DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. DE DMIMAE PIMPERNEL. Feuilleton. Mo. 158. Honderd en elfde (aargang. 1909. ZATERDAG 10 JULI. De school in den strijd tegen de tuberculose. VOORDRACHT, ALKMAARSCHE COURANT. gehoudeu in de vergadering van ondenvijzers en onderwijzeressen in het Arrondissement Alkmaarop Donderdag 8 Juli 1909 M. d. V., D. en H. Wanneer ik niet geneeskundige was, zou ik wen- schen onderwijzer te zijn! Beschouwt dit gezegde niet als een vriendelijkheid aan TJw adres, die Gij dan wel zoudt willen omzetten in welwillendheid aan 't mijne; vat Gij 't op, zóó als het bedoeld is, als een betuiging van mijne welgemeende hulde aan het ambt van on derwijzer. De beteekenis van Uw ambt toch is, dat Ge kinderen opvoedt en opleidt op zoodanige wijze, dat ze kunnen opgroeien tot goede mènschen. Ge kent, evenals ik, de spreuk, dat een gezond ver stand en dat heeft toch zeker elk goed mensch noo- dig! -alleen in een gezond lichaam kan wonen. Wilt Ge kinderen dus grootbrengen zóó, dat ze goede men- schen worden kunnen, dan moet Gij gezonde kin deren om U henen hebben. Ge hebt herhaaldelijk on dervonden, dat kinderen die ongesteld zijn, ongeschikt zijn om Uw onderwijs te volgen, in Uwe absenten-lijs ten zule Ge menige aanteekening hebben gemaakt: af wezig wegens ziekte. Ongesteldheid en ziekte werken dus storend op Uw onderwijs. Maar wat nog erger is ze verstoren tijdelijk of voor altijd het levensgeluk van de kinde ren en van het 'gezin waartoe ze behooren. Zoowel in het belang der aan Uwe zorgen toever trouwde menschjes als in dat van hunne familie" en ten slotte ook van Uw eigen werk, is het derhalve zaak, dat de kinderen zoo weinig mogelijk door ongesteld heid geplaagd en door ziekte gekweld worden. Den weg om ongesteldheid te vermijden en ziekte te voor komen, zult Gij hun gaarne willen wijzen. Mag ik de zen middag U de richting aangeven, waarin deze weg loopt? Ik gaf aan deze voordracht voor Uw oproepings briefje tot titel: „de school in den strijd tegen tuber culose." Daarom zal ik wel meer in het bijzonder over tuberculose-bestrijding of liever-voorkóming spreken, maar gelukkig vallen de middelen tot voor koming en bestrijding van tal van ziekten samen met die van tuberculose. Hoe ontstaan in het algemeen ziekten, hoe ontstaat tuberculose? Om een ziekte te zien ontstaan moet men te doen hebben met een persoon die vatbaar is voor deze ziekte en met een stof die bij vatbare personen de ziekte kan verwekken. Twee voorwaarden dus moe ten voor het ontstaan eener ziekte in vervulling ko men: de geschikte persoon en de geschikte ziektestof moeten elkander ontmoeten. Bijvoorbeeld: wanneer een kind dat niet geleden heeft aan mazelen op ge schikte wijze in aanraking komt met de mazelensmet- stof, dan zal dit kind mazelen krijgen. Zijn oudstebroer die desnoods met den zieke het bed zou deelen, wordt niet meer ziek aan mazelen, omdat hij door het door staan der ziekte er onvatbaar voor geworden is.Dema- zelensmetstof werkt niets uit op een voor mazelen on vatbaar kind. Dit voorbeeld koos ik, omdat Gij allen uit eigen ervaring het kent en omdat het zoo duide lijk maakt wat ik gezegd hebom een ziekte te zien ontstaan moet de daarvoor vatbare mensch in aanra king komen met de smetstof dier ziekte. Moge deze stelling niet voor alle ziekten gelden en met name niet voor vergiftigingen), voor de meeste gaat zij ze ker op. Mijn vraag: „hoe ontstaan