DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. ^§Hg§l> BE ONVdVDBURE PIMPERSEL Feuilleton. Honderd en elfde Jaargang. 19Ö9 ZATERDAG Uit schooi en huis. No 170. Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor A ikmaar f 0»8Oj franco door het geheele Rijk f 1,—ft fit sinderlijke nummers 3 Cents, Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10, Bij groote contracten rabat Groote Setters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij y/h HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. 24 JULI. De Keizer te Cleef. ALKMAARSGHE VOOR ONZEN TIJD. Toen Goethe zijn „Leiden des junges Werthers geschreven en de wereld ingezonden had, werd hem ten laste gelegd, dat zijn boek enkele jongelingen en jongedochters tot zelfmoord had gedreven. Hij haalde daarover de schouders op en verklaarde, dat feiten en toestanden, door hem geteekend, dan wel terdege waar moesten zijn. Wij voor ons zouden niet voet stoots durven beweren, dat een schrijver in geen enkel opzicht aansprakelijk mag worden gesteld voor de ge volgen, welke inhoud en strekking van zijn werk met zich kunnen brengen. In zake verkeerde gevolgtrek kingen achten wij hem onschendbaar. Goethe schreef zijn boek in het tijdperk van sentimentaliteit; zijn jongere mannelijke tijdgenooten hieven de oogen smachtend op naar het maanlicht, de vrouwelijke knielden op de graven van hare te vroeg ontslapen ge liefden. En, Goethe, genoeg hebbend van Amanda bij de grafgewelven, greep naar de pen en schreef een boek, zoo smeltend teeder, zoo roerend sentimenteel, dat de verliefde jonkheid er wee van werd en de hope loos minnenden zich van den groenen "berm des lon kenden vijven- zachtkens in het water lieten glijden. Ja, enkelen hielden halsstarrig de hoofden onder. Wat het geval was? Die alte Geschichte: een schrijev schreef een boek en zijn tijdgenooten begrepen hem niet terstond. Beleefd verzoek ik u, uit dit artikel geen verkeerde gevolgtrekkingen te maken. Elke tijd heeft zijn ei genaardige uitingen, als zijnde gevolg en produkt van wat eraan voorafging. Onze tijd is phylantropisch. Toen de Fransche Omwenteling in aantocht was, von den de aristocratische dames en juffers het innig be- hagelijk, met een beurs, zwellend van koperen en zil veren pasmunt, naar de parken te rijden, waar de ar men zich vergaderden, en daar liefdadigheid te be trachten. Wat een phylantropische uitbuiting! Voe gen wij er maar dadelijk bijhoe wreekte zich deze onmenschelijke menschenliefdeZeker, als het vat vol is, loopt het over. Dergelijk wansmakelijk bedrijf zouden wij in onzen tijd niet dulden. Wij leven in het tijdperk van recht voor allen. Phylantropie heeft haar bakens verzet, zij wil zijn wat zij is: menschen liefde; ze dankt er voor, te worden aangezien voor haar oudere zuster, liefdadigheid. Diep grijpt zij in het menschenleven, onmeedoogend legt zij de wonden bloot en in haar vaandel voert zij de leuze: „Niet, wie gezond is, maar de zieke moet genezen worden." Zij zendt haar discipelen naar slagveld en hospitaal, naar wildernis en onbekend gebied; hoog heft zij de aard oppervlakte omhoog, fier en onverbiddellijk wijst zij met den vinger en in vlammende letters schrijft zij boven het tafereel„Mensch, betracht uw broeder Dat is wat anders, wat meer dan een ellendige beurs, gevuld met pasmunt. Dat stemt niet tot danken, maar tot denken. Dat sust ons niet in zoeten dom mel, maar doet ons opschrikken uit den slaap. „Mensch, betracht uw broeder!" Heerlijke gedachte, zegenrijk