DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. DE ONVINDBARE PIMPERNEL. J Feuilleton No. 212 Honderd en elfde Jaargang. 1909. ZATER O AG II SEPTEMBER. wenken ter voorkoming van Aziatische Cholera. Uit school en huis. S&haa kruis i*iek. Gebruikt geen water uit rivieren, vaarten, grachten en andere water- loopen om te drinken, spijzen te bereiden, groenten te wasschen of vaatwerk schoon te maken. Bij gebrek aan ander water moet dit water goed worden gekookt. Eet geen rauwe groenten en geen ongeschilde of onrijpe vruchten en drinkt geen ongekookte melk. Weest zindelijk en matig. Probleem No. 199. A. O. PEARSON (1878). m Wm& mm M a H '%////////Jb. mm b d T a ALKMAARSCHE BURGEMEE8TER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen onder de aandacht van de iogeastenen de navolgende Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter. 8 Sept. 1909 DONATH, Secretaris. VAN EIGENLIEFDE EN NAASTENLIEFDE. II. Dorus is.., Ja, lezer, Dor us is gestorven en de overledene was een braaf mensch, nog braver dan de brave weduwe, die soms bij Ma de straat kwam vegen en van de bedeeling ook vast wat kreeg. Maar zoo heel gerust mogen wij toch niet zijn; want Do rus' wensch is in vervulling gegaan, Hendrik mocht lang' blijven leven, misschien wel, omdat hij ook een braaf mensch is gaan worden en „soms" ook wat aan de ar me menschen ging' geven. En al maakt Hendrik op zijn beurt nu geen verzen voor de jeugd, zijn geest is toch vaardig geworden over velen. Hij en velen ver kneukelen zich nog altijd bij een tafereel, dat zijn vrindje Dorus zoo roerend wist te malen: ,,'t Is feest thans in die schaamte kluis Waar men vaak honger moet verduren." En dat tafereel brengt ons roerend dicht bij Spino za's woord: „Ieder mint zich zelf en beschermt zijn eigen wezen." Dat woord behoudt zijn waarde zoolang het groote gebod van onzen grooten Meester„Hebt Uw naasten lief als U zeiven," als gebod van kracht en dus noodig blijft. De man, die ons het eerste leerde „Wèl te doen en niet om te zien," stond vrij wat hooger dan Dorus, maar had toch ook behoefte aan liefdadigheid. Des Meesters groote gebod sluit liefdadigheid uit. Een taai geslacht van Dorussen heeft de begrippen naas tenliefde en liefdadigheid zoo dooreengemengd, dat wij moeite hebben, ze weer zuiver van elkander te scheiden. Daartoe zal het echter toch eenmaal moe ten komen. „Ieder beschermt zijn eigen wezen." Zeker en eerst als hij daarmee gereed is, gaat hij wat aan naasten liefde doen. Ja, hij maakt zich zelf' diets, dat het vrij wat moeite zal kosten, zijn naasten tot zelfbescher ming op te wekken. Daarom verbindt hij iets aan die opwekking. Wat? Het oude album kan ons weer die nen. „Vriendjes! o, onthoudt het goed: 't Is de lichaamsschoonheid niet; Maar het is een deugdzaam hart, Waar de Heer op neder ziet. C. van Koetsveld C.Ez. Vader zegt: heel licht is 't mogelijk, Dat hij nog ééns binnen kort Daar de Heer 't niet wil gedoogen Zelf bedroefd gebrekkig wordt." Loon voor wat deugd en straf voor wat boosheid, dat kwam en komt er altijd aan te pas. En daarbui ten zal men het ook niet kunnen zoolang men „zich zelf mint," d. w. z. eerst voor zich en dan voor ande- Naar het Engelsch van BARONESSE ORCZY. Schrijfster van „De Roode Pimpernel." 