DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Honderd en elfde Jaargang.
No. 176.
1909.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor A ikmaar f 0,80? franco door het geheele Rijk f S,
Af aderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiëns
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
MAANDAG
2 AUGUSTUS.
lationaKe militie.
Hinderwet.
De regeering en de reclasseering.
BINNENLAND.
Uit Hof- en Hoofdstad.
téieteoitmnmmes
Herhalingsoefeningen.
Tariefsherziening.
Rijkskrankzinnigengesticht
Dr. Kuyper en zijn bestrijders.
De feesten in Amerika
Mr. G. van Tienhoven.
De Heidemaatschappij in de duinen
ALEMAARSCHE COURANT.
m
De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR
gelast, krachtens bekomen aanschrijving, de onder
staande hier wonende verlofgangers, om zich, ter bij
woning der herhalingsoefeningen, bij hun korps te
vervoegen als volgt:
7e Regiment Infanterie, lichting 1902, garnizoen
Amsterdam, 11 Augustus 1909, 'KLAAS ZOMER.
10e Regiment Infanterie, lichting 1906, garnizoen
Hoorn, 7 September 1909, JOHANNES BATIST
MOESKOPS.
MOESKOPS, JOHANNES JACOBUS DE ROOIJ
en PETRUS BAKKER.
10e Regiment Infanterie, lichting 190,4 garnizoen
Hoorn, 7 September 1909, BEREND KOOTJE.
Den verlofgangers wordt hierbij gewezen op de na
volgende bepalingen:
lo. dat de miliciens-verlofgangers woonachtig in de
plaats van opkomst, zich op den dag voor de op
komst bepaald, uiterlijk te 8 uur voormiddags bij
het korps moeten aanmelden;
2o. dat de miliciens-verlofgangers woonachtig bin
nen 20 K.M. van de plaats van opkomst, op den
dag voor de opkomst bepaald, uiterlijk te 10 uur
voormiddags hij het korps aanwezig moeten zijn;
3o. dat de overige miliciens-verlofgangers voor zoo
veel zij binnen het Rijk gevestigd zijn, zich op
den dag voor de opkomst bepaald, met het eerst
vertrekkende openbaar middel van versneld ver
voer van hunne woonplaats of naaste station
naar de plaats van opkomst moeten begeven, en
voor zooveel zij buiten het Rijk gevestigd zijn,
zich op dien dag vóór 4 uur namiddags bij hun
korps moeten aanmelden.
Voor zooveel miliciens door ziekte of om eene an
dere reden niet tot den werkelijken dienst kunnen
overgaan, worden zij verzocht daarvan, vóór het tijd
stip voor de opkomst bepaald, ter gemeente-secretarie
mededeeling te doen.
De Burgemeester voornoemd,
G. RIPPING.
Alkmaar, 28 Juli 1909.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR brengen ter algenteene kennis, dat zij bij be
sluit van heder; vergunning hebben verleend aan
a. de firma O. BAAN ZOON, aldaar, tot het uit
breiden van een stoomhoutzagerij en schaverij
door het plaatsen van een nieuwe stoommachine
van 62 P. K. ter vervanging van de oude van 25
P. K. en het bijplaatsen van een cirkelzaagbank
en een slijpmachine in het perceel Friescheweg,
wijk E ongen., ten kadaster bekend gemeente Alk
maar in Sectie C No. 716;
b. de N. V. GEBRs. KLUITMAN's UITGEVERS
MAATSCHAPPIJ EN KUNSTDRUKKERIJ,
gevestigd te Alkmaar, tot het uitbreiden van ha
re Kunstdrukkerij, door het bijplaatsen van een
gasmotor van 12 P. K., ter vervanging van den
bestaanden VU' u P. K. en door het inrichten van
een zincografische af heeling, waarin een dynamo
van 220 volt., 191/2 Amp., een graveermachine en
een fraismachine in het perceel Kennemerstraat-
weg, wijk E No. 55a.
Burgemeester en Wethouders voorn.,
G. RIPPING, Voorzitter.
F. H. VAN DIJK, lo. Secretaris.
Alkmaar, 29 Juli 1909.
