DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 200 Honderd en elfde Jaargang. 1909. ZATERDAG 28 AUGUSTUS. De bruid van Kandanos. BINNENLAND. Dit nummer bestaat uit twee bladen Naar het andere Zwitserland. O neen, lezer, wij zullen niet beschrijven. Wij zou den dan in concurrentie treden met de deksels van cl'ocoladedoozen en van te voren weten dat wij verslagen zouden worden. Want de mooie kiekjes die men daarop vindt, komen veel beter bij de werkelijk heid dan wij dat ooit zullen kunnen doen. En toch zien wij aan den anderen kant weer, dat de werkelijk heid oneindig veel mooier is dan de chocoladedoozen en de prentbriefkaarten doen vermoeden en dan zeu len wij zonder camera willen trachten te doen ge voelen hoe mooi Zwitserland is. Bovendien Zwitserland is heelemaal niet ver meer. Het is waar, de schoolwandelingen strekken zich nog zoo ver niet uit. Doch men komt er toch veel lichter dan vroeger toe om ook eens even te gaan kij ken. En als men meer algemeen wist hoe goedkoop Zwitserland is, hoe veel goedkooper en beter er de ho tels vaak zijn dan b. v. in het hier en daar steeds duur der wordende Duitschland, zou men er nog veel meer heen gaan. Hu zien wij al velen het hoofd schudden: zij denken aan gepeperde rekeningen uit Lucent, Rigi Kukn, Waldhaus Flims, Andermatt, GDtscb, Meiringen, In terlaken en Zermatt. Doch met uw verlof: er zijn twee Zwitserlanden. Er is een heel duur Zwitserland en er is een ander Zwitserland. Wij vragen verlof u straks een kleinigheid te vertellen van dat andere. Dat is niet zoo heel gemakkelijk. Al dadelijk niet omdat de grenzen zoo moeielijk zijn aan te geven. Het dure Zwitserland heeft vele enclaves in het andere. En toch merkt men het direct wanneer men in het dure komt. Dat wordt bewoond door hoteliers, con ducteurs, koetsiers, kamermeisjes, kelners, huisknechts en portiers van een vage nationaliteit, van even vage nationaliteit als b. v. de kermisgasten. Trouwens het dure Zwitserland lijkt wel één groote kermis. Komt men er binnen, dan ziet men, dat het geheel is ingericht op het scheren van den vreemdeling. Overal plakkaten en reclame. De winkels zijn winkels voor hotels en voor souvenirs van de reis, de groote huizen zijn hotels of postkantoren. Gewone huizen, openbare gebouwen zijn haast evenmin te vinden als in de ten tensteden onze groote pleinen. Ja, het volk heeft zelfs dat onaangenaam-bokkige, dat ietwat verlegen-inter nationale, hetwelk ook de spullebazen niet zelden ka rakteriseert. Wij maken er dit volk geen verwijt van. Want wat het is geworden, is het onder den invloed van de mas- saas vreemdelingen geworden, die zich eiken zomer werpen op dit stuk Zwitserland. Wat zij er eigenlijk komen doen? Het is een uiterst moeilijke kwestie. Niet weinigen komen er lekker eten en vegeteeren. Velen komen er vlug en onophoudelijk sporen, booten, trekken. Men ziet hen telkens een kijkspul der natuur binnengaan, niet zelden langs tandrad- en ijzerdraadbanen. En men ziet hen er even haastig weer uitkomen, om snel, snel het volgende kijkspul weer binnen te -treden. Niet minder velen, naïeven dezen, meenen in dit eer ste Zwitserland het echte, het andere Zwitserland te bezoeken. Doch van dezen de meestem zijn er meer om er gekeken te hebben dan om te kijken, om er ge weest te zijn dan om er te zijn. Zij lijden dus niet on der de teleurstelling, zij vinden het hoogstens wat vreemd en smakeloos dat men ginds de natuur laat zien als bij ons op de kermissen enormiteiten en ab normaliteiten. Intusschem onder die naïeven zijn er enkelen die werkelijk natuur hebben willen genieten, die zich hebben willen overgeven aan de groote ontroering, door geweldige natuurtafereelen. soms gewekt, die de natuur anders willen zien dan een vlooientheater en die de maatregelen, welke de