DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
¥I¥¥¥ïTla¥jl
Honderd en elfden Jaargang.
1909.
ZATERDAG
4 DECEMBER."
No. 284
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor P ikmaar f franco door het geheele Rijk f 1,
A* aderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan dt N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Voorloopige vrijheidsbeneming.
TetoSoonoamtner S.
Dit nummer bestaat uit 3 bladen.
AL&MAARSCHE COURANT.
Hebben onze maatschappelijke instellingen en ons
verkeer zich in den loop 'dier laatste honderd jaren in
een ongeëvenaarde mate ontwikkeld, reeds vaak is
de opmerking gemaakt geworden, dat de ontwikkeling
onzer rechtsinstellingen hiermede in verschillende op
zichten geen gelijken tred gehouden hieeft.
Het gaat als met een kind in een periode van bij
zonder snellen groeihet is zaak dat men. zijn kleedij
voortdurend „uitlegge" en aanvulle, dat men oude
stukken die te klein worden voor nieuwe verwissel©.
laat men het na, dan zal het kind alras door de klee-
ren waaraan het ontgroeid is, in zijn bewegingen be
lemmerd worden, om niet te spreken van de scheuren,
die zich op de meest ongelegen oogenblikken in zijn
pakje zullen voordoen. -V
Niet anders dan met zulk een uit zijn kleertjes
groeiend kind is het met een uit haar wetten groeien
de menschenmaatschappij gesteld.
Wij sukkelen voort met rechtsinstellingen die ten
deele maar ook slechts ten deele! „bij" zijn. En
zoo ziet men jaarlijks, bij de schriftelijke en mondelin
ge behandeling van het hoofdstuk „Justitie" van de
staatsbegrooting, onze Kamerleden met ware verlang
lijsten voor den dag komen omtrent rechtsinstellingen
die vernieuwing en herziening en die aanpassing aan
de moderne toestanden behoeven. Waartegenover dan
de opeenvolgende ministers, hun zwaarbeladen werk
programma's toonen. Terwijl uit de rechtskundige
wereld telkens weer stemmen kreten vaak! op
gaan, wanneer door êen of ander frappant geval uit
de practijk gebleken is hoezeer onze wetgeving op dit
of dat gebied ten achter is gebleven.
Een der regelingen, die eigenlijk niemand! meer
bevredigt, is de in ons Wetboek van Strafvordering
voorkomende regeling betreffende die instelling der
preventieve hechtenis. Ook hierover is er iaar op jaar
gedaclitenwisseling tusschen Parlement en Minister,
kreet op kreet uit de gelederen der rechtsgeleerden,
maar. wet en practijk, voorschrift en toepassing
blijven inmiddels ongewijzigd.
Wat ten onzent te dien aanzien thans rechten® is?
Het aloude beginsel dat „de kerker dient om te be
waren, doch niet om te punieeren" (dit laatste deed
men indertijd middels galg, brandmerk en dergelijke
meer!) is sedert lang verlaten. De kerker dient
thans juist in de eerste plaats om te straffen, maar
ook om degenen te bewaren, die van een vergrijp ver
dacht worden en tegen wie men bezig is nader bewijs
bijeen te garen, waarop men verwacht hun veroordee
ling en bestraffing te zullen kunnen gronden.
Die bewaring is alleen bij meer ernstige, in de wet
nauwkeurig omschreven vergrijpen toegelaten.
Nooit, in geen enkel geval, is ze gebiedend voorge
schreven: in elk bijzonder geval staat het aan die auto
riteiten om te beoordeieien of vrees voor ontvluchting
of „eenige andere gewichtige reden van maatschappe
lijke veiligheid" grond voor toepassing ervan oplevert.
Welke die autoriteiten zijn?
Z.g. „voorloopige aanhouding" kan in verschillende
gevallen bevolen worden door den rechtercommissaris
voor strafzaken. (In geval van ontdekking op heeter
daad door den officier van justitie.) Het bevel geldt
voor zes dagen, behoudens mogelijkheid van verlen
ging, door de arrondissements-rechtbank, voor hoog
stens nog zes dagen.
