DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Feuilleton. Wm mm Honderd en elfde Jaargang. 1909. ZATERDAG Uit school en huis. 17 JULI Goed afgeloopen. No. 164. Schaakrubriek. ALKMAARSCHE COURANT. HOE MEN HET NEEMT. Idylle. Daar waren eens twee menschen, Een visscher en zijn vrouw; De man die ging uit visschen, De vrouw die knoopte touw. Een jongen en een meisje Bezegelden liun trouw. De jongen ging uit visschen En 't meisje knoopte touw. De jongen trouwde als 't meisje En elk van bei zag gauw Een jongen en een meisje Tot onderpand van trouw. Zoo ging het zes geslachten En vraag je, „hoe is 't nou?" De mannen gaan uit visschen, De vrouwen knoopen touw. Zandvoort. O. Dit versje diepte ik op uit een oude aflevering van het tijdschrift „Nederland". Het dateert al van een goede 25 jaar terug. Wie C. was of is, weet ik niet en wat hem bewoog, zoo prozaïsch over de Zandvoort- sche bevolking te oordeelen, evenmin. Trouwens, men zou voor Zandvoort evengoed Callantsoog, Petten, Egmond of Katwijk en zelfs Zaandam of Alkmaar of Amsterdam kunnen lezen. Van een prozaïsch stand punt gezien is het leven eenmaal zoo en niet anders. Wij gaan uit visschen, knoopen touw, trouwen, krij gen kinderen, gaan dood en maken ruimte voor ande ren. Zeker, O., zoo gaat het in de wereld. Maar gij, die voor langeren of korteren tijd, te Zandvoort hebt vertoefd, waart toch in de gelegenheid om op te mer ken, dat het leven toch vrij wat meer biedt. Je hadt daar de zee, dat heerlijk gewrocht, waarvan de dichter getuigde De Zee. -Is er machtiger teeken? Je hadt daar de duinen met hun sprookjes, waaraan geen einde komt. En danmaar C., we begrijpen, dat uw idylle een keurig stukje ironie is. „En zoo leven die menschen daar maar heen, ze worden gebo ren en sterven", dat hebt ge ons willen zeggen. Zou het waar zijn? Zouden die zes geslachten nog wat meer gedaan hebben dan visschen, knoopen, trouwen, kinderen krijgen en doodgaan? Zouden zij dat alles hebben gedaan, kunnen doen zonder eenige begeeste ring Zouden zij niet hebben bemind, gestreden, ge leden en berust? En toch, wij zijn u dankbaar voor uw versje en zullen een steentje bijdragen om het aan de vergetelheid te ontrukken; want uw nuchtere be schouwing herinnert ons aan eigen leven. Is ons le ven in den grond anders Of wij nu uit visschen gaan of broodjes bakken, de jeugd onderwijzen of met sla venten,^ 't komt in den grond op hetzelfde neer; bij de verdeeling van den arbeid hebben wij onze portie ge kozen of gekregen, meer niet. En bij een prozaïsche, nuchtere beschouwing zijn die vier coupletten ook on ze levenswijze. Het zal trouwens wel zoo blijven tot in het verste nageslacht. De mannen gaan uit vis schen de vrouwen knoopen touw, maken den mannen de taak wat lichter. En als zoo'n visscher nu geen oog had. voor lucht en zee, als die vrouw niet opmerkte de poëzie, welke daar schuilt in haar huiselijken kring, geen wijsje zong bij haar eentonigen arbeid, zeker dan zou dat gevisch en geknoop zoo afgezaagd saai en vervelend worden, dat bij man en vrouw de lust op kon komen, zich maar op te knoopen. Maar, of O. of wij al denken, dat het zoo gaat, man en vrouw zijn wel wijzer. Zij weten het^ wel met hun beidjes en zij we ten het ook, dat poëzie overal schuilt. Zelfs in visschen en knoopen schuilt poëzie, zoo goed als in trouwen en doodgaan. De grijze Ibsen, de sombere Noorsche dichter en dramaturg, had zoo' lang over het leven