DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
DE DMIMAE PIMPERNEL.
Feuilleton.
Mo. 158.
Honderd en elfde (aargang.
1909.
ZATERDAG 10 JULI.
De school in den strijd tegen
de tuberculose.
VOORDRACHT,
ALKMAARSCHE COURANT.
gehoudeu in de vergadering van ondenvijzers en
onderwijzeressen in het Arrondissement
Alkmaarop Donderdag 8 Juli 1909
M. d. V., D. en H.
Wanneer ik niet geneeskundige was, zou ik wen-
schen onderwijzer te zijn! Beschouwt dit gezegde niet
als een vriendelijkheid aan TJw adres, die Gij dan wel
zoudt willen omzetten in welwillendheid aan 't mijne;
vat Gij 't op, zóó als het bedoeld is, als een betuiging
van mijne welgemeende hulde aan het ambt van on
derwijzer. De beteekenis van Uw ambt toch is, dat
Ge kinderen opvoedt en opleidt op zoodanige wijze, dat
ze kunnen opgroeien tot goede mènschen.
Ge kent, evenals ik, de spreuk, dat een gezond ver
stand en dat heeft toch zeker elk goed mensch noo-
dig! -alleen in een gezond lichaam kan wonen. Wilt
Ge kinderen dus grootbrengen zóó, dat ze goede men-
schen worden kunnen, dan moet Gij gezonde kin
deren om U henen hebben. Ge hebt herhaaldelijk on
dervonden, dat kinderen die ongesteld zijn, ongeschikt
zijn om Uw onderwijs te volgen, in Uwe absenten-lijs
ten zule Ge menige aanteekening hebben gemaakt: af
wezig wegens ziekte.
Ongesteldheid en ziekte werken dus storend op Uw
onderwijs. Maar wat nog erger is ze verstoren
tijdelijk of voor altijd het levensgeluk van de kinde
ren en van het 'gezin waartoe ze behooren.
Zoowel in het belang der aan Uwe zorgen toever
trouwde menschjes als in dat van hunne familie" en
ten slotte ook van Uw eigen werk, is het derhalve zaak,
dat de kinderen zoo weinig mogelijk door ongesteld
heid geplaagd en door ziekte gekweld worden. Den
weg om ongesteldheid te vermijden en ziekte te voor
komen, zult Gij hun gaarne willen wijzen. Mag ik de
zen middag U de richting aangeven, waarin deze weg
loopt?
Ik gaf aan deze voordracht voor Uw oproepings
briefje tot titel: „de school in den strijd tegen tuber
culose." Daarom zal ik wel meer in het bijzonder
over tuberculose-bestrijding of liever-voorkóming
spreken, maar gelukkig vallen de middelen tot voor
koming en bestrijding van tal van ziekten samen met
die van tuberculose.
Hoe ontstaan in het algemeen ziekten, hoe ontstaat
tuberculose? Om een ziekte te zien ontstaan moet men
te doen hebben met een persoon die vatbaar is voor
deze ziekte en met een stof die bij vatbare personen
de ziekte kan verwekken. Twee voorwaarden dus moe
ten voor het ontstaan eener ziekte in vervulling ko
men: de geschikte persoon en de geschikte ziektestof
moeten elkander ontmoeten. Bijvoorbeeld: wanneer
een kind dat niet geleden heeft aan mazelen op ge
schikte wijze in aanraking komt met de mazelensmet-
stof, dan zal dit kind mazelen krijgen. Zijn oudstebroer
die desnoods met den zieke het bed zou deelen, wordt
niet meer ziek aan mazelen, omdat hij door het door
staan der ziekte er onvatbaar voor geworden is.Dema-
zelensmetstof werkt niets uit op een voor mazelen on
vatbaar kind. Dit voorbeeld koos ik, omdat Gij allen
uit eigen ervaring het kent en omdat het zoo duide
lijk maakt wat ik gezegd hebom een ziekte te zien
ontstaan moet de daarvoor vatbare mensch in aanra
king komen met de smetstof dier ziekte. Moge deze
stelling niet voor alle ziekten gelden en met name
niet voor vergiftigingen), voor de meeste gaat zij ze
ker op.