en gezegend werk! Duizenden eeuwen waren noodig om dat oude woord te verstaan. Hen had er zich steeds afgemaakt met een schouderophalend, „Ben ik mijns broeders hoeder?" „Vergezel ons, blijft ons bij, Phylantropie. Leer ons mensch zijn, onzen broeder betrachten. Het na geslacht zal ons benijden, omdat we leefden onder uw bestuur. Maar Phylantropie maak ons in uwen, in onzen ijver niet ziende blind, bewaar ons voor uitbuitingen. De Omwenteling ligt nog- maar even achter ons en het sentimenteele tijdperk van Goethe weinig verder. Onze tijd is voorgevoeld. En het bewijs daarvan hebben wij voor ons liggen in den vorm van een boek, reeds vaak beoordeeld en veroordeeld; maar nooit be tracht (althans voor zoover wij weten) in den zin, dien wij bedoelen. Ellen Key was opgestaan en haar ideeën wekten veR auteurs tot schrijven op. Echt aanpassend bij so cialisme en realisme zagen wij ze verschijnen, die boe ken, teekenend niet enkel bij voorkeur, maar uitslui tend het leven van het bezonken en haast verdronken deel der maatschappijze voerden ons naar achter ouurten en sloppen, naar daken en krotten, naar bleeke levens en boefjes, naar plaatsen, die we niet durven noemen. En weer stond Phylantropie naast ons en wekte zij ons op, neen gebood onsonzen broe der te betrachten. Daar vielen handen uit te steken, daar werd meer vereischt dan wat pasmunt, daar werd zelfopoffering gevraagd, desnoods met voorbijzien en voorbijgaan van alle mogelijke zelfbelang en zelfbehoud. Wij zagen en drukten onze bevindingen in vreem de woorden uit, omdat we er onze eigen taal niet voor durfden gebruiken. Zoo is onze tijd ontstaan, in werking gezet en wie zich van al deze dingen niets aantrekt, begrijpt ,kent zijn tijd niet, blijft achter. En temidden van het phylantropisch beweeg stond daar een ander op om een boek te schrijven. Ook hij had ons wat te vertellen. En het ging hem als Goe- the, zijn tijdgenooten begrepen hem niet. Ook hij koos zijn stof uit dezelfde lagen, ook hij voerde ons naar plaatsen, waar wij anders niet kwamen. Ook hij wekte, zij het dan zwijgend, op tot phylantropie, maar voegde er iets aan toe: een onuitgesproken, „hoed u voor de consequenties." De schrijver noemde zich Conrad van de Liede en doopte zijn boek „Zijn Va der". De uitgave, in mijn bezit, dateert van 1892, voor menschen, die er meer van weten, een niet onbe langrijk feit. V ij achten thans den tijd gekomen, dat men dit werk opnieuw leze. Bij aandachtige beschouwing en nadenken zal men er meer in zien dan een gewonen roman en de conclusie, waartoe de schrijver komt, mag- ons niet onverschillig zijn. Wellicht vinden wij later reden, op het boek terug te komen. W. W. Wat de Keizer nu eigenlijk in Oleef komt doen? Dat is in de laatste weken meermalen gevraagd, zonder dat een antwoord op die vraag werd ontvan- Naar het Engelsch van BARONESSE ORCZY. Schrijfster van „De Roode Pimpernel." 27; Buiten twijfel kon Sir Percy Blakeney, als de vol maaktste edelman van zijn tijd, onder omstandighe den die Chauvelin zoo handig in het leven had geroe pen, onmogelijk diens uitdaging afwijzen voor een tweegevecht aan gene zijde van het Kanaal. De ge ringste aarzeling van wege den leider van dat stout moedig Roode Pimpernel Verbond zou dezen bleot ge steld hebben aan de verdenking van lafhartigheid en spotternij, waarmede het prestige van den onbeken- uen en onvindbaren held voor immer zou verdwenen zijn. u^1'' a^goz*en van de noodzakelijkheid om te vech- ten, bmek het dat Blakeney