nagedacht en zooveel problemen opgelost, totdat hij een werk schreef „Laboremus", d. w. z. laat ons werken. Als wij het zelf nog niet weten en het zulk een denker en opmerker hooren uitspre- ken, dat de slotsom van al onze beschouwingen en overdenkingen deze is, dat we maar aan het werk moeten gaan, dan mogen wij aannemen, dat het zoo wel zal wezen. LaboremusKnoopen wij dan netten en gaan wij uit visschen. Juist onder dat prozaïsch werk zal de behoefte aan wat poëzie bij ons opkomen en wij zullen ervaren, dat die laatste in geen winkel en voor geen geld te koopen is. Die poëzie schuilt ten slotte nergens anders dan in ons eigen dierbaar ik. Aan ons zeiven de keus of wij bij dat werkje zul le* huilen of zingen. Laboremus! De handen uit de mouwen Zie 't vogeltje en zijn nest. Wie zelf zijn huis wil bouwen, Die bouwt het zeker 't best. En 't knappend vuurtje in eigen schouw Vertelt van handen uit de mouw. Het ziet er dan ook treurig uit bij lieden, die zit tend op het duin en starend naar de zee, tot geen an dere slotsom komen dan: En vraag je: „hoe is 't nou? De mannen gaan uit visschen, De vrouwen knoopen touw." Liefde en haat, voor- en tegenspoed, vreugde en leed, die toch ons aller en dus ook hun deel zijn, heb ben hen niets geleerd, zijn hun voorbijgegaan zonder indrukken achter te laten. En zij verdienen ten slotte niet beter dan dat het leven ze eens ferm bij de lurven pakt en wakker schudt. Maar, neen, mijn waarde O., bij eenig nadenken, zulke menschen bestaan er niet. En uw versje is be doeld als een waarschuwing Het idylisch plekje, dat wij bewonen, dat wij Zandvoort of Holland of aarde noemen en het leventje, dat wij er leiden, zien er van de buitenzijde gezien, zóó uit. Wij richten beide zoo in, dat wij ten slotte eindigen met te begrijpen, wat de Genestet bedoelt met zijn Daar is een tijd van komen, Daar is een tijd van gaan: Dat hebt gij meer vernomen, Maar hebt ge 't ook verstaan? O, wie het mag doorgronden Dat spreekwoord zoo vol zin, Die kent der Liefde wonden Die weelden van de min. met soutache en tullen ruches versierd. Een elegante zomerjapon kan men maken van wit foulard met roode moezen, zij is gegarneerd met een ongevoerden pas met staanden kraag van in biesjes- oprijgjes genaaid, wit linon; verder is de ietwat over hangende blouse nog versierd met dikke, witte guipu- ré-stof, gevoerd met dunne zijde. Aan de blouse wor- dën overmouwen geknipt, welke met een breeden rand van fotllard afgemaakt zijn. Twee oprijgstrepen van linon onderbreken van onderen de drie-kwart-lange nauwe mouwen. De naar buiten gekeerde plooien der van voren gesplitste blouse worden tezamen gehouden door stalen knoopen en soutaehe-lussen. Een ceintuur van lak-roode moezen bedekt het aan zetten van den ingehaalden rok van drie banen, waar aan zich door middel van een rood biesje de van onde ren 4- M. wijde volant voegt, die licht ingehaald en van boven rond geknipt is. Aan te bevelen is een ongevoerde reismantel van ehevronstof. De vierkante halsuitsnijding is omgeven door een kraag, welke tot op een smallen stofrand na bekleed is met lila fluweel. Langs de mouwopslagen is ook een fluweelen bies aangebracht. De mouwen rusten in bolero-vorm op de mantelgedeelten en wor den door fluweelen knoopen vastgehouden. De laat sten versieren ook, van voren in twee rijen aange bracht, den mantel, welke onzichtbaar gesloten wordt. De voorranden zijn van binnen bekleed met gaas