in het algemeen ziekten, hoe ontstaat tuberculose?" moet ik nu splitsen in twee andere vragen: hoe ontstaat de vatbaarheid voor ziekten? Welke is de smetstof? Laat ik eerst beantwoorden mijn tweede vraag „wel ke is de smetstof?" In het algemeen kunnen we zeg gen, dat ziekten worden veroorzaakt door oneindig- kleine wezens, bacteriën, bacillen, die het lichaam binnendringen en aldaar groeien en zich vermeerde ren. Om zulks te doen hebben ze voedsel noodig: als Haar het Engelsch van BARONESSE ORCZY. Schrijfster van „De Roode Pimpernel." 15) Lady Blakeney keerde zich van den een tot den an der, trachtende hare verachting te verbergen onder een masker van hartstochtelijke onverschilligheid. Mademoiselle Candeille stond dicht in haar nabijheid, blijkbaar terneergeslagen en niet weinig verlegen met haar houding. Een oogenblik nadenken was vol doende, om Marguerite te overtuigen dat de voorma lige actrice van het Variété Theater schijnbaar in on wetendheid verkeerde van de gebeurtehissen waarop Ohauvelin had gezinspeeld. Zij was dus wellicht een bloot werktuig in handen van den gewezen ambassa deur. Op dit oogenblik had ze het uiterlijk van een onnoozel kind, dat van het gespi*ek der volwassenen niets begrijpt. Marguerite had haar hulp en bescherming toegezegd, haar uitgenoodigd tot haar salons, haar een vorstelijke gift aangeboden ten bate eener goede zaak. Zij was te trotsch om thans terug te komen op die belofte, en de overeenkomst op te zeggen wegens een onverklaarbare vrees. Met Ohauvelin stond het anders geschapen; hem had ze geen rechtstreeksche aanbieding van gast vrijheid gedaan; zij had er in toegestemd den offici- ëelen geleider van een onbeschermd meisje in haar nuis te ontvangen, maar het lag niet op haar weg om hartelijkheid aan den dag te leggen jegens haar eigen en haar echtgenoots doodsvijand. Zij gevoelde zich bereid hem met een vluchtig woord van vergiffenis uit haar bestaan te banrien, een half uitgedrukte belofte van vergetelheid; aldus opgevat, en ook alleen als zoodanig, kon ze een seconde slechts echte parasieten onttrekken ze dit aan den waard op wien ze leven. In ruil voor dit voedsel staan zij aan hunnen waard hunne verteringsstoffen af. Deze ver- teringsstoffen werken op het lichaam van den waard als vergiftenzij veroorzaken algemeene en plaatse lijke vergiftigingsverschijnselen, d e ziekte. Dit moe ten we goed in ons geheugen prenten, dat de ziekte eerst uitbreekt, wanneer binnen het lichaam de ziek makende bacteriën zich overvloediglijk hebben verme nigvuldigd en groote hoeveelheden van hunne verte ringsstoffen hebben uitgescheiden. Zóó, in het algemeen, verwekt de ziekmakende bac terie ziekte. Wat de kennis der ziekmakende bacte riën betreft, hebben vooral de laatste 25 jaren een rijken oogst geleverd. Het is de onvergankelijke ver dienste van Robert Koch en Louis* Pasteur, dat zij ons inzicht hebben gegeven in het leven dier oneindig kleine wezens, die zoowel voor het welzijn als voor den •ondergang der menschheid van geheel overwegende be teekenis zijn. Want, naarmate de schrede vaster werd, die men zette op de nieuwe wegen der weten schap, werden al meer nieuwe feiten ontdekt en vast gesteld. En daarmede moet elke jonge wetenschap beginnen. Eerst verzamelt zij feiten, dan vergelijkt ze de gevondene feiten onderling en brengt bijeen wat overeenstemt. Na deze klassificeering zoekt zij ver band tussehen verschillende feiten. Uit