DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 208 1909. DINSDAG 7 SEPTEMBER. l)e zaak-Boas. Honderd en elfde Jaargang. Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden vOOi P ikmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Af aderlijke nummers 3 Cents. Prljg der gewone advertentïëns Per regel f 0J0» Bij groote contracten rabat. Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V, Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. ^®lef®©mirossas9r S. ALKMAARSCHE COURANT, <Tirw ïmkt "ir '.Trw- .ia HINDERWET. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter algemeene kennis, dat heden op de gemeente-secretarie ter visie zijn gelegd de aan hen ingediende verzoeken met bijlagen van: a. S. JANSEN" VAN JORKSVELD, aldaar, om vergunning tot het oprichten van een smederij, waar in veldsmidse in het perceel Stuartstraat, wijk E. No. 61 b. J. VISSER, aldaar, om vergunning tot het op richten van een smederij, waarin veldsmidse in het perceel Dijk, wijk O. No. 18. Bezwaren tegen deze oprichtingen kunnen worden ingediend ten raadhuize dezer gemeente, mondeling op MAANDAG 20 SEPTEMBER e.k., 's-voormiddags te elf uur en schriftelijk vóór of op dien tijd. Geduren de drie dagen vóór gemelden dag kan de verzoeker en hij die bezwaren heeft ingebracht, op de secretarie dezer gemeente van de terzake ingekomen schrifturen kennis nemen. ALKMAAR, 6 September 1909. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. ALKMAAR, 7 September. Cook of antd-Cook was het gisteren. Vandaag is het :Cook, anti-Cook, Peary, anti-Pea- ry- Immers de andere Amerikaansche poolvaarder Pea ry heeft kortweg aan Reuter geseind: „Stars and stripes nailed North Pole," de Amerikaansche vlag geplant op de Noordpool. Het begint nu zoo gewoon te worden, dat men zoo onwillekeurig vraagt wie volgt? Was Peary's succes een week eerder wereldkundig geworden, hem zou de eer te beurt gevallen zijn, die thans Cook bewezen wordt,. ook al had Cook het einddoel reeds volbracht (April 1908) toen Peary zich op reis begaf (Juli 1908). Het is waar, Cook heeft die huldebetuiging alles zins verdiend, maar men moet niet vergeten, dat het voor Peary toch wel heel spijtig was toen hij vol vreugde over de overwinning na meer dan twintig ja ren van onvermoeiden strijd den voet aan land zette, moet vernemen, dat een ander hem vóór was. Welk een ontzettende ontgoocheling moet die tijding wel geweest zijn! In Amerika zal Peary evenwel een goede ontvangst wachten. Toen Cook aan president Taft seinde: „Ik heb de eer aan den hoogsten ambtenaar van de Vereenigde Staten te berichten, dat ik teruggekeerd ben, nadat ik de Noordpool bereikt heb" moet het antwoord den president heel wat hoofdbrekens gekost hebben. Met de geheele: natie had hij met, groote vreugde kennis genomen van het feit, doch. als de wetenschappe lijke personen maar geloof er aan hechtten. Enfin, hij heeft het erop gewaagd en teruggeseind: „Ik heb uw telegram gekregen. Uwe mededeeling, dat U de Noordpool bereikt heeft, noopt mij U hartelijk geluk te wenschen. Het wekt den trots van alle Amerika nen op, dat deze groote daad, waarna de wereld sinds zoo lang te vergeefs heeft gestreefd, door het ver stand, de kracht en het bewonderenswaardige volhar dingsvermogen van een landsman is volbracht." Toch bleef de vrees bestaan, dat de eerenaam van Pool-ontdeklcer nog wel eens aan den Amerikaan kon ontgaan en toegekend zou moeten worden aan een niet-Amerikaansch poolvaarder. Die vrees schijnt thans geheel