DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. ¥I¥¥¥ïTla¥jl Honderd en elfden Jaargang. 1909. ZATERDAG 4 DECEMBER." No. 284 Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor P ikmaar f franco door het geheele Rijk f 1, A* aderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan dt N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Voorloopige vrijheidsbeneming. TetoSoonoamtner S. Dit nummer bestaat uit 3 bladen. AL&MAARSCHE COURANT. Hebben onze maatschappelijke instellingen en ons verkeer zich in den loop 'dier laatste honderd jaren in een ongeëvenaarde mate ontwikkeld, reeds vaak is de opmerking gemaakt geworden, dat de ontwikkeling onzer rechtsinstellingen hiermede in verschillende op zichten geen gelijken tred gehouden hieeft. Het gaat als met een kind in een periode van bij zonder snellen groeihet is zaak dat men. zijn kleedij voortdurend „uitlegge" en aanvulle, dat men oude stukken die te klein worden voor nieuwe verwissel©. laat men het na, dan zal het kind alras door de klee- ren waaraan het ontgroeid is, in zijn bewegingen be lemmerd worden, om niet te spreken van de scheuren, die zich op de meest ongelegen oogenblikken in zijn pakje zullen voordoen. -V Niet anders dan met zulk een uit zijn kleertjes groeiend kind is het met een uit haar wetten groeien de menschenmaatschappij gesteld. Wij sukkelen voort met rechtsinstellingen die ten deele maar ook slechts ten deele! „bij" zijn. En zoo ziet men jaarlijks, bij de schriftelijke en mondelin ge behandeling van het hoofdstuk „Justitie" van de staatsbegrooting, onze Kamerleden met ware verlang lijsten voor den dag komen omtrent rechtsinstellingen die vernieuwing en herziening en die aanpassing aan de moderne toestanden behoeven. Waartegenover dan de opeenvolgende ministers, hun zwaarbeladen werk programma's toonen. Terwijl uit de rechtskundige wereld telkens weer stemmen kreten vaak! op gaan, wanneer door êen of ander frappant geval uit de practijk gebleken is hoezeer onze wetgeving op dit of dat gebied ten achter is gebleven. Een der regelingen, die eigenlijk niemand! meer bevredigt, is de in ons Wetboek van Strafvordering voorkomende regeling betreffende die instelling der preventieve hechtenis. Ook hierover is er iaar op jaar gedaclitenwisseling tusschen Parlement en Minister, kreet op kreet uit de gelederen der rechtsgeleerden, maar. wet en practijk, voorschrift en toepassing blijven inmiddels ongewijzigd. Wat ten onzent te dien aanzien thans rechten® is? Het aloude beginsel dat „de kerker dient om te be waren, doch niet om te punieeren" (dit laatste deed men indertijd middels galg, brandmerk en dergelijke meer!) is sedert lang verlaten. De kerker dient thans juist in de eerste plaats om te straffen, maar ook om degenen te bewaren, die van een vergrijp ver dacht worden en tegen wie men bezig is nader bewijs bijeen te garen, waarop men verwacht hun veroordee ling en bestraffing te zullen kunnen gronden. Die bewaring is alleen bij meer ernstige, in de wet nauwkeurig omschreven vergrijpen toegelaten. Nooit, in geen enkel geval, is ze gebiedend voorge schreven: in elk bijzonder geval staat het aan die auto riteiten om te beoordeieien of vrees voor ontvluchting of „eenige andere gewichtige reden van maatschappe lijke veiligheid" grond voor toepassing ervan oplevert. Welke die autoriteiten zijn? Z.g. „voorloopige aanhouding" kan in verschillende gevallen bevolen worden door den rechtercommissaris voor strafzaken. (In geval van ontdekking op heeter daad door den officier van justitie.) Het bevel geldt voor zes dagen, behoudens mogelijkheid van verlen ging, door de arrondissements-rechtbank, voor hoog stens nog zes