DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN No. 231 Honderd en elfden Jaargang. Uit Hof- en Hoofdstad. 1909. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon» en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor P iktnaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, M ynderlijke nummers 3 Cents. MAANDAG Prljg der gewone advertentfën: Per regel f 0,1.0. Bij groote contracten rabat Groote Setters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER B* ZOON, Voordam C 9. 4 OCTOBER B 1 N N ki N TeteScMftananiffiMBr 8, Tl» (X ALKMAAR, 4 October. Wonen er in Marokko mensehen?, vraagt men zich onwillekeurig af als men de verhalen leest, die thans uit dat rijk worden gepubliceerd. Men herinnert zich, dat de tegenwoordige sultan zich reeds eenige malen tot de mogendheden heeft ge wend met de mededeeling, dat hij niet wreed Was, wel een beetje streng misschien, maar niet erger dan noo- dig en geoorloofd was. Men leze nu eens het volgende verhaal, dat doet zien wat er in Marokko noodig geacht wordt en wat er geoorloofd is: De Sultan kwam met twee gunstelingen, zijn ka merheer El Hadj ahmed Krissi en kaïd Drisoeld el Hadj Mennoe, uit zijn zomerpaleis te Dar-Debibegh terug en ging het gedeelte van het paleis binnen waar zijn menagerie is ondergebracht. Hij liet den over wonnen tegenstander Boe Hamara voor zich brengen en gaf bevel, hem met zijne naaste omgeving op den grooten binnenhof, waarvan alle toegangen gesloten werden, alleen te laten. Met de hulp van twee euna- ehen, die nooit van zijne zijde wijken, grepen zij den rogi en duwden hem, zijne boeien aan handen en voe ten latende, in een kooi waarin twee jonge leeuwen, die den vorigen winter uit Senegal waren aange bracht. De Sultan hielp zelf mede. Zijn woede klom nog, toen Boe Hamara hem uitschold en den vloek des hemels op zijn hoofd wenschte. De leeuwen wierpen zich op hun weerlooze geketende prooi, scheurden hem de borst stuk en rukten hem met tan den en klauwen een arm af. De pretendent viel in zwijm en bleef bewegingloos als een lijk in de kooi liggen. Toen lieten hem de leeuwen met rust, hoewel de Sultan en zijne trawanten al hun best deden, om ze op te hitsen. De Sultan gaf daarop bevel, om den ongelukkige uit de kooi te halen. Met pieken en haken dreef men hem naar de deur. Men legde hem op den grond en overgoot hem met petroleum. De kamerheer stak daarna zijn kleeren in brand. En terwijl de vlammen lekten langs het lichaam, wierpen zijne beulen nog met petroleum gedrenkte lappen in het vuur, om dit te onderhouden en hem er geheel door te laten verte ren. Toen de vlammen gedoofd waren, zag men niets dan een zwarte vlek op het gras en keerde de Sultan met zijne twee trawanten voldaan naar het paleis te rug. Het bijbelsche verhaal van Kaïn en Abel is bij lan ge na niet zoo wreed als het bovenstaande verslag van den Franschen consul te Fez over den Marokkaan- sehen broedermoord. Trouwens ook onder den voorganger van dezen sultan hadden er gruwelijke wreedheden plaats. Sultan Abdoel Azis liet eens tien aanzienlijke onder danen gevangen nemen. Een jaar later werden ze weer vrijgelaten, onder beding dat ze voor Abdoel Azis en tegen Moelei Hafid zouden vechten toen de roenschen aan zware kettingen buitengelaten werden, bleken ze niette kunnen loopen, de ontbering en de behandeling in de gevangenis hadden hun gestel ge heel gesloopt. Moelei Hafid, de tegenwoordige sul tan, begon zijn regeering met drie aanzienlijke Moo- ren, die landsverraders waren en zich door Franschen hadden laten omkoopen op de volgende wijze te straf fen: Van twee hunner werden in de