68) „Er is toch geen dekselsche haast bij, is er wel - erMonsieur Chauvelin kwam het uit dten mond van den langzaam ontwakenden Sir Percy, met eenigszins dubbelslaande tong, vergezeld van een lang gerekten geeuw. „Ik ben met dat drommelsche ding nog niet geheel klaar. Chauvelin geraakte zoodanig van de wijs, dat het papier uit zijn hand viel. Hij bukte om het op te ra pen. „Neen maar, hoe komt het, dat u zoo verschrikt zijt-, sir?" ging Percy teemachtig voort. „Dacht u soms, dat ik dronken ben? Ik verzeker u, op mijn eer, dat ik niet zoo beschonken ben als u denkt." „Ik twijfel er niet aan, Sir Percy", antwoordde Chauvelin ironisch, „of u zijt wel volkomen meester van al uw bewonderingswaardige vermogens.... Ik moet mijn excuus maken dat ik uw papieren in de war heb gebracht," vervolgde hij, het eenregelig beschre ven blad weer op tafel leggend, „ik dacht, als de brief misschien geheel klaar was.." „Hij komt klaar, sir. hij komt klaar. want ik ben niet dronken, geloof me. ik kan met vaste hand schrijven. en mijn handteekening eer bewij zen „Wanneer, Sir Percy, zult u den brief gereed heb ben?" „De „Day Dream" moet bij het keeren van het getij de haven verlaten," zei Sir Percy met dikke tong. „Drommels, dan wordt het toch tijd. dunkt u ook niet, air?. ren zorgt. Waarom moeten de kindertjes thuis zoet zijn, in de school stil wezen, zich buitenshuis netjes gedragen? Omdat ze anders geen koekje krijgen, strafwerk moeten maken of in huis moeten blijven? Bekent het liever eerlijk, ouders en onderwijzers, om dat het anders zoo'n leven in huis, zoo'n lawaai in de school en zoo infaam in het oog der buitenwereld is. De kinderen weten dit immers nog beter dan gij en zij zullen uw gebod niet van noode hebben, als Ja, dat is wel eigenaardig! Hoe minder gij hen tot stilte vermaant, tot net- en zoetheid aanspoort, des te minder behoefte ge zult hebben aan zelfmin. En dat is zoo heel natuurlijk, omdat het van nature is. „Boom, groei toch recht, anders word je krom!" Koe, graas toch wat aan, anders word je mager. We- duw, wees toch braaf èn veeg onze straat, anders krijg je niet van de bedeeling." En waarom zou het ons zoo'n leed doen, als die boom krom, die koe mager en die weduwe van de bedeeling uitgesloten werd? Omdat, omdat Spinoza gelijk had en zijn pleit nog altijd mag staande houden. Wat geeft al dat gepraat. Buig den poot, die een kromme boom tracht te worden, geef de koe een goede weide, laat het loon der weduwe evenredig zijn aan haar geveeg en ge zult vrij wat moeite voorkomen. Zoo ook in zake opvoeding. Laat het kind niet achter de waarheid van Spinoza komen, opdat het niet ga twij felen aan het gebod van den grooten Meester. In huis en school en staat komt nog zooveel eigen liefde voor, dat de naastenliefde nog maar al te vaak en al te zeer in liefdadigheid ontaardt. En zij, die nog niet recht klaar zijn met eigenbescherming, omdat ze zich omringd zien door velen, die zich zelf minnen, achten dit verschijnsel zeer zeker vrij wat ernstiger dan de vrees, welke ten hunner opzichte wordt gekoes terd. En wij zullen toch in huis en school moeten begin nen om het verschijnsel den staat, de wereld uit te krijgen. Daarom, gij allen, die aan opvoeden en onderwijzen uw deel hebt gekregen of gekozen, weest Spinoza in dachtig. En gij, die dit episteltje niet zonder bedenk hebt kunnen lezen, die mij het oude album wel uit de han den had kunnen slaan, sta me toe U nog op één por tretje te wijzen. Ik heb daar een bladwijzertje bij ge legd, om het elk oogenblik dadelijk te kunnen vinden. Waar