dagen. Voorts kan „gevangenneming" door de Rechtbank bevolen worden. Doch niet voor ze „rechtsingang" verleend heeft. D. w. z.niet voor ze, 'op vordering- van den Officier van Justitie, besloten heeft dat een nader onderzoek gehouden zal worden of een bepaald persoon zich aan een bepaald vergrijp schuldig heeft gemaakt. Zoodanig bevel van gevangenneming geldt voor dertig dagen, behoudens nadere verlenging door de Kechtbank, voor nogmaals dertig dagen. Een ver lenging, die de Kechtbank zoovele malen verleenen kan als ze zulks noodig acht. Men heeft alzoo„gevangenneming" op bevel van de Rechtbank, voor dertig dagen, of, krachtens nadere bevelen van de Rechtbank, voor een aantal achtereen volgende termijnen van dertig dagen elk, zulks al dan niet voorafgegaan door „aanhouding" op bevel van den Rechter-Commissaris (of Officier van Justitie) van hoogstens zes dagen duur, behoudens verlenging, door de Rechtbank, voor hoogstens nog zés 'dagen. Deze „aanhouding" nu op haar beurt wordt soms, in geval van heeterdaad, bovendien nog voorafgegaan door „politiehewaring" van hoogstens enkele dagen een maatregel waaromtrent onder rechtskundigen groot verschil van gevoelen heerscht, zoowel wat haar al dan-niet-wettigheid! als wat haar al-dan-niet-ge- wenschtheid aangaat. Ziedaar, in 't kort, de feitelijk geldende toestand "die niemand bevredigt. De klachten erover zijn tweeërlei. In de eerste plaats: klachten, dat de autoriteiten in menig geval te weinig macht hebben tegenover de ver dachten, vooral ook tegenover de op heeterdaad be trapten. Stel: iemand pleegt een overtreding, ter zake waarvan geen aanhouding is toegelaten. Hij blijft ech ter niet ter plaatse afwachten tot die overtreding zal worden berecht -allicht is hij, bij onze tegenwoordi ge middelen van verkeer, morgen reeds ver over de grenzen. Men denke b.v. aan één overtreding der mo- torwet door een chauffeur. Wil de wet, ook waar ze feiten verbiedt ter zake waarvan geen opsluiting is toegelaten, voor zoo iemand meer zijn dan een doodë letter, dan behoort althans zeker in geval van hee terdaad! zijn vasthouding mogelijk te wezen, waar tegenover hij zijnerzijds dan ook redelijkerwijze op een vlugger afdoening van zijn zaak aanspraak zou kun nen maken, dan bij onze thans geldende, in kleine za ken wel wat omslachtige procedure mogelijk is. In de tweede plaats klachten, dat die vrijheidsbene ming vaak onnoodig wordt toegepast, vaak te lang duurt, en dikwijls onevenredig veel nadeel voor den verdachte (en diens gezin) met zich hrengt. In onzen tegenwoordigen tijd van scherpen strijd om 't bestaan kan een onverwachte gevangenschap, waarvan de duur van te voren niet te voorzien is, iemand licht zijn broodwinning kosten. Is hij werknemer -niet licht zal zijn werkgever er lang mee wachten, een ander in zijn plaats aan te stellen. Is hij ondernemer dan be staat alle kans dat zijn klandizie terstond verloopt en naar concurrenten overgaat! Het tweeledige karakter dezer klachten stemt over een met het tweeledig karakter van alle straf- (en strafproces) recht: beveiliging van een iedier's rechten en belangen juist door een ieder in zijn rechten en belangen te bedreigen; toekenning, aan de overhe den, van ver-reikende bevoegdheden tegenover (wel licht schuldige?), verdachten, en»daartegenover toe kenning aan de (wellicht onschuldige!) verdachten van middelen tot verweer. De strafwet beschermt ons allen juist door ons allen te bedreigen. De wet omschrijft welke strafbare feiten het zijn, bij opsporing en berechting waarvan den verdachte de vrijheid kan worden benomen; is zij in die omschrij ving niet te beperkt? M. a. w. hebben Justitie en Politie hier