Voorts kan „gevangenneming" door de Rechtbank
bevolen worden. Doch niet voor ze „rechtsingang"
verleend heeft. D. w. z.niet voor ze, 'op vordering-
van den Officier van Justitie, besloten heeft dat een
nader onderzoek gehouden zal worden of een bepaald
persoon zich aan een bepaald vergrijp schuldig heeft
gemaakt. Zoodanig bevel van gevangenneming geldt
voor dertig dagen, behoudens nadere verlenging door
de Kechtbank, voor nogmaals dertig dagen. Een ver
lenging, die de Kechtbank zoovele malen verleenen
kan als ze zulks noodig acht.
Men heeft alzoo„gevangenneming" op bevel van
de Rechtbank, voor dertig dagen, of, krachtens nadere
bevelen van de Rechtbank, voor een aantal achtereen
volgende termijnen van dertig dagen elk, zulks al dan
niet voorafgegaan door „aanhouding" op bevel van
den Rechter-Commissaris (of Officier van Justitie)
van hoogstens zes dagen duur, behoudens verlenging,
door de Rechtbank, voor hoogstens nog zés 'dagen.
Deze „aanhouding" nu op haar beurt wordt soms,
in geval van heeterdaad, bovendien nog voorafgegaan
door „politiehewaring" van hoogstens enkele dagen
een maatregel waaromtrent onder rechtskundigen
groot verschil van gevoelen heerscht, zoowel wat haar
al dan-niet-wettigheid! als wat haar al-dan-niet-ge-
wenschtheid aangaat.
Ziedaar, in 't kort, de feitelijk geldende toestand
"die niemand bevredigt. De klachten erover zijn
tweeërlei.
In de eerste plaats: klachten, dat de autoriteiten in
menig geval te weinig macht hebben tegenover de ver
dachten, vooral ook tegenover de op heeterdaad be
trapten. Stel: iemand pleegt een overtreding, ter zake
waarvan geen aanhouding is toegelaten. Hij blijft ech
ter niet ter plaatse afwachten tot die overtreding zal
worden berecht -allicht is hij, bij onze tegenwoordi
ge middelen van verkeer, morgen reeds ver over de
grenzen. Men denke b.v. aan één overtreding der mo-
torwet door een chauffeur. Wil de wet, ook waar ze
feiten verbiedt ter zake waarvan geen opsluiting is
toegelaten, voor zoo iemand meer zijn dan een doodë
letter, dan behoort althans zeker in geval van hee
terdaad! zijn vasthouding mogelijk te wezen, waar
tegenover hij zijnerzijds dan ook redelijkerwijze op een
vlugger afdoening van zijn zaak aanspraak zou kun
nen maken, dan bij onze thans geldende, in kleine za
ken wel wat omslachtige procedure mogelijk is.
In de tweede plaats klachten, dat die vrijheidsbene
ming vaak onnoodig wordt toegepast, vaak te lang
duurt, en dikwijls onevenredig veel nadeel voor den
verdachte (en diens gezin) met zich hrengt. In onzen
tegenwoordigen tijd van scherpen strijd om 't bestaan
kan een onverwachte gevangenschap, waarvan de duur
van te voren niet te voorzien is, iemand licht zijn
broodwinning kosten. Is hij werknemer -niet licht
zal zijn werkgever er lang mee wachten, een ander in
zijn plaats aan te stellen. Is hij ondernemer dan be
staat alle kans dat zijn klandizie terstond verloopt en
naar concurrenten overgaat!
Het tweeledige karakter dezer klachten stemt over
een met het tweeledig karakter van alle straf- (en
strafproces) recht: beveiliging van een iedier's rechten
en belangen juist door een ieder in zijn rechten en
belangen te bedreigen; toekenning, aan de overhe
den, van ver-reikende bevoegdheden tegenover (wel
licht schuldige?), verdachten, en»daartegenover toe
kenning aan de (wellicht onschuldige!) verdachten
van middelen tot verweer. De strafwet beschermt ons
allen juist door ons allen te bedreigen.
De wet omschrijft welke strafbare feiten het zijn,
bij opsporing en berechting waarvan den verdachte de
vrijheid kan worden benomen; is zij in die omschrij
ving niet te beperkt? M. a. w. hebben Justitie en
Politie hier in een reeks van gevallen tegenover de
verdachten beperkter bevoegdheid dan ze, ter beveili
ging van het publiek, behoeven? Tegenover de ver
dachten, en vooral ook tegenover de op heeterdaad be
trapten? Behoort de wet voorts de „politiehewa
ring" te erkennen en te regelen? Dan wel behoort zij,
duidelijk en uitdrukkelijk, die geheelenal te verbieden?