handen inkervin gen gesneden en daarna werd er zout en peper in de wonden gewreven. Daarna werden de handen der on- gelukkigen aan elkaar gebonden, zóó, dat ze flink te gen elkaar schuurden. Den derden man werd op het naftkte lichaam een vat met kokend water uitgegoten, zoodat hij onder vreeselijke pijnen stierf. De broederoorlog om den troon heeft zeer veel bloed doen vloeien. Slechts bijzonder dappere mannen waagden het brieven der sultans aan de kaïds over te brengen. Werden ze door spionnen van den tegen - sultan ontdekt, dan werden ze op gruwelijke wijze ge dood, terwijl hun hoofden als afschuwwekkende voor beelden boven de poorten der steden werden vastgena geld. Er zouden nog tal van wreedheden meer te vermel den zijn, ook in verband met de Marokkaansche recht spraak, of iets dat er op lijkt. Bijv. in den geest van het verhaal over een Marokkaanschen Jood die tot het betalen van een groote geldsom werd veroordeeld en die jammerde dat hij niet genoeg meer te kauwen overhield, waarop de kadi beval dat hem 6 kiezen zou den worden uitgetrokken, opdat hij niet zooveel meer zou kunnen kauwen, of over de wreede lijfstraffen, welke in het openhaar met dikke touwen op het hloote lichaam worden voltrokken. Maar het is al wel letjes. Uit het bovenstaande blijkt reeds voldoende, dat de groote mogendheden geen onredelijken eisch stellen, wanneer ze meer geregelde en beschaafde toestanden in Marokko in het leven willen roepen, en aan al te barbaarsche barbaarschheden een einde willen maken. BS De Haagsche Torenwachter van de Middel. Ct. schrijft o.a. Een geweldige sensatie heeft hier verwekt hetgeen de interpellatie van den heer Hoeijenbos in den raad aan het licht heeft gebracht over toestanden in de Sophia-stichting. Het is dan ook werkelijk hoogst treurig, dat in een inrichting als deze, waar minver mogende kinderen gratis of bijna gratis verpleegd worden, patientjes van 3, 8 en 10 jaar meisjes nog wel- lijderessen blijken te zijn aan venerische ziek ten. Afgescheiden nu van de vraag wie daarvoor verant woordelijk moet gesteld worden; hoe die besmetting in die stichting is gekomen en of wel alles gedaan is om de verderfelijke gevolgen zooveel mogelijk te be perken, trof mij in die geheele geschiedenis het meest de hoogst ongepaste houding van het bestuur, dat bij monde van jhr. Six, den gewezen referendaris van Ko loniën, een brief richtte tot den interpellant, den heer Hoeijenbos, waarover ook een niet-socialist zich ver ontwaardigd zou kunnen gevoelen. Deze heer toch kreeg, als antwoord op een beleefd gesteld verzoek om inlichtingen, een bescheid dat doe denken aan de tij den der republiek toen de voorouders van jhr. Six in Amsterdam de lakens uitdeelden. Vooral de uitdruk king, dat het hem, jhr. Six, „koud liet," hoe de heer Hoeijenbos, die omtrent deze zaken voorlichting vroeg nota bene niet alleen als „raadslid" maar ook optre dende „namens de ouders," over de gesignaleerde mis standen dacht. Zou deze heer ook zoo hoog van den toren geblazen hebben als b. v. het raadslid, baron Van Pallandt, hem over dezelfde zaak om inlichtingen had gevraagd? Hij zou zich daarvoor wel zuinig gewacht hebben; des te meer reden was er dus voor een jhr. Six om aan iemand als de heer Hoeijenbos, die een beleefd verzoek deed, ook een beleefd antwoord te geven. Uit- nemender propagandist voor de sociaal-democraten dan deze heer Six kan de S. D. A. P. niet verlangen. Ook de heeren De Wilde en V. d. Hoorn maakten bij het debat in den raad een treurig figuur. Waartoe dienden zij te constateeren dat alle patientjes op één na genezen waren, terwijl nu achteraf in „Het Volk" met de stukken bewezen is, dat dit niet het geval is? Waartoe namen zij het bestuur in bescherming door met allerlei spitsvondigheden den heer Hoeijenbos het recht te ontzeggen in den raad deze zaak ter spra ke te brengen. Als raadslid was deze heer zeer zeker bevoegd om zich tot het bestuur te wenden en de spik splinternieuwe vondst van den wethouder De Wilde, n.l. dat het raadslidmaatschap ophoudt op het oogen- blik, dat de voorzitter den hamer nederlegt is zeker in dit geval geen afdoend argument, daar het Burgerlijk Armbestuur 1 per patientje betaalt, dat van zijnent wege in de Sophiastichting wordt verpleegd. Ieder raadslid is dus volkomen in zijn recht wanneer hij eens wil informeeren, hoe er met die arme stadpatientjes in die stichting wordt omgesprongen. Of ik nu den vorm, waarin de heer Hoeijenbos deze kwestie in den raad ter sprake bracht bewonder, is een geheel andere zaak. Ook is mij bekend1 dat in de sectievergadering dr. V. d. Hoog op zich genomen had het geval te onderzoeken, zoodat collegialiter de hou ding van den heer Hoeijenbos niet goed te praten is. Zooveel is echter wel duidelijk gebleken, dat het be stuur der Sophiastichting opvattingen huldigt die niet meer van onzen tijd zijn; en het gemeentebestuur zal in den vervolge dan ook verstandig doen daarmede re kening te houden. Aan de zorgen van zulke „heeren regenten" is het beter geen arme stadspatiëntjes toe te vertrouwen. A. s. week zal waarschijnlijk opnieuw over deze zaak in den raad gesproken worden. De brief uit de Hofstad in de Arnh. Cour. vangt al dus aan: Er is geen stad in ons land waar zooveel aan den schijn wordt geofferd als in den Haag. Het woord Haagsch heeft, in dien zin genomen, een slechte be- teekenis. De echt Haagsche familie, die een geschil derde ham op tafel zette, en zóó ging zitten eten, dat ieder voorbijganger hen kon zien zitten, is misschien de wat overdreven creatie van een rijke fantasie. Verder sta ik volstrekt niet in voor de waarheid van het verhaal aangaande een ambtenaarsfamilie, waar iederen dag een fruitschaaltje met nagemaakt fruit op tafel stond, terwijl mevrouw eens in een openharti ge bui getuigde, dat 't aanschaffen wel wat kostbaar was geweest, maar dat 't toch op den duur nog 't goedkoopst was. Ook ga ik met geringschatting de overlevering voorbij van de Haagsche madam die eene buurvrouw kwam afhalen met de woorden: „mefrö, gaat u mee naar de bedeeling?" Dat is oude, overgeleverde kost, waaraan een ouder- wetsch luchtje is. Maar wij behoeven daaraan heusch niet in intellectueelen zin onzen maag te bederven. De huidige werkelijkheid levert voorbeelden genoeg op iti hetzelfde genre. Onlangs hoorde ik van een familie waar een kleintje geboren was. De man is een zeer klein ambtenaartje, en geld is er niet. Niettemin had „mefrö" geen ge wone oud-vaderlandsche baker maar een verpleegster. Dat is wel wat duurder, maar 't staat daarentegen of waarschijnlijk juist daarom, veel fijner. Met een ba ker schijnt men wat men is; met een verpleegster lijkt men meer dan men is. „Mefrö" hield eenige weken lang haar verpleegster. Totdat tenslotte aan eene goe de „vriendin" bleek, dat de „verpleegster" een gewone baker was, die verpleegsterskostuum droeg om èn zichzelf èn de familie bij wie zij in dienst pardon! ter verpleging was, meer te doen schijnen dan zij was. Er is op het Plein alhier een aan alle Haagsche jonge dames en ik vermoed zelfs aan vele te Arn hem bekende banket-bakkerswinkel van Sprecher. Men gaat er taartjes eten, hetgeen lekker is en chic staat. Sprecher, weet u, is niet de eerste de beste. Bij Sprecher taartjes