onsterfelijke Basch eens nam om zijn fonteinen lumineus te krijgen, goedkeu-i ren op een kennis of een tentoonstelling doch stuitend vinden, indien zij zich komen dringen tusschen het voor ontvangst opene gemoed van den toeschouwer en de geweldige, rijke, steeds meer gevende natuur. Door deze laatsten sta hier de waarschuwing: ziet toe, dat gij niet in het verkeerde Zwitserland komt. Er zijn er twee en men kan zoo gemakkelijk mis loo- pen. Die vliegreizen, welke gij vooraan in Baedeker vindt, die reizen, welke in enkele dagen gaan over alle punten, welke men gezien moet hebben en waar het dus belachelijk druk en vol is. dat is het eene Zwitserland, dat hetwelk gij niet bedoelt. Zeker het is er dol gezellig, schoon wat druk. Men eet er duur en goed soms. Het is allervermakelijkst in een trein, op de boot al die typen te observeeren, al die haast, al die zenuwachtige inspanning, al die volharding, dat geduld, waarmee men kleine onaangenaamheden draagt om zijn doel te bereiken: Baedeker nagevlogen te hebben. Al vliegend krijgt ge allerlei sensaties: lastig zoo vroeg opstaan, lastig en duur fooien geven, onhebbelijke Zwitsers, groene meren, hooge bergen, tochtige treinen, lastig volle booten. Ge ziet dat in Interlaken nog steeds de Jungfrau te zien is, dat de Berner-Oberland-bergbanen zeer vol zijn en dat men daar op zijn tellen moet passen, dat op de Rigi nog altijd dat malle uitkijktorentje staat bij Vaals is 't mooier en dat men er zooveel bergjes in de verte ziet, die allemaal bekende namen hebben. Ge ziet, dat Basel een groot station heeft, en dat de leeuw er te Luzern even beslist nog is als de beren te Bern. Als gij te Mürren even tijd vindt om langs een vliegge- noot heen te kijken ziet ge er even zeker de Jungfrau als bij Sisikon het Vierwaldstadtermeer, mits gij niet wacht tot gij weer in een -tunnel zij t. En zoo kunt gij meer natuur in dit Zwitserland opmerken. Doch sens en vooralin de natuur zijt gij niet. Denk u een volmaakte tentoonstellingsvermakelijkheid, waar gij het eene oogenblik uit een bergbaan op den Rigi- top stapt, het andere oogenblik d!e Giessbach ziet val len, het derde door de Aarélamm dringt, het vierde Het voorjaar van 1897 bracht voor Kreta, waar de j christenbevolking zich reeds meermalen tegen de Turksche heerschappij had verzet, weder een bewogen en bloedigen tijd. Tengevolge van een onbeduidende twist tusschen eenige Turksche soldaten en christen- boeren kwam het tot een heftige botsing, die een steeds grooteren omvang kreeg. Met bliksemsnelheid verbreidde zich de brand van het oproer over het ge- heele eiland. Het ergst verging het hierbij de in het binnenland wonende Turksche bewoners, die zich niet door een tijdige vlucht konden redden; zij werden zon der erbarmen neergesabeld. De Europeesche mogendheden besloten de orde op Kreta te herstellen, en zonden naar alle grootere ha vens van het eiland huu oorlogschepen met troepen, welke laatsten de kust en de daar liggende hoogten bezetten. Het was in de eerste dagen van Maart, toen twee Mohammedaansche boeren in Kanea aankwamen &i daar het bericht verspreidden dat het in het zuidwes ten van Kreta gelegen stadje Kandanos met zijn Turksche inwoners en zijn klein garnizoen door een oppermachtige schaar opstandelingen was ingesloten en dat er groot gevaar was, dat de plaats door de be legeraars werd ingenomen. Het lot der inwoners zou dan vreeselijk zijn. Er werd besloten terstond een expeditie tot redding- van Kandanos uit te zenden. Nog dezelfden dag kre gen verscheidene Fransche en Oostenrijksche oorlogs schepen het bevel, om onmiddellijk het bevrijdings- werk te beginnen. Ik bevond mij destijds als zeecadet op de „Stepha nie". Den 7 den Maart begon de landing der troepen. De Eng-elsehe kapitein Rainer voerde het opperbevel. Bij