in een reeks van gevallen tegenover de verdachten beperkter bevoegdheid dan ze, ter beveili ging van het publiek, behoeven? Tegenover de ver dachten, en vooral ook tegenover de op heeterdaad be trapten? Behoort de wet voorts de „politiehewa ring" te erkennen en te regelen? Dan wel behoort zij, duidelijk en uitdrukkelijk, die geheelenal te verbieden? Over deze en soortgelijke vragen heeft meer bij zonderlijk in verband tot de bepalingen omtrent „hee terdaad" de Nederlandsche Juristen-Veneeniging in Juli van dit jaar te Utrecht belangwekkende debatten gevoerd, waaraan wij hier thans niets verder zullen toevoegen. Maar ook: wordt de preventieve hechtenis niet in meer gevallen toegepast, duurt zij niet langer, drukt zij niet zwaarder dan noodzakelijk was? be hoort aan preventief gevangenen, in vrijheid gesteld zonder dat hun schuldigverklaring en veroordeeling is kunnen volgen, schadeloosstelling te worden toege kend? Behoort aan dén preventief gevangene alle mogelijkheid tot schriftelijk of mondeling overleg met zijn raadsman onthouden te blijven, tot aan de slui- ting dier instructie toe? Terwijl daarentegen de op vrije voeten gebleven verdachte vrijelijk adviezen kan inwinnen? zou invoering van de invrijheidstelling ondier borgtocht (of andere zekerheid) aanbeveling verdienen? Kan preventieve hechtenis wellicht in menig geval door politietoezicht met verplichting tot dagelijksche aanmelding worden vervangen? of door interneering van den verdachte in zijn woning, in zijn kantoor, winkel, werkplaats Hoe kan de behande ling der preventief gedetineerden zoodanig geregeld worden dat de detentie voor hen niet belemmerender en hinderlijker werkt dan onvermijdelijk is? Kan de Minister van Justitie, als opperste chef der officieren van justitie, er invloed op uitoefenen dat deze laatsten zich zooveel mogelijk zullen beperken in het uitlokken van vrijheidbenemende rechterlijke beschikkingen? En vooral de drieledige vraag: behoort de wet zoo danig gewijzigd te worden, dat vrijheidbenemende be schikkingen van dé rechtbank voortaan steeds zullen moeten worden voorafgegaan d!oor het geven van ge legenheid, aan den verdachte, om tegenwerpingen te gen de voorgenomen beschikking te uiten, om zijn belangen bloot te leggen, mondeling, in persoon, al dan niet bijgestaan door zijn rechtsgeleerden raads man, in meerdere mate zullen moeten worden ge motiveerd, dan de wet thans voorschrijft, en zulks wel zoodanig, dat de rechter den grond voor de vrijheids beneming duidelijk zal moeten aangeven en die aanwij zingen, die hem dien grond doen aannemen, boven dien onderhevig zullen zijn aan hooger beroep? Ziedaar vragen, door velen onzer rechtsgeleerden van tijd tot tijd reeds aan de orde gesteld. Zulks vaak onder uiteenzetting hoe de wetgevingen in naburige landen de onze ten deze in sommige opzichten vooruit zijn. In 1897, twaalf jaar geleden dhs, werd het onder werp ter Juristen-Vergadering ampel besproken. Tel ken jare komen de aangeduide vragen of een of meer ervan te berde bij de behandeling van de staatsbegrooting, Hoofdstuk Justitie. En, dreigt het onderwerp in vergetelheid te geraken, dan komt soms plots, op het onverwachtste, een ingezonden stuk van eeu onzer rechtsgeleerden ons uit den dommel schud den naar aanleiding van een of ander „kras" geval uit de practijk. Zo kwam nu onlangs, in het „Alge meen Handelsblad" van 12 October j.l. de Amsterd&m- sche advocaat mr. J. A. van Hamel verhalen van een verdachte die na 159 dagen van preventief arrest daar uit werd ontslagen, omdat de rechtbank besliste dat bet onderzoek geen voldoende aanwijzingen van schuld had opgeleverd om de vervolging voort te zetten. En