te gaan eten, plaatst iemand direct in de klasse der Haagsche high life. En waar zijn sierlijk wagentje voor de deur stil houdt, woont iemand die niet alleen van lekker eten houdt, maar dat ook betalen kan. Welnu, een verhaal dat hier aan iedereen bekend is en karakteristiek mag genoemd worden voor de Haag sche opvattingen is, dat Sprecher ook abonnementen aanneemt alleen en uitsluitend voor 't eens of meer malen in de week laten stil houden van zijn wagentje voor de deur en 't afleveren van een groote ledige doos. Voor de waarheid van het verhaal sta ik niet in. Dat het hier in den Haag kon ontstaan, illustreert de gewoonten en neigingen der Hagenaars op zich zelf reeds voldoende. Misschien moet de verschijning van het vertrouwen- inboezemende wagentje ook dienen om de soliditeit en „Oreditfiihigkeit" van de familie te staven. In dat geval laadt Sprecher, of wie de eigenaar er van is, eene groote verantwoordelijkheid op zicht. Want die schijn wordt natuurlijk met geen andere bedoeling ge wekt, dan om er als de gelegenheid het meebrengt, of wellicht meer systematisch, terdege gebruik van te maken. Die winkeliers die crediet geven, klagen dan ook steen en been over het steeds stijgend totaal hun ner uitstaande vorderingen. Wel wint ook hier meer en meer de gewoonte veld om geen crediet te geven, of zoo ja, dan ten minste op korten termijn. Maar de hardheid van den oeconomischen strijd dwingt de win keliers maar al te vaak, het in dat opzicht op een ak koordje te gooien met hun beter inzicht. En aan den anderen kant is er een zeker soort van clientèle hier in den Haag helaas sterk vertegenwoordigd! voor welke crediet op korten termijn hierin met cre diet op langen termijn overeenkomt, dat men in ieder geval zoo laat mogelijk en, als het kan, heelemaal niet betaalt. Hoe kan het trouwens anders in een stad* waar zoo ontzaglijk veel aan chic wordt geofferd en zoozeer alles aan den buitenkant wordt gehangen. Er zijn ambtenaarsfamilies die een abonnement op het Kurhaus hebben, des winters geregeld een serie opera- en. comedievoorstellingen bijwonen, terwijl pa pa lid is van de Witte en de familie des zomers van de concerten in „de tent in 't Bosch" er maar zelden een overslaat, doch die, om zich dat alles niet te moe ten ontzeggen, fatsoenlijk armoe, ja honger lijden. Na tuurlijk wordt hierop ook weer uitzondering gemaakt door die bijzondere gevallen, dat men ook binnenshuis zijn fatsoen heeft op te houden, n.l. wanneer er een partijtje gegeven wordt, of men gasten te dineeren heeft. Mensehen, die zich niet door den schijn laten be goochelen, zijn de schatters voor de belastingen. Wel nu, uit den mond van een dezer ambtenaren vernam ik onlangs, dat de ervaring hem geleerd heeft, dat men hier in den Haag een vrij juiste schatting van het meubilair kan maken, indien men slechts ziet wat er in de „suite" ataat. In de andere kamers behoeft men zelfs geen oog te slaan. 'Alles wat eenige waarde heeft, concentreert zich in die vertrekken, waarin men menschen ontvangt, en waardoor dus de indruk wordt bepaald, dien de familie, naar buiten maakt. Er zijn van dit families welke zich naar buiten schitterend voordoen, maar waar. de dienstboden ter nauwernood een bed hebben -om op te slapen. Soms zijn dergelijke gevallen op grond van betrouwbare ge gevens geen dienstbodenpraatjes alzoo te consta teeren op zittingen van het kantongerecht. Men hoort dan soms staaltjes van kalen bluf, die werkelijk pijn lijk aandoen. In den regel echter zijn dienstboden het eerste bal last-artikel, waarvan nnen zich in zulke gevallen ont doet. Zij kosten niet alleen veel geld