DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 200
Honderd en elfde Jaargang.
1909.
ZATERDAG
28 AUGUSTUS.
De bruid van Kandanos.
BINNENLAND.
Dit nummer bestaat uit twee bladen
Naar het andere Zwitserland.
O neen, lezer, wij zullen niet beschrijven. Wij zou
den dan in concurrentie treden met de deksels van
cl'ocoladedoozen en van te voren weten dat wij
verslagen zouden worden. Want de mooie kiekjes die
men daarop vindt, komen veel beter bij de werkelijk
heid dan wij dat ooit zullen kunnen doen. En toch
zien wij aan den anderen kant weer, dat de werkelijk
heid oneindig veel mooier is dan de chocoladedoozen
en de prentbriefkaarten doen vermoeden en dan
zeu len wij zonder camera willen trachten te doen ge
voelen hoe mooi Zwitserland is.
Bovendien Zwitserland is heelemaal niet ver
meer. Het is waar, de schoolwandelingen strekken
zich nog zoo ver niet uit. Doch men komt er toch veel
lichter dan vroeger toe om ook eens even te gaan kij
ken. En als men meer algemeen wist hoe goedkoop
Zwitserland is, hoe veel goedkooper en beter er de ho
tels vaak zijn dan b. v. in het hier en daar steeds duur
der wordende Duitschland, zou men er nog veel meer
heen gaan.
Hu zien wij al velen het hoofd schudden: zij denken
aan gepeperde rekeningen uit Lucent, Rigi Kukn,
Waldhaus Flims, Andermatt, GDtscb, Meiringen, In
terlaken en Zermatt. Doch met uw verlof: er zijn
twee Zwitserlanden. Er is een heel duur Zwitserland
en er is een ander Zwitserland. Wij vragen verlof u
straks een kleinigheid te vertellen van dat andere.
Dat is niet zoo heel gemakkelijk. Al dadelijk niet
omdat de grenzen zoo moeielijk zijn aan te geven. Het
dure Zwitserland heeft vele enclaves in het andere.
En toch merkt men het direct wanneer men in het
dure komt. Dat wordt bewoond door hoteliers, con
ducteurs, koetsiers, kamermeisjes, kelners, huisknechts
en portiers van een vage nationaliteit, van even vage
nationaliteit als b. v. de kermisgasten. Trouwens
het dure Zwitserland lijkt wel één groote kermis.
Komt men er binnen, dan ziet men, dat het geheel is
ingericht op het scheren van den vreemdeling. Overal
plakkaten en reclame. De winkels zijn winkels voor
hotels en voor souvenirs van de reis, de groote huizen
zijn hotels of postkantoren. Gewone huizen, openbare
gebouwen zijn haast evenmin te vinden als in de ten
tensteden onze groote pleinen. Ja, het volk heeft zelfs
dat onaangenaam-bokkige, dat ietwat verlegen-inter
nationale, hetwelk ook de spullebazen niet zelden ka
rakteriseert.
Wij maken er dit volk geen verwijt van. Want wat
het is geworden, is het onder den invloed van de mas-
saas vreemdelingen geworden, die zich eiken zomer
werpen op dit stuk Zwitserland.
Wat zij er eigenlijk komen doen?
Het is een uiterst moeilijke kwestie. Niet weinigen
komen er lekker eten en vegeteeren. Velen komen er
vlug en onophoudelijk sporen, booten, trekken. Men
ziet hen telkens een kijkspul der natuur binnengaan,
niet zelden langs tandrad- en ijzerdraadbanen. En
men ziet hen er even haastig weer uitkomen, om snel,
snel het volgende kijkspul weer binnen te -treden.