met zulk een luchthartige vi'oohjkheid het complot jegens zijn leven aanvaard de, met zulk een eerzuchtig genot als het ware, dat het met het vangen van de Roode Pimpernel, te Bou- ugne ot elders, niet zoo van een leien dakje zou gaan a r v, hauvelm aanvankelijk wel had vermoed. Dienzelfden nacht nog schreef de afgevaardigde' L' ransehe Revolutie een lange en omslachtige mis sive aan zijn ambtgenoot, burger Robespierre, daarbij iets van de verantwoordelijkheid der ophanden zijnde gebeurtenissen van zijn eigen schouders afschuivend op het Uitvoerend Comité der Openbare Veiligheid. Het document luidde in dezer voege: „Ik garandeer U, burger Robespierre, alsmede den leden van de Revolutionnaire Regeering, die mij de kiesehe zending hebben toevertrouwd, dat vier dagen na heden, ten een uur na zonsonder- 't Zal vol worden op 9 Augustus! Weken geleden al hebben heel wat menschen-in den omtrek van de oude hertogstad, en ook in de Graaf schap, plan gemaakt om bij 't Keizerlijk bezoek naar Cleef te gaan. Dat is ook zoo'n reis niet. 't Is per trein gemakkelijk te bereiken en ook de tram brengt tegenwoordig tot 't station Emmerik. En dan de fiets: dat moderne vervoermiddel zal wel heel wat diensten moeten bewijzen aan menschen, die graag den Keizer eens willen zien. Want die zal toch eigen lijk het hoofddoel van de reis wezen. Van 't aanvankelijk voornemen om het feest op 18 Juni te geven is afgezien omdat de Keizer toen niet komen kon wegens zijn voorgenomen reis naar de Russische wateren. Maar nu komt hij bepaald, mèt de Keizerin, om dan op zijn terugkeer een bezoek te brengen aan graaf Bentinck op „Middachten" te De Steeg en over ZutphenWinterswijk naar Duitsch- land terug te keeren. gen. Thans kan evenwel het volgende worden medege- Jwld: In hoofdzaak is het vroegere programma gehand haafd, alleen zijn de uren iets verzet. Maandag 9 Augustus des morgens te 11 uur stopt de Keizerlijke salontrein aan de halte CleveTiergarten, d. i. vlak bij het bekende Hotel-Robbers, waar eenige autoritei ten ter begroeting gereed staan, allen natuurlijk in groot gala. Dadelijk stapt de Keizer dan in een rij tuig, dat voorafgegaan wordt door een cavalerie-es- eorte, en aan 't hoofd van den stoet gaat een eere- wacht te paard, langs den door den Grooten Keur vorst aangelegden Tiergarten. Bij den ingang van het stedelijk gebied, nabij het gedenkteeken voor de gevallenen in den Fransch- Duitschen oorlog, dus even vóór het Kurhaus, worden de Keizer en de Keizerin begroet door den burgemees ter en de raadsleden. Naar echt Duitsch gebruik zul len eere-juffers daar bloemen aanbieden. In de Nassauer Strasse, nabij de Stiftskirche, zul len de hooge gasten hun rijtuig verlaten, de eerewacht rukt in en de Keizer en de Keizerin begeven zich te voet naar het vlak daarbij gelegen feestterrein, de Kleine Markt. We zouden alweer niet in Duitschland zijn als dat nu afliep zonder mannenzang. Een aantal mannen- zangvereenigingen hebben zich verbonden hier hun forsche stemmen te doen hooren. De voorzitter van het feestcomité, de Landrat Eich, houdt een toe spraak tot den Keizer, vraagt (en krijgt) verlof den eerebeker aan te bieden, en na een hoch! op den Kei zer, waarmee daverend zal worden ingestemd, wordt op „allerhöclisten Befehlhet gedenkteeken onthuld. Welk gedenkteeken dan toch? Wel, een ruiterstandbeeld met fontein, ter herinne ring aan de 300-jarige onderhoorigheid van Oleef aan het Keurvorstendom Brandenburg. Op een hoog voet stuk komt het beeld van