naar aanleiding hiervan vestigde het „Weekblad van het Recht" nog eens de aandacht op een opstel en op een wetsontwerp met toelichting dat het in 1906 had gepubliceerd (nommers 8435, 8437, 8440 en 8441). Nadrukkelijk zij hier vooropgesteld, dat uöch het „Weekblad," noch mr. Van Hamel, klagen over de toe passers der wet. Geen van bedden toornt tegen de rech telijke overheden; beiden zoeken de fout in de be staande wet. Die dan ook inderdaad niet meer up to date isEn erkend moet worden, dat de door de re dactie van het Weekblad van het Recht ontworpen wij zigingen den toestand ongetwijfeld beduidend zouden verbeteren. Die wijzigingen komen in hoofdzaak neer op hetgeen liieryoreai reeds in den vorm eener „driele dige vraag" vermeld werd: voorafgaande gelegenheid voor den verdachte om vordering tot vrijheidsbene ming te bestrijden, mondeling', voor de rechtbank, des- verkiezende onder rechtskundigen bijstand, ver plichte grondige motiveering van vrijheidbenemende rechterlijke beschikkingen, appellabilitedt van die beschikkingen, en, als vierde element: vrijheid, voor den preventief gedetineerde, van schriftelijk en mondeling overleg met zijn advocaat. In het aan het ontwerp voorafgaande opstel en in de toelichting die erop volgt wordt betoogd: dat,, van den noodlottigen maatregel niet met die soberheid ge bruik gemaakt wordt, als het belang der individueele vrijheid eischt." Gewezen wordt op de stuitende te genstelling: dat een maatregel als deze, die „het ge heele bestaan van het individu kan vernietigen, mag wordten genomen, zonder dat de beklaagde in staat wordt gesteld persoonlijk zijne belangen aan den rech ter voor te leggen," terwijl daarentegen, waar het de geringste geldboete wegens de onbeduidendste over treding geldt, de aangeklaagde recht heeft op een ern stige behandeling of tegenspraak. Treffend juist wordt gezegd: „dat de preventieve hechtenis, om het plotselinge van hare toepassing, en om d© onzekerheid die zij met zich brengt, voor velen zwaarder drukt dan de tenuitvoerlegging der straf." Betoogd wordt hoe „ons geldend recht een onoordeelkundig gebruik van den maatregel in de hand werkt. Onze rechters moe ten over het al dan niet toepassen van den maatregel beslissen, zonder voldoende kennis van zaken, zonder den verdachte zelf te hebben gezien of gehoord, zonder tegenover den eisch van het Openbaar Ministerie de tegenwerpingen van den verdachte te hebben verno men. Daardoor komen zij er allicht toe een maatregel toe ta staan, in het belang der maatschappij van hen gevorderd. Zoodra men den rechter de gelegenheid opent en volledige gegevens te oordeelen en hem te vens de taak oplegt zich nauwkeurig rekenschap te geven van de gronden en de omstandigheden die hem tot het bevelen van den maatregel voeren, mag stren ger maathouden in de toepassing van den zoo uiterst bedenkelijken, zij het ook onmisbarén, maatregel wor den verwacht." Het ontwerp bedoelt slechts de „meest noodzakelijk gebleken wijzigingen" te bevatten. Het heeft de groote deugd, enkele weinige wijzigingen te geven, die, wat hun systeem betreft, geheel aan het stelsel der wet aansluiten, en die tevens, in practijk gebracht den toe stand ongetwijfeld zullen verbeteren. Toen het „Week blad" het in 1906 publiceerde, uitte het de hoop dat of de minister öf een van de leden der Tweede Kamer, zich er cfver zoude ontfermen, door het tot grondslag te nemen voor een wetsvoorstel. Thans herhaalt het zulks, met een beroep op de nieuwe leden, door de jongste verkiezingen in de Kamer gebracht. Laat ons hopen, dat een of meer hunner aan die roepstem ge volg geven zal! EERSTE KAMER. Gisteren werd de Eerste Kamer om 2.15 uur ge opend. Aan de orde zijn de wetsontwerpen: lo. Houdende bepalingen betreffende' absinth. 