Over deze en soortgelijke vragen heeft meer bij
zonderlijk in verband tot de bepalingen omtrent „hee
terdaad" de Nederlandsche Juristen-Veneeniging in
Juli van dit jaar te Utrecht belangwekkende debatten
gevoerd, waaraan wij hier thans niets verder zullen
toevoegen.
Maar ook: wordt de preventieve hechtenis niet in
meer gevallen toegepast, duurt zij niet langer,
drukt zij niet zwaarder dan noodzakelijk was? be
hoort aan preventief gevangenen, in vrijheid gesteld
zonder dat hun schuldigverklaring en veroordeeling is
kunnen volgen, schadeloosstelling te worden toege
kend? Behoort aan dén preventief gevangene alle
mogelijkheid tot schriftelijk of mondeling overleg met
zijn raadsman onthouden te blijven, tot aan de slui-
ting dier instructie toe? Terwijl daarentegen de op
vrije voeten gebleven verdachte vrijelijk adviezen kan
inwinnen? zou invoering van de invrijheidstelling
ondier borgtocht (of andere zekerheid) aanbeveling
verdienen? Kan preventieve hechtenis wellicht in
menig geval door politietoezicht met verplichting tot
dagelijksche aanmelding worden vervangen? of door
interneering van den verdachte in zijn woning, in zijn
kantoor, winkel, werkplaats Hoe kan de behande
ling der preventief gedetineerden zoodanig geregeld
worden dat de detentie voor hen niet belemmerender
en hinderlijker werkt dan onvermijdelijk is? Kan de
Minister van Justitie, als opperste chef der officieren
van justitie, er invloed op uitoefenen dat deze laatsten
zich zooveel mogelijk zullen beperken in het uitlokken
van vrijheidbenemende rechterlijke beschikkingen?
En vooral de drieledige vraag: behoort de wet zoo
danig gewijzigd te worden, dat vrijheidbenemende be
schikkingen van dé rechtbank voortaan steeds zullen
moeten worden voorafgegaan d!oor het geven van ge
legenheid, aan den verdachte, om tegenwerpingen te
gen de voorgenomen beschikking te uiten, om zijn
belangen bloot te leggen, mondeling, in persoon, al
dan niet bijgestaan door zijn rechtsgeleerden raads
man, in meerdere mate zullen moeten worden ge
motiveerd, dan de wet thans voorschrijft, en zulks wel
zoodanig, dat de rechter den grond voor de vrijheids
beneming duidelijk zal moeten aangeven en die aanwij
zingen, die hem dien grond doen aannemen, boven
dien
onderhevig zullen zijn aan hooger beroep?
Ziedaar vragen, door velen onzer rechtsgeleerden
van tijd tot tijd reeds aan de orde gesteld. Zulks vaak
onder uiteenzetting hoe de wetgevingen in naburige
landen de onze ten deze in sommige opzichten vooruit
zijn.
In 1897, twaalf jaar geleden dhs, werd het onder
werp ter Juristen-Vergadering ampel besproken. Tel
ken jare komen de aangeduide vragen of een of
meer ervan te berde bij de behandeling van de
staatsbegrooting, Hoofdstuk Justitie. En, dreigt het
onderwerp in vergetelheid te geraken, dan komt soms
plots, op het onverwachtste, een ingezonden stuk van
eeu onzer rechtsgeleerden ons uit den dommel schud
den naar aanleiding van een of ander „kras" geval
uit de practijk. Zo kwam nu onlangs, in het „Alge
meen Handelsblad" van 12 October j.l. de Amsterd&m-
sche advocaat mr. J. A. van Hamel verhalen van een
verdachte die na 159 dagen van preventief arrest daar
uit werd ontslagen, omdat de rechtbank besliste dat
bet onderzoek geen voldoende aanwijzingen van schuld
had opgeleverd om de vervolging voort te zetten. En
naar aanleiding hiervan vestigde het „Weekblad van
het Recht" nog eens de aandacht op een opstel en op
een wetsontwerp met toelichting dat het in 1906 had
gepubliceerd (nommers 8435, 8437, 8440 en 8441).