telkens wé- derkeerend verband bouwt ze onderstellingén. Op die onderstellingen arbeidt zij verder en vindt en formu leert. zij hare wetten. Zóó is de wetenschap gekomen tot deze wet, dat vrijwel elke ziekte wordt veroorzaakt door een bepaal de soort van bacteriën. Van alle ziekten is de bacte rie nog niet bekend, en toch heeft men redenen om aan te nemen, dat zij gevonden zal worden. Want van een groot aantal ziekten kent men ze reeds: milt vuur, typhus, cholera, influenza, longontsteking, her- sen- en ruggemergvliesontsteking, pest, tuberculose. Maar waar zijn nu al die ziekmakende bacteriën, waar komen ze in een bepaald geval vandaan? Moeielijk te beantwoorden is deze vraag in tal van gevallen. Voor de besmettelijke kinderziekten (maze len, kinkhoest, roodvonk, diphtherie) kan men in den regel wel vinden dat de nu-zieke in directe of middel lijke aanraking met een lijder is geweest. Re wijs u in dit verband op de kat als overbrengster van keel ziekte. Herhaaldelijk is een eerste geval onverklaar baar gebleven, omdat men er niet aan gedacht heeft, dat de kat die juist ziek was en gestorven is, aan keelziekte zou hebben geleden. Een zeer belangrijk mo tief om met zieke ka+ten korte metten te maken. Van andere dan de besmettelijke kinde rziekten kan mén niet zoo gemakkelijk de bron van besmetting aantoonen. Wel mogen we uit het feit, dat (in den regel in den winter) een groot aantal menschen t e- g e 1 ij k worden aangetast door influenza, de onder stelling putten, dat op een gegeven oogenblik een ge- heele-plaats of streek of land wordt overstroomd met influenza-bacillen, wel mogen we uit het feit dat de typhus in mindere of meerdere mate voorkomt en blijft voorkomen aan de Langedijk, de slotsom trekken, dat in het water daar ter plaatse de smetstof huist en leeft, maar zoo gemakkelijk gaat het vaststellen van 't punt van uitgang eener epidemie lang niet altijd. Eigenaardige omstandigheden maken trouwens de ze vaststelling dikwerf onmogelijk. Wanneer ik even veel witte muizen als toehoorders had, en ik entte het neusslijm van iederen toehoorder in de buikholte van een witte muis, dan zou ongeveer de helft van mijn witte muizen sterven aan buikvliesontsteking. En in de buikholte van elke gestorven muis zou ik tallooze bacillen van de longontsteking kunnen aantoonen. Ik heb die eenvoudig uit het neusslijm overgebracht in een vruchtbaarder bodem dan uw neus was, en zóó ze tot krachtige vermeerdering gebracht. Ongeveer de helft der menschen loopt met den bacil van longtont- steking in zijn neus rond. Het spreekt van zelf, dat het ónmogelijk is, in een bepaald geval van longont steking uit te maken, of de zieke de bacillen reeds lang had geherbergd, dan wel of hij van een ander ze overkreeg. En zóó vergaat het ons zeer dikwijls, voor al, omdat niet alle ziekten die door bacillen worden veroorzaakt, besmettelijk zijn in deze beteekenis, dat een kortdurende aanraking met een lijder den gezon- haar hand laten rusten in de zijne. Ze had van uit de hoogte neergezien op den gevallen vijand, zijn nederlaag en vernedering aanschouwd. Bestdat hij nu verdwijne uit haar herinnering, des te gereeder, omdat het laatste visioen zijner tegenwoor digheid zulk een afschuw zou teweegbrengen in haar gemoed, dat haten tot de onmogelijkheden ging behoo ren. Alle deze gedachten en strijdige gevoelens schoten met bliksemsnelheid door haar brein. Haar aarzeling had minder