buitengeslotenPeary is, vergissen we ons niet, een volbloed Amerikaan, en dit heeft hij voor op Cook, wien alleen Duitsch bloed door de aderen stroomt, immers zijn vader kwam uit Hannover, zijn moeder uit Zuid-Duitschland en de familienaam is eigenlijk Koch, terwijl er in het ouder lijk huis nog altijd Dnitseh gesproken werd dit ter inlichting van hen, die, als wij, mochten hebben gele zen dat de beroemde Engelsche ontdekkingsreiziger James Cook, die in 1779 te Owaihi in de Zuidzee door wilden vermoord werd, zijn voorvader was. Robert Peary is Amerikaansch marine-officier, maar de pool-expeditiies trokken hem steeds bijzonder aan. In 1886 op dertigjarigen leeftijd legde hij van de Diskobaai uit 160 kilometer op het ijs van Groenland af. Een expeditie naar, het verre noorden van Groen land deed hij in 1892 in opdracht van de academie van wetenschappen te Philadelphia, waarbij hij verge zeld werd door zijn jonge vrouw en vijf reisgenooten. Met de boot „Kite" bereikte hij de Mc. Cornuickbaai van de Smith-sond en ondernam van hieruit met den Noor Astrup een sledetoeht, die verscheiden maanden duurde, van 15 Mei tot 5 Augustus 1892, en waarop hij op 82 graden noordelijke breedte waarnam, dat de kust van Groenland naar het oosten en zuidoosten ombuigt en den 4den Juli op 81 graden 37 minuten de Onafhankelijkheddsbaai aan die oostkust ontdekte. Om zijn ontdekkingen nauwkeuriger waar te nemen ging hij in 1893 wederom met zijn vrouw op de boot de „Falcon" naar de Bowdoin-baai aan do Ingle- field-golf, van waar uit hij in Maart 1894 met acht mannen naar de Onafhankelijkheidsbaai vertrok; door tegenspoed gedwongen, moest hij echter spoedig te- rugkeeren. De meeste tocbtgenooten gingen naar huis, maar Peary overwinterde met Hugh Lee en een zwartje aldaar, zij trokken in April 1895 weer naar de Onafhankelijkheidsbaai, welke zij na -overwinning van groote moeilijkheden bereikten. Het liep hun even wel weer niet mede-.' zij verloren bijna alle honden en konden geen onderzoekingen verrichten. Zij keerden naar de Bowdoin-baai terug eu daar vonden ze de „Ki te" weer, die hun ter hulp was gezonden. In 1896 en in 1897 bezocht Peary Broenland weer, in de eerste plaats om 'n Pool-expeditie voor te bereiden. De groote expeditie, berekend op vijf jaren, werd! in 1898 aan boord van de Windward aangevangen. De ontdek kingsreiziger hoopte thans te zullen slagen, maar door de ongunstige ijstoestanden werd hij gedwongen geruiinen tijd in het Kennedy-kanaal te blijven. Eerst in het voorjaar van 1902 kon een poging, om de noord pool te bereiken, worden gedaan, maar zij liep op niets uit, daar Peary slechts op een noordelijke breedte van 84 graden 17 minuten kwam. Hij is teruggekeerd om opnieuw te kunneu gaan. Zelf heeft hij een schip laten bouwen en dat „Roosevelt" gedoopt, daarmede is hij den 16den Juli 1905 vertrokken. Den 20sten Augustus kwam hij on der zeer gunstige ijstoestanden voorbij de Smith-sond en overwinterde aan de Noordkust vau Grantland. Den 24sten Februari 1906 werd de tocht naar het noorden aangevangen en den 21sten April werd het noordelijkste punt, op 87 graden 6 minuten noorde lijke breedte bereikt. Hij was toen op een afstand van 322 K. M. van de pool. Wegens gebrek aan le vensmiddelen moest Peary terugkeeren en na een af wezigheid van 116 dagen bevond hij zieh weer aan boord van de „Roosevelt." Nu ging hij dé noordkust van Grantland van het westen naar het noorden on derzoeken, drong tot aan de noordpunt van Axel Hei bergland