kinderliefde en oudermin De harten zaam verbonden, Daar zegent God bet huisgezin Daar wordt zijn vrêe gevonden. Daar gaat het toe gelijk omhoog Bij de engeltjes des Heieren Die voor zijn vriendelijk Vaderoog In liefde zaam verkeeren. Ernestine. Hoe mijn antipathie tegen en mijn twijfel aan kin derpoëzie te rijmen is met de mijn ingenomenheid met deze eenvoudige strofen, laat ik thans veilig' aan Uw oordeel over. W. W. VOOR DE DAMES. KIJKJES IN DE MODEWERELD. In den herfst zullen ongetwijfeld de tailleur-costu- mes, die zeer chic en elegant kleeden, opgang maken. Verschillende stoffen en kleuren leenen zich voor dit gewilde costuum, maar in het bijzonder beverkleurige serge met breede, platte ribben. Een dergelijk cos tuum bestaat uit een gladden rok en een jaquet, dat door middel van een smallen overslag met 5 knoopen van boven sluit. Het jaquet heeft totaal geen gar- neering, is strikt-eenvoudig gehouden. De tailleur- kraag en de revers zijn ook van serge. De mouwen alleen zijn ter hoogte van de manchet met stiksel ge garneerd. Een eleg'ant toilet van cachemir wordt gegarneerd met tule en bewerkt met grof zijden koord. Het heeft een guimpe van geplooide tule in dezelfde kleur als de stof met een biesje erlangs van dezelfde kleur sa tijn. Het lijfje heeft van voren een soort van plastron van geborduurde tule waaraan épauletten reiken, die eveneens van deze tule zijn. De rok bestaat uit twee „Ongeveer bij zonsondergang, Sir Percy. niet later „Ongeveer bij zonsondergang.... niet later...." herhaalde Blakeney, met een luiden lang gerekten geeuw, zijn lange beenen weer uitstrekkend in het korte ledikant. „Ik zal u niet teleurstellen. murmelde hij, zijn oogen sluitend en een laatste poging doende om zijn hoofd in een gemakkelijke positie te brengen; „de brief wordt geschreven in mijn fraaiste hand.hand schrift. Neen, neen, ik ben niet zoo dronken als het wel lijkt. Maar alsom zijn dikwerf herhaalde bewering te lo genstraffen, nauwelijks was het laatste woord zijn mond ontvaren, of zijn zware en regelmatige ademha ling bewees dat hij andermaal in diepen slaap was ge vallen. Schouderophalend en met een blik van onuitspreke lijke verachting op zijn terneergevelden vijand, keer de Chauvelin zich om en verliet hij het vertrek. Maar buiten in de gang riep hij den knecht tot zich, en gaf hij strenge orders geen wijn of cognac meer, onder welke omstandigheden ook, aan den En- gelschman te verschaffen. Hij heeft nog twee uren vóór den boeg, om al den alcohol dien hij genomen heeft uit te slapen,", over dacht hij, toen hij zijn kwartier weer opzocht, „en te gen dien tijd zal hij met vaste hand kunnen schrij ven." DRIE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. DE ENGELSCHE SPION. En nu eindelijk daalde de avond op het zeestadje Boulogne neer. Binnen de muren van het fort Gayo- le hadden de laatste stralen der ondergaande zon reeds lang opgehouden met hun wegstervenden gloed de omgeving te verlichten, en door de dikke steenen schietgaten en stoffige vensterruiten kon het vage schemerlicht niet meer doordringen. In het ruim benedenvertrek, dat uitzag op de pro- banen met ruimte in de taille, sluit van voren met een overslag en heeft den vorm van een tunique. On der dezen rok draagt men een lossen fond, die van voren met een driehoekig vak van bovenstof bekleed wordt. Nu de nieuwe herfst- en wintermodellen te voor schijn komen, merkt