de expeditie was ook ik gecommandeerd. Yoormiddags tien uur zette de troep zich in bewe ging. Des avonds sloegen wij onze voorposten op bij het dorp Sjaniabos. Ik ging eens op verkenning uit in de heuvels en bemerkte bij een boom, waar ik langs kwam, plotseling een menschelijke gestalte. Ik trok mijn revolver, de gestalte kwam nader, hij droeg de kleeding van een opstandeling. „Robert", klonk het toen in het zuiverste Duitsch uit zijn mond, „ben je het dan werkelijk Ik vond van verbazing geen woorden. „Je kent mij niet meer?" ging hij voort. „Mijn naam is Emil Gerhopulos." „Emil!" riep ik. „Jij? Is het mogelijk?" Inderdaad, hij was liet, de zoon van een rijken Griekschen koopman uit Korinthe, door zijn vader twee jaar geleden naar zijn filialen te Flume gezon den. Daar had ik hem leeren kennen en vriendschap met hem gesloten. En nu stond de rijke patriciërs- zoon voor mij in de wildernis als insurgent het ge weer in de hand. „Nu, wat is daar voor vreemds aan?" antwoordde hij. „Voor drie weken verliet ik Korinthe en liet mij bij een opstandelingentroep inlijven, om de Kretische stambroeders in hun heiligen strijd voor de vrijheid bij te staan." Ik keek onafgewend in het gelaat van mijn vriend en meende, trots zijn woorden, de schaduw van som bere zwaarmoedigheid op zijn voorhoofd te zien lig gen. Ik uitte mijn gedachten. De Griek antwoordde eerst niets, toen zei hij„Robert, je hebt goed gezien. Luister. Acht dagen geleden, toen ik vroeg in den morgen op verkenning uitging in de bosschen, zag ik in het gras een met bloed bedekt lichaam liggen, waarschijnlijk een Muzelman, en over hem heen boog zich snikkend een jong meisje, eveneens in Turksche kleeding. Haar sluier was teruggeslagen en toonde mij een heerlijk gelaat met de liefelijkste trekken. Zoodra het meisje mij zag maakte het een beweging om te vluchten. Ik greep haar echter bij dé hand en had haar weldra zoover gekalmeerd, dat ze mij haar leed klaag-de. Den vorigen dag was Deldi, haar lie velingsgeit, weggeloopen. Haar vader, een rijke zil versmid, Ali Hamdis, was 's avonds uit huis gegaan oin het dier op te zoeken. Hij keerde niet meer terug. Dezen morgen was zij uitgegaan om haar vader te zoeken. „En daar daar", zij wees onder nieuw hef tig weenen naar het lijk „daar vond ik hem einde lijk doodgeschoten." Het ritselde in het boschje en in het volgend oogen blik stond de aanvoerder van de insurgentenafdee- ling, waarbij ik diende, voor mij. Aigya -r- zoo heette het meisje beefde bij den aanblik van den ruwen, woesten man, en snel verborg zij haar gelaat met haar sluier. Maar een blik uit het oog van Papeni- sion verried, dat hij haar schoonheid reeds bemerkt had. „Kapitein", zeide ik, „dit meisje is de dochter van dien doode daar, den zilversmid. Ali Hamdi uit Kan danos." „Al wel", viel mij Papenision in de rede, en wendde zich tot het meisje, „kom met mij mee!" „Excuseer, kapitein", zeide ik tegelijkertijd, „het meisje zal onder mijn geleide ongedeerd naar Kanda nos terugkeeren." „Hobo", stoof Papenision op, „dat willen wij toch zien." En hij vloog op Aigya af. „Weg daar", riep ik thans, „raak het meisje niet aan of „Hond", schreeuwde de kapitein en hief zijn ge weer in de hoogte, „daar!" Het schot knalde, maar ik bleef ongedeerd. Het volgende oogenblik vuurde ik mijn pistool af, en ge troffen zonk de rechterarm van mijn tegenstander neer. „Vooruit beval ik. Hij sloop tandenknarsend weg. „Thans vlug," vermaande ik, „voor hij ons zijn lui achterna stuurt. Ik greep den doode ouder de armen. Aigya hief hem bij de voeten omhoog en nu ging het zoo snel mogelijk in de richting van Kandanos. In de nabijheid der plaats gekomen, legde ik het lijk ne der. Het meisje dankte -mij nog in warme bewoordin gen en toen wij eindelijk scheidden, waren onze har ten het