en zag ten noordwesten daarvan nieuw land. Den 3den November 1907 kwam hij in Labrador aan. Het belangrijkste feit van déze reis was wel naast het bereiken van de hoogste breedte op 87 gra den 6 minuten het onderzoeken van de kust van Grantland. In Juli 1908 vertrok Peary opnieuw met de „Roo sevelt," thans gesteund door de „Polar artic club." Hij overwinterde aan de noordkust van Grantland en hoopte met sleden de noordpool te bereiken. Het jaar te voren was Cook gegaan tot niet ge- ringen schrik van Peary, die vreesde, dat Cook alle beschikbare Eskimo's en honden zou meenemen, en aldus den sledetoeht zou verhinderen. Hoe het zij Peary is gegaan en heeft langs den ouden weg in tegenstelling' met Cook die een nieuwen vond de pool ontdekt. Over zijn tochten heeft Peary verschillende werken geschreven. Wij noemen: „Naar het noorden over de groote ijsmassa," „In de Pool wateren, reis met de „Kite" met de Peary-expeditie", „Het dichtst bij de .Noordpool" (1907). Ook zijn dapper vrouwtje heeft hare voor een vrouw dubbel zeldzame avonturen beschreven o. a. in „Mijn dagboek uit de poolstreken, een jaar onder dé Eski mo's (1893) en in „Het sneeuwkindje" (1001). Vervolg. A Gesprekken met den Rector. I. Op Vrijdagavond 31 Jan. 1908, toen ik drie we ken hier werkzaam was, had ik de eer en het voor recht bezoek te ontvangen van dr. G. Blokhuis, Rector van het Gymnasium. In den loop van het onderhoud, dat over allerlei liep, besprak Z.Ed. o.a. de prestaties van mijn voorganger op afkeurende wijze, verklaarde, da,t Z. Ed. op diens benoeming totaal geen invloed had gehad en dat Z. Ed. diens ziekte wel zou aangrij pen om zijne betrekking te doen eindigen, in verband waarmede de Rector de kansen, dat „ik" te Alkmaar bleef „rijzende" noemde. Ook herinner ik mij dat dr. Blokhuis zei, „privaatlessen krijgt u hier ook." II. In het begin van Maart 1908 kwam dr. Blok huis, geheel uit eigen beweging op mij toe, terwijl ik mij in een vrij uur in de leerarenkamer bevond, en zei- de, dat ik het mij te Alkmaar maar wat gezelliger moest gaan inrichten, daar Z. Ed. zoo tevreden over mij was, dat het aan Z.Ed. niet zou liggen, of ik werd de opvolger van dr. Schreuders„misschien," zeide dr. Blokhuis ongeveer, „schuift u er vóór de groote vacan- tie van zelf (waarmee Z. Ed. bedoelde: zonder nadere oproeping van sollicitanten, zie gesprek V) in." Op mijne vraag hoe het dan met dr. Schreuders stond, antwoordde de Rector dat hij het uitgesloten achtte dat deze terugkwam. 1IL Medio Mei 1908 ontstond voor het eerst na I mijne tijdelijke benoeming in Jan. te Alkmaar aan een ander gymnasium, te Utrecht, een vacature in mijn vakken (voor één jaar). Ik meende nu, in verband met de positieve toezegging van den Rector in gesprek II dezen te moeten „vragen" of ik daarheen zou sol liciteeren. Daarom vroeg ik op 15 of 16 Mei 's mor gens voor den aanvang der lessen den Rector, staande op den drempel der leeraarskamer, of hij mij raadde naar Utrecht te solliciteeren. Hierop antwoordde de f R. zeer hartelijk, ongeveer „dat zou ik nu niet doen, dan hebt u het hier toch beter („beter" n.l. dan te Utrecht waar de mogelijkheid bestond dat de betrek king weer na een jaar werd afgeschaft, terwijl ik hier uitzicht had op een vaste benoeming na het ontslag van dr. Schr.) Hiermede was dit zeer korte gesprek, dat dus als 't ware de bevestiging bevatte van gesprek II, geëindigd. „Mijne mededeeling van den inhoud van dit onderhoud staat p. 37. „De Rector" geeft dit on derhoud