dan vijf seconden geduurd. Ohauvelin stond er altijd nog, met den blik waarin twijfel en smeeken om den voorrang streden. Met een impulsief hoofdschudden wendde zij zich regelrecht tot hem, met de woorden op de lippen waarmede zij hem nu en voor altijd zijn afscheid wilde geven, toen plotseling een welbekende lach haar oor trof en een druilige, temeri ge stem, op joligen toon evenwel, uitbracht: „La, laIk wed dat de lucht hier in staat is u te vergiftigen! Koninklijke Hoogheid, ik bid u, laten wij dezen Poorten der Helle den rug toekeeren; daarbin nen voelen verloren zielen zich beter thuis dan uw on derdanige dienaar." In het vólgend oogenblik was de Prins van Wales de tent binnengetreden, door Sir Percy Blakeney op de hielen gevolgd. ACHTSTE HOOFDSTUK. DE UITNO ODIGING. Het, was inderdaad een netelige positie, deze ont moeting tussehen Percy Blakeney en den voormaligen ambassadeur Ohauvelin. Marguerit zag op naar haren heer gemaal. Het ontging haar niet dat hij, op het eerste gezicht van Ohauvelin, zijn breede schouders optrok en met zijn gewone loomige, goedlachsche manier neerzag op de ineengeschrompelde figuur van den zwijgenden I ranschman. De woorden, die zij zoo even dacht te uiten, kwamen nooit over hare lippen; zij wachtte af wat beide mannen elkaar zouden zeggen. de een zelfde ziekte op het lijf gooit. Moeielijk vallen, deze voorbeelden met tal van ande re te vermeerderen, zou het mij niet. Maar ik vertrouw, dat mijn enkele voorbeelden voldoende zijn geweest, om u den indruk te geven, dat het nagenoeg ondoenlijk is, altijd ziekten te vermijden en ziekmalcenden bacteriën uit den weg te gaan. Want per slot van rekening zijn we nooit gewaarborgd, dat niet hier of daar een hoe veelheid ziekmakende wezentjes huist en ons zal over vallen. Met deze groote waarheid behooren we dan ook wel degelijk rekening te houden. Lijkopeningen hebben overvloediglijk bewezen, dat het aantal menschen die op een of andiy oogenblik van hun leven geleden hebben aan tuberculose 'on-ein- dig veel grooter is dan het aantal dergenen die aan deze ziekte sterven. Geeft ze aan den eenen kant recht tot het verblijdend besluit, dat tuberculose een wel degelijk geneeslijke ziekte is, aan den anderen kant stemt deze ervaring tot nadenken. Bij ongeveer 93 der gestorvenen kon worden aangetoond, dat ze niet vrij van tuberculose gebleven waren. Dus nagenoeg bij allen. Wie hieruit concludeert, dat dus de ziekma kende bacterie van deze ziekte alom tegenwoordig is, begaat in streng-wetenschappelijke zin een onjuist heid, maar heeft eene voor het gewone leven zeer bruikbare voorstelling gekregen van de hoegrootheid der besmettingskansen van tuberculose. Waar komen dan al die tuberkelbacillen vandaan? Van de lijders aan tuberculose! Zij brengen wan neer bij hen de ziekte ver genoeg voortgeschreden is, maar ook alleen dan uit hun aangetaste organen de bacillen naar buiten. Worden ze doelmatig opgevangen en met voor hen vergiftige middelen behandeld, dan doen ze geen kwaad. Maar, wanneer wat de zieke naar buiten brengt, nint zorgvuldig opgevangen en behandeld zou worden, zullen de tuberkelbacillen gelegenheid vin- den, zich te nestelen in andere menschen en wellicht deze ziek maken. Tuberkelbacillen hebben n.l. een zeer taai leven; zij zijn tegen tal van voor hen nadee- lige omstandigheden opgewassen. Droogte, uitdro ging, verdragen ze heel goed, om vocht en vochtigheid bekommeren zij zich