men, dat er verschillende mo derne mouwen, alle min of meer nauw, hun intrede in de modewereld hebben gedaan. Een zeer nieuwmodi sche mouw is de volgende: Men maakt eerst de uit onder- en bovenmouwen be staande voeringmouw gereed, bekleedt deze met een manchet van borduursel, waaruit van onderen een plissé te voorschijn komt. De mouw van bovenstof bestaat uit één stuk en is ter hoogte van den elle boog tot een split ingeknipt, daar wordt de mouw een weinig ingehaald en vanaf de elleboog tot de manchet met 3 knoopen versierd. Een zeer modern toilet bestaat uit een robe-prin- cesse met een daaraan gezetten, vanaf de knieën go- plooiden volant, wat een heel aardig geheel geeft. Het bovenste gedeelte heeft een ingezet kantstuk en is evenals de volant rijkelijk met soutache gegarneerd. De mouwen bestaan uit drie deelen, de manchet en het bovengedeelte zijn glad, het middelste is een dof. In Amerika is iets nieuws op het gebied van hoe den uitgedacht. Geen rozentuinen of tulbanden meer -maar het allernieuwste snufje: hoeden in de ge daante van vliegmachines Ter weerszijden van het eigenlijke hoofddeksel, be staande uit een soort koepeldak, spreiden zich een paar reuzenvlerken uit; van achteren steekt een soort „roer" uit, dat den hals bedekt. Wanneer de draag ster van zoo'n chapeau monoplan loopt, deinen de vlerken en kwikstaart het roer, zoodat het werkelijk iets lijkt op 'n vliegende Blériot- of Latham-machine. Mat in 2 zetten. Oplossing van No. 196 (G. W. Chandler). 1 DbS d7 enz. Goede oplossingen ontvingen wij van: P. J. Boom, F. Böttger, O. Bramer, G. van Dort, G. Imhiilsen, G. Nobel, C. van Stam en C. Visser, allen te Alkmaar; Mr. Ch. Enschedé te Haarlem; J. Deuzeman te Fre- deriksoord; J. H. de Ruwe en J. Vijzelaar te Hilver sum; S. te S.P. Bakker, Jos. de Koning, O. J. Oos- terliolt en G. Weenink te Amsterdam; „Schaaktest" te Koedijk; Corn. Slot Kzn. te Broek op Lang*endijk; J. Reeser te Voorburg; O. Boomstra te Kampen; G. F ij th Jr. en O. J. Strick van Linschoten te Bunnik. De vorige maal beloofden wij in deze rabriek bet probleem te laten zien, waarin den zwarten Koning meer vrijheid geboden werd dan in ©enigen anderen besta anden tweezet. Dit was te veel beloofd. No. 199 menade der zuidelijke wallen, heerschte een drukkende stilte. De atmosfeer was beladen met den walm der twee talkkaarsen op de tafel, die een twijfelachtig licht verspreidden op de omgeving. Tegen de muren zag men een reeks gedaanten, in donker blauwe uniformen met roode opslagen, grijze broeken en zware rijlaarzen, zwijgend en onbeweeglijk met aangeslagen bajonetten, als automaten langs het geheele lokaal geschaard. Op geringen afstand van de middentafel, en buiten den lichtkring, stond een piket van vijf soldaten in dezelfde blauwe met rood afgezette uniform. Eén dezer was sergeant Hébert. In het midden van dit groepje zaten twee personen: eene vrouw en een grijsaard. Eenige minuten te voren had men den abbé Fou- cquet uit zijne gevangeniscel gehaaid, en hem aange zegd acht te geven op hetgeen rondom hem voorviel, waarna hij verlof zou krijgen zich te begeven naar zijn vroegere parochie van den H. Joseph, om nog eens den Angelus te luiden voordat hij met zijn bloed verwanten Boulogne voor altijd 'zou verlaten. De Angelus zou bet signaal zijn voor de opening van alle gevangenisdeuren in de stad. Een ieder zou dien avond kunnen komen en gaan waarheen hij