den grooten Keurvorst te staan. En het is blijkbaar een der aantrekkelijkheden geweest voor Keizer Wilhelm om dezen grooten voor ganger te komen huldigen. Geen gelegenheid toch laat de Keizervoorbijgaan om het Duitschland van thans te wijzen op het verheven voorbeeld, dat de groo te Keurvorst hem gegeven heeft en dus ook aan zijn volk geven moet. Intusschen, dat is niet de eenige oorzaak van 'sKei- zors komst. Warm voelende voor alle traditie in zijn huis en zijn rijk, volgt hij met groote belangstelling alle pogingen om t verleden te laten herleven in den vorm van al wat aan de middeleeuwen herinnert. Zelf bezit hij en kele keurig gerestaureerde sloten, waarvan hij er een paar ten geschenke heeft ontvangen. Al vertoeft hij daar weinig, hij stelt ze graag ter bezichtiging open om zoodoende bij 't tegenwoordig geslacht den zin voor historie en den lust tot historische studies en overpeinzingen aan te kweeken. Wat wonder dat de Keizer met de hem eigen opgewektheid deelneemt aan de werkzaamheid eener vereeniging, wier doel is het behoud van Duitsche burchten en kasteelen. Deze vereeniging, welke onlangs haar jaarlijksch uitstapje tot Cleef en Nijmegen uitstrekte, heeft thans haar oog' laten vallen op den ouden Schwanenburg, het slot dat hoog boven de stad uit, nu nog van alles het mid denpunt lijkt. Vervallen is 't, afgebrokkeld zijn vele muren, afgebroken heele gedeelten, omdat 't zoo bouwvallig werd dat 't gevaarlijk werd voor de omge ving. Maar de toren met de zwaan fier er boven op, en enkele gebouwen, zijn gebleven. En die herinneren in haar trotschen bouw en haar schoone architectuur aan den besten tijd van Oleef. Meer dan 1000 jaren geleden is de Schwanenburg al gebouwd en aan dat slot is de herinnering verbonden der sage van Lohen grin en Beatrix, door Richard Wagner in zoo heerlijke muziek bezongen. Geen wonder alweer dat de Duitsche Keizer, die toch ook Hertog van Cleef is, zich het lot van dit oude ridderslot wil aantrekken. Reeds eenmaal toon de hij daadwerkelijk het streven der „Vereiniging zur Erhaltung Deutscher Burgen" te willen steunen door haar de oude veste Marksburg ten geschenke aan te bieden. Reeds zevenmaal behoorde hij tot de aan- dachtigste toehoorders bij de belangwekkende voor drachten in deze vereeniging gehouden en daar ver nam hij ook hoe droevig het gesteld was met den Schwanenburg. Op zijn bevel werd onderzocht of 't mogelijk wa8 den ouden burcht van Cleef voor verder verval te behoeden en wat 't kosten zou aan 't slot zij ne vroegere grootheid te hergeven. Daartoe gaf de Keizer den stoot nu komt hij zelf eens kijken hoe 't er mee staat. Zijn vroegere grootheid want de Schwanenburg heeft (en ook dit trekt den Keizer blijkbaar aan) vele jaren tot woning gediend van den grooten Keurvorst van Brandenburg. Yan het ridderslot maakte hij een paleis, waardig hem te herbergen, waardig ook om de gezanten van alle Europeesche staten te ontvangen en vroolijke familiefeesten te vieren. Hij vertoefde er gaarne en noemde de stad Oleef dan ook zijn „geliefd tweede Potsdam". Dat herinneren de Clevenaars, die hart hebben voor hun stad en haar traditie, zich altijd met groote blijd schap. Maar tevens bedroeven zij zich er over dat na den dood van den Keurvorst, de Schwauenburg zijn verval tegemoet ging: nu dient het slot* tot gebouw der rechtbank en tot herberging van misdadigers. Men kan zich dus levendig voorstellen met hoeveel verlangen het keizerlijk bezoek in Cleef wordt tege moet gezien, omdat de