ALKMAAR
Vader Kondelik en bruidegom Wejwara,
Honderd en elfden Jaargang.
VRIJDAG
19 NOVEMBER.
Uk en herijk.
No. 271.
1909.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor A jkma&r ff franco door het geheeie Rijk f 1,—
A* aderlijke nummers 3 Cents.
Oroote
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
yjho HERMs. COSTER ZOON, Voordam CO.
Dr Kuyper's verdediging.
F E U 1 L. LETQN.
Tririoononmatr SS,
ALKMAARSCRE COURANT
jjljfl
B ji irt^'111
BURGEMEESTER en WETHOUDERS <ler ge
meente ALKMAAR brengen ter algemeene kennis,
dat de Minister fan Landbouw, Nijverheid en Handel,
bij beschikking' van 25 October 1909, Ho. 50 0), Af cl.
Nijverheid, heeft goedgevonden:
1.0. te'bepalen, dat het goedkeuringsmerk, geduren
de de jaren 1910 en 1911 te bezigen, zal zijn
bij den ijk en herijk van maten en gewichten de
letter s in den gewonen schrijfvorm
bij den ijk en herijk van gasmeters, de Konink
lijke kroon;
2o. ter algemeene kennis te brengen, dat als merit
bij eerste stempeling aan het ijkkantoor Am
sterdam (waartoe ook Alkmaar behoort) wordt
gebezigd het cijfer 9.
Alkmaar, 17 November 1909.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. RIPPING, Voorzitter.
DONATH, Secretaris.
Dr. Kuyper heeft» gesproken, of liever voorgelezen,
nadat hij eèrst zijn verdediging had neergeschreven,
en vermoedelijk laten drukken, zoodat de Standaard
vanavond wel het geheeie geschrift zal bevatten. Er in
reeds iets opvallends in het feit, dat de man, meester
van het gesproken woord als weinig anderen, gisteren
in de Tweede Kamer zijn rede van het papier las.
Het is even vreemd, als de vertooning, welke voor
afgegaan is aan het moment, waarop hij de sprekers-
tribune betrad, en welke in het Hbld. aldus wordt
weergegeven: Tr
Da mise-en-scène was weer prachtig. Heel den dag
was dr. Kuvper weggebleven, niet alleen in den mor
gen (zooals meestal) maar ook in den middag. Heel
de rede van den heer Troelstra ging voorhij ook het
laatste gedeelte waarin hij juist de lintjeszaak^ behan
delde zonder dat „hij" verscheen. Maar „hij" liep
achter den groenen wand aan de rechterzijde heen en
weer en kon dus, juist toen de heer Troelstra zijn laat
ste woorden sprak, sensationeel binnenkomen. Wie
van dat wachten daar achter de coulisse niets afwist,
was zeker „paf van het prompte."
En terwijl lieel de zaal den afgevaardigde van Om
men met de oogen volgde, liep deze zeer bedaard naar
het linkereind van den presidentstafel, waar de pre
sentielijst ligt, teekende die, en kuierde vervolgens
naar zijn plaats.
Nog vóór hij die bereikt had, klonk de stem van den
Voorzitter ('t was blijkelijk al afgesproken)
„Het woord is aan dr. Kuyper voor een persoonlijk
feit."
„En hij is er niet eens bij geweest!" nep de heer
Ketelaar, doelend op de rede van mr. Troelstra.
Het sociaal-democratische Kamerlid voor Amster
dam III had namelijk de kat de bel aangebonden. Zijn
rede bij de algemeene beschouwing eindigde met de
behandeling van de „Kuyper-zaak. Hij zou „vrij-uit
spreken en dat heeft hij dan ook gedaan. Wij heb
ben, zoo zeide hij, in dezei zaak te doen met. een rijken
jood, baron bij de gratie van den Vorst van Monaco;
iemand met 14 ridderorden, die veel in mondaine krin
gen, vooral tooneelkringen verkeert, en van weinig
puriteinsche neigingen. Deze man, die een rol ge
speeld heeft in een groot proces, is rijk en wenscht
aan zijn 14 ridderorden een Nederlandsche toe te voe
gen. In dat milieu hoort deze man thuis. De tweede
figuur is een avontuurlijke juffrouw van vrij verdach
te reputatie, die aan haar behoefte aan veel liefde
tracht te voldoen door zich in geldkringen te nestelen.