weinig. Kou of warmte hebben weinig vat op hen. Wanneer een lijder tuberkelbacillen opgeeft en niet onmiddellijk onschadelijk maakt, dan zal het slijm waarin ze zijn opgesloten, opdrogen, verdrogen, gemak kelijk tot poeder, tot stof, worden. Dat stof zal dooi den wind of door menschenvoeten worden opgejaagd. Het bevat levende tuberkelbacillen. Indien het zou worden ingeademd door een voor tuberculose vatbaar persoon, zou deze daardoor longtuberculose kunnen krijgen. Of anders: wanneer het komt op onze eet waren die we ongekookt nuttigen of in onze melk, die we ongekookt zouden drinken, dan zouden we inge- wandstuberculose krijgen- kunnen. Een andere moge lijkheid om tuberculose te krijgen levert ons het hoes ten zelf en het niezen, lachen, spreken, van den ern- stig-zieken lijder. Wanneer we van ons zeiven nooit het bemerkt hebben, dan hebben wij van anderen het toch wel eens hinderlijk ondervonden, dat bij het hoes ten, niezen, luid lachen of spreken we bespoten wer den met heel fijne druppeltjes uit den vóór ons geopen- den mond. Deze speekseldroppeltjes kunnen tuber kelbacillen bevatten, welke ons op deze wijze worden toegeworpen. En treffen ze niet ons, dan toch vallen ze neer op de levenlooze voorwerpen, die binnen „den invloedsfeer" van den hoestenden persoon staan. Op deze drogen ze vast, ze verdrogen, worden gemakkelijk tot stof, dat we kunnen inademen of inslikken. Zóó komt het, dat practisch gesproken tuber kelbacillen alom tegenwoordig zijn. Tuberculose is de meest verbreide ziekte; daardoor is de tuberkelbacil overal te vinden. Ik zou te kort doen aan uw gezond verstand en aan uw goeden kijk op de dingen, wanneer ik nu nog uit voeriger zou spreken over de vraag, welke de smetstof is en vanwaar ze komt. Daarom ga ik het antwoord geven op de andere door mij gestelde vraag: „hoe ont staat de vatbaarheid voor ziekten?" Ik heb wel eens schertsend tot enkele mijner patiën ten gezegd, dat de dokters hun bestaan danken aan het'onverstand van hunne medemenschen. Gehéél waar is deze uitspraak niet, maar een grond van waarheid Haar bewustzijn van „grande dame", als voorname lady, gemeenzaam met de eischen der groote wereld, gaven haar genoegzame tegenwoordigheid van geest om de vereischte diepe buiging voor Zijne Koninklijke Hoogheid niet te vergeten. Maar de Prins veronacht zaamde ditmaal onwillekeurig zijn bekende ga lanterie, want hij verdiepte zich in het kleine tooneel dat zich aan zijn blikken vertoonde. Ook zag hij beurtelings op van de in het zwart gestoken figuur van Ohauvelin naar den prachtig uitgedosten Sir Percy Blakeney. Ook de Eranschman, evenals Mar guerite, vroeg zich af, wat er omging achter het smalle gladde voorhoofd van dien onnavolgbaren dwaas der mode en wat zich afspiegelde in de steeds onverstoorbaar goedige uitdrukking dier slaperige oogen. Van de vijf in de donkerachtige, stoffige tent aan wezige personen scheen Sir Percy voorzeker de minst onvervaarde. Hij had juist lang genoeg geteemd om Ohauvelin totaal bewust te doen worden van een ui terst ondragelijk gevoel van bovenmatige verbittering en prikkelbaarheid, want hij waggelde als het ware naar den gewezen ambassadeur met uitgestoken hand en het innemendst gelaat. „Hazei hij, met zijn half verlegen, half joligen lach, „hier hebben we mijn onwaardeerbaren vriend uit Frankrijk! Ik wil hopen, Monsieur, dat u ondanks ons naargeestig klimaat, vandaag gezond en opge ruimd