anders weer p. 10: „dat ik dr. Boas geheel heb vrijgelaten om er al of niet moeite voor te doen, doch ook nog gezegd heb, dat indien hier aan het gymu. een vacature kwam en dr. B. het goed maakte, hij een pré zou hebben boven andere sollicitanten. Het gesprek hierover gehouden tusschen mij en dr. B. had plaats, als ik mij goed herinner, in de maand Mei '08." De Rector herinnert zich, naar mijne meening den juisten inhoud van dit gesprek niet meer, en „verwis selt" dit zeer korte gesprek van eenige minuten met vroegere uitlatingen en gesprekken, nr. I of II. De mededeeling immers betreffende een toekomstige va cature aan het gymnasium alhier en de pré, dien ik dan zou hebben passen alleen in den tijd, toen ik hier kort, niet toen ik hier al vier maanden werkzaam was. De mogelijkheid dier „verwisseling" heb ik ook aan het Curatorium meegedeeld, maar mijne verklaring' dienaangaande is in het proces-verbaal niet opgeno men omdat, naar dé president-curator opmerkte, de voorstelling van dit gesprek door den R. en die door mij gegeven, ongeveer op hetzelfde neerkwamen. Het was echter m. i., waar Cur, den stand mijner kansen in Mei 1908 tot uitgangspunt voor hunne eerste be schuldiging nemen, de taak van het Curatorium ge weest „nauwkeurig" den inhoud van dit gesprek vast te stellen, desnoods door kruisverhoor, en niet, zooals in de conclusie van het. Curatorium te lezen staat, „in het midden te laten" welke woorden de Rector daarbij tot di\ B. heeft gebezigd," immers van de „nauwkeurige" vaststelling dier woorden hangt weer de „nauwkeurige" vaststelling af van de mate gToote dan wel geringe der kansen die ik „toen" op een benoeming te Alkmaar bezat. Maar Curatoren stellen zich tevreden met den „gemiddelden" inhoud van beide voorstellingen, dat ik „in ieder geval" toen volgens de meening des Rectors „eenige" kans had op een benoeming," vervolgens nemen Cur. op grond van de reeds op zich zelf foutieve verklaring van den heer Leydesdorff p. 41 („dat ik hier niet vast aangesteld zou worden") aan, dat die „eenige kansen" na Aug. volkomen zijn te loor gegaan (waarbij Curatoren ech ter voorbijzien, dat ik in Jan. '09 toch nog ten gevolge van het feit, dat het Curatorimn zelf mij op de voor dracht had geplaatst „eenige" kans had op een tijde lijke benoeming) en besluiten daarop, dat de verwij zing naar het gesprek betreffende Utrecht een oneer lijk middel is geweest. Maar „in ieder geval" toont zelfs de „door Curato ren" aangenomen inhoud' van het gesprek-Utrecht, „dat de heer Boas „toen volgens de meening van den Rector eenige kans" had op eene benoeming aan het Gymnasium alhier," duidelijk aan, dat de Rector het Raadslid den heer Fortuin niet geheel juist inlichtte toen hij dezen in verband met mijne uitlating omtrent de sollicitatie naar Utrecht (p. 17) antwoordde „dat liegt hij." Ook tegenover het Raadslid, den heer Zaadnoordijk, ontkende de R. mij vooruitzichten geopend te hebben (p. 17)._ De „juistheid mijner" voorstelling van dit gesprek wordt bewezen: lo. door den brief-Leydesdorff van medio Augustus 1908, waarin staat dat de Rector mij door hetgeen er in de „laatste weken" vóór de vacantie op school was voorgevallen „nog" niet voor een „vaste" benoeming zou voordragen; dus moet dit vroeger, toen deze voor vallen nog niet hadden plaats gevonden, „wèl" in 's Rectors bedoeling' gelegen hebben; 2o. wanneer ik dr. Vorderhake op diens vraag of ik niet naar Utrecht solliciteerde beslist geantwoord heb, dat ik daaraan niet