DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN No. 209 Honderd en elfde Jaargang. 1909, Deze Courant wordt eiken avond» behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor ikmaar S franco door het geheeie Rijk f Af hinderlijke nummers 3 Cents, DONDERDAG 9 SEPTEMBER. wenken ter voorkoming van Aziatische Cholera. Bij gebrek aan ander water moet dit water goed worden gekookt. De zaak-Boas. 7 BINNENLAND. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10, Bij groote contracten rabat, Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de NL V„ Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Gebruikt geen water uit rivieren, vaarten, grachten en andere water- loopen om te drinken, spijzen te bereiden, groenten te wasschen of vaatwerk schoon te maken. Eet geen rauwe groenten en geen ongeschilde of onrijpe vruchten en drinkt geen ongekookte melk. Weest zindelijk en matig. COURANT, S-— BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen onder de aandacht van de ingezetenen de navolgende Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter. 8 Sept. 1909 DONATH, Secretaris. ALKMAAR, 9 September. Het is moeielijk te zeggen hoe het op het oogenblik met de staking in Zweden staat. Gelijk men weet, is er, besloten tot gedeeltelijke beëindiging. Bij de sta kers zoowel als bij het publiek heeft dit bericht verba zing gewekt, want de onderhandelingen waren in alle stilte gevoerd. Bij een deel der stakers ontstond on tevredenheid, zij hadden den strijd willen volhouden, wenschten, dat niemand den arbeid zou hervatten of allen tegelijk, dat de staking niet zou worden opgehe ven, voordat alle eiscben waren ingewilligd of alge- heele uitputting tot toegeven had gedwongen. Hjalmar Branting, een der leiders der staking, heeft te Berlijn, waarheen hij gegaan was om te be danken voor den ondervonden steun, verklaard, dat het onzinnig was te zeggen, dat de staking was geëin digd. Er is slechts een nieuwe faze ingetreden, men heeft zich maar dan toch zeker achterwaarts ge concentreerd. Het doel der staking was niet anarchis- tisch-socialistisch. Men had zich niet voor oogen gesteld, de bestaande maatschappelijke orde omver te werpen, maar in een kalmen, practischen strijd heb ben de Zweedsche arbeiders voor het vereenigings- recht in zijn diepste beteekenis gestreden. En de or ganisatie beeft er tot dusverre bij gewonnenhet le dental der vakvereenigingen steeg met bijna 50.000. Nog aldus deze spreker strijden er 150-000 arbei ders en zij zullen volhouden, tot dat een eervolle vrede wordt aangeboden. Mocht de bemiddeling der regee ring in deze staking en uitsluiting lang uitblijven, dan zou de staking spoedig over de geheeie linie weer geproclameerd zijn. In dè Kölnische Zeitung komt een berekening van de kosten der staking voor, waaruit de gevolgen voor de economische toestanden in Zweden worden afge leid. Het artikel komt van „zaakkundige zijde" onmogelijk dat het door de Zweedsche regeering ge ïnspireerd is, lijkt het ons niet. Natuurlijk kan het verlies slechts geraamd, slechts benaderd worden. De arbeiders, mannen en. vrouwen, zullen, hoog berekend dagelijks 2.31 verloren hebben, die patroons aan eigen inkomen 66 ets. (een kroon) per d'ag en per ar beider ook hoog berekend, eveneens 66 cents voor verlies aan inkomen, dat voor rente van geleend kapi taal en afschrijving dient. Het totaal verlies per dag, door één stakende arbeider veroorzaakt is dus 3.63. Gemiddeld hebben er 275.000 werklieden