zijt." De vroolijke toon scheen de spanning ietwat te ver minderen. Marguerite loosde een zucht van verlich ting. Wat was er bij slot van rekening natuurlijker dan dat Percy met zijn onuitputtelijk fonds van lui mige ontoerekenbaarheid aldus den man begroette, dié eenmaal gezworen had Blakeney's hoofd onder het mes der guillotine te brengen? Ohauvelin zelf, ge woon aan de stoutmoedige koelbloedigheid van zijn vijand, was nauwelijks door dit optreden verrast. Diep boog hij voor Zijne Hoogheid den Prins, die zich bizonder scheen te amuseeren met Percy's uitval en genegen bleek minzaam te zijn jegens ieder, hoewel de persoonlijkheid van Ohauvelin, als welbekend leider «aMMB—Eas^MBasseaa—sa—a—iM—w j heeft ze zeker. Volkomen gezond leven zal hij, die maat weet te houden in alle dingen. Want door dit maathouden weet hij het arbeidsvermogen van zijn lichaam en van de deelen die het samenstellen, op te voeren tot hoogen trap. En daarop juist komt het aan: wanneer de verschillende organen waaruit ons lichaam bestaat, krachtig werken en vooral krachtig samenwerken, dan is de vrucht van die samenwerking der organen: een krachtig werkend geheeL En dit geldt voor den arbeider naar den geest zoo goed als voor dien naar de hand. Om tot een krachtig werkend geheel te komen, heb ben we veel te doen en veel na te laten. Wij hebben in alles het „teveel" te vermijden: teveel eten, teveel drinken, teveel hongeren; teveel studeeren, teveel le- digzitten; teveel lichaamsbeweging nemen, teveel lui eren en omhangen al die teveels werken nadeelig. deelig. Wie teveel eet, zal op andere wijze zijn krach- Niet alle in hetzelfde opzicht nadeelig, maar toch na- ten ondermijnen dan wie te veel hongert, maar volko men „op kracht" zal geen van tweeën zijn. Zoodat, wanneer van zoo'n organisme eens geëischt wordt, zich te verdedigen tegen ziekmakende bacteriën, de weerstand dien het bieden kan, te klein blijken kan. Ik geloof dat ik mij juist uitdruk door te spreken van een verdediging van ons lichaam tegen de bacteriën die het hebben aangevallen. Zijn ze eens binnenge drongen, dan zullen ze in een door en door sterk li chaam niet de voor hen gunstigste levensvoorwaarden vinden, in een verzwakt organisme zullen ze zich ster ker kunnen ontwikkelen en vermenigvuldigen, zullen ze genoeg van hunne eigenaardige verteringsstoffen kunnen vormen om dat organisme ziek te maken. Nauwkeurig uiteenzetten, waarin het wezen van een goede gezondheid, d. i. een geringe vatbaarheid voor allerlei ziekten bestaat, kan ik te dezer plaatse niet. Wel zal ik U mededeelen, dat de grootere of ge ringere vatbaarheid voor ziekten die door bacteriën ontstaan, grootelijks afhankelijk is van bijzondere eigenschappen van het bloed. Bloed bevat onder meer een vloeistof, de bloedwei, en bloedcellen. De roode bloedcellen die tot taak hebben, de zuurstof door het geheele lichaam te ver voeren zijn standvastig van vorm en grootte. Wisse lend ep van grootte en van vorm zijn de andere, de witte bloedcellen. Haar valt dan ook een geheel an dere taak ten deel. Onafhankelijk van de snelheid van den bloedstroom bewegen zij zich langs de wanden der bloedvaten en wel door eigen-beweging. Ze veran deren van vorm: steken deeltjes van haar lichaam naar voren, hechten die vast en trekken de rest van haar lichaam daaraan voort, zooals de worm zulks doet. Ontmoeten zij eenig vreemd voorwerp, dan hechten ze zich daaraan vast, trekken weer