Nadrukkelijk zij hier vooropgesteld, dat uöch het
„Weekblad," noch mr. Van Hamel, klagen over de toe
passers der wet. Geen van bedden toornt tegen de rech
telijke overheden; beiden zoeken de fout in de be
staande wet. Die dan ook inderdaad niet meer up to
date isEn erkend moet worden, dat de door de re
dactie van het Weekblad van het Recht ontworpen wij
zigingen den toestand ongetwijfeld beduidend zouden
verbeteren. Die wijzigingen komen in hoofdzaak neer
op hetgeen liieryoreai reeds in den vorm eener „driele
dige vraag" vermeld werd: voorafgaande gelegenheid
voor den verdachte om vordering tot vrijheidsbene
ming te bestrijden, mondeling', voor de rechtbank, des-
verkiezende onder rechtskundigen bijstand, ver
plichte grondige motiveering van vrijheidbenemende
rechterlijke beschikkingen, appellabilitedt van die
beschikkingen, en, als vierde element: vrijheid,
voor den preventief gedetineerde, van schriftelijk en
mondeling overleg met zijn advocaat.
In het aan het ontwerp voorafgaande opstel en in
de toelichting die erop volgt wordt betoogd: dat,, van
den noodlottigen maatregel niet met die soberheid ge
bruik gemaakt wordt, als het belang der individueele
vrijheid eischt." Gewezen wordt op de stuitende te
genstelling: dat een maatregel als deze, die „het ge
heele bestaan van het individu kan vernietigen, mag
wordten genomen, zonder dat de beklaagde in staat
wordt gesteld persoonlijk zijne belangen aan den rech
ter voor te leggen," terwijl daarentegen, waar het de
geringste geldboete wegens de onbeduidendste over
treding geldt, de aangeklaagde recht heeft op een ern
stige behandeling of tegenspraak. Treffend juist
wordt gezegd: „dat de preventieve hechtenis, om het
plotselinge van hare toepassing, en om d© onzekerheid
die zij met zich brengt, voor velen zwaarder drukt dan
de tenuitvoerlegging der straf." Betoogd wordt hoe
„ons geldend recht een onoordeelkundig gebruik van
den maatregel in de hand werkt. Onze rechters moe
ten over het al dan niet toepassen van den maatregel
beslissen, zonder voldoende kennis van zaken, zonder
den verdachte zelf te hebben gezien of gehoord, zonder
tegenover den eisch van het Openbaar Ministerie de
tegenwerpingen van den verdachte te hebben verno
men. Daardoor komen zij er allicht toe een maatregel
toe ta staan, in het belang der maatschappij van hen
gevorderd. Zoodra men den rechter de gelegenheid
opent en volledige gegevens te oordeelen en hem te
vens de taak oplegt zich nauwkeurig rekenschap te
geven van de gronden en de omstandigheden die hem
tot het bevelen van den maatregel voeren, mag stren
ger maathouden in de toepassing van den zoo uiterst
bedenkelijken, zij het ook onmisbarén, maatregel wor
den verwacht."
Het ontwerp bedoelt slechts de „meest noodzakelijk
gebleken wijzigingen" te bevatten. Het heeft de groote
deugd, enkele weinige wijzigingen te geven, die, wat
hun systeem betreft, geheel aan het stelsel der wet
aansluiten, en die tevens, in practijk gebracht den toe
stand ongetwijfeld zullen verbeteren. Toen het „Week
blad" het in 1906 publiceerde, uitte het de hoop dat
of de minister öf een van de leden der Tweede Kamer,
zich er cfver zoude ontfermen, door het tot grondslag
te nemen voor een wetsvoorstel. Thans herhaalt het
zulks, met een beroep op de nieuwe leden, door de
jongste verkiezingen in de Kamer gebracht. Laat ons
hopen, dat een of meer hunner aan die roepstem ge
volg geven zal!
EERSTE KAMER.
Gisteren werd de Eerste Kamer om 2.15 uur ge
opend.
Aan de orde zijn de wetsontwerpen:
lo. Houdende bepalingen betreffende' absinth.