Mijn vraag: „hoe ontstaan in het algemeen ziekten,
hoe ontstaat tuberculose?" moet ik nu splitsen in
twee andere vragen: hoe ontstaat de vatbaarheid voor
ziekten? Welke is de smetstof?
Laat ik eerst beantwoorden mijn tweede vraag „wel
ke is de smetstof?" In het algemeen kunnen we zeg
gen, dat ziekten worden veroorzaakt door oneindig-
kleine wezens, bacteriën, bacillen, die het lichaam
binnendringen en aldaar groeien en zich vermeerde
ren. Om zulks te doen hebben ze voedsel noodig: als
Haar het Engelsch
van
BARONESSE ORCZY.
Schrijfster van „De Roode Pimpernel."
15)
Lady Blakeney keerde zich van den een tot den an
der, trachtende hare verachting te verbergen onder
een masker van hartstochtelijke onverschilligheid.
Mademoiselle Candeille stond dicht in haar nabijheid,
blijkbaar terneergeslagen en niet weinig verlegen
met haar houding. Een oogenblik nadenken was vol
doende, om Marguerite te overtuigen dat de voorma
lige actrice van het Variété Theater schijnbaar in on
wetendheid verkeerde van de gebeurtehissen waarop
Ohauvelin had gezinspeeld. Zij was dus wellicht een
bloot werktuig in handen van den gewezen ambassa
deur. Op dit oogenblik had ze het uiterlijk van een
onnoozel kind, dat van het gespi*ek der volwassenen
niets begrijpt.
Marguerite had haar hulp en bescherming toegezegd,
haar uitgenoodigd tot haar salons, haar een vorstelijke
gift aangeboden ten bate eener goede zaak. Zij was te
trotsch om thans terug te komen op die belofte, en de
overeenkomst op te zeggen wegens een onverklaarbare
vrees. Met Ohauvelin stond het anders geschapen;
hem had ze geen rechtstreeksche aanbieding van gast
vrijheid gedaan; zij had er in toegestemd den offici-
ëelen geleider van een onbeschermd meisje in haar
nuis te ontvangen, maar het lag niet op haar weg om
hartelijkheid aan den dag te leggen jegens haar eigen
en haar echtgenoots doodsvijand.
Zij gevoelde zich bereid hem met een vluchtig woord
van vergiffenis uit haar bestaan te banrien, een half
uitgedrukte belofte van vergetelheid; aldus opgevat,
en ook alleen als zoodanig, kon ze een seconde slechts
echte parasieten onttrekken ze dit aan den waard op
wien ze leven. In ruil voor dit voedsel staan zij aan
hunnen waard hunne verteringsstoffen af. Deze ver-
teringsstoffen werken op het lichaam van den waard
als vergiftenzij veroorzaken algemeene en plaatse
lijke vergiftigingsverschijnselen, d e ziekte. Dit moe
ten we goed in ons geheugen prenten, dat de ziekte
eerst uitbreekt, wanneer binnen het lichaam de ziek
makende bacteriën zich overvloediglijk hebben verme
nigvuldigd en groote hoeveelheden van hunne verte
ringsstoffen hebben uitgescheiden.
Zóó, in het algemeen, verwekt de ziekmakende bac
terie ziekte. Wat de kennis der ziekmakende bacte
riën betreft, hebben vooral de laatste 25 jaren een
rijken oogst geleverd. Het is de onvergankelijke ver
dienste van Robert Koch en Louis* Pasteur, dat zij
ons inzicht hebben gegeven in het leven dier oneindig
kleine wezens, die zoowel voor het welzijn als voor den
•ondergang der menschheid van geheel overwegende be
teekenis zijn. Want, naarmate de schrede vaster
werd, die men zette op de nieuwe wegen der weten
schap, werden al meer nieuwe feiten ontdekt en vast
gesteld. En daarmede moet elke jonge wetenschap
beginnen. Eerst verzamelt zij feiten, dan vergelijkt
ze de gevondene feiten onderling en brengt bijeen wat
overeenstemt. Na deze klassificeering zoekt zij ver
band tussehen verschillende feiten. Uit telkens wé-
derkeerend verband bouwt ze onderstellingén. Op die
onderstellingen arbeidt zij verder en vindt en formu
leert. zij hare wetten.