Tot voor kort sprak het eigenlijk vanzelve dat de
gevangene of de in een rijkswerkinrichting verpleegde,
die zijn straf ondergaan en zijn vrijheid herkregen
had, en aan wien zijn „uitgaanskas (het door hem in
zijn gevangenschap verdiend loon, voor zoover niet
reeds tijdens de gevangenschap als „zakgeld" ver
bruikt) was uitbetaald geworden, verder door den
staat niet de minste bijzondere aandacht waardig ge
keurd -althans niet tot tijd en wijle hij wellicht we
der eens een strafbaar feit mocht plegen, en dat
het verleenen van steun aan zoo iemand om nu voor
taan het smalle pad van burgerlijke deugd, rust en
orde te bewandelen en om niet tot recidive te ver
vallen, m. a. w. om zich te „reclasseeren" dat dus
danige „verheffings"-maatregelen wel een mooi ar
beidsveld voor geestelijken en philantropen vormden,
maar dat de Staat zich daarmede niet had op te hou
den. Sedert 1905 is in die opvatting een bres gescho
ten; van toen af immers is door drie instellingen
(het „Leger des Heils," het „Ned. Genootschap tot
zedelijke Verbetering van gevangenen" en de „Veree-
niging tot Christelijke verpleging van bedelaars en
landloopers" te Arnhem) elk 1500 's jaars rijkssub
sidie voor hun „verheffings"-arbeid genoten gewor
den. En nu enkele maanden geleden, in Maart,
heeft de regeering aan de Staten-Generaal voorge
steld haar ter zake de beschikking over nog meerdere
gelden te geven, en heeft de minister van justitie, mr.
Nelissen, dit voorstel toegelicht in een uitvoerige me
morie, een mooi en belangwekkend stuk, waarin duide
lijk wordt aangegeven hoe hij zich voorstelt diè meer
dere gelden te zullen aanwenden.
De minister acht evenvermtl Ie subsidieering een
„ten eenenmale onvoldoende" overheidsbemoeiing. Het
aantal ontslagenen, voor wie door de gesubsidieerde
instellingen iets gedaan wordt, is in verhouding tot
het totaal der ontslagenen, voor wie iets te doen valt,
luttel. Belangrijke uitbreiding der particuliere be
moeiingen, voorzoover noodig aangevuld door recht-
streeksche Staatsbemoeiing is z. i. „reeds in het be
lang van voorkoming van recidive" en dus van een
„doeltreffende bestrijding der criminaliteit" ge-
wenscht. De minister wenscht met voortzetting
van de thans reeds sedert een viertal jaren toegekende
subsidieering bovendien nog een nieuwe algemeene
subsidieregeling te treffen geschikt om „in steeds
„toenemende mate een zich in daden uitende belang
stelling van het publiek voor dezen belangrijken tak
„van maatschappelijk werk wakker te roepen." Hij
wenscht „gewone subsidie" voor instellingen die het
verheffingswérk geheel zelfstandig verrichten, __en
„bijzondere subsidie (die iets hooger zal kunnen zijn)
voor instellingen, die zich bereid verklaren om be
paald omschreven verheffingsmaatregelen te beproe
ven op zoodanige ontslagenen, als haar daartoe door
den Minister van Justitie (hetzij ambtshalve, hetzij
op voorstel van een strafinrichting, hetzij op voorstel
van haar instelling zelve, hetzij ook, in sommige ge
vallen, op voorstel van een ambtenaar van het
Openbaar Ministerie) zullen worden aangewezen. Bei
de soorten van subsidies zullen kunnen berekend wor
den per hoofd en per dag, waar het „verpleging"
(huisvesting enz.) betreft, ook zullen het bedragen-
in-eens kunnen wezen, waar het andere bemoeiing
geldt, b. v. „plaatsing in de vrije maatschappij, het
houden van zeker toezicht, verschaffing van kleeding,
van werktuigen, emigratie, het doen repatrieeren van
vreemdelingen, het weder aanknoopen van de connec
ties tusschen den ontslagene en zijne familie, kortom
in steun en bijstand van den meest verschillenden
aard." Natuurlijk zal het in aanmerking brengen
van een instelling voor gewone of bijzondere subsidi
eering van voorwaarden afhankelijk worden gesteld:
voorwaarden omtrent van Regeeringswege op de in
stelling en haar „verheffingswerk" te houden toezicht,
omtrent het harerzijds aanhouden van registers, ver
leenen van toegang en geven van inlichtingen aan de
overheid, enz. En ook in de gevallen van „bijzondere"
subsidie, van voorwaarden die het concrete geval in
het bijzonder zullen betreffenzoo b. v. „geheel-ont
houding gedurende zeker tijdsverloop, onderwerping
„aan zeker toezicht, schriftelijke verklaring dat de aan
„te wijzen persoon de te zijnen aanzien voorgestelde
„maatregelen wenscht, het afhalen van den aangewe
zene bij zijn ontslag uit het strafgesticht enz. enz."