inwoners daarvan verwachten het begin der restauratie van het oude slot, dat voor hen de herinnering aan een groot verleden verleven digt. Maar ook de eigenlijke herinneringsdag, al is die wat verschoven, den Keizer ter wille, wekt bij den Clevenaar echt nationale gedachten op: 300 jaar lang toch behoort Cleef nu tot het Staatsverband van BrandenburgPruisen, en thans voelt de inwoner der oude stad zich bovenal Duitscher. Aan die nationale gedachte komen Keizer en Kei zerin op 9 Augustus voedsel geven. Als het ruiterstandbeeld onthuld is, klinkt natuur lijk uit die honderden mannenkelen het volkslied, de Keizer gaat dan het grafmonument van graaf Adolf I en Johann II en hun gemalinnen in de Stiftskirche bezichtigen, om vervolgens eenigen tijd te verwijlen in den Schwanenburg. Lang kan dit niet duren, want om 1 uur en de Keizer is erg precies, ook als hij uitstapjes maakt zit hij weer in den trein. Langs de Nassauer Allee, Linden Allee en Grosse Strasse rijdt de stoet naar de halte Tiergarten en dan is het bezoek ten einde. Voor het feestcomité volgt dan het bij Duitsche feesten onvermijdelijk „Eestessen". En in de stad wordt dan natuurlijk op allerlei wijs feest gevierd. gang, de man die in de wandeling den geheim- zinnigen naam draag't van De Roode Pimpernel, zich zal bevinden op do wallen van Boulogne, aan de Zuidzijde der vesting. Ik heb gedaan wat men van mij heeft verlangd. Op dien dag en op dat uur, zal ik deu vijand der Omwenteling, den in trigant tegen de politiek der Republiek, geleverd hebben in de macht der Regeering, die hij heeft bedrogen en gehoond. Zorgt er nu voor, gij allen, burgers, de vruchten mijner diplomatie en be hendigheid niet andermaal voor Frankrijk te doen verloren gaan, de man zal zich daar bevin den op mijn bevel; aan u om toe te zien dat hij ditmaal niet ontsnapt." Dit schrijven verzond hij met den specialen koerier, chen de Nationale Conventie in urgente gevallen te zijner beschikking had gesteld. Na het te hebben ge zegeld en den boodschapper toevertrouwd, gevoelde Chauvelin zich op voet van vrede met zichzelf en de wereld. Hoewel niet zoo zeker van het welslagen, als inj wel wenschte, kon hij nu nog niet inzien hoe een mislukking mogelijkerwijs mocht plaats grijpen l)e eenige spqt, _welke hij dien nacht gevoelde, was het nog ver-at zijn van dien gewichtigen vierden dag-, VEERTIENDE HOOFDSTUK. LIEFDESMART. Inmiddels was de nachtstilte gedaald op het voorva- c erUjk kasteel. voor een hadden de gasten zich verwijderd, de vredige kalmte en eenzaamheid achter latend, die steeds volgt op het rumoer eener groote menigte, gekomen om te genieten en zich te verma ken. Naar algemeen gevoelen was de avond een schitte rend succes geweest. Het is waar, de veelbesproken r ransehe artiste had de toegezegde liederen niet ge zongen, maar te midden van den zwier en de opwek king der dansnmnmers, de vroolijke tonen van het or kest, het keurig souper en de uitgelezen wijnen, had niemand op de wijziging van het feestprogramma bi zonder acht geslagen. En een ieder was het ermee eens, dat Lady Blake ney nog nooit zoozeer door schoonheid had geschitterd als op dezen gedenkwaardigen avond. Zij scheen vol strekt onvermoeid, een volmaakte gastvrouw, vol in nemende kleine attenties voor iedereen, hoewel meer dan gewoonlijk afgetrokken door haar plichtpleging tegenover haar vele gasten van Koninklijke bloede. Het dramatisch incident, dat in 'haar klein boudoir had plaats gegrepen, was buiten het kasteel niet bi zonder