en bovenstof. De naden zijn aan den binnenkant netjes afgemaakt met een schuin reepje satijn. Men kan een dergelijke mantel van laken, covercoat, enz. maken. No. 191. Jos. de Koning te Amsterdam. Eervol vermeld „T&jl. Rundschau" 1909, W. W. VOOR DE DAMES. KIJKJES IN DE MODEWERELD. Eindelijk is de zomer dan gekomen en kunnen de lichte, luchtige toiletten gedragen worden. Dat er een ruim gebruik van gemaakt zal worden, daaraan twijfelen we geen oogenblik. Zij hebben immers al veel te lang in de kast gehangen, bijna zoo lang, dat ze van de kast naar den koffer kunnen verbuizen, nn bet reisseizoen is aangebroken en de vacanties begin nen. Men doet evenwél verstandig op reis niet te veel mee te nemen en voor het meerendeel practische klee- dingstukken, b.v. een costuumrok met een paar blou ses en één of twee gekleede toiletten. Practisch en aardig is een costuumkeursrok van lichtgrijs-laken, die ongevoerd is en van boven voorzien van een 6 cM. boog keurs van grijs ceintuurlint. De rok is op enkele plaatsen in plooien gelegd, terwijl aan weerszijden 15 cM. van boven af met 5 cM. groote tusschenruimte telkens tweemaal zeven lichtgrijze passementerie knoopen worden aangebracht, die door 4 cM. lange soutache-lussen verbonden worden. Een eenvoudige blouse wordt gemaakt van staal blauw wollen batist, waarin een pas wordt gezet, die omrand wordt met een biais van stof, waarin zeer fijn gehaakte rozetten worden aangebracht. De blouse is verder versierd met oprijgjes en met knoopen, wel ke met soutache benaaid zijn. De knoopsluiting vau achteren is bedekt door een opgenaaide stolpplooi. De rechte staande kraag en de rechte manchetten van in oprijgjes genaaide tulen strepen zijn 7 en 10 cM. hoog 21) Naar het Engelsch van BARONESSE ORCZY. Schrijfster van „De Roode Pimpernel." Juliette had een poos gezwegen, om haar tranen van woede te bedwingen, die tegen wil en dank baar woorden in de keel deden stikken en haar oogen ver blindden. „Wel verdord!" lachte Candeille. En met haar aan geboren vulgariteit„Hoor me die jonge snip eens kwieken!". Maar Juliette had zich gewend tot Marguerite en begon haar ontboezeming: „De juweelen mijner moeder!" zei ze onder een tra nenvloed. „Vraag hoe ze er is aangekomen! Toen ik gedwongen werd het huis mijner vaderen te verlaten, dat de Revolutionnaire Regeering wederrechtelijk zich heeft toegeeigend, gelukte het mij de juweelen mijner moeder te redden u weet wel, zooeven nog heb ik et u verteld. de abt Fouquet nam ze in bewaring, met een weinig geld dat ik nog bezat. en nu zie ik ze aan den hals van die vrouw. ze zijn dus gesto Thhem,mtt geweld ont™°fd, want ik weet dat de abbé ze slechts ten koste van zijn leven zou loslaten." Al den tijd, dat het jonge meisje met een door snik ken bijna verstikte stem had gesproken, trachtte Mar- guente op alle mogelijke wijs haar uit het vertrek te verwijderen om zoodoende een einde te maken aan dit onverkwikkelijk tooneel. Ze had boos moeten zijn op Juliette wegens dezen kinderachtige,! en onverstand! gen uitval, zoo zij Marguerite, niet in den grond van haar hart overtuigd ware geweest, dat de geheele toe- eg tevoren was beraamd door den sluwsten intrigant dien Frankrijk ooit had gekend. En zelfs nu, terwijl het haar half gelukte Juliette uit de tegenwoordigheid vau Candeille te verwijderen, was zij volstrekt niet verbaasd of onthutst, Chauvelin te zien staan aan den ingang der deur waardoor zij gehoopt