dacht, (verklaring dr. Vor derhake p. 2) of, zooals dé Rector verklaart van dr. Vorderhake gehoord te hebben (p. 11 en 12) dat ik tot dr. Vorderhake gezegd zou hebben, dat ik het niet deed wegens den tijdélijken aard van de betrekking, dan zijn beide weergaven van mijn antwoord te verklaren uit de besliste terughouding door den Rector met de woorden „dan hebt u het hier" (waar de kans op spoe dige vaste benoeming bestond) „toch beter" (dan te Utrecht, waar de „betrekking" maar tijdelijk was.) IV. Op 14 Aug. verscheen er weer een oproeping voor een vacature, nu te Zwolle; ook nu vroeg ik, evenals bij Utrecht, dr. Blokhuis, of ik zou sollicitee ren en wel per brief op 15 Aug. zie p. 42). Op 17 Aug. ontving ik een brief van den heer Leydesdorff met den raad naar Zwolle te solliciteeren, omdat de Rector mij na het ontslag van dr. Schreuders, met 1 Jan. 1909 „nog niet voor vast" zou voordragen in ver band met het veranderen der orde in de „laatste" we ken voor de groote vacantie. Deze brief kon oorspron kelijk niet als antwoord op den mijnen bedoeld zijn geweest, want hij was gedateerd 14 Aug. De heer Leydesdorff, dien ik daarop op 18 Aug. bezocht, hel derde mij dit verschil in data op: de rector had den heer Leydesdorff verzocht dien brief te schrijven op den lien en deze had dit ook gedaan, maar de Rector moest den brief „eerst lezen" voor de verzending en dit had de vertraging veroorzaakt. Na mijn bezoek aan den heer Leydesdorff had ik daarop met den Rector te diens huize een onderhoud, waarin de Rector mij vooreerst den wenk naar Zwolle te solliciteeren bevestigde. Ik maakte echter een op merking van deze strekking, dat wat voor den Rector aanleiding was mij dien wenk te geven, voor de auto riteiten elders toch een beletsel moest zijn „mij" juist boven andere sollicitanten te verkiezen. Hierop her nam dr. Blokhuis: geeft u als reden voor uw vertrek van hier op, dat u niet weet hoe het hier met dr. Schreuders loopt." Daarop vroeg ik dr. Blokhuis in verband met een raad, dien de heer Leydesdorff mij, voor ik dr. Blokhuis bezocht, had gegeven: of het dan uitgesloten was, dat ik NA 1 Jan. 1909 in Alkmaar' zou werkzaam blijven, waarop dr. Blokhuis ongeveer antwoordde: „mocht u in de komende drie maanden het heft weer in handen krijgen superieur behoeft het niet te gaan dan weet ik van het Curatorium wel gedaan te krijgen „dat U NA 1 Jan. 1909, tot het einde van den cursus (Aug. 1909), opnieuw tijdelijk wordt benoemd, en gaat dan alles goed, dan zal ik U gaarne als vast leeraar accepteeren met het oog op uwe capaciteiten en uw ijver." Maar lukt het u niet, dan moet, ik de belangen van het gymnasium stellen boven de uwe, hoezeer het mij ook aan het hart zou gaan. Het trouwen zou ik mij in ieder geval uit het hoofd zetten." Eenige dagen later schreef ik den Rector, dat ik be sloten had pour acquit de conscience aan zijn wenk ge volg te geven, maar hoopte het in Alkmaar wel weer te bolwerken, en verzocht dr. Blokhuis waartoe de ze, voor het geval ik tot sollicitatie besloot, zich in hef onderhoud bereid verklaard had, het vereischte bewijs van goed zedelijk gedrag te verzorgen, hetwelk de Rec tor door den concierge op het stadhuis liet halen en mij eenige dagen later toezond. Tot het vormen van eene voorstelling omtrent dit gesprek tusschen den Rector en mij hebben curatoren geen verklaring gevraagd aan. den Rector, evenmin aan mij, maar 2Ïj hebben zich uitsluitend merkwaar digerwijze tevreden gesteld met een door den Rector „schriftelijk" overgelegde verklaring (p. 41), van den heer Leydesdorff, (p. 35), „dat dit alles door dr. Boas persoonlijk aan mij (d. i. de heer Leydesdorff) is mee gedeeld en dat de Rector met wien ik (Leydesdorff) daarover gesproken heb, dit alles ook heeft beves tigd." Maar de door den heer Leydesdorff gegeven voorstelling is geheel van de waarheid afwijkend: Immers lo. De brief, dien de heer Leydesdorff mij schreef met voorkennis van den Rector die, zooals ik bo ven reeds zeide, den brief voor de verzending gelezen heeft had een geheel andere strekking dan de heer Leydesdorff aangeeft, zooals uit de volgende vergelij king blijkt. Wat de heer Leydesdorff op 16 Mei 1909 verklaart geschreven te hebben (p. 41) en wat door het Curato rium als waar wordt aangenomen: Ik. schreef hem een brief, waarin ik hem er op attent maakte dat na alles wat er „vóór de vacantie" op school gebeurd was, hij zich wel zou kunnen voor stellen, „dat hij hier niet vast aangesteld zou worden. „Ja, nemen we het gunstigste geval," schreef ik, „dat je hier „tijdelijk" benoemd zoudt worden, dan was het toch met het oog op je trouwplannen voor je te verkiezen een „vaste betrekking" te hebben." „Wat de heer Leydesdorff werkelijk schreef 14 Aug. 1908: Door 't geen er „in de laatste weken vóór dé vacan tie" op school is voorgevallen, zal je natuurlijk wed inzien, „dat de Rector je nog niet voor een vaste be noeming zal voordragen," ja, de mogelijkheid zou niet buitengesloten kunnen zijn, dat er „met Januari" een nieuwe oproeping werd geplaatst. Nemen we 't gunstigste geval dat jij „voor een jaar" benoemd zoudt worden, dan zou er toch „nog" niets van je trouwen kunnen komen. Gelukt 't je ech ter in Zwolle, dan heb je een „vaste benoeming" „Aan het eind van dezen brief staat nog: „Veel liever had ik je b. v. gemeld dat je een „vaste benoeming" hadt gekregen Wat de heer L. dus in zijn brief eerst in de „tweede" plaats als mogelijkheid opgaf, n.l. dat er met Januari een nieuwe oproeping zou geplaatst worden, welke weg volgens de toenmalige meening van den Rector (zie g-esprek V) ingeslagen zou worden, wanneer ik niet gecontinueerd werd met Januari 1909, hield hij in Mei 1909 voor uitsluitenden inhoud en strekking van zijn schrijven. Dc woorden „dat de Rector je „nog" niet voor een „vaste benoeming" zal voordragen" bewijzen duidelijk lo. dat de R. „aanvankelijk" mij wel na het ontslag van dr. Schreuders voor een „vaste" benoeming wilde voordragen 2o. dat de R. in Aug. 1908 bereid was mij wel niet direct na het ontslag van dr. Schreuders maar dan toch later, b. v. „na een jaar," zooals iets verder in den brief staat, als zoodanig voor te dragen. De vooruitzichten, in dezen brief geuit, dekken zich dus volkomen met die, welke de Rector mij in het on derhoud opende. Ook loopt de brief niet, zooals in de voorstelling van den heer L. voor het curatorium over het verschil tusschen een vaste en tijdelijke „betrekking," (dus, dat de betrekking te Alkmaar nooit vast zou kunnen wor den), maar over het verschil tusschen de vaste „be noeming," die ik in Zwolle misschien direct zou kun nen krijgen en de mogelijk tijdelijke benoeming met mogelijke kans op vaste benoeming, aan het gymnasi um te Alkmaar. i 2o. De heer L. verklaart (p. 41 en p. 35,) dat hij mij dien Raad gaf dén Rector te verzoeken „mij „tot" Januari aangesteld te krijgen." „Dit" behoefde ik den Rector niet te vragen, immers uit hoofde mijner

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1909 | | pagina 1