Dan wenscht de Minister bovendien nog over eeni-
ge gelden te kunnen beschikken om in gevallen, waar
in maatregelen van particulieren niet te verwachten
of niet gewensoht mochten wezen, zelf, door tusschen-
komst van de Ambtenaren van het Openbaar Ministe
rie allerhande reclasseeringsmaatregelen te kunnen
nemen. En ten slotte ook dit kost geld
wenschte de Minister, voor al deze bemoeiingen, twee
Ambtenaren aan zijn Departement te zien toegevoegd.
Het zijn niet uitsluitend de ex-gestraften, de juist
uit Gevangenissen, Rijkswerkinrichtingen, Tuchtscho
len en Rijksopvoedingsgestichten ontslagenen, ten
aanzien van wie de minister reclasseeringsmaatrege
len wenscht aan te moedigen. Bijzondere aandacht
wordt in zijn memorie ook bovendien nog gewijd aan
„personen, die naar aanleiding van een overtreding
„van bedelarij, landlooperij of herhaalde openbare
„dronkenschap met de politie in aanraking zijn en
„dientengevolge al of niet voor de eerste maal naar
„een Rijkswerkinrichting dreigen te worden opgezon-
„dèn." Het kan voorkomen, dat de ambtenaar van
het Openbaar Ministerie in een dusdanig geval er de
voorkeur aau geeft niet tot strafvervolging over te
gaan; welnu, dit achterwege blijven van strafvervol
ging behoort den betrokkene niet verstoken te doen
blijven van reclasseeringssteun.
De minister doet in zijn memorie voorts o. m. nog
uitkomen: dat het volstrekt niet zijn bedoeling is uit
het oog te verliezen „dat de straf haar scherp repres
sief karakter moet behouden en een gevoelig leed het
„verdiende gevolg moet zijn van de strafbare hande
ling," maar wèl is het zijn bedoeling om steun te
verleenen aan pogingen „tot wegneming van verschil
lende door den staat „niet-beoogde doch onvermij
delijke gevolgen der bestraffing" )bedoeld is hier
blijkbaarde ongelukkige maatschappelijke positie
vau den ontslagen gestrafte, als uitgestootene, voor
wien, als hij in het streven naar een behoorlijke kost
winning niet gesteund wordt, de kans om recidivist
te worden gróót is) Voorts betoogt de minister ook
nog: dat het volstrekt niet de bedoeling is dat er min
der gestraft, minder strafrechtelijk vervolgd zal wor
den, of dat de straf in sommige gevallen door reclas-
seerings-maatregelen zal worden vervangen. Wel zul
len misschien, als het met de reclaseerings-maatrege-
len vlot gaat, sommige gevangenen voortaan wat min
der lang behoeven te „zitten" dan thanshet zijn die
genen, op wie art. 15 van het Wetboek van Strafrecht
toepassing van de „voorwaardelijke invrijheidstelling"
toelaat, een toepassing die thans zelden plaats heeft
maar die allicht, mits in verband met reclasseerings
maatregelen, meer plaats zou kunnen hebben. Dat re
classeeringsmaatregelen nimmer het karakter van vrij-
heidsberooving mogen krijgen, en alleen met vrijwilli
ge medewerking van den betrokkene kunnen plaats
hebben, spreekt vanzelve.
