hij ver
klaarde gedurende 19 maanden in dat logement te
hebben verkeerd, in welken tijd hij de vrouw van Win
kelmeijer steeds gekend had als een hartkwaallijderes.
Pieter Pennenburg, 66 jaar, herkende beklaagde
ternauwernood. Getuige zag op den bewusten middag
dat beklaagde gedronken had. Vrouw Winkelmeijer
had toen wat tegen beklaagde gezegd, waarop hij ant
woordde onder het toedienen van een paar klappen
tegen de borst. Ook de oude moeder van vrouw Win
kelmeijer, die te hulp kwam, kreeg een paar klappen.
Nadat getuige beklaagde op het laffe van deze han
deling had gewezen, kreeg ook hij een paar flinke
stompen.
Beklaagde zeide, dat Winkelmeijer hem in zijn an
der logement had opgezocht en hem had medegedeeld,
dat wanneer hij twee gulden zou geven, de zaak was
afgeloopen. Hij deed dit niet, daar er volgens hem
alleen maar een ruit was gebroken.
Dr. J. Degenaar, getuige-deskundige, verklaarde
vrouw Winkelmeijer in behandeling te hebben geno
men den 21sten Mei. Vrouw Winkelmeijer, die hij ook
17 Mei bezocht had, verkeerde toen in zeer gunstige
omstandigheden in verband met haar hartkwaal. Vrij
dag 21 Mei was na de mishandeling de toestand min
der gunstig en getuige veronderstelt dat de emotie op
den bewusten avond daarvan de schuld kan zijn.
De Officier van Justitie wijst, op het zeer onsympa
thieke van deze mishandeling door beklaagde op een
vrouw gepleegd in een weerloozen toestand en vraagt
een gevangenisstraf van 3 weken.
Hooger beroep.
Jacob B. van Barsingerhorn was in appèl gekomen
van het tegen hem gewezen vonnis door het Kantonge
recht wegens het niet geschilderd hebben van zijn
naam op een door hem bereden hondenkar.
Op de vraag van den President waarom hij in appèl
was gekomen, antwoordde B. dat hij nu arm was, vroe
ger rijk en dat hij op een leelijke manier van zijn geld
Is afgekomen, dat hij niet in staat is de door den kan
tonrechter opgelegde boete te voldoen.
De officier van justitie requireerde handhaving van
het vonnis.
Theodorus S. (niet verschenen) was eveneens in ver
zet gekomen van een vonnis van den Kantonrechter
waarbij hij veroordeeld werd tot een boete van 0.50
en verbeurdverklaring van het vischtuig waarmee hij
de overtreding van de visscherijwet pleegde.
De officier requireerde ook hier handhaving van het
vonnis.
Diefstal.
Geertruida Cornelia Paulina N„ thans wonende te
Amsterdam, was ten laste gelegd dat zij op 31 Mei
wederrechtelijk zich had toegeëigend een beurs met
geld, toebehoorende aan de vrouw van Johannes de
Jong.
Zij had dit gedaan op den 2den Pinksterdag, toen zij
met de familie de Jong te Zaandam wonende, was uit
gegaan om een gezelligen dag in Alkmaar en omstre
ken door te brengen, waarbij zij de vriendelijkheid had
gehad het tasehje van mej. de Jong waarin haar beurs
met ongeveer 20 inhoud was, te dragen.
Mej. de Jong, geb. Post te Zaandam, de eenige ge
tuige die in deze zaak gehoord werd, verklaarde zeer
breedvoerig het in de dagvaarding omschrevene, onder
mededeeliug dat van de ruim 23 die zij mede geno
men had 62 ets. had uitgegeven bij Hille en 12 ets.
voor rumhoonen.
Toen zij bij het station gekomen in de tram wilde
stappen en het tasehje weer in haar handen had, be
merkte zij dat de beurs was verdwenen en toen zij dit
aan de beklaagde mededeelde, deze erg schrok.
Eerst wilde de beklaagde niets weten van het haar
ten laste gelegde, doch toen zij op het gevaarlijke van
haar ontkenning door den President werd gewezen,
bekende zij echter onder de stellige bewering dat zij
van het daarin aanwezige geld beslist niets had weg
genomen.
De officier achtte het ten laste gelegde bewezen en
eischte een week gevangenisstraf.
Uitspraak Dinsdag 6 Juli a.s.
GEMENGD NIEUWS.
Het lintje.
De N. R. Ct. wijdt een uitvoerige bespreking aan het
antwoord van dr. Kuyper op de beschuldigingen van
den heer Tideman. Een definitief oordeel wil het
blad nog opschorten, maar het wil in de eerste plaats
eenige algemeene opmerkingen maken. Het is geble
ken, zegt het Rotterdamsche blad, dat dr. Kuyper als
minister van de kroon blijkbaar is gebleven een be
langrijk persoon in de verkiezingsactie„Dr. Kuyper
verdedigt dit met een beroep op Engeland en Amerika.
Ons is niet bekend of in Engeland de ministers aan de
verkiezingsveldtochten deel nemen, op de wijze als dr.