had te vertrekken. Met een enkelen oogop slag naar diens gezicht zag zij haar vermoeden, haar vrees bewaarheid; er lag een uitdrukking van voldoe ning en triomf in zijn fletse, kleine oogen, een flikke ring van goedkeeuring, gericht aan het adres der I lansche tooneelspeelster, wegens haar insolente hou ding. Hij had het air van den regisseur van een dra ma, die met blijkbaar welgevallen het effect nagaat va^n zijn wel doordachte opvatting der onderscheiden rollen. Wat hij bij dezen ©enigszins trivialen twist tus- schen de twee vrouwen hoopte te verkrijgen, kon Mar guerite natuurlijk niet nagaan; dat er in zijn brein iets boosaardigs spookte ten haren opzichte en van haren echtgenoot, liet geen twijfel over, en op dit mo ment gevoelde ze, dat zij haar leven er voor prijs had, om Candeille en Juliette te bewegen deze schermutse ling zonder verdere wederzijdsche tarting te staken. Doch al ware Juliette ook al gezind geweest te zwichten voor Lady Blakeney's overredingskracht, toch wenschte Désirée Candeille - den blik van Chauvelin op zich gevestigd ziende en geprikkeld door eigen begeerte deze hoogmoedige aristocrate verder te vernederen het tooneeltje, juist nu niet, met een sisser te doen eindigen. »Me? heeft o'e ouden zielverzorger genoodzaakt zijn buit af te geven, mijn waarde", zei ze met verachtelijk ophalen barer ontbloote schouders. „Parijs en Fran krijk hebben jaren lang honger geledeneen vader- Uke Regeering legde beslag op alles waarmede zij hen kon beloonen, die hun land goed gediend hebben, terwijl alles, wat voedsel aan de armen zou verschaft hebben, door schaamtelooze verraders in hoeken en ga ten werd verborgen Juhette sidderde bij de infame beschuldiging. „Ach kreunde ze, haar vlammend gelaat met bei den handen bedekkend. Ie laat zag zij nu in, dat ze onvoorzichtig in een - - '//y/ ede Mat in 2 zetten. Oplossing van No. 188 (A. Ch»rleck) 1 De4 c2 enz.1) Goede oplossingen ontvingen wij van: P. J. Boom, F. Böttoger, O. Bramer, G. van D'ort, G. Imhülsen, G. Nobel en C. Visser, allen te Alkmaar; Mr. Ch. En schedé te Haarlem; P. Bakker, Jos. de Koning, O. J. Oosterholt en II. Weeninlc, allen te Amsterdam; POoijkaas te LimmenJ. H. de Ruwe en J. Vijzelaar te Hilversum; J. Deuzeman te Frederiksoord; „Schaaktest" te Koedijk; O. Boomsma te Kampen, G. Fijth Jr. en C. J. Strick van Linschoten te Bunnik. Van den heer C. Slot Kzn. te Broek op Langendijk ontvingen wij nog een goede oplossing van No. 187. No. 191 is nu de bekroonde 2zet, motto „Eile mit weile", waar wij in onze rubriek van 26 Juni j.l. op doelden. Wij wenschen den heer de Koning van harte geluk met zijn succes en twijfelen niet of onze lezers 1 De5 faalt op le6 vuilnishoop had geroerd en daardoor brommende om haar ooren gonzende insecten had opgejaagd. „Mademoiselle", sprak Marguerite op een toon van gezag, „ik moet u verzoeken u te herinneren dat freu le de Marny mijne vriendin is en u een gaste zijt in mijn huis." »Och neen! Ik tracht dit niet te vergeten", zei Candeille luchtigjes, „maar, u zult toch moeten toe geven, burgeres, dat hier het geduld vau een heilige vereischt wordt, om vrede te hebben met de onbe schaamdheid eener bedelares, die kort geleden nog we gens vergrijp aan de goede zeden in haar land terecht moest staan. Er heerschte een oogenblik stilte, waarin Margue rite duidelijk een zuchtje vernam van voldoening, dat ontsnapte aan de lippen van Chauvelin. Het werd ge volgd