Niet minder velen, naïeven dezen, meenen in dit eer
ste Zwitserland het echte, het andere Zwitserland te
bezoeken. Doch van dezen de meestem zijn er meer
om er gekeken te hebben dan om te kijken, om er ge
weest te zijn dan om er te zijn. Zij lijden dus niet on
der de teleurstelling, zij vinden het hoogstens wat
vreemd en smakeloos dat men ginds de natuur laat
zien als bij ons op de kermissen enormiteiten en ab
normaliteiten.
Intusschem onder die naïeven zijn er enkelen die
werkelijk natuur hebben willen genieten, die zich
hebben willen overgeven aan de groote ontroering,
door geweldige natuurtafereelen. soms gewekt, die de
natuur anders willen zien dan een vlooientheater en
die de maatregelen, welke de onsterfelijke Basch eens
nam om zijn fonteinen lumineus te krijgen, goedkeu-i
ren op een kennis of een tentoonstelling doch stuitend
vinden, indien zij zich komen dringen tusschen het
voor ontvangst opene gemoed van den toeschouwer en
de geweldige, rijke, steeds meer gevende natuur.
Door deze laatsten sta hier de waarschuwing: ziet
toe, dat gij niet in het verkeerde Zwitserland komt.
Er zijn er twee en men kan zoo gemakkelijk mis loo-
pen. Die vliegreizen, welke gij vooraan in Baedeker
vindt, die reizen, welke in enkele dagen gaan over alle
punten, welke men gezien moet hebben en waar het
dus belachelijk druk en vol is. dat is het eene
Zwitserland, dat hetwelk gij niet bedoelt. Zeker het
is er dol gezellig, schoon wat druk. Men eet er duur
en goed soms. Het is allervermakelijkst in een trein,
op de boot al die typen te observeeren, al die haast,
al die zenuwachtige inspanning, al die volharding, dat
geduld, waarmee men kleine onaangenaamheden
draagt om zijn doel te bereiken: Baedeker nagevlogen
te hebben. Al vliegend krijgt ge allerlei sensaties:
lastig zoo vroeg opstaan, lastig en duur fooien geven,
onhebbelijke Zwitsers, groene meren, hooge bergen,
tochtige treinen, lastig volle booten. Ge ziet dat in
Interlaken nog steeds de Jungfrau te zien is, dat de
Berner-Oberland-bergbanen zeer vol zijn en dat men
daar op zijn tellen moet passen, dat op de Rigi nog
altijd dat malle uitkijktorentje staat bij Vaals is
't mooier en dat men er zooveel bergjes in de verte
ziet, die allemaal bekende namen hebben. Ge ziet, dat
Basel een groot station heeft, en dat de leeuw er te
Luzern even beslist nog is als de beren te Bern. Als
gij te Mürren even tijd vindt om langs een vliegge-
noot heen te kijken ziet ge er even zeker de Jungfrau
als bij Sisikon het Vierwaldstadtermeer, mits gij niet
wacht tot gij weer in een -tunnel zij t. En zoo kunt gij
meer natuur in dit Zwitserland opmerken.
Doch sens en vooralin de natuur zijt gij niet. Denk
u een volmaakte tentoonstellingsvermakelijkheid, waar
gij het eene oogenblik uit een bergbaan op den Rigi-
top stapt, het andere oogenblik d!e Giessbach ziet val
len, het derde door de Aarélamm dringt, het vierde
Het voorjaar van 1897 bracht voor Kreta, waar de j
christenbevolking zich reeds meermalen tegen de
Turksche heerschappij had verzet, weder een bewogen
en bloedigen tijd. Tengevolge van een onbeduidende
twist tusschen eenige Turksche soldaten en christen-
boeren kwam het tot een heftige botsing, die een
steeds grooteren omvang kreeg. Met bliksemsnelheid
verbreidde zich de brand van het oproer over het ge-
heele eiland. Het ergst verging het hierbij de in het
binnenland wonende Turksche bewoners, die zich niet
door een tijdige vlucht konden redden; zij werden zon
der erbarmen neergesabeld.