gestaakt, dat is dus een ronde som van 990.000 gulden per dag-. Met- het verlies aan ondernemingen als spoorwegen, stoom- booten, hotels enz., niet rechtstreeks bij de staking be trokken, kan het dagelijks verlies geschat worden op nog geen 1.452.000 gulden. Dit bedrag dient echter verminderd te worden met een som voor besparing, vermindering- van gebruik, dat is te berekenen op meer dan 40.000 gulden per dag, ei- blijft dtis ongeveer een millioen. De staking heeft een maand geduurt, het verlies is dus 30 millioen. Nu zijn er een aantal middellijke nadedenhandelsbetrekkingen, die verloren zijn ge gaan; ondernemingen, die bij het gevorderde seizoen niet weer in gang gebracht kunnen worden, verloopen bestellingen enz. Daartegenover staat, dat de staking- in verscheiden bedrijven geen onverdeeld nadeel is ge weest, bedrijven n.l. die voor hun waren geen of een slechte markt hadden. Door de gedwongen staking in de voortbrenging is hun markt verbeterd. Bovendien had de staking- tengevolge van de uitsluiting plaats op 'ntijdstip, dat de zaken slecht gingen, 'nVer lies van dertig millioen is geen kleinigheid, maar een slechte oogst zou heel wat meer gekost hebben. Geluk- mi kig heeft Zweden in 1908 een zeer goeden oogst ge had en ook van 't jaar belooft hij goed te zijn. En wat dat beduidt blijkt hieruit, dat de oogst van 1908 de ge middelde waarde der oog-sten misschien wel met 100 millioen gulden heeft overtroffen. Vervolg. Het „tweede punt van beschuldiging" en het tweede oneerlijke middel putten curatoren hferuit, dat ik „in strijd met de waarheid aan verschillende Raadsleden heb gezegd, dat het met de orde in mijne klassen veel beter ging, zij 't ook dat ik aan verschillende Raadsle den heb erkend dat zulks niet het geval was." Er zij hier herinnerd, aan wat reeds in den aanhef van dit adres is aangetoond, dat deze beschuldiging, nu door curatoren van dr. Vorderhake overgenomen, oorspronkelijk, evenals de vorige, haar bron vindt in een veel engere beschuldiging, die de Rector putte uit de woorden, die ik tot het Raadslid den heer Zaad- noordijk gesproken heb„dat het beter met de orde in de tweede klasse ging." D'e Rector heeft verklaard dat ik deze woorden, en dergelijke tot den heer De Wit, sprak „wetende dat ik loog" en curatoren herha len de beschuldiging van den Rector wanneer zij zeg gen dat ik deze woorden sprak „in strijd met de waar heid." Hadden curatoren echter niet nagelaten een onder zoek in te stellen, desnoods met kruisverhoor, naar den inhoud van het onderhoud; dat ik op 4 Dec. 1908 met den Rector gevoerd heb, dan zouden zij bevonden hebben dat mijne „tweeledige" verklaring bij de Raadsleden „dat er bezwaren bestonden tegen de orde der tweede klasse maar diat liet daarmee beter ging" reeds op een evenzeer „tweeledige" gelijkluidende ver klaring berustte van den Rector, afgelegd in het on derhoud van 4 Dec. 1908, bepaaldelijk met bet oog op de dien zelfden avond door curatoren o-p te maken voordracht. En hadden curatoren evenmin „nagelaten" te on derzoeken „nlle zeven" gesprekken ju den loop van 1908 door den Rector met mij gehouden, en te begrijpen hun onderling verband, zij zouden bemerkt hebben dat het beter gaan der orde door den Rector in Aug. 1908 (gesprek IV) als voorwaarde gesteld werd voor het verlengen mijner betrekking na Jan. 1909, en daar de Rector in Dec. 1908 (gesprek VII) mijne benoeming döor den Raad niet onmogelijk achtte en mij voor dit geval zelfs de verzekering gevraagd had mij