door een vrooljjken lach en de verschijning van 1 ercy Blukeney, in zijn rijk wit satijnen kostuum met fijne kanten lubben, met zijn ineemende hoofsche manieren, zijn rijzigen rug een weinig gebogen, den arm uitgestrekt met aanvalligen, goed bestudeerde boog, waarmede hij toetrad op Mademoiselle Candeil le, genaamd Désirée. i eer hebben", zei hij met uitnemende holtelijke onderscheiding, „Mademoiselle naar haar plaats te geleiden?" In de deur, juist achter hem, stond Zijn Koninklijke Hoogheid, de Prins van Wales, in vroolijk gesprek met bir Andrew Foulkes en Lord Anthony Dewhurst. 11 c|rapcrie, aan de overzijde van de open deur, was gedeeltelijk weggeschoven en liet een paar prachtig gekleede groepen zien, die zich naar de andere ver trekken begaven. De viei personen, in het kleine boudoir vereenigd, hadden zooveel te doen met hun eigen hartstochtelijke emoties en do hevigheid van hun geschil, dat zij de nadering van Sir Persy en zijn vrienden niet hadden opgemerkt. Juliette en Marguerite waren bepaald ri iif' Candeille viei het ah een stortbad op het hjt. Alleen Chauvelin hield zich tamelijk onverscillig en deed een schrede' achterwaarts om Sir Percy te la ten passeeren. stemmen van ganscher harte met dezen gelukwensch in. Het is juist eene bekroning als deze, die ons de toekomst onzer vaderlandsche problematiek zoo hoop vol doet inzien. Ziet, dat de veteraan Kuijers een 3deu prijs in een internationaal ternooi behaald, dat vinden wij wel bijzonder aangenaam, doch treft ons niet buitengewoon. Daarvoor zijn wij te veel aan zijne bekroningen gewend, of, beter g'ezegd, door deze v e r- wend. Doch dat een jong vadorlandsch componist als die van No. 191 in een zwaar beletten internationalen wedstrijd als die der „Tagl. Rundschau" bekroond werd, achten wij een opmerkelijk verblijdend verschijn sel. In de vorige rubriek wezen wij er op, hoe het een sprekend feit was, dat er in den wedstrijd van „Op de Hoogte", klasse B., uitsluitend Hollanders bekroond werden, niettgenstaande de flinke buitenlandsche con currentie. Inderdaad, er namen 15 landgenooten en 14 buitenlanders aan dezen wedstrijd deel. Toch moeten wij niet uit het oog verliezen, dat er aan den wedstrijd der „Tagl. Rundschau" uit den aard der zaak slechts enkele Hollanders deelnamen en dat deze wedstrijd open voor allen was, terwijl aan die van „Op de Hoogte", klasse B., alleen mocht worden deelgenomen door hen, die vóór 1 Jan. 1908 nimmer een onderscheiding in een Internationalen Tweezetters-wedstrjjd hadden behaald. In verband met dit laatste achten wij de onder scheiding, door den heer de Koning in dezen wedstrijd verworven, bijzonder eervol en twijfelen wij er niet aan hem nog meermalen, „internationaal" bekroond, aan te treffen. En waarom de vele andere jongere componisten, die reeds zoo vaak blijk gaven goed werk te kunnen le veren, waarom deze dit goede voorbeeld niet zouden volgen. Wij weten het werkelijk niet! Integendeel: Wij verwachten stellig, dat.... Nu ja, lezer, wat wij verwachten kan wel onuitgesproken blijven, niet waar? In verband met de beschikbar» plaatsruimte moe ten wij de bespreking van probleem 186 en 188 laten liggen. EEN DEENSCH VERHAAL. Het was een lentedag met frissche lucht en een ste vige bries. Aan het buitenste bolwerk van de kleine havenstad lag tusschen groote en kleine vaartuigen j een oude boot, die aan zijn touwen stampte en trok en tegen het bolwerk stiet, zoodat