aan loon en zijn moeilijk te voldoen, maar bovendien zijn zij lastige ge tuigen van de vergulde armoede en schikken zich daar in over het algemeen niet al te gewillig. Is de dienst bode afgeschaft, dan neemt men eten van den kok, hetgeen wel iets duurder is, maar tegelijk toch ook weer chic staat. En dan.men kan van den kok juist zooveel, inaar ook zoo weinig porties laten ko men, als men wil. Meneer, mevrouw en drie dochters hebben te zamen weliswaar vijf magen* maar als men voor die vijf personen vier of drie of misschien wel twee porties, wil laten komem, heeft nbeinand daarnne de te maken. De leege holletjes vult men met brood aan. Als men eene dienstbode over den vloer heeft, kan men dit experiment niet zoo gemakkelijk toepas sen. De heer LnvinK. Het Utr. Dagbl. verklaart, dat de heer Lovink 'heen gaat, omdat zijn toestand hier onhoudbaar was. Eei- telijk was dit reeds verleden jaar November zoo, (toen er sprake van is geweest dat hij belast zou worden snet het directeurschap van het internationaal landbouw - instituut te Home. De moeilijkheden zijn toen bijge legd, 't blijkt maar tijdelijk te zijn geweestt. En de Directeur-Generaal gaat heen, omdat een man van zijn beteekenis natuurlijk geen vrede kan blebben met 't rolletje van den departements-knecht. De Regeering heeft de goede gelegenhteid laten voorbijgaan om Lovink voor Nederland en "voor den Nederlandschen landbouw te behouden, lïet reeds lang topzwaar Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel was rijp voor splitsing. De minister Tal- ma zou werk genoeg vinden als hoofd van hrjt Depar tement van Arbeid. En de zorg vtoor de hoofdbedrij ven, voor landbouw, nijverheid en handel, zou een sohoone levenstaak zijn geweest voor den [Minister Lovink. j Edoch, men heeft dat niet gewild. Of althans niet ingezien. En de tegenwoordige beheerder van het mi nisterie van Landbouw, Nijverheid en Handel schijnt alle ballonnetjes zelf te willen oplaten. Totdat ze alle springen. De Haagsche medewerker van de Middel. Ct. meent dat de reden van het vertrek van den heer Lovink wel hierin gezocht moet worden dat hij als departements chef een salaris van 30.000 per jaar ontvangt, en daarna een mooi pensioen, terwijl hij hier 8000 ge noot. Niemand kan het een ambtenaar, die geen fortuin, bezit en een groot gezin heeft, kwalijk nemen, dat hij dus zulk een aanbod aanneemt. Een andere vraag is echter of de staat hiermede gebaat is en waarom mannen als de heer Lovink een niet veel aanzienlijker bezoldiging wordt toegelegd; een zoodanige, dat zij niet om finantieele redenen den staatsdienst behoeven te verlaten? De echte bureau craten beweeren dat dit niet mogelijk is zonder ook het tractement van de ministers te verhoogen. Een directeur-generaal kan, uit een hiërarchisch oogpunt beschouwd, geen hooger salaris genieten dan zijn chef, de minister. Dat is de zuiver bureaucratische opvatting. De^jnaktijk des levens wijst op geheel an dere resultaten; en leert, dat er b. v. voor het ambt van een minister dertien in het dozijn te vinden zijn, terwijl het hoogst zeldzaam is dat geschikte personen zich voordoen om als chef der groote staatsbedrijven op te treden. Dit doet zich niet alleen voor bij Land bouw maar ook bij Waterstaat. Is het b. v. niet aller- belachelijkst, dat een directeur-generaal der post en telegrafie 6000 salaris geniet de man die voor alles wat op dezen hoogst belangrijken tak van dienst betrekking heeft direct verantwoordelijk is, terwijl zijn „chef," die alleen de stukken teekent en dat chef schap meestal alleen dankt aan de politieke constella tie van het oogenblik, 12000 