naar zijne wenken te zullen gedragen (p. 6), „moet" de Rector op 4 Dec. 1908 de voorwaarde van betere orde ook ver vuld hebben geacht en „moet" de Rector ook de be wuste woorden gesproken hebben. En dat deze geen puur verzinsel van mij konden zijn, moesten curatoren bovendien toch begrepen heb ben uit: lo. het beroep van mr. Dorbeck op de gearresteerde notulen der Curatoren-vergadering van 12 Dec. 1908, waar de Rector zelf ook na de groote vacantie van 1908 ter verg-ad'ering zich nog .had geuit „dat het met de orde beter ging; 2o. uit de verklaring van den Rector, dat ik in Dec. toegestemd liad dat het in de 2e kl. niet ging zooals 't wezen moest.. Dus moest de R. geen bezwa ren gehad hebben, althans niet tegen de orde in de „nieuwe eerste" klasse. Maar curatoren doen alsof deze verklaringen niet bestaan, construeeren uit mijne „tweeledige" verkla ring twee willekeurige „uitersten," brengen deze ver volgens met elkander in tegenspraak, en besluiten dan tot het gebruik van het oneerlijk middel. Nu ligt het voor de hand dat van mijne „tweeledige" verklaring omtrent de orde op sommige raadsleden het eene gedeelte, betreffende minder goede orde, op an deren het andere gedeelte betreffende betere orde meer idnruk heeft gemaakt, terwijl bij een derde groep heeren, beide bestanddeelen in het geheugen zijn ge bleven. Verder is het door mijne toevoeging bij een aantal raadsleden op wenk van mr. Dorbeck, dat met betrekking tot de orde in de nieuwe eerste klasse de Rector geen bezwaar mij te kennen had gegeven (vgl. b.v. de verklaring van den hteer van Buysen p. 21 „daarentegen ging het in de eerste klasse zoo goed, dat men een speld kon hooren vallen"), niet onmoge lijk dat in de gedachte van eenige heeren die ver schillende verklaringen omtrent eerste en tweede klas se zijn samengesmolten tot de meening dat hét of in de tweede, of in het algemeen, beter, goed of veel be ter ging (b. v. juist in twee: van de vier verklaringen door Curatoren aangehaald, die van de heeren v. d. Peen de Lille en de Lange). Curatoren houden verder ook geen rekening met de mogelijkheid, dat gedurende de 4 a 5 maanden, die tusschen mijn bezoek en het verhoor der getuigen ver liepen, indrukken vervormd zijn, zooals bij den heer Zaadnoordijk het geval is, wiens oorspronkelijke ver klaring (de oorsprong der geheeie beschuldiging) ge lukkigerwijze in het proces-verbaal bewaard" is geble ven en Curatoren had behooren te bewegen diens jon gere verklaring te verwerpen, laat staan in hun rap port aan te halen. Maar ook de wijze waarop Curatoren beide uitersten construeeren, is niet van lichtvaardigheid vrij te plei ten. Als „ééne uiterste" construeeren Curatoren de verklaring dat bet met de orde in mijne „klassen" be ter ging, ofschoon er ook veel soberder verklaringen over mijne uitingen ziju afgelegd, b.v. de oorspronke lijke van den heer „Zaadnoordijk" „dat het met de or de in de „tweedeklasse „beter" ging (p. 17), die van den heer „W anna" dat de ordete wenschen over liet, maar dat hij hoopte, dat dit beter kon worden (p. 27), door den heer „Govers" „dat hij tot zijne spijt moest mededeelen dat sommigen aanmerking zouden kunnen maken op de orde in zijne klassen, maar voeg de hij er bij, bij eenige routine zou het mij wel geluk ken mij daarin te bekwamen" (p. 30)de heer „Lui- ting" (door Curatoren zelf aangehaald) „dat hij vroe ger moeilijk orde kon houden maar dat het „nu beter werd,"(p. 34)de heer „De Wit (wiens beweerde raad in verband met