2o. Aanvulling en verhooging van hoofdstuk VI
der Staatsbegrooting voor 1909 (bijdrage aan het we
duwen- en weezenfonds voor militgiren en gepensio
neerde militairen der zeemacht).
3o. Wijziging van hoofdstuk VI der Staatsbegroo
ting voor 1908 (regularisatie).
4o. Beschikbaarstelling van gelden wegens ver
strekkingen door het departement van marine voor
den dienst van 1909.
5o. Toepassing van art. 32 der Burgerlijke Pensi
oenwet ten behoeve van den gewezen 1 eeraar aan de
Openbare Handelschool te Amsterdam dr. H. J.
Eymael.
6o. Wijziging der wet van 16 April 1896 tot rege
ling der personeel® belasting, laatstelijk gewijzigd bij
de wet van 3 April 1909.
7o. Regeling van de ontvangsten en uitgaven van
het weduwen- en weezenfonds voor militairen en ge-
pensionneerde militairen van 1909.
8o. Beschikbaarstelling van gelden wegens ver
strekking door het departement van oorlog voor 1909.
9o. Aanvulling van hoofdstuk VIII der Staatsbe
grooting voor 1910 (bijdrage aan het weduwen en wee
zenfonds voor militairen).
lOo. Nadere verhooging van hoofdstuk VIII der
Staatsbegrooting voor 1908 (regularisatie).
Verder naturalisatie van verschillende personen.
Bij ontwerp sub lo zegt de minister van binnenland-
sche zaken dat de reg. steeds haar best zal doen geen
maatregelen te nemen, die de burgerlijke vrijheid be
perken. Maar hier geschiedt dit niet. Gebruik van ab
sint is op den duur schadelijk. Het is langzaam wer
kend vergif. Een verbod als hier wordt voorgesteld
als alleszins gewettigd.
Bij ontwerp sub 6o zegt de minister van financiën
dat hij de opbrengst van l1/4 millioen uit den grond
slag haardsteden niet kan missen. Een ontwerp om
dien grondslag te doen vervallen, kan de Min. dus
niet indienen.
Bij het ontwerp sub lOo zegti de minister van oorlog,
de in het verslag gevraagd© inlichtingen nader te zul
len verschaffen.
Alle ontwerpen werden zonder hoofdelijke stemming
aangenomen, nadat de minister van justitie bij een
der naturalisatie-ontwerpen heeft medegedeeld dat
het ontwerp in zake het Nederlanderschap de Staten-
Generaal zeer spoedig zal bereiken.
De vergadering werd verdaagd tot vermoedelijk
Maandag 27 December a.s.
TWEEDE KAMER.
Door de heeren Ter Laan^ Van Sasise van IJsselt,
Roodhuijzen, Roessingh, Van Asch van Wijck en
Treub werd gisteren lotsverbetering bepleit voor ver
schillende categorieën van personeel bij gevangenissen
en rijkswerkinrichtingen.
De minister, de heer Nelissen, achtte het salaris
van dat personeel, ook wat het administratief perso
neel betreft, thans na de jongste verbetering voldoen
de geregeld.
Aan wetsherziening op het stuk van bedelarij en
landlooperij wordt ijverig gewerkt. Echter dient eerst
de reorganisatie van Veenhuizen een goed beeld te ge
ven van den daardoor te verkrijgen nieuwen toestand.
Na replieken werd het artikel goedgekeurd!.
Bij de VlIIe afdeeling (kosten van het rijkstucht-
en opvoedingswezen) werd door de heeren Ter Laan
en Ketelaar geklaagd, dat de onderwijzers aan de
tuchtscholen te langen dienst hebben ©n te weinig-
zelfstandige positie hebben.
De heer Snoeck Henkemans pleitte voor bezuini
ging en zou de verpleging minder hoog opgevoerd wil
len zien. De minister zal een en ander overwegen.
Verder merkte de heer Snoeck Henkemans op, dat al
leen in Amsterdam de functie van den ambtenaar
voor de Kinderwetten goed werkt. Spr. zou voorzich
tig willen zijn met het geven van subsidie aan „Pro
Juveutute."