het overige van haar lichaam voort en hullen zich om het voor werp. Dit ligt dan geheel in het cellichaam opgesloten. Is dit vreemde voorwerp een bacterie, dan tracht de witte bloedcel die te vernietigen, wellicht door op de wijze van het vliegenvangertje het cellichaam te verteren en het onverteerbare gedeelte weder los te laten. Gelukt het den witten bloedcellen op deze wij ze, de binnengedrongen ziekmakende bacteriën te ver nietigen, dan is het gevaar, de kans op ziekworden voor het oogenblik afgewend. Slagen de witte bloed cellen niet, dan zullen zich de ziektekiemen vrijelijk vermenigvuldigen en ontwikkelen kunnen en dus hunne ziekte doen ontstaan. Of de witte bloedcellen in den strijd tegen de ziek tekiemen zullen overwinnen, hangt niet in de eerste plaats van haar zelve af. Daarover beslist de samenstelling van het bloedvocht, de bloedwei. Van een gezond en krachtig mensch bezit de bloedwei het vermogen bacteriën zoodanig te veranderen, dat ze door de witte bloedcellen kunnen worden vernie tigd. Mist de bloedwei dit vermogen voor een be paalde bacteriesoort, dan zal deze soort niet door de witte cellen kunnen worden vernietigd, zal dus de ziekte uitbreken. Voor elke soort van ziektekiem moet de bloedwei iets bijzonders in hare samenstelling hebben. Naar mate het individu leeft in gunstiger levensomstandig heden, naar die mate zal het bijzondere vermogen der bloedwei om ziektekiemen aan te tasten, meer zijn ontwikkeld. Omgekeerd: naarmate de levensomstan- eener koningsmoordende Regeering, uit den aard der zaak hem moest walgen. Maar de Prins zag in de kleine, ingekrompen figuur hier vóór hem, een zicht baar doelwit voor de onbekookte uitvallen van zijn vriend Blakeney. En hoewel geschiedschrijvers niet bij machte zijn geweest positief te kunnen verklaren of George Prins van Wales al dan niet kennis droeg van Sir Persy's dualistisch bestaan, is het toch niet aan twijfel onderhevig dat hij gaarne van de gelegen heid genoot waarbü een der verklaarde vijanden van de Roode Pimpernel aan de kaak werd gesteld. „Ook ik heb sedert maanden Monsieur Ohauvelin niet mogen ontmoeten", zei Zijne Koninklijke Hoog heid met een blijkbaar vertoon van ironie. „En zoo ik mij niet vergis, Monsieur, hebt u verleden jaar het hof mijns vaders wel wat onverhoeds verlaten." „Neen, Hoogheid", zei Sir Percy jolig, „mijn vriend Monsieur. .er. Chambertin en ik hadden ernsti ge zaken te bespreken, die alleen op Franscho bodem beslag konden krijgen. Is dat niet zoo, Monsieur?" „Zeer correct, Sir Percy", antwoordde Ohauvelin kortaf. „We hadden te redeneeren over afschuwelijke soep te Galais, nietwaar?" ging Blakeney voort op den zelfden toon van luchthartige plagerij, „en over wijn, die kennis had gemaakt met het azijnvat. Monsieur erChambertinneen, neen, excuseer.. Ohau velinMonsieur Ohauvelin en ik waren het op dat punt volkomen eens. Het eenige, waaromtrent wij niet in één schuitje kwamen, was een kwestie van snuif." „Snuif lachte de Prins, die, zich bizonder scheen te amuseeren. „Ja, Koninklijke Hoogheid.... snuif.... Monsi eur Ohauvelin als het mij vergund is te zeggen heeft zulk een „veraltereerden smaak opgedaan van snuif, dat hij dit opwekkend kruid alleen met een mengsel van peper kan gebruikenIs het niet zoo, Monsieur. .er..Chambertin?" „Ohauvelin, Sir Percy", verbeterde droogjes de ex- ambassadeur. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1909 | | pagina 5