Zóó is de wetenschap gekomen tot deze wet, dat
vrijwel elke ziekte wordt veroorzaakt door een bepaal
de soort van bacteriën. Van alle ziekten is de bacte
rie nog niet bekend, en toch heeft men redenen om
aan te nemen, dat zij gevonden zal worden. Want
van een groot aantal ziekten kent men ze reeds: milt
vuur, typhus, cholera, influenza, longontsteking, her-
sen- en ruggemergvliesontsteking, pest, tuberculose.
Maar waar zijn nu al die ziekmakende bacteriën,
waar komen ze in een bepaald geval vandaan?
Moeielijk te beantwoorden is deze vraag in tal van
gevallen. Voor de besmettelijke kinderziekten (maze
len, kinkhoest, roodvonk, diphtherie) kan men in den
regel wel vinden dat de nu-zieke in directe of middel
lijke aanraking met een lijder is geweest. Re wijs u
in dit verband op de kat als overbrengster van keel
ziekte. Herhaaldelijk is een eerste geval onverklaar
baar gebleven, omdat men er niet aan gedacht heeft,
dat de kat die juist ziek was en gestorven is, aan
keelziekte zou hebben geleden. Een zeer belangrijk mo
tief om met zieke ka+ten korte metten te maken.
Van andere dan de besmettelijke kinde rziekten
kan mén niet zoo gemakkelijk de bron van besmetting
aantoonen. Wel mogen we uit het feit, dat (in den
regel in den winter) een groot aantal menschen t e-
g e 1 ij k worden aangetast door influenza, de onder
stelling putten, dat op een gegeven oogenblik een ge-
heele-plaats of streek of land wordt overstroomd met
influenza-bacillen, wel mogen we uit het feit dat de
typhus in mindere of meerdere mate voorkomt en blijft
voorkomen aan de Langedijk, de slotsom trekken, dat
in het water daar ter plaatse de smetstof huist en
leeft, maar zoo gemakkelijk gaat het vaststellen van
't punt van uitgang eener epidemie lang niet altijd.
Eigenaardige omstandigheden maken trouwens de
ze vaststelling dikwerf onmogelijk. Wanneer ik even
veel witte muizen als toehoorders had, en ik entte het
neusslijm van iederen toehoorder in de buikholte van
een witte muis, dan zou ongeveer de helft van mijn
witte muizen sterven aan buikvliesontsteking. En in
de buikholte van elke gestorven muis zou ik tallooze
bacillen van de longontsteking kunnen aantoonen. Ik
heb die eenvoudig uit het neusslijm overgebracht in
een vruchtbaarder bodem dan uw neus was, en zóó ze
tot krachtige vermeerdering gebracht. Ongeveer de
helft der menschen loopt met den bacil van longtont-
steking in zijn neus rond. Het spreekt van zelf, dat
het ónmogelijk is, in een bepaald geval van longont
steking uit te maken, of de zieke de bacillen reeds
lang had geherbergd, dan wel of hij van een ander ze
overkreeg. En zóó vergaat het ons zeer dikwijls, voor
al, omdat niet alle ziekten die door bacillen worden
veroorzaakt, besmettelijk zijn in deze beteekenis, dat
een kortdurende aanraking met een lijder den gezon-
haar hand laten rusten in de zijne.
Ze had van uit de hoogte neergezien op den gevallen
vijand, zijn nederlaag en vernedering aanschouwd.
Bestdat hij nu verdwijne uit haar herinnering, des te
gereeder, omdat het laatste visioen zijner tegenwoor
digheid zulk een afschuw zou teweegbrengen in haar
gemoed, dat haten tot de onmogelijkheden ging behoo
ren.