zij kraakte en kreunde, terwijl de masttouwen zich onder den druk van den storm bogen. Het dek en de scheepswanden waren blank gepoetst en geschuurd, maar hier en daar verried een achter gebleven visehschub voor welk doel de boot diende. In de kajuit was haar eigenaar, Ole Klürn, bezig met eenige losse voorwerpen vast te maken, om te voorkomen, dat zij bij het stampen van de boot heen en weer geslingerd en vernield werden. Ole Klürn was klein en mager. Hij had diep blauwe oogen en don kerblond haar. Zijn haard, bestaande uit eenige dun ne, ongelijk-lange haarbundels, was roodachtig bruin. Zijn kleeding had, met uitzondering van de hooge kaplaarzen, niets, dat bijzonder aan den zeeman deed denken. Ole Klürn behoorde niet tot de menschen, die veel spreken. Maar op zee was hij een waaghals zonder weerga. Het weer mocht zoo slecht zijn als het wilde, steeds ging hij met zijn boot uit en nooit verzuimde hij den dag, die voor het vertrek bestemd was. De menschen schudden daarover dikwijls het hoofd. Tot dusver was echter alles altijd goed gegaan. Maar het zou wel eens anders afloopen. Thuis, op het kleine eilandje, weinige mijlen van de kust, vond zijn moeder geen rust als Ole in den storm op zee rondzwalkte, en dat was ook het geval met een andere op het eiland, met Ludina, de dochter van koopman Groth. Ole lag thans met zijn boot in de haven. Hij had j zijn lading verkocht, het geld ontvangen en zijn vaar- Maar Candeille herstelde zich weldra van den schik. Zonder acht te slaan op Blakeney's aangeboden arm, meerde zij zich met al het air eener beleedigde trage- die-konigin naar Marguerite: „Zoo ben i k het dan", sprak ze met gemaakte kalm te, „die maar iedere beleediging heb te verduwen in een kuis waarin ik als gaste was genoodigd. Men wijst mij de deur, als een indringende en lastige be delares, en ik, vreemdelinge in dit land, moet het on dervinden dat onder alle deze schitterende Engelsche heeren geen enkel man van eer wordt aangetroffen." „Monsieur Chauvelin", liet ze met luider stem erop volgen, „ons schoon Frankrijk heeft, naar het mij voorkomt, u afgevaardigd, om zoowel de eer te be schermen als de materieele goederen van uw aan hun lot overgelaten landgenooten. In den naam van Fran krijk doe ik een beroep op u, om de beleediging te wreken, die mij dezen avond is aangedaan." Met uitdagenden blik zag ze van het eene gezicht dei aanwezigen naar het andere, die hun oogen alsnu op haar hadden gevestigd, maan niemand hunner sprak of verroerde zich ook maar even. Juliette, zwij gend en beschaamd, had Marguerite's hand gegrepen en diukte deze, alsof ze uit die hand kracht en bera denheid moest putten. feir I ercy, met zijn rugspieren nog altijd gebogen in een bevallige lijn, had zijn houding van uiterste ga lanterie niet gewijzigd. De Prins van Wales en zijn vrienden aanschouwden het tooneel op eerbiedigen af stand. Doodsche stilte heerschte eenige seconden in het vertrek, men kon het kloppen van menig hart als het ware duidelijk vernemen. Toen trad Chauvelin, hoffelijk doch met Spartaan- schen eenvoud, maar voren. „Geloof mij, burgeres", zei hij, rechtstreeks en met klem het woord richtend tot Désirée Candeille, „ik ben geheel tot uw dienst, maar sta ik niet hulpeloos hier, ziende dat zij, die u zoo grof hebben beleedigd tot uw onverantwoordelijke, nog wel aanvallige sekse behooren V Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1909 | | pagina 5