salaris ontvangt. De reëele verantwoordelijkheid wordt hier dus met de helft minder of in het geval van den directeur-ge neraal voor den landbouw met iets meer dan de helft van het geld betaald, dan waarmede de nominale, de praat-verantwoordelijkheid tegenover de Kamer wordt gehonoreerd. Ik wijs slechts op deze abnormaliteit, omdat het meer dan tijd wordt, dat in dezen toestand verande ring worde gebracht. Vooral ook omdat wij hoe lan ger hoe meer den weg opgaan van staatsexplotie van verschillende bedrijven. In onzen modernen tijd met zijn nuchtere opvatting van „zaken doen" gaat het niet langer dat men met praten en zijn handteekening zetten meer geld verdient dan met doen en handelen. Op deze wijze hebben wij den hoogst bekwamen ehef van het mijnwezen, den heer Wenckebach, aan Indië moeten afstaan; thans gaat de heer Lovink den Ne derlandschen staatsdienst verlaten; nu moeten nog maar de heeren Popp en Van IJsselstein volgen en misschien dat eerst dan, onder den druk der publieke opinie, tot een andere en billijker regeling van salaris- verdeeling zal worden overgegaan. Nu is het lands belang nog steeds ondergeschikt aan de belangen der bureaucratische hierachie. Pro' ?ncia!e Staten van Noordhofland. Bij Koninklijk besluit is de commissaris der Ko ningin in de prov. Noord-Holland gemachtigd de sta ten van dat gewest in buitengewone zitting bijeen te roepen op Dinsdag' 19 October a.s., ten einde dan aan de orde te stellen de verkiezing van een hoofdinge nieur van den provincialen waterstaat, ter voorziening in de vacature ontstaan door het overlijden van den vorigen titularis en, des noodig, de behandeling van eene voordracht van Gedeputeerde Staten tot wijzi ging van het in de jongste zitting der Staten geqo- men besluit ter zake van de opneming van rijkspatiën ten in het provinciaal gesticht voor krankzinnigen „Duinenbosch" te Castricum. (Stct.) Zcndagarbeld drukkerijen. Door den minister van handel en nijverheid is tot de kamers van arbeid in de drukkersbedrijven het ver zoek gericht inlichtingen te willen verstrekken om trent het voorkomen van Zondagarbeid in de door de Kamer vertegenwoordigde drukkerijen en omtrent de wenschelijkheid of mogelijkheid van een verbod daar van. GEMENGD NIEUWS. Voor de kunst in een klelno pinets. In Harlingen (10329 inwoners) gaat men een nieu we schouwburg bouwen, bevattende 470 zitplaatsen. Het voorgedeelte, bevattende de vestiaire en dienst- lokalen heneden en een koffiekamer boven, wordt 2 verdiepingen hoog evenals het achtergedeelte, dat het tooneel met kleedkamers en bergplaats bevat. Het middengedeelte, de zaal, is één verdieping. De ingang bevindt zich aan de zijde van het voorgebouw. De zaal zal, door het laten zakken van den vloer, geschikt zijn voor andere bijeenkomsten, terwijl later, indien het noodig mocht blijken, een concertzaal er naast kan worden gebouwd. De geraamde bouwsom bedraagt 22.000. De lengte van het gebouw bedfaagt 43 M., de breedte der zaal 13 M., die van het voor- en achter gebouw 21 M. SMmme ratten. Tri een huis te Apeldoorn had men in den laatsten tijd veel hinder van ratten. Ofschoon allerlei voorzorgs maatregelen waren genomen om de minder gewensch- te bezoekers uit het huis te houden gelukte dit niet, tot men nu toevallig bemerkte waarlangs zij binnen kwamen. Laat in den avond wipte de gleuf van de brievenbus geheimzinnig omhoog en voorzichtig gleed een rat naar binnen, spoedig gevolgd door een tweede, 't Behoeft zeker geen betoog, dat de brievenbus nu 's avonds voorloopig buiten dienst is gesteld.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1909 | | pagina 1