De Europeesche mogendheden besloten de orde op
Kreta te herstellen, en zonden naar alle grootere ha
vens van het eiland huu oorlogschepen met troepen,
welke laatsten de kust en de daar liggende hoogten
bezetten.
Het was in de eerste dagen van Maart, toen twee
Mohammedaansche boeren in Kanea aankwamen &i
daar het bericht verspreidden dat het in het zuidwes
ten van Kreta gelegen stadje Kandanos met zijn
Turksche inwoners en zijn klein garnizoen door een
oppermachtige schaar opstandelingen was ingesloten
en dat er groot gevaar was, dat de plaats door de be
legeraars werd ingenomen. Het lot der inwoners zou
dan vreeselijk zijn.
Er werd besloten terstond een expeditie tot redding-
van Kandanos uit te zenden. Nog dezelfden dag kre
gen verscheidene Fransche en Oostenrijksche oorlogs
schepen het bevel, om onmiddellijk het bevrijdings-
werk te beginnen.
Ik bevond mij destijds als zeecadet op de „Stepha
nie". Den 7 den Maart begon de landing der troepen.
De Eng-elsehe kapitein Rainer voerde het opperbevel.
Bij de expeditie was ook ik gecommandeerd.
Yoormiddags tien uur zette de troep zich in bewe
ging. Des avonds sloegen wij onze voorposten op bij
het dorp Sjaniabos. Ik ging eens op verkenning uit
in de heuvels en bemerkte bij een boom, waar ik langs
kwam, plotseling een menschelijke gestalte. Ik trok
mijn revolver, de gestalte kwam nader, hij droeg de
kleeding van een opstandeling. „Robert", klonk het
toen in het zuiverste Duitsch uit zijn mond, „ben je
het dan werkelijk
Ik vond van verbazing geen woorden.
„Je kent mij niet meer?" ging hij voort. „Mijn
naam is Emil Gerhopulos."
„Emil!" riep ik. „Jij? Is het mogelijk?"
Inderdaad, hij was liet, de zoon van een rijken
Griekschen koopman uit Korinthe, door zijn vader
twee jaar geleden naar zijn filialen te Flume gezon
den. Daar had ik hem leeren kennen en vriendschap
met hem gesloten. En nu stond de rijke patriciërs-
zoon voor mij in de wildernis als insurgent het ge
weer in de hand.
„Nu, wat is daar voor vreemds aan?" antwoordde
hij. „Voor drie weken verliet ik Korinthe en liet mij
bij een opstandelingentroep inlijven, om de Kretische
stambroeders in hun heiligen strijd voor de vrijheid
bij te staan."
Ik keek onafgewend in het gelaat van mijn vriend
en meende, trots zijn woorden, de schaduw van som
bere zwaarmoedigheid op zijn voorhoofd te zien lig
gen. Ik uitte mijn gedachten. De Griek antwoordde
eerst niets, toen zei hij„Robert, je hebt goed gezien.
Luister. Acht dagen geleden, toen ik vroeg in den
morgen op verkenning uitging in de bosschen, zag
ik in het gras een met bloed bedekt lichaam liggen,
waarschijnlijk een Muzelman, en over hem heen boog
zich snikkend een jong meisje, eveneens in Turksche
kleeding. Haar sluier was teruggeslagen en toonde
mij een heerlijk gelaat met de liefelijkste trekken.
Zoodra het meisje mij zag maakte het een beweging
om te vluchten. Ik greep haar echter bij dé hand en
had haar weldra zoover gekalmeerd, dat ze mij haar
leed klaag-de. Den vorigen dag was Deldi, haar lie
velingsgeit, weggeloopen. Haar vader, een rijke zil
versmid, Ali Hamdis, was 's avonds uit huis gegaan
oin het dier op te zoeken. Hij keerde niet meer terug.
Dezen morgen was zij uitgegaan om haar vader te
zoeken. „En daar daar", zij wees onder nieuw hef
tig weenen naar het lijk „daar vond ik hem einde
lijk doodgeschoten."