De derde figuur is een Nederlandsche minister die
deze juffrouw niet allpen ontvangt als zij geld brengt,
maar haar met briefjes aanmoedigt nog meer geld
voor de partijkas te verzamelen terwijl hij weet uit
welke bron der ij delheid die goed© daden vloeien. Die
minister geeft als leon daarvoor een Nederlandachen
Leeuw. Die minister is niet een paganist; het is de
Christen-Staatsman, de van God gegeven leider der
anti-rev. partij, staande op de rots van het Evangelie
dat hij tegen de revolutie moet verdedigen.
Wat is de leer en wat de practijlc in zake het ver-
leenen van ridderorden, bij den leider die de incarnatie
is van het christelijk beginsel? In „Ons Program van
dr. Kuyper lezen we dat de ridderorden natuurlijk on
der invloed van de Fransch© revolutie zijn ontaard m
een voldoening van ijdelheid en een prikkel der eer
zucht. De ministerieele welwillendheid en de koninklij
ke gunst worden vermengd.
Men doet te veel moeite om kruis en lint te krijgen,
klaagt dr. Kuyper verder in dat werk. In een ideaal
staat zou het bestaan van ridderorden ondenkbaar
zijn, omdat het christelijk leven door het prikkelen der
eerzucht wordt verdorven. Onder deze bedeeling is de
beste gedragslijn voor den christen dat hij niets doe
of niets late om het ridderkruis te verwerven, maar
dat, zoo het ridderlint hem bereikt, hij het in stillen
eenvoud aanvaarde. (Gelach).
Yoor ons land is de beste politiële het verleenen van
ridderorden te beperken, te veredelen en te splitsen.
(Gelach). Veredeling acht hij onmisbaar voor het ze
delijk karakter onzer politiek en boven elk contrasigne
behoorden de redenen van den ridderslag vermeld^ te
worden. (Gelach). Spr.,. zou wenschen dat dit christe
lijk beginsel al vast door deze regeering werd toege
past en de redenen van dezen ridderslag worden me
degedeeld door den Minister.
Aan de anti-revolutionaire partij vroeg sprekerEr
kent gij dat hetgeen ik u heb voorgelezen, in de theo
rie dat zijn uw beginselen? Of er een rechtstreeksch
verband bestaat tusschen het geven van geld aan de
antirevolutionaire partijkas en de decoratie aan Leh-
mann, dit zou uit een parlementaire enquête moeten
blijken. Maar twee der hoofdgetuigen: Lehmann en
juffrouw Westmeyer, zijn zeer ver buitenaf gegaan en
het is de vraag of zij eventueel niet een valschen eed
zouden afleggen. Maar spreker beschouwt de zaak al
leen uit een oogpunt van de antirevolutionaire politiek
en vraagt: Aanvaardt gij de beginselen van uwen lei
der? Dat vroeg spr. ook aan minister Heemskerk als
discipel van Kuyper en als hoofd van het Kabinet. De
minister is verplicht op deze vraag een onomwonden
antwoord te geven.
Spr. kon begrijpen, dat dit antwoord voor hem met
onaangenaam zal zijn. Natuurlijk zou hij niet verkla
ren dat hij iu de daden van dr. Kuyper ten deze een
belichaming ziet van de christelijke politiek. Maai het
is ook niet aangenaam voor hem, iets te antwoorden
dat hem een verwijt van zijn anti-revolutionaire par
tij genooten op den hals zou kunnen halen en hem
daarbij wellicht vijanden zou kunnen bezorgen.