Wie belang in het onderwerp stelt, bepale zich niet
tot lezing van bovenstaand uit den aard der zaak
onvolledig résumé, maar leze de memorie zelve, die
in de Bijlagen der Handelingen van de Staten-Gene
raal 1908/1909 voorkomt onder no. 231/3. Het is een
uiterst belangwekkend stuk.
De Tweede Kamer heeft het ontwerp terstond in
haar afdeelingen in behandeling genomen; het
verslag daarover verscheen 4 Mei j.l. (Bijlagen no.
231/4.) Het begint met te constateerendat de strek
king van het ontwerp algemeen instemming gevonden
heeft (hetgeen helaas nog niet zeggen wil dat ook het
ontwerp zelf algemeen instemming vindthet
behelst een verzoek aan den minister om nadere op
gave van de resultaten van het reclasseerings-werk
van de drie gesubsidiëerde instellingen, en voorts
verscheiden bladzijden vol beschouwingen en aanmer
kingen en wederleggingen van beschouwingen en van
aanmerkingen, al welk een en ander we hier thans ver
der onbesproken zullen laten, om 's ministers ant
woord en de verdere lotgevallen van het Regeerings-
voorstel met belangstelling tegemoet te zien.
Het Weekblad van het Recht van 5 April j.l. (no.
8818) bevat een hoofdartikel, dat naast veel hulde
voor 's ministers plannen en beschouwingen ook cri-
tiek op die plannen en beschouwingen bevat. Ook
waarschuwt het tegen versnippering en maant het tot
centralisatie, wijzende op het reeds van 1824 dag-
teekenende „genootschap tot zedelijke verbetering
van gevangenen" dat een zich over het geheele land
uitstrekkende organisatie en een centraal plaatsings
bureau heeft, en dat onlangs nog een doorgangshuis
heeft geopend, tusschen Apeldoorn en Zutphen, maar
welk genootschap over niet voldoende geldmiddelen
beschikt om volle kracht te ontplooien. „Waarom,"
zoo vraagt het blad, „waarom dan de Staatshulp aan
deze vereeniging niet eerst belangrijk uitgebreid en
niet beproefd in samenwerking met haar te bereiken
wat de minister zich voorstelt?"
De N. Ct. vernam dat wat betreft de voorbereiden-
]e werkzaamheden voor tariefsherziening, die volgens
'De Tijd zouden zijn afgeloopen, de eerste letter nog
op papier moet worden gezet.
De eindcijfers der verschillende hoofdstukken voor
de Staatsbegrooting 1910, thans nog bij de departe
menten in bewerking, moeten eerst den minister van
Financiën hebben bereikt. Dan pas kan worden nage
gaan óf en zoo ja (wat weinig betwijfelbaar is) in
welke mate middelen-versterking noodig is.
Het zal 1 Oct. a.s. 25 jaar geleden zijn, dat het
Rijkskrankzinnigengesticht te Medemblik werd gte-
opend.
Het Volk meldt:
Wij vernemen dat de ,TagI. Rundschau" bericht,
dat Dr. Kuyper een vervolging zal instellen tegen zijn
bestrijders. Voor zoover wij in dien term zijn begre
pen, kunnen wij mededeelen, dat van een vervolging
door Dr. Kuyper ons niets hekend is.
De Londensche Times verneemt uit New-York, dn,t
het ITudson-Eultonfeest in New-York aanleiding zal
worden tot een grootsche internationale vlootsehouw.
Minstens 80 oorlogsschepen, w.o. 55 Amerikaansche,
zullen in de New-Yorksche wateren bijeenkomen.
Reeds nu is bekend dat de marines van Nederland,
Frankrijk, Engeland, Duitschland, Italië, Mexico en
Japan vertegenwoordigd zulle.n zijn.
Ook uit Zuid-Amerika komen oorlogsschepen
voor zoover reeds hekend is geworden, vijf.
Het was gisteren twaalf en een half jaar geleden,
dat mr. G. van .Tienhoven de functie aanvaardde van
commissaris der Koningin in Noord-Holland.