de orde, Curatoren „wel" vermel den, maar wiens verklaring daaromtrent „niet") „met de orde in mijne klassen gaat het „beter" (p. 20), die van den heer Van den Bosch, „dat het nu wel „beter" met de orde ging" (p. 20), en ofschoon b.v. den heer •Uitënbosch in 't geheel geen vraag omtrent de orde is gedaan. i Het „andere uiterste" construeeren Curatoren uit de verklaring, die de beide „Wethouders" omtrent hun onderTioud met mij hebben afgelegd. Doordat Curato ren deze verklaringen tegenover die van „andere raadsleden stellen, wordt onwillekeurig de indruk ge wekt alsof ik bij de „beide wethouders" die van de zaak meer konden weten dan de andere raadsleden, het argument der betere orde voorzichtiglijk niet ge bruikt zou hebben. Hetgeen, wat den wethouder, 'den heer De Wit, betreft, door de verklaring van ZEAchtb. zelf, die Curatoren „onvermeld" laten, word weerlegd, gelijk boven reeds is aangetoond. Curatoren gebrui ken dan ook niet als bewijsgrond de „woorden" die „ik" tot den heer De Wit sprak, maar een raad, die „de heer De Wit" mij gaf, of liever zou gegeven heb ben, n.l. om het onderwijs te verlaten en een andere betrekking- te zoeken. Zelfs indien de heer de Wit mij dien raad gegeven had, zou daaruit toch onmoge lijk volgen dat ik onwaarheid sprak. Maar de heer de Wit vergist zich blijkbaar. ZEAchtb. vroeg mij nl. of het niet in mijn belang kon zijn thans niet benoemd te worden, daar, mocht ik na een nieuwe tijdelijke waarneming niet herbenoemd worden, het moeilijker voor mij zou zijn een betrekking aan een ander gymnasium te vinden dan thans. Dan zou ik in den toestand komen van dr. W„ een kennis des hee ren de Wit, die het onderwijs moest verlaten en bij den boekhandel was gegaan, terwijl het een familielid van den heer De Wit, dr. D. H. met dé orde gelukt -vute. Curatoren zouden echter dien zoogenaamden raad zeker in het geheel niet als bewijsgrond gebruikt heb ben, wanneer niet de Rector hem reeds als argument tegen mij gebezigd had, maar in ander verband: p. 12 „verder wil Dr. Boas bij den heer de Wit gaan vertel len dat het met de orde beter is, doch wordt hierbij geïnterrumpeerd met de Woorden „verkoop die praat jes maar bij anderen, ik weet wel beter" .Dr. Boas antwoordde hierop niets, „en verdedigde zijn mee ning ook niet." De zoogenaamd^ „raad" wordt er eerst „ten overvloede" bijgehaald. Van zoo'n onhoffe lijke uitdrukking- echter, als de Rector den heer De Wit. in den mond legt, is mij volstrekt niets bekend. En geheel hiermede in overeenstemming- verklaart de heer de Wit dan ook zelf p. 20, dat ZEAchtb. op mijne verklaring betreffende betere orde „niet is ingegaan." Dit voorbeeld bewijst met hoe eigenaardige argumen ten de Rector redeneert en hoe lichtvaardig deze argu menten weer worden overgenomen of omgewerkt door het Curatorium. Alleen bij den wethouder mr. Boelmans ter Spill, toen tevens curator van het gymnasium, heb ik inder daad niet over het verbeteren der orde gesproken. Maar dit had ziju reden. ZEAchtb. bij wien ik reeds een- of tweemaal belet had gekregen en wien daarom een mijner laatste bezoeken gold verklaar de reeds in den aanvang- van het onderhoud dat hij mij met het oog op de orde voor deze benoeming niet wenschte te steunen, al vond Z.E.A. mij voor een an der gymnasium wel een geschikte kracht. Toen achtte ik het overbodig iets verder te mijner aanbeveling in 't midden te brengen de Rector zou gewenscht heb ben dat ik, evenals in het veronderstelde geval bij den wethouder