Toen was het oogenblik voor dr. Kuyper gekomen en
las hij met duidelijke, vaste, 'n weinig eentonige stem
zijn rede, zonder op te zien. Hij sprak allereerst van
vier vergissingen in het Voorloopig Verslag der Ka
mer. De twee eerste, die van „de aanvallers," zijn er
geen, zegt de N. Ct. Writ n.l. als hun eerste vergissing
wordt aangeduid dat er in 1902 geen krijgsgevange
nen op de Bermuda-eilanden waren, terwijl St. Helena
bedoeld was, is overgenomen uit dr. Kuyper's brief
in De Standaard van 28 Juni en werd trouwens giste
ren door hem als zijn vergissing erkend. De tweede,
een citaat uit de Standaard van 1903, ook betrefleu-
de de gevangenen, bestaat evenmin hunnerzijds: want
wel wordt, zooals dr. Kuyper opmerkt, in zijn Stan
daard-brief de datum Juli 1903 niet genoemd, maar
in dien brief leest men sub lo. dat „het aanzoek om
een decoratie in Januari 1902 gedaan' werd en sub
2o.„dat anderhalf jaar later te mijner kennis kwam,
dat de consul-generaal van Griekenland zich in natio-
nalen zin verdienstelijk had gemaakt" dus,
waar? iu Juli 1903. De verdeeling der „vergissingen-
in gelijke parten komt dus te vervallen; er zijn er twee
geweest: die van de Bermuda's en die van de ander
half jaar, beide van dr. Kuyper.
Spr. had gemeend toen te moeten zwijgen, totdat al
le stukken voor hem lagen en is op reis gegaan. Aan
zijn verzoek tot verdere publicatie is niet voldaan en
hij is toen blijven zwijgen, ook in de afdeelingen, om
het verwijt te ontgaan dat hij als rapporteur de zaken
in eigen voordeel zou voorstellen.
Thans wilde hij in volle vergadering spreken. De
allesbeheerschende vraag is deze: Of in casu een deco
ratie is verleend uit gunstbetoon, dan wel om ver
diensten te eeren. Wat waren de feiten? Een aantal
jonge mannen, die dapper voor de onafhankelijkheid
van hun land (Transvaal) hadden gestreden, hadden
voor Engelsche overmacht moeten wijken en werden
op St. Helena geinterneerd. Alle pogingen om aan die
interneering een einde te maken mislukten. Het Chris
telijk Nationaal Boerencomité vroeg tot dit doel open
lijk 3000, maar de geestdrift hij ons- volk was na de
nederlagen der Boeren gebluscht. Het beroep op ons
volk had geen succes en ook een verzoek om hulp op
de regeering gedaan werd afgewezen. Toen nu bleek,
dat de heer L. Lehmann dit volle bedrag had geschon
ken ofschoon hij het niet wilde weten en het eerst
later in een feestelijke bijeenkomst in Caledonia te
Rotterdam bleek scheen het eisch van goede poli
tiek die nationale daad te eeren, temeer omdat die
heer reeds meer voor nationale doeleinden geld had
geschonken. De daad van den heer R. Lehmann
kreeg te hooger beteekenis, nu hij had gedaan wat de
regeering had willen maar niet had kunnen doen. En
de lijst der decoratie van 31 Augustus 1903 bevat dan
ook geen decoratie die meer verdiend en meer gerecht
vaardigd was, dan die van den heer Lehmann. De Mi
nisterraad was eenstemmig voor de decoratie en de
Koningin schonk er haar hooge goedkeuring aan. in
den Ministerraad merkte alleen de minister van bui-
tenlandsche zaken op dat niet kon worden volstaan
met een ridderlint, maar dat aan een consul-generaal
het Officierskruis behoorde te worden toegekend. De
vraag of vóór de verleening der decoraties nadere in
formaties omtrent den heer Lehmann zijn ingewon
nen, verraadt onbekendheid met diplomatieke usances.
Dergelijke informaties werden en zijn in casu
ook ingewonnen toen de heer Lehmann het exequatur
van consul-generaal moest verkrijgen. Tegen het ver
leenen daarvan hadden die commissaris der Koningin
in Noord-Holland en de burgemeester van Amsterdam
indertijd geenerlei bezwaar.
Na de verleening van dit exequatur bestaat tusscüen
den geaccrediteerden persoon en de regeering een
rechtstreeksche verbinding en worden nimmer meer
nadere inlichtingen ingewonnen.