Mr. van Tienhoven werd geboren in 1841 te De
Werken en Sleewijk. Hij studeerde aan de universiteit
te Utrecht, waar hij in 1866 promoverde tot doctor in
de rechten op proefschrift: „Beschouwingen over
regtspersoonlijkheid."
Mr. Van Tienhoven werd spoedig na zijn promotie,
benoemd tot referendaris aan het departement van
Justitie, en, in 1869, tot hoogleeraar aan het Athe
naeum Illustre te Amsterdam.
De gemeenteraad van de hoofdstad koos mr. Van
Tienhoven in 1874 tot wethouder, terwijl hij in 1879
werd benoemd tot burgemeester van Amsterdam.
In 1880 vaardigden de Provinciale Staten van
Noord-Holland hem af naar den Senaat; en van 1891
1894 maakte mr. Yan Tienhoven deel uit van het
ministerie Tak van Poortvliet, in welk Kabinet hem
de portefeuille van Buitenlandsche Zaken was opge
dragen.
Dat hij die portefeuille destijds aanvaardde, is zeer
begrijpelijk, zegt de Tel.
Van Tienhoven toch is „geboren diplomaat." De
echte lenige, handige verschijning, voor het diploma
tieke bedrijf van onschatbare waarde; de „gladde" di
plomaat van den echten stempel.
Edoch, de val van 't Kabinet was ook Yan Tienho-
ven's val als minister.
In 1897 werd hij benoemd tot gouverneur van Noord-
Holland een hoog, aanzienlijk ambt, en bij uitstek
voor hem geschikt.
Waarin Yan Tienhoven gelegenheid vindt zijn
schitterende capaciteiten productief te maken.
En tot nu, op hoogen leeftijd, is hij gebleven de
waardige, krachtige figuur van superieur-intellectuee-
le beteekenis.
Aan degelijkheid van kennis paart mr. v. Tienhoven
warme belangstelling voor alles, wat de aan zijn zor
gen toevertrouwde provincie betreft.
Zoo heeft hij in de twaalf en een half jaar van
zijn gouverneurschap een krachtig aandeel gehad in
alles, wat, vooral op verkeersgebied, voor Noord-ILol-
land van belang is geweest, en met vaste hand de
vergaderingen van Provinciale Staten en Gedeputeer
den geleid.
Vooral in het laatste, kleine college, waarin schier
dag aan dag over ingewikkelde kwesties, in 't bijzon
der der gemeentebesturen, moet worden beslist, wor
den van Tienhoven's werkkracht en kennis gewaar
deerd.
Moge het mr. Van Tienhoven gegeven' zijn nog lan
gen tijd Harer Majesteits vertegenwoordiger in de
provincie Noord-Holland te zijn.
Aan het jaarverslag der Ned. Heidemaatschappij
ontleenen we het volgende:
Omtrent den aard der werkzaamheden in de duinen
kan worden verwezen naar het jaarverslag over 1907.
Verder kan worden medegedeeld, dat de bebossching
der duinen zich geleidelijk uitbreidt.
Onder leidipg van den opzichter voor duinbebos-
sching werden in 1908 op 27 plaatsen werkzaamheden
verricht.
In streken, waar het voorkoüien van konijnen het
aanslaan der dennen onmogelijk of moeilijk zoude ma
ken, wordt er meer en meer toe overgegaan de jonge
beplantingen tijdelijk met ijzergaas te omrasteren.
Zijn de bosschen op een leeftijd gekomen, dat het ko
nijn hieraan weinig schade meer kan aanrichten, dan
wordt het gaas weggenomen en elders weer opnieuw
gebruikt.
De stand der in 1908 aangelegde beplantingen loopt
zeer uiteen. Het jonge loofhout heeft over het alge
meen zeer geleden door de droogte, terwijl daarente
gen het jonge naaldhout bijzonder goed is aangesla
gen.
Ook de beplantingen van 1907 leden nog door de
droogte. Overigens gaven deze alleszins reden tot te
vredenheid.