eens. „Wat verder gebeurde", ging Emil na een pauze voort, „is spoedig verteld. „De terugweg naar mijn broeders was mij versperd, want ik had tegen mijn kapitein de wapens opgenomen,en zoo was mijn le ven, naar onze krijgswetten, vervallen. Wel had ik gelegenheid gehad, naar mijn vaderland terug te keeren, maar het gloeiende verlangen naar het meisje, boeide mij aan deze plek. „Robert" en hij greep smeekend mijn rechterhand, „je moet mij helpen! Hoe dat weet ik nog niet. Maar je behoort tot de expeditietroepen, het kan je niet al te zwaar het panorama van Lucern ziet, het vijfde ed Reichen- bach val hoort neerdonderen en het zesde de Mont Blanc te Genève schitterend wit ziet opdagen. Al die bergen zijn stuc, het water is kunstmatig groen ge maakt, en hetzelfde water wordt gebruikt voor Aare, Giessbach, Reichenbach en met wat blauwen onder grond voor het meer van Genève; alles is oogbe drog, alles zoo gemaakt, dat het op een paar vierkante kilometers is kunnen worden opgesteld. Welnu in dit kermisbergland van stuc en pa pier, mits het maar mooi genoeg gemaakt is en die volmaaktheid zal men den een of anderen dag be reiken krijgt gij geen andere indrukken dan in het eene Zwitserland. Natuur, echten ongerepte, stem ming-brengende natuur is er in geen van beiden. En het eenige verschil ware, dat in het eene alles oor spronkelijk heusche rots en heusche sneeuw, in het andere alles oorspronkelijk papier en waterleidingwa ter was. Doch wat doet dit verschil er toe indien men de na tuur zoo met hekjes, bengaalsche lichtwerpers, schijn werpers, tourniquets, franken-entree, restaurants, aanplakborden, hotelwagens, bergbanen, souvenir kraampjes, Anlagen, vlaggetjes, reclame-boeren-pak- jes, enz. enz. te lijf is gegaan, dat de kwestie of nu iets rots of papier is er eën van het allerondergeschik- ste belang wordt. Kermis is het tentoonstellings-Zwitserland en ker mis het mode-Zwitserland. Het laatste is nog' wat duurder, men wordt er krachtiger afgezet. Doch ook dat is geen essentieel verschil. Daarin is nog te voor zien. Maar er is nog een verschil en dat is niet weg te nemen: dat men van het herrie Zwitserland met één stap is in het andere Zwitserland, waarover wij schrij ven wilden en in een volgenden brief schrijven zullen. R. (Wordt vervolgd). Opening zitting Staten-Generaal. Voor het geval II. M. de Koningin de zitting van de Staten-Generaal in September niet mocht openen, waarvan ernstig sprake, doch waaromtrent tot dus ver nog niets beslist is, zal de beëediging van de leden van de nieuw gekozen Tweede Kamer met machtiging van H. M. geschieden door het oudste lid in jaren, aangewezen door het tijdelijk voorzitter schap, die vooral de gevorderde eeden in handen van H. M. de Koningin zal hebben afgelegd. Vernomen wordt dat de ontwerpen der Staatsbe- grooting 1910 eerstdaags den Raad van State, bij welk colegie zij nog in overweging zijn, zullen ver laten. Receptie Commissaris der Koningin. Den 31 Augustus zal ten huize van den Commis saris der Koningin in de prov. N. Holland receptie gehouden worden. Deze receptie zal dit jaar niet te 9 uur doch te half negen plaats hebben. Dr, K»yeer'8 antwoord. Naar „de Tijd" uit goede bron verneemt, is van dr. Kuyper's hand ter perse een brochure over de bekende zaak LehmannWestmeijer, met een nu vol ledige overlegging der gewisselde brieven en stukken. De brochure zal spoedig, na dr. Kuypers terugkeer in het vaderland, het licht zien. OEMENOD NIEUWS. Afschaffing van nachtarbeid. In een te Almelo, op uitnoodiging van het bakkers comité te 's-Gravenhage tegen afschaffing vau den nachtarbeid, gehouden bijeenkomst, werd de volgende motie aangenomen„De vergadering van bakkers patroons te stad en ambt Almelo, vergaderd op 26 Augustus 1909, gehoord de besprekingen, besluit aan de