Het ritselde in het boschje en in het volgend oogen
blik stond de aanvoerder van de insurgentenafdee-
ling, waarbij ik diende, voor mij. Aigya -r- zoo heette
het meisje beefde bij den aanblik van den ruwen,
woesten man, en snel verborg zij haar gelaat met
haar sluier. Maar een blik uit het oog van Papeni-
sion verried, dat hij haar schoonheid reeds bemerkt
had.
„Kapitein", zeide ik, „dit meisje is de dochter van
dien doode daar, den zilversmid. Ali Hamdi uit Kan
danos."
„Al wel", viel mij Papenision in de rede, en wendde
zich tot het meisje, „kom met mij mee!"
„Excuseer, kapitein", zeide ik tegelijkertijd, „het
meisje zal onder mijn geleide ongedeerd naar Kanda
nos terugkeeren."
„Hobo", stoof Papenision op, „dat willen wij toch
zien." En hij vloog op Aigya af.
„Weg daar", riep ik thans, „raak het meisje niet
aan of
„Hond", schreeuwde de kapitein en hief zijn ge
weer in de hoogte, „daar!"
Het schot knalde, maar ik bleef ongedeerd. Het
volgende oogenblik vuurde ik mijn pistool af, en ge
troffen zonk de rechterarm van mijn tegenstander
neer. „Vooruit beval ik. Hij sloop tandenknarsend
weg.
„Thans vlug," vermaande ik, „voor hij ons zijn lui
achterna stuurt. Ik greep den doode ouder de armen.
Aigya hief hem bij de voeten omhoog en nu ging het
zoo snel mogelijk in de richting van Kandanos. In
de nabijheid der plaats gekomen, legde ik het lijk ne
der. Het meisje dankte -mij nog in warme bewoordin
gen en toen wij eindelijk scheidden, waren onze har
ten het eens.
„Wat verder gebeurde", ging Emil na een pauze
voort, „is spoedig verteld. „De terugweg naar mijn
broeders was mij versperd, want ik had tegen mijn
kapitein de wapens opgenomen,en zoo was mijn le
ven, naar onze krijgswetten, vervallen.
Wel had ik gelegenheid gehad, naar mijn vaderland
terug te keeren, maar het gloeiende verlangen naar
het meisje, boeide mij aan deze plek. „Robert" en
hij greep smeekend mijn rechterhand, „je moet mij
helpen! Hoe dat weet ik nog niet. Maar je behoort
tot de expeditietroepen, het kan je niet al te zwaar
het panorama van Lucern ziet, het vijfde ed Reichen-
bach val hoort neerdonderen en het zesde de Mont
Blanc te Genève schitterend wit ziet opdagen. Al die
bergen zijn stuc, het water is kunstmatig groen ge
maakt, en hetzelfde water wordt gebruikt voor Aare,
Giessbach, Reichenbach en met wat blauwen onder
grond voor het meer van Genève; alles is oogbe
drog, alles zoo gemaakt, dat het op een paar vierkante
kilometers is kunnen worden opgesteld.
Welnu in dit kermisbergland van stuc en pa
pier, mits het maar mooi genoeg gemaakt is en
die volmaaktheid zal men den een of anderen dag be
reiken krijgt gij geen andere indrukken dan in het
eene Zwitserland. Natuur, echten ongerepte, stem
ming-brengende natuur is er in geen van beiden. En
het eenige verschil ware, dat in het eene alles oor
spronkelijk heusche rots en heusche sneeuw, in het
andere alles oorspronkelijk papier en waterleidingwa
ter was.
Doch wat doet dit verschil er toe indien men de na
tuur zoo met hekjes, bengaalsche lichtwerpers, schijn
werpers, tourniquets, franken-entree, restaurants,
aanplakborden, hotelwagens, bergbanen, souvenir
kraampjes, Anlagen, vlaggetjes, reclame-boeren-pak-
jes, enz. enz. te lijf is gegaan, dat de kwestie of nu
iets rots of papier is er eën van het allerondergeschik-
ste belang wordt.