2o. Aanvulling en verhooging van hoofdstuk VI der Staatsbegrooting voor 1909 (bijdrage aan het we duwen- en weezenfonds voor militgiren en gepensio neerde militairen der zeemacht). 3o. Wijziging van hoofdstuk VI der Staatsbegroo ting voor 1908 (regularisatie). 4o. Beschikbaarstelling van gelden wegens ver strekkingen door het departement van marine voor den dienst van 1909. 5o. Toepassing van art. 32 der Burgerlijke Pensi oenwet ten behoeve van den gewezen 1 eeraar aan de Openbare Handelschool te Amsterdam dr. H. J. Eymael. 6o. Wijziging der wet van 16 April 1896 tot rege ling der personeel® belasting, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 April 1909. 7o. Regeling van de ontvangsten en uitgaven van het weduwen- en weezenfonds voor militairen en ge- pensionneerde militairen van 1909. 8o. Beschikbaarstelling van gelden wegens ver strekking door het departement van oorlog voor 1909. 9o. Aanvulling van hoofdstuk VIII der Staatsbe grooting voor 1910 (bijdrage aan het weduwen en wee zenfonds voor militairen). lOo. Nadere verhooging van hoofdstuk VIII der Staatsbegrooting voor 1908 (regularisatie). Verder naturalisatie van verschillende personen. Bij ontwerp sub lo zegt de minister van binnenland- sche zaken dat de reg. steeds haar best zal doen geen maatregelen te nemen, die de burgerlijke vrijheid be perken. Maar hier geschiedt dit niet. Gebruik van ab sint is op den duur schadelijk. Het is langzaam wer kend vergif. Een verbod als hier wordt voorgesteld als alleszins gewettigd. Bij ontwerp sub 6o zegt de minister van financiën dat hij de opbrengst van l1/4 millioen uit den grond slag haardsteden niet kan missen. Een ontwerp om dien grondslag te doen vervallen, kan de Min. dus niet indienen. Bij het ontwerp sub lOo zegti de minister van oorlog, de in het verslag gevraagd© inlichtingen nader te zul len verschaffen. Alle ontwerpen werden zonder hoofdelijke stemming aangenomen, nadat de minister van justitie bij een der naturalisatie-ontwerpen heeft medegedeeld dat het ontwerp in zake het Nederlanderschap de Staten- Generaal zeer spoedig zal bereiken. De vergadering werd verdaagd tot vermoedelijk Maandag 27 December a.s. TWEEDE KAMER. Door de heeren Ter Laan^ Van Sasise van IJsselt, Roodhuijzen, Roessingh, Van Asch van Wijck en Treub werd gisteren lotsverbetering bepleit voor ver schillende categorieën van personeel bij gevangenissen en rijkswerkinrichtingen. De minister, de heer Nelissen, achtte het salaris van dat personeel, ook wat het administratief perso neel betreft, thans na de jongste verbetering voldoen de geregeld. Aan wetsherziening op het stuk van bedelarij en landlooperij wordt ijverig gewerkt. Echter dient eerst de reorganisatie van Veenhuizen een goed beeld te ge ven van den daardoor te verkrijgen nieuwen toestand. Na replieken werd het artikel goedgekeurd!. Bij de VlIIe afdeeling (kosten van het rijkstucht- en opvoedingswezen) werd door de heeren Ter Laan en Ketelaar geklaagd, dat de onderwijzers aan de tuchtscholen te langen dienst hebben ©n te weinig- zelfstandige positie hebben. De heer Snoeck Henkemans pleitte voor bezuini ging en zou de verpleging minder hoog opgevoerd wil len zien. De minister zal een en ander overwegen. Verder merkte de heer Snoeck Henkemans op, dat al leen in Amsterdam de functie van den ambtenaar voor de Kinderwetten goed werkt. Spr. zou voorzich tig willen zijn met het geven van subsidie aan „Pro Juveutute." Bij art. 78 (gebouwen) klaagt de heer Van Foreest wederom over het dure bouwen bij het gevangeniswe zen. Ook heeft men te veel vast personeel