Alle deze gedachten en strijdige gevoelens schoten
met bliksemsnelheid door haar brein. Haar aarzeling
had minder dan vijf seconden geduurd. Ohauvelin
stond er altijd nog, met den blik waarin twijfel en
smeeken om den voorrang streden. Met een impulsief
hoofdschudden wendde zij zich regelrecht tot hem, met
de woorden op de lippen waarmede zij hem nu en voor
altijd zijn afscheid wilde geven, toen plotseling een
welbekende lach haar oor trof en een druilige, temeri
ge stem, op joligen toon evenwel, uitbracht:
„La, laIk wed dat de lucht hier in staat is u te
vergiftigen! Koninklijke Hoogheid, ik bid u, laten wij
dezen Poorten der Helle den rug toekeeren; daarbin
nen voelen verloren zielen zich beter thuis dan uw on
derdanige dienaar."
In het vólgend oogenblik was de Prins van Wales
de tent binnengetreden, door Sir Percy Blakeney op
de hielen gevolgd.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
DE UITNO ODIGING.
Het, was inderdaad een netelige positie, deze ont
moeting tussehen Percy Blakeney en den voormaligen
ambassadeur Ohauvelin.
Marguerit zag op naar haren heer gemaal. Het
ontging haar niet dat hij, op het eerste gezicht van
Ohauvelin, zijn breede schouders optrok en met zijn
gewone loomige, goedlachsche manier neerzag op de
ineengeschrompelde figuur van den zwijgenden
I ranschman. De woorden, die zij zoo even dacht te
uiten, kwamen nooit over hare lippen; zij wachtte af
wat beide mannen elkaar zouden zeggen.
de een zelfde ziekte op het lijf gooit.
Moeielijk vallen, deze voorbeelden met tal van ande
re te vermeerderen, zou het mij niet. Maar ik vertrouw,
dat mijn enkele voorbeelden voldoende zijn geweest, om
u den indruk te geven, dat het nagenoeg ondoenlijk is,
altijd ziekten te vermijden en ziekmalcenden bacteriën
uit den weg te gaan. Want per slot van rekening zijn
we nooit gewaarborgd, dat niet hier of daar een hoe
veelheid ziekmakende wezentjes huist en ons zal over
vallen. Met deze groote waarheid behooren we dan
ook wel degelijk rekening te houden.
Lijkopeningen hebben overvloediglijk bewezen, dat
het aantal menschen die op een of andiy oogenblik
van hun leven geleden hebben aan tuberculose 'on-ein-
dig veel grooter is dan het aantal dergenen die aan
deze ziekte sterven. Geeft ze aan den eenen kant
recht tot het verblijdend besluit, dat tuberculose een wel
degelijk geneeslijke ziekte is, aan den anderen kant
stemt deze ervaring tot nadenken. Bij ongeveer 93
der gestorvenen kon worden aangetoond, dat ze niet
vrij van tuberculose gebleven waren. Dus nagenoeg bij
allen. Wie hieruit concludeert, dat dus de ziekma
kende bacterie van deze ziekte alom tegenwoordig is,
begaat in streng-wetenschappelijke zin een onjuist
heid, maar heeft eene voor het gewone leven zeer
bruikbare voorstelling gekregen van de hoegrootheid
der besmettingskansen van tuberculose.
Waar komen dan al die tuberkelbacillen vandaan?
Van de lijders aan tuberculose! Zij brengen wan
neer bij hen de ziekte ver genoeg voortgeschreden is,
maar ook alleen dan uit hun aangetaste organen de
bacillen naar buiten.
Worden ze doelmatig opgevangen en met voor
hen vergiftige middelen behandeld, dan doen ze geen
kwaad. Maar, wanneer wat de zieke naar buiten
brengt, nint zorgvuldig opgevangen en behandeld
zou worden, zullen de tuberkelbacillen gelegenheid vin-
den, zich te nestelen in andere menschen en wellicht
deze ziek maken. Tuberkelbacillen hebben n.l. een
zeer taai leven; zij zijn tegen tal van voor hen nadee-
lige omstandigheden opgewassen. Droogte, uitdro
ging, verdragen ze heel goed, om vocht en vochtigheid
bekommeren zij zich weinig. Kou of warmte hebben
weinig vat op hen.