Kermis is het tentoonstellings-Zwitserland en ker
mis het mode-Zwitserland. Het laatste is nog' wat
duurder, men wordt er krachtiger afgezet. Doch ook
dat is geen essentieel verschil. Daarin is nog te voor
zien.
Maar er is nog een verschil en dat is niet weg te
nemen: dat men van het herrie Zwitserland met één
stap is in het andere Zwitserland, waarover wij schrij
ven wilden en in een volgenden brief schrijven zullen.
R.
(Wordt vervolgd).
Opening zitting Staten-Generaal.
Voor het geval II. M. de Koningin de zitting van
de Staten-Generaal in September niet mocht openen,
waarvan ernstig sprake, doch waaromtrent tot dus
ver nog niets beslist is, zal de beëediging van de
leden van de nieuw gekozen Tweede Kamer met
machtiging van H. M. geschieden door het oudste
lid in jaren, aangewezen door het tijdelijk voorzitter
schap, die vooral de gevorderde eeden in handen van
H. M. de Koningin zal hebben afgelegd.
Vernomen wordt dat de ontwerpen der Staatsbe-
grooting 1910 eerstdaags den Raad van State, bij
welk colegie zij nog in overweging zijn, zullen ver
laten.
Receptie Commissaris der Koningin.
Den 31 Augustus zal ten huize van den Commis
saris der Koningin in de prov. N. Holland receptie
gehouden worden.
Deze receptie zal dit jaar niet te 9 uur doch te
half negen plaats hebben.
Dr, K»yeer'8 antwoord.
Naar „de Tijd" uit goede bron verneemt, is van
dr. Kuyper's hand ter perse een brochure over de
bekende zaak LehmannWestmeijer, met een nu vol
ledige overlegging der gewisselde brieven en stukken.
De brochure zal spoedig, na dr. Kuypers terugkeer
in het vaderland, het licht zien.
OEMENOD NIEUWS.
Afschaffing van nachtarbeid.
In een te Almelo, op uitnoodiging van het bakkers
comité te 's-Gravenhage tegen afschaffing vau den
nachtarbeid, gehouden bijeenkomst, werd de volgende
motie aangenomen„De vergadering van bakkers
patroons te stad en ambt Almelo, vergaderd op 26
Augustus 1909, gehoord de besprekingen, besluit aan
de Tweede Kamer der Staten Generaal te kennen te
geven, dat het ontwerp „bakkerswet" in de praktijk
onuitvoerbaar zal blijktn.
Treurig.
Gistermiddag heeft te IJmuiden een verschrikkelijk
ongeluk plaats geha I. Bij het opbouwen der tent
van het reizend tooneelgezeischap der firma Bakker,
op de kermis, is een werkman, afkomstig uit Dord
recht, genaamd F. de Rooi, in aanraking gekomen
met de geleidings raden der electrische straatver
lichting i n onmiddelijk gedood.
Bij het baden verdronken.
Twee jongens, een van 8 en een van 10 jaar, zijn
Donderdagmiddag te Loosduinen bij het zwemmen
in de Geestvaart verdronken. Toen de kameraadjes
hulp hadden gehaald, was het reeds te laat.
Onder Wilhelminadorp (gemeente Kattendijke)
is in de haven van Goes een 10-jarige knaap v. E.
bij het zwemmen verdronken.
Bij het baden te Roermond, in de rivier de
Maas," verdronk de 12-jarigen J. A. Keijzer. Zijn lijk
is nog niet gevonden.
Poging tot moord.
Gistermorgen elf uur kreeg de politie te Water
graafsmeer bericht, dat een poging tot moord had
plaats gehad aan de Weesperzijde. Een bewoner van
een woonwagen had een collega-wagenbewoner met
een geweerschot in borst en buik getrotïen. De ver
wonde was intusschen vervoerd naar het O L. Vr.