Kuyper, naar nu blijkt, heeft gedaan. Wel is bekend,
dat in Engeland aan de verkiezingsfondsen groote gif
ten worden gedaan door personen, die dan, als hunne
partij aan het bewind is, wel geridderd worden, en
soms ook in den adelstand worden verheven. Dat dit
voor ons een navolgenswaardig voorbeeld zou zijn, zal
wel niemand willen volhouden. Ook in Engeland vindt
dit gebruik, gelijk nog niet lang geleden in het Lager
huis bleek, sterke afkeuring. En dat wij hier te lande
zouden gaan trachten, Amerikaansche verkiezingsge-
bruiken in te voeren, zal wel evenmin iemand kunnen
verlangen.
Wij verwachten ook hierover weinig tegenspraak, dat
deze bemiddeling van dr. Kuyper op het kantje af van
compromitteerend is voor de partij, waarvan dr. Kuy
per aan het hoofd staat."
Nader zet de N. R. Ct. uiteen, waarop deze uitspraak
rust en gaat het antwoord van dr. Kuyper op verschil
lende punten na.
„Het Volk" merkt op: Dr. Kuyper wist niet, dat
de aanzoekster van den gedecoreerde 25 per week
ontving. Het lijkt niet zeer waarschijnlijk. Want or
zijn aanwijzingen te over voor de meening dat Dr.
Kuyper precies op de hoogte was van den toestand
van mej. Westmeijer en van hare verhouding tot R.
Lehmann. Dat blijkt b. v. uit dezen brief.
„Plombières, 2 Aug. 1906.
Geachte Mejuffrouw Westmeijer.
Het is mij gelukt den heer L. te Parijs te ontmoeten
en over uwe belangen te spreken, maar ik mag mij niet
ontveinzen, dat hij ten gevolge van uw bezoek te Pa
rijs reeds vast voorgenomen had niets te doen. Hij
grondde dit besluit hierop le. dat liij reeds op onder
scheiden wijzen een 25.000 voor u gegeven had, n.l.
waarvan hij zeide bewijzen in zijn boeken te hebben; 2e
dat zoo goed als zeker over een paar jaar hetzelfde ge
val zich zou voordoen, en 3e dat of de zekerheid die de
heer Bijvoet wil geven goed is en, dat dan een Bank
het doen kon, of dat een Bank het geen zekerheid acht
en dat liet, dan ook geen zekerheid is voor hem. Des
niettegenstaande heb ik sterk bij hem aangedrongen
om althans 15.000 te verschaffen en ik geloof wel
dat als gij hem zeer dringend en op zijn hart werkend
vraagt, dat alsdan niet alle hoop verloren is. Hij was
niet ongenegen tegen u gestemd en toonde uw energie
te waardeeren, maar hij hield vol, dat men als men
geen geld heeft, men zulke hulp als gij boort niet bie
den mag, want dat het dan helpen is, van andermans
geld.
Tot een stellige belofte kon ik hem niet bewegen.
Mij blijft het voorkomen, dat uw heer oom de heer
Bijvoet het verstandigst zal handelen door u uit den
nood te helpen. Het wordt anders voor u een onaan
gename positie.
Het doet mij leed, dat ik u geen gunstiger bericht
zenden kan, maar ik kan u niet anders dan de waar
heid mededeelen.
Met vriendelijke groeten,
Uw Dn.,
KUYPER."
Het „Hbld." noemt de tegenspraak van Dr. Kuyper
teleurstellend om wat er in erkend en om wat er in on
beantwoord wordt gelaten.
Het „Hbld.", ook het verweer van Dr. Kuyper ont
zenuwend, schrijft o. m.
„De gewezen eerste minister heeft gewezen op het
voorbeeld van Engeland en Amerika (is dat voorbeeld,
het voorbeeld van het land van omkoopbare regeerders,
van Tammany hall en partij-boss-terrorisme zoo spre
kend als landen, waar ministers ook aan de stem
busactie deelnemen. Wij zullen de vraag in hoeverre
dat gewenscht is thans niet bespreken. Doch er is nog
wel onderscheid tusschen deelnemen aan de stembus-
aetie, door spreken en schrijven en het van uit het mi
nisterie van Binnenlandsche Zaken leiden of althans
aanmoedigen van bedepartijen voor verkiezingsfond-
sen, het persoonlijk in ontvangst nemen van verkie-
zingsgelden en dat nog wel van personen, die gun
sten vragen van dienzelfden minister.
Wij zijn overtuigd, dat, mocht van een regeerend
minister een dergelijke handelwijze bekend worden,
ons geheele volk eenstemmig zijn onmiddellijk ontslag
zou eischen.
En terecht. Want heden Zal minister Kuyper voor
partij-doeleinden van lintjes-sollicitanten geld aanne
men. morgen zal een minder scrupuleus minister
voor doeleinden die een nog meer verwijderd verband
met het staatsbelang hebben, geld accepteeren. En de
weg tot deze ergste corruptie is dan door dr. Kuyper
geëffend.