Tweede Kamer der Staten Generaal te kennen te geven, dat het ontwerp „bakkerswet" in de praktijk onuitvoerbaar zal blijktn. Treurig. Gistermiddag heeft te IJmuiden een verschrikkelijk ongeluk plaats geha I. Bij het opbouwen der tent van het reizend tooneelgezeischap der firma Bakker, op de kermis, is een werkman, afkomstig uit Dord recht, genaamd F. de Rooi, in aanraking gekomen met de geleidings raden der electrische straatver lichting i n onmiddelijk gedood. Bij het baden verdronken. Twee jongens, een van 8 en een van 10 jaar, zijn Donderdagmiddag te Loosduinen bij het zwemmen in de Geestvaart verdronken. Toen de kameraadjes hulp hadden gehaald, was het reeds te laat. Onder Wilhelminadorp (gemeente Kattendijke) is in de haven van Goes een 10-jarige knaap v. E. bij het zwemmen verdronken. Bij het baden te Roermond, in de rivier de Maas," verdronk de 12-jarigen J. A. Keijzer. Zijn lijk is nog niet gevonden. Poging tot moord. Gistermorgen elf uur kreeg de politie te Water graafsmeer bericht, dat een poging tot moord had plaats gehad aan de Weesperzijde. Een bewoner van een woonwagen had een collega-wagenbewoner met een geweerschot in borst en buik getrotïen. De ver wonde was intusschen vervoerd naar het O L. Vr. Gasthuis. Uit het onderzoek bleek, dat de moordaanslag had plaats gehad te Abcoude. Uit vrees voor den aan valler was de zwaar verwonde doorgereden tot Am sterdam. Uitgeput door bloedverlies en pijn kon hij zijn tocht niet verder voortzetten. Met toestemming van den dokter is de patiënt reeds verhoord. Zijn naam is Friedrieh Kelner, 24 vallen, Aigya aan Papenision te ontrukken en naar de kust te brengen. Van daar breng ik dan mijn meis je naar mijn vaderland. Help mij dus, help mij 1" Ik gaf hem de meest g-eruststellende verzekeringen, hoewel ik voorloopig' nog geen raad wist. Het was reeds middernacht, toen wij scheidden. Vroeg in den morgen kreeg ik bevel van mijn ka pitein naar Kakodiki te rijden, waar met de opstan delingen zou worden onderhandeld. Een dei' afge vaardigden dezer lieden was Papenision, die deti arm in bet verband droeg. De onderhandelingen hadden eerst geen succes. De opstandelingen waren niet te bewegen het beleg voor Kadanos op te breken. Ten slotte eindelijk be gonnen zij meer toegeeflijk te worden; Papenision trad naar voren en verklaarde zich bereid alle inwo ners vrijen aftocht toe te staan, onder voorwaarden echter dat de dochter van den gedooden zilversmid Ali Hamdi, hem ten deel zou vallen. De kapiteins bespraken het geval. Ten slotte kwam men overeen, dat men er zich niet tegen zou verzet ten, als Papenision het meisje uit Kandanos weg voerde, om haar tot zijn vrouw te maken, in het geval dat het meisje hem bereidwillig volgde. Men ging bevredigd uiteen. Tegen den middag kwamen we weer in Sjaniakos aan. Een sterke afdeeling, waartoe ikook behoorde, werd naar Kadanos gezonden, om bij liet ontzet aan wezig te zijn. Onder weg zon ik op de redding van Aigya, maar geen geschikt plan kwam mij in de zin. „Ech mon amiklonk naast mij een vroolijke stem. „Zoo in gedachten? Wat scheelt je van daag?" Ik zag in het lachende gezicht van. een piepjong zee- cadet van den Franschen kruiser „Chanzy" genaamd Alplionse Charpet; hij was een beeldschoon©, baarde- looze jongeling, slank en rijzig, daarbij een guit van top tot teen, driest en dol in het gevaar. Nauwelijks zag ik zijn sclielmsch gezicht of ik dacht: „Charpet zal helpen." Ik vertelde hem mijn ontmoeting- met Emil, diens liefde voor Aigijaa en het gevaar waarin het meisje verkeerde. Charpet blies een tijdlang nadenkend de rook van zijn sigaret uit zijn mond. „Parbleu," riep hij toen plotseling- lachend, „ik heb het. Zoo zul het gaan. liet wordt een kostelijke grap." Hij was echter niet te bewegen zijn plan mee te deelen. Toen wij