Wanneer een lijder tuberkelbacillen opgeeft en niet
onmiddellijk onschadelijk maakt, dan zal het slijm
waarin ze zijn opgesloten, opdrogen, verdrogen, gemak
kelijk tot poeder, tot stof, worden. Dat stof zal dooi
den wind of door menschenvoeten worden opgejaagd.
Het bevat levende tuberkelbacillen. Indien het zou
worden ingeademd door een voor tuberculose vatbaar
persoon, zou deze daardoor longtuberculose kunnen
krijgen. Of anders: wanneer het komt op onze eet
waren die we ongekookt nuttigen of in onze melk, die
we ongekookt zouden drinken, dan zouden we inge-
wandstuberculose krijgen- kunnen. Een andere moge
lijkheid om tuberculose te krijgen levert ons het hoes
ten zelf en het niezen, lachen, spreken, van den ern-
stig-zieken lijder. Wanneer we van ons zeiven nooit
het bemerkt hebben, dan hebben wij van anderen het
toch wel eens hinderlijk ondervonden, dat bij het hoes
ten, niezen, luid lachen of spreken we bespoten wer
den met heel fijne druppeltjes uit den vóór ons geopen-
den mond. Deze speekseldroppeltjes kunnen tuber
kelbacillen bevatten, welke ons op deze wijze worden
toegeworpen. En treffen ze niet ons, dan toch vallen
ze neer op de levenlooze voorwerpen, die binnen „den
invloedsfeer" van den hoestenden persoon staan. Op
deze drogen ze vast, ze verdrogen, worden gemakkelijk
tot stof, dat we kunnen inademen of inslikken.
Zóó komt het, dat practisch gesproken tuber
kelbacillen alom tegenwoordig zijn. Tuberculose is de
meest verbreide ziekte; daardoor is de tuberkelbacil
overal te vinden.
Ik zou te kort doen aan uw gezond verstand en aan
uw goeden kijk op de dingen, wanneer ik nu nog uit
voeriger zou spreken over de vraag, welke de smetstof
is en vanwaar ze komt. Daarom ga ik het antwoord
geven op de andere door mij gestelde vraag: „hoe ont
staat de vatbaarheid voor ziekten?"
Ik heb wel eens schertsend tot enkele mijner patiën
ten gezegd, dat de dokters hun bestaan danken aan
het'onverstand van hunne medemenschen. Gehéél waar
is deze uitspraak niet, maar een grond van waarheid
Haar bewustzijn van „grande dame", als voorname
lady, gemeenzaam met de eischen der groote wereld,
gaven haar genoegzame tegenwoordigheid van geest
om de vereischte diepe buiging voor Zijne Koninklijke
Hoogheid niet te vergeten. Maar de Prins veronacht
zaamde ditmaal onwillekeurig zijn bekende ga
lanterie, want hij verdiepte zich in het kleine tooneel
dat zich aan zijn blikken vertoonde. Ook zag hij
beurtelings op van de in het zwart gestoken figuur
van Ohauvelin naar den prachtig uitgedosten Sir
Percy Blakeney. Ook de Eranschman, evenals Mar
guerite, vroeg zich af, wat er omging achter het
smalle gladde voorhoofd van dien onnavolgbaren
dwaas der mode en wat zich afspiegelde in de steeds
onverstoorbaar goedige uitdrukking dier slaperige
oogen.
Van de vijf in de donkerachtige, stoffige tent aan
wezige personen scheen Sir Percy voorzeker de minst
onvervaarde. Hij had juist lang genoeg geteemd om
Ohauvelin totaal bewust te doen worden van een ui
terst ondragelijk gevoel van bovenmatige verbittering
en prikkelbaarheid, want hij waggelde als het ware
naar den gewezen ambassadeur met uitgestoken hand
en het innemendst gelaat.
„Hazei hij, met zijn half verlegen, half joligen
lach, „hier hebben we mijn onwaardeerbaren vriend
uit Frankrijk! Ik wil hopen, Monsieur, dat u ondanks
ons naargeestig klimaat, vandaag gezond en opge
ruimd zijt."