De Wit, zoo onbeleefd ware geweest mij tegenover ZEAchtb. te „verdedigen" (p. 13) ook niet het oordeel van. den Rector dat het met de orde in de 2e klasse beter ging; te meer daar mr. Boelmans ter Spill in qualiteit van curator van het gymnasium, naar mijne meening, toch dit gunstiger oordeel, dat de Rector op 4 Dec. 1908 verklaarde dien zelfden avond aan curatoren te zullen uitbrengen, moest hebben ver nomen. Hiermee vervalt dus de bewering dat mijne erkeiite- nis betreffende minder goede orde en het niet vermel den der betere ordte bij mr. Boelmans ter Spill, een ar gument door curatoren eveneens van den Rector overgenomen (p. 13) de onwaarheid mijner verklaring omtrent betere orde bij de andere Raadsleden zou be wijzen. En daar deze laatste verklaring berustte op eene verklaring van den Rector zelf, vraag ik thans „wat blijft ook van deze tweede beschuldig-ing van het aanwenden van een oneerlijk middel over? D. Slotojjmei king. Ten slotte wensch ik nog aan te toonen dat de Rec tor de eigenlijke schuld draagt dat deze zaak een voor alle partijen ongewensclit-e bekendheid en omvang beeft gekregen en in verband daarmede wijzen op een eigenaardig verzuim in het overzicht dat Cur. van de voorgeschiedenis der zaak in hun rapport geven lo. het Raadslid de heer Fortuin heeft mij in den loop van dit voorjaar medegedeeld dat hij in de eerste of tweede week van Januari den Rector voorgesteld had vóór de Raadszitting een samenkomst met mij te hebben in tegenwoordigheid van den heer Fortuin waar onderzocht zou worden in hoeverre mijne mede- deeling betreffende Utrecht een „leugen" was. De Rector is op dit voorstel niet ingegaan. Dit feit was blijkens p. 17 ook aan Curatoren bekend; 2o. toen ik gedurende bet tijdperk 1 Jan. 190927 Jan. 1909, den datum mijner benoeming, zonder eigen lijke aanstelling de betrekking van leeraar aan het Gymnasium waarnam, is nimmer door den Rector mij eenige opmerking gemaakt over wat de R. betreffende mijne uitingen bij Raadsleden meende te weten. En dit bad toch wel op den weg des Rectors gelegen, want reeds in d© eerste dagen van Januari moet de Rector geweten hebben dat ik kans had om benoemd te wor den, daar de eerstvoorgedragene sollicitante, mej. Dr. Baale, bij haar bezoeken op Zaterdag 2 Januari aan do Raadsleden die bijna alle vóór de mijne plaats had den den indruk had ontvangen dat zij geen persona grata was en daarom besloten had onmiddellijk naai de toen bestaande vacature te Schiedam te solliciteer ren. Ik weet dit alles doordat de lieer Leydesdorff, die het van den Rector had gehoord, het mij vertrou welijk en vriendschappelijk 8 Jan. op school meedeel de. (De heer Leydesdorff zei me zelfs nog een week voor mijne benoeming dat hij „juffrouw Baale nog niet komen zag"; men kan naar deze beide mededee- lingen oordeelen welke waarde de uiting van den heer Leydesdorff voor het Curatorium p. 36 bezit, „wij leeraren vonden die mededeelingen (nl. van mij aan de Raadsleden) unfair, maar wij lieten het rusten, om dat wij „meenden dat dr. B. niet zou benoemd wor den" 3o. toen ik na de beschuldiging van dr. Vorderhake op 28 en het ondérhoud met hem op 29 Jan. 1.1. be merkte dat het vooral de rector was, die over mijne benoeming door Uwen Raad zich ergerde, heb ik op Maandag '1 Februari den Rector om een onderhoud verzocht in de stellige verwachting het geschil op een „misverstand" te kunnen terugvoeren. Dit onderhoud is mij door den Rector „geweigerd," daar de Rector de zaak direct