echter den volgenden dag- onze marsch naar Kandanos vooitzetten, was Charpet ver dwenen. In anderhalf uur was Kandanos bereikt, een klein, in een dal gelegen stadje. Onze espeditie verzajneldë zich op een vlakte, terwijl de opstandelingen de streek in den omtrek van tweehonderd passen insloten. Papenision snelde thans, door ons begeleid, naar de tegenovergestelde richting-. Kapitein Rainier beval dat drie mannen en een luitenant tegenwoordig' .zou den zijn bij de ontmoeting- van Papenision en Aigya, om mogelijke daden van geweld te verhinderen. Ik mocht mij er tevens bij aansluiten. PaPpenision snelde thans, door ons begeleid,- naar het huis van den gedooden zilversmid. Voor de ingang zat een oude Armeensche bediende. „Hé, oude," schreeuwde Papenision, „breng mij ter stond bij Aigya." De Armeniër ging opstaan, liep een <gang door en bleef voor een deur staau. „Wacht hier," zeide hij. „Wat, wachten," lachte Papenision, deed zelf de deur open en trad een tamelijk donker vertrek binnen, waarin twee dikke Turksche vrouwen zaten, die bij het binnentreden der mannen haastig* hun gezichten verborgen onder de- sluier. Twee schoonzusters van den gestorven Ali Handi, mompelde de Armeniër. Aigya is beven" en hij wees op een houten wentel trap. Wij gingen naar boven en kwamen in een met echt oostersche weelde gemeubeld vertrek; bij ons binnenkomen stond van een divan een slanke, in rijk atlasgewaad gehulde meisjesgestalte op en omsluierde verlegen het zwartgelokte hoofd met een dichte als zilver glanzende sluier. „Dormenioa," klonk het op angstige toon, „wie zijn deze mannen?" „Sehoone Aigya," nam nu Papenision zelf_ heit woord, „ik ben Papenision je herinnert je mij nog wel, hé? Kom en volg mij je wordt mijn vrouw. En thans weg met de sluier. Ik smacht er reeds naar het lieve gezichtje van mijn bruid te zien." Hij greep naar de schitterende sluier. „Terug," krijschte echter het meisje, den opstande ling van zich stootend, „waag het niet, mijn gelaat te ontsluieren, voor ik met u getrouwd ben." Pape nision tuimelde vloekend twee passen achter uit, maar de belofte die in Aigya's yroorden lag, kal meerde hem terstond. „Je volgt mij dus gewillig?" vroeg hij. Aigya zweeg. Papenision legde dit als een toestem ming uit, greep het meisje bij de hand en leidde het naar beneden. Wij volgden. Voor de deur wachtten twee gezadelde paarden. Do opstandelingen kapitein en het meisje bestegen de paarden en reden langzaam den weg af. Ik wist mij al deze opvolgende gebeurtenissen niet- recht te verklaren. Waar bleef Charpet en hoe stond het met zijn bevrijdingsplannen? Iioe moest ik Aigya's bereidwilligheid tegenover Papenision uitleggen De Armeniër was intusschen met de twee dikke schoonzusters van Ali Hamdi te voorschijn gekomen. Voor ons was nu de tijd gekomen op te breken en de troep zette zich in beweging, 's Avonds kwamen wij te Selino aan. Mij was opgedragen met eenige andere jonge scheepsofficieren do kwartieren voor de Kandanoten uit te deelen, en ik was juist bezjg, Emi- le en den Armenischen bediende met de beide schoon zusters in het huis van een schoenmaker oen ondc: dak te verschaffen, toen van het- Noorden een heftig-, aanhoudend geweervuur klonk. Emil en ik snelden uit het huis en zagen in het helle schijnsel van het zoek licht een ruiter in univorm in vollen ren van een heu vel afdalen. Thans bereikte de ruiter ons en sprong van zijn paard. Ik herkende Charpet. „Hé!" riep ik. „Charpet!" „Ha!" riep de Franschman, mij ziende, „de list is gelukt „Gelukt?" vroeg ik „en Aigya?" „Aigya?" lachte Carpet, „nu maar geef eerst iets te drinken, ik versmacht Ik bracht hem, terwijl wij in huis gingen, met Emil in kennis. Een flesch portwijn was spo-edig ontkurkt.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1909 | | pagina 1