ruchtbaar geworden. Het was steeds een ken merk geweest van slechte manieren in die dagen, toen liet hof vele feesten gaf, om in tegenwoordigheid van dames twistgedingen onder mannen te berde te bren gen, en toen zooiets bij deze gelegenheid al plaats greep, voelden de aanwezigen instinctmatig dat hun bescheidenheid in hooge kringen zeer op prijs zou ge steld worden, weshalve de dames er het zwijgen toede den. Zoo liep de schitterende avond gelukkig teu einde, zoiider een enkele stoornis, die het genot dep gasten kon bederven. Marguerite had werkelijk een wonder verricht van geestkracht, haren glimlach geweld aan doende natuurlijk te schijnen, aangenaam, zelfs gees tig keuvelend over ieder bekend onderwerp van den dag, vroolijk lachend, terwijl haar arm, pijnlijk hart ineenkromp van namelooze ophanden ellende. En toen ieder der gasten was vertrokken, toen de laatste het voorgeschreven compliment had afgesto ken, dat ze onveranderlijk had beantwoord met het zelfde air van gemakkelijk zelfbeheer, voelde zij zich eindelijk gelukkig den vrijen loop te kunnen geven aan haar gedachten, zich de weelde te kunnen haar eigen angsten en bekommernis te overwegen en aan de spanning harer zenuwen den teugel te mogen vie ren. Sir Andrew oulkes was de laatste geweest om heen te gaan. Percy had liem uitgeleide gedaan naar het tuinhek, want Lady Foutkes was reeds vóór hem vertrokken, en Sir Andrew was voornemens te voet te wandelen naar zijn huis, dat op korten afstand van „Blakeny Manor" was gelegen. Ondanks haarzelf voelde Marguerite haar hart in eenkrimpen, als zij dacht aah dit jong gehuwd paar. De menschen glimlachten zoodra de naam Sir An. drew Foulkes op het tapijt kwam. Sommigen noem den hem wat verwijfd, anderen ietwat overdreven ten aanzien zijner vrouw eu zeiden dat zijn innige ge hechtheid voor zijn mooie kleine wederhelft de gren zen van het decorum tamelijk overschreed. Het leed geen twijfel dat de jonge man sedert zijn huwelijk ontzaglijk was veranderd. Zijn lust voor sport en avontuur scheen geheel vergaan. Suzanne was uiterst prikkelbaar, als het.,de veilig heid betrof van haar jongen echtgenoot. Zij oefende genoegzamen invloed op hem uit om hem te binden aan den buiselijken haard, als andere leden van het dapper kleine Verbond der Roode Pimpernel met dol- zinnigen ijver hun leider volgden op een stout avon tuur. Aanvankelijk had Marguerite ook met vriendelijken spot geglimlacht toen Suzanne Foulkes, haar groote oogen vol tranen, zich moeite had gegeven Sir An drew thuis te houden. Doch kortelings, al was het ook met een mengeling van verachting en waardee ring voor en van deze zwakheid in een man, gevoelde ze iets, hoe vaag en onbestemd dan ook, dat zij Su- zanna kon benijden. Welk een verschil tusschen haar en Percy Blake ney! Percy zij wist het had haar waarachtig lief met een diepte van passie, geëvenredigd aan zijn ei gen tweevoudige persoonlijkheid; het zou heiligschen nis zijn te twijfelen aan de intensiteit zijner liefde. Maar niettemin bekroop haar voortdurend een gevoel, alsof hij zichzelf en zijn aandoeningen in toom hield, alsof zijn liefde, alsof zij, Marguerite, zijn echtgenoot- te, slechts een ondergeschikte formule uitmaakten in zijn bestaan, alsof haar angsten, haar kommer, als hij van haar wegging, haar vrees voor zijn behoud maar luttele episoden uitmaakten in het groote levensboek dat hij voor zichzelf had geraamd en uitgewerkt. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1909 | | pagina 5