naar een vergadering van leeraren ver wees. Daar zou ik mij hebben moeten „disculpeeren" (verkl. rector p. 9) d. i. „ik" had moeten bewijzen dat dr. Vorderhake's beschuldiging van list en bedrog - die gelijk de rector mij 9 Maart 1.1. schreef,, het ge voelen der docenten weergaf" „niet waar" was. Door dit onderhoud mij te: weigeren is de „Rector" de schuld geworden van al de onaangenaamheden aan deze zaak verbonden. Het is verder onbegrijpelijk, dat Curatoren in hun overzichtvan de voorgeschiedenis van het door hen gevoerde onderzoek deze „weigering" van dit onderhoud, hun uit mijne en 's Rectors over eenstemmende verklaring (p. 7 en 10) bekend, geheel „onvermeld laten." Op grond van het vorenstaande verzoekt ondergetee- kende met den meesten aandrang Uwen Raad uit te spreken dat door hem tot het verkrijgen zijner betrek king geene oneerlijke middelen zijn aangewend. Hetwelk doende, van Uwen Raad de onderdanige en gehoorzame dienaar Dr. M. BOAS. Alkmaar, 2 Sept. 1909. OFMFNOl» NfPUWS Moord bij ï'ork.m^e Naar men mededeelt zijn thans de vermoedelij- ko daders van den afschuwelijken driedubbelen moord te Koekangerveld gevat. Maandagavond werd zekere P. B. te Veeningen, gem. Zuidwolde, door 3 politiemannen ingerekend en in de "Wijk in voorloopig arrest gebracht, terwijl Dins dagmorgen zekere F. in het Echterbosch werd aange houden, nadat hij, bij nadering der politiemannen op de vlucht gaande, werd aangeschoten. Eerstgenoemde persoon is betrekkelijk jong, in 't voorjaar pas ge huwd en staat bekend als een groot strooper. F. is een man van middelbaren leeftijd en 't hoofd1 van een groot gezin. Hij en de vermoorde dreven dikwijls voor gezamenlijke rekening schapenliandél. Men deelt voorts nog het volgende mede. De ver- dachte P. B. is daghuurder en woont te Zuidwolde. Hij was den dag tevoren bij zijn ouders, die drie kwar tier van liem af te Koekange wonen, aan huis ge weest. E. F. had afspraak met den vermoorde gemaakt 's nachts naar Emmen te gaan. Hij is thuis terugge komen en heeft aan zijn vrouw gezegd, dat hij bij Bakker (den vermoorde), _geen gehoor kon krijgen en dat hij nu alleen naar Emmen ging; hij is sedert niet weer thuis geweest, maai' heeft zich vermoedelijk op gehouden in het Echterbosch. Het is bekend, dat de beide verdachten B. en F. el kaar wel kenden; B. heeft vroeger ook te Koekange gewoond. Maandagmorgen is door de politie op het terrein der misdaad een Spaansch-rieten stokje gevonden, waar vooraan een leertje was bevestigd en daaraan een zweepje. De steel was met bloed bevlekt. Het gevon dene was niet het eigendom van den verslagene. De gearresteerde B. heeft Vrijdag te Staphorst aan een kastelein de geschiedenis verteld en daarbij ge zegd, dat hij 's morgens om 10 uur op de plaats dei- misdaad is geweest, terwijl De Vries uit Meppol de misdaad het eerst heeft ontdekt om 101/2 uur. Giste ren werden de slachtoffers het kerkhof te Koekan ge onder groote belangstelling ter aarde besteld. De dominé der Herv. Gem. sprak aan de geopende groeve en schetste in 't kort het gebeurde. Beide zoons moesten gisteren voor den rechter van instructie verschijnen om te worden gehoord. Het on derzoek der doctoren heeft aan 't licht gebracht, dat de snijwonden niet met een mes, doch met een bijl of hakmes zijn toegebracht. Door de vele regen. In de Friesche venen is door de natte weersgesteld heid van dezen zomer nog geen drog turf te krijgen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1909 | | pagina 1