Bij art. 78 (gebouwen) klaagt de heer Van Foreest
wederom over het dure bouwen bij het gevangeniswe
zen. Ook heeft men te veel vast personeel voor het
bonwen van justitiegebouwen, en daarvan kan wel
eens het gevolg zijn dat men werk gaat zoeken.
De Rijksbouwmeesters zijn heel knappe menschen,
maar zij bouwen duur. Daarom zou spr. in overwe
ging willen geven een kundig man uit de burgerprak
tijk aan te stellen, die alle bestekken en ramingen na
gaat en als remmer dienst kan doen. Daarvan ver
wacht spr. bezuiniging.
De minister merkt op, dat aan het departement van
justitie naar zuinigheid wordt gestreefd.
Na enkele opmerkingen werd hoofdstuk II (justitia)
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Mede werd z. h. s. aangenomen de wijziging der ta
rieven van gerechtskosten in strafzaken.
Vervolgens werden de algemeene beschouwingen
over hoofdstuk VI (marine) voortgezet.
De heer Bos is door 's ministers antwoord omtrent
de toepassing der Christelijke beginselen bij de Marine
volkomen bevredigd. De minister heeft naar spr.
meening een zeer juist standpunt ingenomen.
De administratie der rijkswerven moet volgens spr.
een juist overzicht van het bedrijf geven, het beleid
bij de werven moet kunnen blijken uit de jaarlijksche
cijfers.
Er zou moeten zijn ©en accountantsbureau, een vol
komen deskundig bureau, geheel op de hoogte met de
groote bedrijven, dat zich aan geen begrootingen
heeft te storen.
De heer Thomson oordeelt niet gunstig over het be-
leid van dezen minister, die met goeden moed i$ op
getreden en met het voornemen om ernstig te streven
naar verbetering en hervorming onzer marine.
Nadat spr. bet over de Christelijke beginselen heeft
gehad, veroordeelt spr. de manier, waarop het zeevolk
wordt aangeworven. Ten slotte zegt spr. een enkel
woord over de verdediging en het materieel, o.ai. komt
spr. terug op het vraagstuk der leverantiën en wel de
levering van geschut door die firma Krupp. Of deze
firma het beste geschut zal leveren, betwist spr.
De minister verdedigt het eindcijfer zijner begroo
ting. Voor marine-doeleinden wordt slechts 131/2 mil
lioen uitgegeven, wat toch werkelijk niet te veel ge
noemd kan worden.
De heer Thomson interrumpeert aanhoudend, zoodat
er ©en soort conversatie ontstaat.
De voorzitter kan dat niet toelaten.
De minister: Mijnheer de voorzitter, als het u niet
schelen kan,, mij heelemaal niet hoor (daverend ge
lach)
Besloten is Maandagavond avondvergadering te
houden.
De heer Van Foreest heeft voorgesteld art. 33 van
de begrooting voor landbouw, nijverheid en handel
met 4000 te verminderen. De bedoeling van dit
amendement is de voorgestelde1 verhooging van gelden
voor aankoop van drachtige koeien voor het veeverlos
kundig onderwijs niet toe te staan.
EEN KAMERLID OP REIS.
De heer G. A. A. Middelberg, lid der Tweede Ka
mer, gaat voor enkele maanden op reis naar Zuid-
Af rika.
DE ACCIJNSVERHOOGING.
Uit den Haag wordt gemeld:
De spoedige aanneming, zonder debat en zonder
hoofdelijke stemming, van het ontwerp1 tot verhooging
van den accijns op het gedistilleerd, door de Eerste
Kamer, heeft in parlementaire leringen vrij veel ver
rassing gebaard,
De vrijzinnige leden dier Kamer hebben eerst het
j voornemen gehad het ontwerp niet te aanvaarden,
maar in een bijeenkomst zijn ze daarop teruggekomen.
Het zou trouwens toch niets gebaat hebben.
WIJZIGING DER DRANKWET.
De raad der gemeente Barradeel, van oordeel dat
de huidige Drankwet aanleiding geeft, dat in het
ééne dorp alle vergunningen kunnen zijn vervallen en
in het andere dorp het volle getal blijft, heeft besloten
zich tot de regeering te wenden met verzoek de Drank
wet te wijzigen in dien zin, dat de gemeenteraad voor
elk dorp een maximum vaststelt, met dien verstande,