Die nadere informaties werden ook met genomen
toen de heer Lehmann benoemd werd tot eerelid. van
het Rood© Kruis. De vraag waarom de voordracht
voor de decoratie uitging van Binnenlandsche en met
van Buitenlandsche zaken verraadt evenzeer ouwe-
KLEINE GEBEURTENISSEN UIT HET
LEVEN VAN EEN PRAGER GEZIN
NAAR HET BOHEEMSCH
VAN.
IGNAT HERRMANN
door
S. J. BARENTZ—SCHöNBERG.
In den handel verkrijgbaar ingen. 2.80; geb. 3.50.
50)
Mevrouw Kondelik greep haar man bij zijn mouw
en wees hem iets in een anderen hoek van de kamer.
Zij wist' dat de bedde „kinderen elkaar een kus wilden
geven en het niet durfden als men naar hen keek.
Maar dat begreep meester Kondelik nooit en hij keer
de zich ook nooit op het juiste oogenblik om, iets
waarover zijn vrouw zich altijd ergerde.
Vaders zijn in dit opzicht werkelijk ontoerekenbaar.
Josefine en Wejwara keken naar het invitatiebiljet.
De vijfde November viel op Zaterdag, een goede dag
voor zulk een pretje. Zondag kon men dan uitslapen.
Om zeven uur kwam Wejwara en precies om half acht
stond een landauer zoo groot als een Arke Noach voor
de deur. Op de achterbank namen Josefine en Wej
wara plaats, tegenover hen de ouders. Binnen vijf
minuten stond het rijtuig voor de Beseda. De jonge
lui gingen met mama het salon van Kaska binnen,
Vader Kondelik klom naar boven naar de Beseda. Te
gen half twaalf zou hij ze volgens afspraak beneden
komen halen.
Het was circa negen uur, Wejwara wandelde met
Josefine juist naar het boveneinde der zaal om met
haar te walsen en wuifde ziju bruid met haar waaier
frissche lucht toe. Een bediende trad op hem toe en
fluisterde
Heb ik de eer met mijnheer Wejwara te spreken?
Ja, wat is er?
Mijnheer, buiten wacht een heer of u zoo
vriendelijk wil zijn even bij hem te komen.
Wejwara verontschuldigde zich bij Josefine en snel
de naar buiten. In de gang voor de zaal van Kaska
liep ongeduldig een jonge man heen en weer. Zoodra
hij Wejwara zag, vloog hij op hem toe.
Ilawrda! riep Wejwara zeer verwonderd, wat
verlang je?
Zijn collega Hawrda antwoordde met een vraag.
Wejwara, is Mali Mischka op het bal?
Mischka? Ik ken werkelijk den naam der dame
niet.
Je moet haar kennen, ze is een vriendin van
juffrouw Kondelik.
O, nu weet ik het al die in het grijze japon
netje. Ja, die is er. Wat
Wejwara, ik moet haar spreken. Wij hebben
een klein wissewasje gehad en ik heb haar gezegd
dat ik niet naar de „Anjelieren" ging en nu dacht
ik dat zij ook niet zou gaan. Maar zij is toch ge
gaan, zij i s er En wat tusschen ons is voorgeval
len was maar zoo'n kleinigheid doch ik moet haar
spreken alles, alles staat op het spel.
Welnu, ga dan naar binnen! zei Wejwara kortaf.
Och! Dat kan jij gemakkelijk zeggen, antwoord
de Hawrda en knoopte zijn overjas los. Kijk, ik heb
een geruite broek aan zwart is verplichtend
maar daar ik niet van plan was te gaan heb ik mij
ook niet behoorlijk gekleed. Rok en laag vest heb ik
toevallig aan, maar in een geruite broek kan ik niet
naar boven gaan.
Ga dan naar huis en verkleed je
Wat, naar huis, ben je gek? Naar Pohorelec zal
ik loopen? En voor ik terugkom is het bal afgeloopen.
Hij greep Wejwara plotseling bij den schouder.