De vroolijke toon scheen de spanning ietwat te ver
minderen. Marguerite loosde een zucht van verlich
ting. Wat was er bij slot van rekening natuurlijker
dan dat Percy met zijn onuitputtelijk fonds van lui
mige ontoerekenbaarheid aldus den man begroette,
dié eenmaal gezworen had Blakeney's hoofd onder het
mes der guillotine te brengen? Ohauvelin zelf, ge
woon aan de stoutmoedige koelbloedigheid van zijn
vijand, was nauwelijks door dit optreden verrast.
Diep boog hij voor Zijne Hoogheid den Prins, die zich
bizonder scheen te amuseeren met Percy's uitval en
genegen bleek minzaam te zijn jegens ieder, hoewel de
persoonlijkheid van Ohauvelin, als welbekend leider
«aMMB—Eas^MBasseaa—sa—a—iM—w
j heeft ze zeker. Volkomen gezond leven zal hij, die
maat weet te houden in alle dingen. Want door dit
maathouden weet hij het arbeidsvermogen van zijn
lichaam en van de deelen die het samenstellen, op te
voeren tot hoogen trap. En daarop juist komt het
aan: wanneer de verschillende organen waaruit ons
lichaam bestaat, krachtig werken en vooral krachtig
samenwerken, dan is de vrucht van die samenwerking
der organen: een krachtig werkend geheeL En dit
geldt voor den arbeider naar den geest zoo goed als
voor dien naar de hand.
Om tot een krachtig werkend geheel te komen, heb
ben we veel te doen en veel na te laten. Wij hebben
in alles het „teveel" te vermijden: teveel eten, teveel
drinken, teveel hongeren; teveel studeeren, teveel le-
digzitten; teveel lichaamsbeweging nemen, teveel lui
eren en omhangen al die teveels werken nadeelig.
deelig. Wie teveel eet, zal op andere wijze zijn krach-
Niet alle in hetzelfde opzicht nadeelig, maar toch na-
ten ondermijnen dan wie te veel hongert, maar volko
men „op kracht" zal geen van tweeën zijn. Zoodat,
wanneer van zoo'n organisme eens geëischt wordt,
zich te verdedigen tegen ziekmakende bacteriën, de
weerstand dien het bieden kan, te klein blijken kan.
Ik geloof dat ik mij juist uitdruk door te spreken van
een verdediging van ons lichaam tegen de bacteriën
die het hebben aangevallen. Zijn ze eens binnenge
drongen, dan zullen ze in een door en door sterk li
chaam niet de voor hen gunstigste levensvoorwaarden
vinden, in een verzwakt organisme zullen ze zich ster
ker kunnen ontwikkelen en vermenigvuldigen, zullen
ze genoeg van hunne eigenaardige verteringsstoffen
kunnen vormen om dat organisme ziek te maken.
Nauwkeurig uiteenzetten, waarin het wezen van
een goede gezondheid, d. i. een geringe vatbaarheid
voor allerlei ziekten bestaat, kan ik te dezer plaatse
niet. Wel zal ik U mededeelen, dat de grootere of ge
ringere vatbaarheid voor ziekten die door bacteriën
ontstaan, grootelijks afhankelijk is van bijzondere
eigenschappen van het bloed.
Bloed bevat onder meer een vloeistof, de bloedwei,
en bloedcellen. De roode bloedcellen die tot taak
hebben, de zuurstof door het geheele lichaam te ver
voeren zijn standvastig van vorm en grootte. Wisse
lend ep van grootte en van vorm zijn de andere, de
witte bloedcellen. Haar valt dan ook een geheel an
dere taak ten deel. Onafhankelijk van de snelheid van
den bloedstroom bewegen zij zich langs de wanden
der bloedvaten en wel door eigen-beweging. Ze veran
deren van vorm: steken deeltjes van haar lichaam
naar voren, hechten die vast en trekken de rest van
haar lichaam daaraan voort, zooals de worm zulks
doet. Ontmoeten zij eenig vreemd voorwerp, dan
hechten ze zich daaraan vast, trekken weer het overige
van haar lichaam voort en hullen zich om het voor
werp. Dit ligt dan geheel in het cellichaam opgesloten.