wilde en na den Angelus geluid te hebben, zou het den priester vergund zijn zich te vervoegen bij Frangois en Eélicité, bij hunne oude moeder, zijne zuster, die in de buitenwijken woonden van de stad. De abt Foucquet begreep niet terstond alles wat hem zoo snel en botweg werd verklaard. Het was nog maar zeer kort geleden dat hij niets anders verwacht had dan de onschuldige kinderen de vreeselijke trap pen te zien beklimmen, die naar de valbijl voerden der guillotine, terwijl hij zelf den dood van nabij in het gelaat zag, zoodat al het gezwets van amnestie en vergiffenis voor zijn hersens maar al te bezwarend was. Zeer tevreden echter was hij dat de goede God dit alles zoo had beschikt, en zeer gelukkig gevoelde hij zich bij de gedachte nog eens in zijn geliefd kerkje den Angelus te mogen luiden. Toen hij dus zoo plompweg in het lokaal werd geduwd en zich in de is de eenige ons bekende 2zet, waarin den zwarten Ko ning een maximum van vrijheid wordt verleend door den sleutelzet, zonder bijzondere hulpmiddelen in de afwikkeling, gelijk bijv. pionnen promotie. Wij ken nen toch nog twee (veel jongere)2zetten van Shink- man, waarbij den zwarten koning een gelijk aantal vluchtvelden wordt geschonken als in No. 199, doch daar promoveert den bij de matstelling telkens een witte pion tot dame. Wij hadden dus moeten zeggen: het eénige probleem waarop den zwarten koning op normale wijze een maximum van vrijheid wordt ge schonken. Dit normaal is eigenlijk nog betrekkelijk ook. Ten minste als zoodanig wenschen wij Tdl en pd2 niet on verdeeld te beschouwen, die naar het ons voorkomt, 1 Pd3 op tamelijk abnormale wijze beletten. Trouwens, naar onze meening, kunnen problemen als No. 199 geen ernstige critiek doorstaan, daar het o. a. voor de hand ligt hoe de auteur wanhopige po gingen heeft moeten doen zich de nevenduivels van het lijf te houden. En daar hij zich bovendien niet minder heeft moeten weren om zijn 2zet mogelijk te maken, kon hij zich bijv. nagenoeg niet wijden aan het polijsten der afwikkeling. Want elke poging daartoe zal schier altijd falen omdat deze nevenoplossingen met zich medebrengt of onoplosbaarheid ten gevolge heeft. Dit laatste nu verklaart o. i. bijv. bet feit, dat No. 199 eigenlijk slechts twee tweede zetten heeft bij een zes tal verschillende antwoorden van zwart. Wij gelooven dan ook stellig', dat een componist zich teleurstellingen bespaart door niet te veel werk van den sleutelzet op zich zelf te maken. Aan den anderen kant bevredigt een 2zet met een nietszeggenden sleutelzet ons slechts hoogst zelden. Ziedaar nu, lezer, twee uitspraken, die niets nieuws bevatten en waarvan de juistheid door de over- groote meerderheid der componisten wordt erkend. Wij meenden intusschen de eerste te moeten aan halen in verband met No. 199 en1 de laatste naar aan leiding van No. 196. Zoo oppervlakkig zou men er toe komen den laat- sten 2zet geen eersten prijs waardig te keuren, omdat de sleutelzet onbeduidend is en het bovendien een hoogst afgezaagden indruk maakt hoe het stuk, dat de eerste zet doet, plaats maakt voor de matge vende figuur in 1Ie4 2 D bö±. Doch wij herhalen met nadruk„zoo oppervlakkig" Want wij heben het tot vervelens toe bij ondervinding- hoe de taak van een jurylid in den regel neerkomt op een „geven en nemen" en een „hinken op twee ge dachten" zoodra er zich geen superieur probleem on der de prijscandidaten