De jaarsoheuten der dennen zijn in 1908 kleiner ge
bleven dan in vele jaren te voren het geval was. Ook
de jonge naalden bleven kort.
Het jaar 1908 heeft weder geleerd, dat de Pinus
maritima slecht bestand is tegen langdurige droogte.
Er zijn hierdoor vele oudere exemplaren gestorven.
Buiten den meeldauw op de eiken traden in 1908 in
de duinen weinig beschadigingen aan houtgewassen
op.
De ontwikkeling van het jonge hakhout was, dank
zij het uitblijven der late nachtvorsten, zeer gunstig
te noemen.
Dit uitblijven der nachtvorsten was eveneens van
gunstigen invloed op de ontwikkeling der teenencul
tures.
Ten slotte zij nog gewezen op de groote beteekenis
van de keuze van het plantsoen bij de bebossching der
duinen. Dat verschillende beplantingen in de duinen
tot stand gebracht, zoo goed1 als geheel mislukten,
moest behalve aan de onvoldoende grondbewerking en
niet zelden aan het gebruik van verkeerde houtsoorten
in de meeste gevallen worden toegeschreven aan het
gebruik van buiten het duingebied gekweekt plant-
Schrijvende over kostelooze toelating bij middelbaar
/mderwijs, zegt de Haagsche briefschrijver van het N.
v. d. D.
Bij de herstemming werd van den soc.-democrati-
schen kant o.a. ook betoogd, dat er nog ruimer moet
worden gehandeld met het toelaten van onvermogen-
den tot het middelbaar onderwijs.
Ik geloof niet dat er tegenwoordig een eenigszins
aanzienlijk getal menschen is, die een knappen jon
gen den weg naar een goede toekomst zouden willen
afsnijden door van hem 60 of 100 schoolgeld te
eischen, als zijn vader dat niet betalen kan. Integen
deel, was de Raad onlangs, met algemeene stemmen,
zeer ruim in 't toelaten van kostelooze leerlingen.
Maar voordat men daarin- nog verder zou willen
gaan, zal 't dunkt mij, zaak zijn, dat onderwerp eens
en liefst in een zitting met gesloten deuren, waar
man en paard kunnen worden genoemd goed onder
de oogen te zien.
Naar ik vernam zijn toch de verslagen der direc
teuren van de H. B.-scholen over de uitkomsten der
kostelooze toelating allesbehalve opwekkend. Van één
der scholen, zei men mij,„zijn 25 percent der ongeveer
20 kostelooze leerlingen voorgedragen moeten worden
voor verwijdering van de school; en daaronder één
wegens ongeneeslijke luiheid, waarvoor hij al eens een
waarschuwende berisping van B. en W. kreeg.
En wat de overigen aangaat moet er, behoudens
zéér schaarsche uitzonderingen, van uitmunten door
bekwaamheid, aanleg en ijver geen sprake zijn; vijfjes
op de rapporten zijn bij hen allerminst zeldzaam.
Het komt mij dan ook nuttig voor, dat de versla
gen der directeuren althans voor de Raadsleden ter
lezing worden gelegd en de Raad over die resultaten
eens gezet discussieere.
Niet minder dan 't toelaten van knappe jongens is
het weren van brekebeenen, die er slechts met moeite
komen, eenwerkelijk bevorderen van het volksbelang.
„Mislukte genieën, zijn voor zichzelven en voor de
maatschappij een ramp.
e
De Haagsche briefschrijver van de Prov. Geld en
Nijm. Ct. meldt:
Ik hoorde dezer dagen door een familielid van mr.
Tideman verzekeren, dat deze nog lang niet „au bout
de son latin" is gekomen en nog wel 't een en ander
in portefeuille heeft. Is zulks waar, dan zou 't maar
goed wezen om er nu maar in eens mee voor den dag
te komen en gelegenheid te geven om de lucht nu ra
dicaal te zuiveren. Als ik zoo naga al de stelselmatige
herrie, welke er aan 't uitdeelen van die lintjes ver
honden is, zou ik wel willen voorstellen om 't net zoo
aan te leggen als in een van de minst-bekende Offen-