Is dit vreemde voorwerp een bacterie, dan tracht de
witte bloedcel die te vernietigen, wellicht door op
de wijze van het vliegenvangertje het cellichaam
te verteren en het onverteerbare gedeelte weder los te
laten. Gelukt het den witten bloedcellen op deze wij
ze, de binnengedrongen ziekmakende bacteriën te ver
nietigen, dan is het gevaar, de kans op ziekworden
voor het oogenblik afgewend. Slagen de witte bloed
cellen niet, dan zullen zich de ziektekiemen vrijelijk
vermenigvuldigen en ontwikkelen kunnen en dus
hunne ziekte doen ontstaan.
Of de witte bloedcellen in den strijd tegen de ziek
tekiemen zullen overwinnen, hangt niet in de
eerste plaats van haar zelve af. Daarover beslist de
samenstelling van het bloedvocht, de bloedwei.
Van een gezond en krachtig mensch bezit de bloedwei
het vermogen bacteriën zoodanig te veranderen, dat
ze door de witte bloedcellen kunnen worden vernie
tigd. Mist de bloedwei dit vermogen voor een be
paalde bacteriesoort, dan zal deze soort niet door de
witte cellen kunnen worden vernietigd, zal dus de
ziekte uitbreken.
Voor elke soort van ziektekiem moet de bloedwei
iets bijzonders in hare samenstelling hebben. Naar
mate het individu leeft in gunstiger levensomstandig
heden, naar die mate zal het bijzondere vermogen der
bloedwei om ziektekiemen aan te tasten, meer zijn
ontwikkeld. Omgekeerd: naarmate de levensomstan-
eener koningsmoordende Regeering, uit den aard der
zaak hem moest walgen. Maar de Prins zag in de
kleine, ingekrompen figuur hier vóór hem, een zicht
baar doelwit voor de onbekookte uitvallen van zijn
vriend Blakeney. En hoewel geschiedschrijvers niet
bij machte zijn geweest positief te kunnen verklaren
of George Prins van Wales al dan niet kennis droeg
van Sir Persy's dualistisch bestaan, is het toch niet
aan twijfel onderhevig dat hij gaarne van de gelegen
heid genoot waarbü een der verklaarde vijanden van
de Roode Pimpernel aan de kaak werd gesteld.
„Ook ik heb sedert maanden Monsieur Ohauvelin
niet mogen ontmoeten", zei Zijne Koninklijke Hoog
heid met een blijkbaar vertoon van ironie. „En zoo ik
mij niet vergis, Monsieur, hebt u verleden jaar het hof
mijns vaders wel wat onverhoeds verlaten."
„Neen, Hoogheid", zei Sir Percy jolig, „mijn vriend
Monsieur. .er. Chambertin en ik hadden ernsti
ge zaken te bespreken, die alleen op Franscho bodem
beslag konden krijgen. Is dat niet zoo, Monsieur?"
„Zeer correct, Sir Percy", antwoordde Ohauvelin
kortaf.
„We hadden te redeneeren over afschuwelijke soep
te Galais, nietwaar?" ging Blakeney voort op den
zelfden toon van luchthartige plagerij, „en over wijn,
die kennis had gemaakt met het azijnvat. Monsieur
erChambertinneen, neen, excuseer.. Ohau
velinMonsieur Ohauvelin en ik waren het op dat
punt volkomen eens. Het eenige, waaromtrent wij
niet in één schuitje kwamen, was een kwestie van
snuif."
„Snuif lachte de Prins, die, zich bizonder scheen
te amuseeren.
„Ja, Koninklijke Hoogheid.... snuif.... Monsi
eur Ohauvelin als het mij vergund is te zeggen
heeft zulk een „veraltereerden smaak opgedaan van
snuif, dat hij dit opwekkend kruid alleen met een
mengsel van peper kan gebruikenIs het niet zoo,
Monsieur. .er..Chambertin?"
„Ohauvelin, Sir Percy", verbeterde droogjes de ex-
ambassadeur.
Wordt vervolgd.