Gasthuis.
Uit het onderzoek bleek, dat de moordaanslag had
plaats gehad te Abcoude. Uit vrees voor den aan
valler was de zwaar verwonde doorgereden tot Am
sterdam. Uitgeput door bloedverlies en pijn kon
hij zijn tocht niet verder voortzetten.
Met toestemming van den dokter is de patiënt
reeds verhoord. Zijn naam is Friedrieh Kelner, 24
vallen, Aigya aan Papenision te ontrukken en naar
de kust te brengen. Van daar breng ik dan mijn meis
je naar mijn vaderland. Help mij dus, help mij 1"
Ik gaf hem de meest g-eruststellende verzekeringen,
hoewel ik voorloopig' nog geen raad wist. Het was
reeds middernacht, toen wij scheidden.
Vroeg in den morgen kreeg ik bevel van mijn ka
pitein naar Kakodiki te rijden, waar met de opstan
delingen zou worden onderhandeld. Een dei' afge
vaardigden dezer lieden was Papenision, die deti arm
in bet verband droeg.
De onderhandelingen hadden eerst geen succes.
De opstandelingen waren niet te bewegen het beleg
voor Kadanos op te breken. Ten slotte eindelijk be
gonnen zij meer toegeeflijk te worden; Papenision
trad naar voren en verklaarde zich bereid alle inwo
ners vrijen aftocht toe te staan, onder voorwaarden
echter dat de dochter van den gedooden zilversmid
Ali Hamdi, hem ten deel zou vallen.
De kapiteins bespraken het geval. Ten slotte kwam
men overeen, dat men er zich niet tegen zou verzet
ten, als Papenision het meisje uit Kandanos weg
voerde, om haar tot zijn vrouw te maken, in het geval
dat het meisje hem bereidwillig volgde.
Men ging bevredigd uiteen.
Tegen den middag kwamen we weer in Sjaniakos
aan. Een sterke afdeeling, waartoe ikook behoorde,
werd naar Kadanos gezonden, om bij liet ontzet aan
wezig te zijn.
Onder weg zon ik op de redding van Aigya, maar
geen geschikt plan kwam mij in de zin.
„Ech mon amiklonk naast mij een vroolijke stem.
„Zoo in gedachten? Wat scheelt je van daag?"
Ik zag in het lachende gezicht van. een piepjong zee-
cadet van den Franschen kruiser „Chanzy" genaamd
Alplionse Charpet; hij was een beeldschoon©, baarde-
looze jongeling, slank en rijzig, daarbij een guit van
top tot teen, driest en dol in het gevaar. Nauwelijks
zag ik zijn sclielmsch gezicht of ik dacht: „Charpet zal
helpen."
Ik vertelde hem mijn ontmoeting- met Emil, diens
liefde voor Aigijaa en het gevaar waarin het meisje
verkeerde. Charpet blies een tijdlang nadenkend de
rook van zijn sigaret uit zijn mond. „Parbleu," riep
hij toen plotseling- lachend, „ik heb het. Zoo zul het
gaan. liet wordt een kostelijke grap."
Hij was echter niet te bewegen zijn plan mee te
deelen. Toen wij echter den volgenden dag- onze
marsch naar Kandanos vooitzetten, was Charpet ver
dwenen.
In anderhalf uur was Kandanos bereikt, een klein,
in een dal gelegen stadje. Onze espeditie verzajneldë
zich op een vlakte, terwijl de opstandelingen de streek
in den omtrek van tweehonderd passen insloten.
Papenision snelde thans, door ons begeleid, naar
de tegenovergestelde richting-. Kapitein Rainier beval
dat drie mannen en een luitenant tegenwoordig' .zou
den zijn bij de ontmoeting- van Papenision en Aigya,
om mogelijke daden van geweld te verhinderen. Ik
mocht mij er tevens bij aansluiten.