Wejwara Erans als je mij liefhebt luis
ter dan naar mij. Je weet niet hoe het mij te moede
is. Jij hebt goed praten, jij staat op het punt van
trouwen maar voor mij staat Mali op het spel je
weet- niet hoeveel moeite het mij heeft gekost haar
zoover te krijgen en nu komt mij die verwenschte
koekebakker in den weg die is vandaag m Praag
en hij is hier! Hij spreekt met Mali, hij zal haar
nog voor zich winnen, als ik niet te rechter tijd voor
den dag kom Wejwara Frans
Hij fluisterde Wejwara eenige woorden ml het oor.
Wejwara ging achteruit.
Maar Hawrda wat moet k dan beginnen s
In tien in vijf minuten ben ik terug Eraus
toe, help mij
Ja, maar waar zullen wij
Niets gemakkelijker dan dat, Fransje drong
zijn collega aan. Kijk, daar is de concierge Voor een
goed woord staat hij het toe ik. ben dadeljjk erug,
niemand zal iets bemerken.
En hij trok Wejwara mee naar de woning van den
concierge, op de verdieping der Beseda. Wejwara gat
ongaarne toe aan dit verzoek van zijn vriend, maai
ten slotte kon hij niet langer weerstand bieden. Hawr
da sprak eenige woorden met den concierge, drukte
hem iets in de hand, d© concierge bracht de beide
heeren in het donkere achterkamertje van zijn woning,
stak een kaars aan en liet de heeren alleen.
Na een poosje begaf Hawrda zich naar de balzaal
der „Anjelieren". Nu kon hij het rustig doen. Een
tijdje verliep, tien minuten, een kwartier, een nai
uur Hawrda keerde niet terug. Wejwara zat m
het achterkamertje van den concierge en droevige ge
dachten gingen hem door het hoofd.
In de zaal van Kaska klonk het voorspel van de
quadrille. Ongeduldig keek Josefine naar alle kan
ten, waar Wejwara toch kon blijven. Reeds gingen
de paren tegenover elkaar staan Wejwara kwam
niet Verstoord keek zij in de zaal, zij hoorde byna
niet hoe haar vriendin Mali haar zegevierend toe
fluisterde
Hawrda is toch gekomen.
Wat gaat haar Hawrda aan!
Zij wil haar Wejwara hebben maar van Wejwara
tendheid. Bij de benoeming tot eerelid van het Roo-
de Kruis ging de voordracht uit van Oorlog, bij de
decoratie van Binnenlandsche zaken omdat de heer
Lehman haar kreeg niet als consul-generaal maar als
Nederlandsch onderdaan.
Wat nu de geldschenkingen aangaan, daarmee heelt
het publiek niets te maken, tenzij het verband tus
schen die schenkingen en de decoratieverleening werd
aangetoond. Intusschen wilde spr. wèl mededeelen
dat de heer Lehman die geldschenkingen aan de kas
der antirev. partij deed, uit sympathie voor de wijze
waarop de toenmalige Regeering de staking van 1903
had bedwongen en die sympathie bewoog hem ook tot
aansluiting bij de anti-revolutionnaire party. De
schenkingen werden spr. toegezonden met als muns
ter, maar in zijn hoedanigheid van voorzitter van het
Centraal Bestuur der Anti-Rev. partijeene functie
die hij tegen zijn zin tijdens zijn ministerschap be-
hield, die hij in 1903 opgaf, maar waaruit hem eerst
in 1905 ontslag werd verleend. Hij behield die functae
door verschillende omstandigheden, presideerde zelfs
eenmaal een huishoudelijke vergadering van het Cen
traal Bestuur, en gaf ook wel adviezen, maar hy heeft
in de Eerste Kamer indertijd toegegeven dat deze
functie in actieven zin opgevat kwalijk met het nu-
niisteramht kon samengaan.
Dat hem als voorzitter het geld gezonden werd
ook anderen dan de heer Lehmann deden dit
sproot voort uit onbekendheid met het adres van den
thesaurier der partij, aan wien spr. het geld opzond.
Hierbij valt in het oog te houden dat al wat een mi
nister doet en schrijft, niet te beschouwen is als daden
van (len minister. Immers wat een minister-kamerlid
doet, als Kamerlid, kan men niet op rekening schui
ven van den minister.
En zoo blijft een minister ook in zijn particuliere
correspondentie vrij, tenzij^ hij zich in die correspon
dentie ambtelijk tot iets bindt.