bevindt. In een der laatste wedstrijden bijv., waarin wij als jurylid optraden, wa ren wij bijzonder blijmoedig gestemd omdat wij een superieur probleem ontdekt hadden, dat wij en ons me- •de-jurylid zonder eenig voorbehoud de eerste plaats toekenden. Doch, eilacy, onze vreugde was van kor ten duur, want wij speurden een nevenduivel 1 Onze eerste prijscandidaat was dus van de baan en daar be gon het weder, het eindeloos wikken en wegen. Ein delijk werd de knoop doorgehakt, doch feitelijk zijn wij het op het oogenblik nog niet met ons zelf eens of wij, eigenlijk niet beter hadden gedaan den eersten en den tweeden prijs onderling te verwisselen! Nu weten wij van de mededingende problemen in den jongsten wedstrijd van „Four Leaved Shamrock" letterlijk niets en willen ons dus ook niet op het ge bied der onderstelling wagen. Doch wel willen wij er de aandacht op vestigen hoe het zeer goed mogelijk is dat de bekwame prijsrechter, de predikant Winter Wood, eerst na lang- wikken en wegen tot het besluit is gekomen, dat bij aan No. 196 den eersten prijs moest toekennen om de verdienstelijke afwikkeling1) en niettegenstaande dat de sleutelzet feitelijk weinig- om het lijf heeft. J) Waarbij de werking van het zwart hpaard bijv. in het hijzonder de aandacht vraagt. nabijheid bevond van Marguerite met vier soldaten om hen heen, haalde hij kalmpjes- zijn ouden rozen krans te voorschijn en begon zachtjes zijn gebeden met ingehouden adem te prevelen. Naast hem zat Marguerite, stijf als een standbeeld, met den mantel over baar schouders geworpen, do kap ervan over haar gelaat. Zij zou nu niet hebben kunnen zeggen hoe die vreeselijke dag was omgekro pen, hoe zij het had aangelegd de schrikkelijke, ze- nuwfolterende spanning te overleven, de doodelijk© onzekerheid omtrent hetgeen er stond te gebeuren. Maar wat zij boven alles het onverdragelijkste had ge- 'vonden, was de pijnigende gedachte dat in ditzelfde ijzige, dreigende gebouw ook haar echtgenoot zich be vond hier of daarhoe ver of nabij kon zij niet zeggen, en zij misschien hem niet meer zou te rugzien, zelfs niet in het scheidingsuur. Dat Percy nooit en nimmer den Schandbrief zou schrijven en het leven erbij behouden, dat wist zij. Dat hij er toe mocht overgaan om haar leven te red den zij vreesde de mogelijkheid, nu de triomfante lijke blik van Chauvelin haar doodelijken angst had Toen men haar snmmierlijk beval het naaste lo kaal binnen te treden, begreep zij terstond dat alle hoop nu hersenschimmig mocht heeten. Langs de muren soldaten in linie, de houding harex vijanden, en vooral die tafel met papier, pennen en inkt in ge reedheid voor het plegen van de ontzettende en mon sterachtige daad, dat alles deed haar hart verstijven als in de kille omhelzing des doods. „Als de vrouw zich verroert, spreekt of schreeuwt, stop haar terstond een prop in den mond!" zei Collot barsch op het oogenblik dat zij was gaan zitten en sergeant Hébert tegenover haar stond met de prop in de hand, terwijl twee soldaten hun zware handen op haar schouders legden. Doch Marguerite verroerde zich niet, zij sprak geen woord, zij gaf geen geluid, zelfs niet toen in dit hachelijk oogenblik een luide en vroolijke stem in de gang weerklonk, de deur openging en baar echtge noot-, Sir Percy Blakeney, binnentrad, vergezeld van Chauvelin. (Wordt vervolgd., I

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1909 | | pagina 5