PaPpenision snelde thans, door ons begeleid,- naar
het huis van den gedooden zilversmid. Voor de ingang
zat een oude Armeensche bediende.
„Hé, oude," schreeuwde Papenision, „breng mij ter
stond bij Aigya."
De Armeniër ging opstaan, liep een <gang door en
bleef voor een deur staau.
„Wacht hier," zeide hij.
„Wat, wachten," lachte Papenision, deed zelf de
deur open en trad een tamelijk donker vertrek binnen,
waarin twee dikke Turksche vrouwen zaten, die bij
het binnentreden der mannen haastig* hun gezichten
verborgen onder de- sluier. Twee schoonzusters van
den gestorven Ali Handi, mompelde de Armeniër.
Aigya is beven" en hij wees op een houten wentel
trap. Wij gingen naar boven en kwamen in een met
echt oostersche weelde gemeubeld vertrek; bij ons
binnenkomen stond van een divan een slanke, in rijk
atlasgewaad gehulde meisjesgestalte op en omsluierde
verlegen het zwartgelokte hoofd met een dichte als
zilver glanzende sluier.
„Dormenioa," klonk het op angstige toon, „wie zijn
deze mannen?"
„Sehoone Aigya," nam nu Papenision zelf_ heit
woord, „ik ben Papenision je herinnert je mij nog
wel, hé? Kom en volg mij je wordt mijn vrouw. En
thans weg met de sluier. Ik smacht er reeds naar het
lieve gezichtje van mijn bruid te zien." Hij greep
naar de schitterende sluier.
„Terug," krijschte echter het meisje, den opstande
ling van zich stootend, „waag het niet, mijn gelaat te
ontsluieren, voor ik met u getrouwd ben."
Pape nision tuimelde vloekend twee passen achter
uit, maar de belofte die in Aigya's yroorden lag, kal
meerde hem terstond.
„Je volgt mij dus gewillig?" vroeg hij.
Aigya zweeg. Papenision legde dit als een toestem
ming uit, greep het meisje bij de hand en leidde het
naar beneden.
Wij volgden.
Voor de deur wachtten twee gezadelde paarden. Do
opstandelingen kapitein en het meisje bestegen de
paarden en reden langzaam den weg af.
Ik wist mij al deze opvolgende gebeurtenissen niet-
recht te verklaren. Waar bleef Charpet en hoe stond
het met zijn bevrijdingsplannen?
Iioe moest ik Aigya's bereidwilligheid tegenover
Papenision uitleggen
De Armeniër was intusschen met de twee dikke
schoonzusters van Ali Hamdi te voorschijn gekomen.
Voor ons was nu de tijd gekomen op te breken en
de troep zette zich in beweging, 's Avonds kwamen
wij te Selino aan. Mij was opgedragen met eenige
andere jonge scheepsofficieren do kwartieren voor de
Kandanoten uit te deelen, en ik was juist bezjg, Emi-
le en den Armenischen bediende met de beide schoon
zusters in het huis van een schoenmaker oen ondc:
dak te verschaffen, toen van het- Noorden een heftig-,
aanhoudend geweervuur klonk. Emil en ik snelden uit
het huis en zagen in het helle schijnsel van het zoek
licht een ruiter in univorm in vollen ren van een heu
vel afdalen.
Thans bereikte de ruiter ons en sprong van zijn
paard. Ik herkende Charpet.
„Hé!" riep ik. „Charpet!"
„Ha!" riep de Franschman, mij ziende, „de list is
gelukt
„Gelukt?" vroeg ik „en Aigya?"
„Aigya?" lachte Carpet, „nu maar geef eerst iets
te drinken, ik versmacht
Ik bracht hem, terwijl wij in huis gingen, met Emil
in kennis. Een flesch portwijn was spo-edig ontkurkt.