Maar t» dezer zake geldt weer: wat men beweert
moet men bewijzen en in casu is geen zweem van be
wijs geleverd. Men grondt zijn twijfel in sprekers ge
loofwaardigheid op twee vermoedens. Vooreerst
zoo zegt men heeft spr. herhaaldelijk aan juffrouw
Westmeyer gezegd en haar geschreven dat zij aan
haar daden geenerlei verplichting van de zijde van
spreker als minister kon ontleenen. Maar dit was noo-
dig tegenover eene niet altijd logisch denkende
vrouw. (Hilariteit links).
En het tweede vermoeden voor twijfel m spreker»
geloofwaardigheid is dat hij geschreven heeft 1 /a
jaar later in plaats van „na geruimen tijd."
Welnu geen rechter zou op zulke zwakke vermoe
dens vonnis wijzen. Daarbij constateert spr. uitdruk
kelijk dat in geen zijner briefjes ook maar eenmaal
van het verleenen eener decoratie sprake is; er wordt
niet van gerept. De Kroon is trouwens tot het verlee-
nen van een decoratie niet verplicht; de bedoeling
van de wetten waarbij de Ned. Leeuw, de Oranje-Nas-
sau en de Mil. Willemsorde werden ingesteld was geen
andere dan door het uitzicht op een ridderorde tot
goede daden aan te moedigen. Tot de decoratie van
den heer A. E. Lehmann doet spr. het zwijgen. Waar
moet het heen als in de Kamer van allerlei voorloopi-
ge ministerieele daden verantwoording moest worden
afgelegd. Geheel onverplicht deelt hij echter mede
dat op een door hem in 1905 voorloopig opgemaakte
lijst van decoraties de naam van dien heer niet voor
kwam. Wel heeft spr. tot een zij her ambtgenooten ge
zegd dat, mocht een Amsterdamsche koopman voor
een decoratie worden voorgedragen, wellicht ditmaal
een koopman-partijgenoot daarvoor ware in aanmer
king te brengen. (Hilariteit links). Die ambtgenoot
heeft den heer A. E. Lehmann toen op een geheel
voorloopige lijst geplaatst maar daarvan later weer
geschrapt.
geen spoor.
De eerste figuur was voorbij
Josefine zat nog
steeds op haar plaats. Haar oogleden en haar mond
hoeken trilden. Zij stond op het punt in tranen uit
te barsten.
Mevrouw Kondelik vroeg ongerust:
Waar is Wejwara heen?
Josefine antwoordde niet, zij wist dat zij dan zou
beginnen te schreien.
Tweede figuur derde vierde zesde pro
menade Wejwara scheen in den grond te zyn go-
Polka, wals, beseda Mali danste steeds stralend
van geluk Wejwara kwam nog niet terug.
Josefine's gezicht was als versteend.
Om half twaalf keek mevrouw Kondelik haar doch
ter weer aan. Zoo kon het niet langer duren. Zy
stond op en riep den bediende»
Och, wil u eens even naar de Beseda gaan en
mijnheer Kondelik vragen of hij dadelijk beneden
komt. Maar dadelijk, hoort ge?
Na vijf minuten en wat lange minuten waren het
vcor mevrouw Kondelik verscheen de meester.
Wat is er, Betty?
Met korte woorden vertelde mevrouw Kondelik net
gebeurde, dat Wejwara om negen uur werd geroepen
en dat hij niet was teruggekomen.
Kondelik riep den bediende. Was hij het die myn
heer Wejwara naar bui ten had geroepen? Ja. V\ie
had hem gestuurd? Een heer. Waar is die heer Dat
wist de bediende niet. Waarheen ging mynheer Wej
wara? De bediende geloofde in de richting van do
woning vain den concierge. Mijnheer Kondelik ging
er heen Waren vreemde heeren bij hem? Ja, maar
al lang geleden. Wat wilden zij Even in de ach
terkamer gaan. Waar gingen zij toen heen? l)e
concierge geloofde weer naai- de zaal terug. W aar is
de kamer? Daar.
De concierge bracht mijnheer Kondelik naar zyne
woninff' Wordt vervolgd.