voor het bonwen van justitiegebouwen, en daarvan kan wel eens het gevolg zijn dat men werk gaat zoeken. De Rijksbouwmeesters zijn heel knappe menschen, maar zij bouwen duur. Daarom zou spr. in overwe ging willen geven een kundig man uit de burgerprak tijk aan te stellen, die alle bestekken en ramingen na gaat en als remmer dienst kan doen. Daarvan ver wacht spr. bezuiniging. De minister merkt op, dat aan het departement van justitie naar zuinigheid wordt gestreefd. Na enkele opmerkingen werd hoofdstuk II (justitia) zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Mede werd z. h. s. aangenomen de wijziging der ta rieven van gerechtskosten in strafzaken. Vervolgens werden de algemeene beschouwingen over hoofdstuk VI (marine) voortgezet. De heer Bos is door 's ministers antwoord omtrent de toepassing der Christelijke beginselen bij de Marine volkomen bevredigd. De minister heeft naar spr. meening een zeer juist standpunt ingenomen. De administratie der rijkswerven moet volgens spr. een juist overzicht van het bedrijf geven, het beleid bij de werven moet kunnen blijken uit de jaarlijksche cijfers. Er zou moeten zijn ©en accountantsbureau, een vol komen deskundig bureau, geheel op de hoogte met de groote bedrijven, dat zich aan geen begrootingen heeft te storen. De heer Thomson oordeelt niet gunstig over het be- leid van dezen minister, die met goeden moed i$ op getreden en met het voornemen om ernstig te streven naar verbetering en hervorming onzer marine. Nadat spr. bet over de Christelijke beginselen heeft gehad, veroordeelt spr. de manier, waarop het zeevolk wordt aangeworven. Ten slotte zegt spr. een enkel woord over de verdediging en het materieel, o.ai. komt spr. terug op het vraagstuk der leverantiën en wel de levering van geschut door die firma Krupp. Of deze firma het beste geschut zal leveren, betwist spr. De minister verdedigt het eindcijfer zijner begroo ting. Voor marine-doeleinden wordt slechts 131/2 mil lioen uitgegeven, wat toch werkelijk niet te veel ge noemd kan worden. De heer Thomson interrumpeert aanhoudend, zoodat er ©en soort conversatie ontstaat. De voorzitter kan dat niet toelaten. De minister: Mijnheer de voorzitter, als het u niet schelen kan,, mij heelemaal niet hoor (daverend ge lach) Besloten is Maandagavond avondvergadering te houden. De heer Van Foreest heeft voorgesteld art. 33 van de begrooting voor landbouw, nijverheid en handel met 4000 te verminderen. De bedoeling van dit amendement is de voorgestelde1 verhooging van gelden voor aankoop van drachtige koeien voor het veeverlos kundig onderwijs niet toe te staan. EEN KAMERLID OP REIS. De heer G. A. A. Middelberg, lid der Tweede Ka mer, gaat voor enkele maanden op reis naar Zuid- Af rika. DE ACCIJNSVERHOOGING. Uit den Haag wordt gemeld: De spoedige aanneming, zonder debat en zonder hoofdelijke stemming, van het ontwerp1 tot verhooging van den accijns op het gedistilleerd, door de Eerste Kamer, heeft in parlementaire leringen vrij veel ver rassing gebaard, De vrijzinnige leden dier Kamer hebben eerst het j voornemen gehad het ontwerp niet te aanvaarden, maar in een bijeenkomst zijn ze daarop teruggekomen. Het zou trouwens toch niets gebaat hebben. WIJZIGING DER DRANKWET. De raad der gemeente Barradeel, van oordeel dat de huidige Drankwet aanleiding geeft, dat in het ééne dorp alle vergunningen kunnen zijn vervallen en in het andere dorp het volle getal blijft, heeft besloten zich tot de regeering te wenden met verzoek de Drank wet te wijzigen in dien zin, dat de gemeenteraad voor elk dorp een maximum vaststelt, met dien verstande,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1909 | | pagina 1