DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Ds leugen in liet leven ven het kind.
Vader Kondelik en bruidegom Wsjwara.
Honderd en elfden Jaargang,
1909.
ZATERDAG
4 DECEMBER,
F E UIL L EjT O N.
No. 284
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor P ikmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Af aderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voor*" C 0.
Voorbereidend militair
onderricht. i
TetoSe^nniunisssr 5»
ALRMAARSCHE COURANT.
Do BUKGEMEESTEE der gemeente ALKMAAR
brengt, naar aanleiding van een desbetreffende eircu-
laire van den heer commissaris der Koningin in deze
provincie, tpr kennis van belanghebbenden, dat het
onderzoek naar de geoefendheid van:
lo. LOTELINGEN, diie (fingen naar het bewijs, hetzij
voor militaire bekwaamheid, hetzij voor lichamelij
ke geoefendheid, dan wel voor beide;
2o. JONGELIEDEN, die dingen naar het getuig
schrift, vereischt tot het aangaan oen er verbinte
nis hij het RESERVEKADER, hetzij der Infante-
rie of der vesting-artillerie, dan wel der genie,
zal plaats vinden in het tijdvak VAK EK MET 4
TOT EK MET 15 JANUARI 1910;
dat het onderzoek voor eiken deelnemer in één dag
afloopt en voor lotelingen en jongelieden, woonachtig
en verblijf houdende in de gemeente ALKMAAR zal
worden gehouden te HELDER;
dat tót het onderzoek uitsluitend worden toegelaten:
a. zij, die hebben deelgenomen aan de loting voor de
lichting 1910;
b. de lotelingen dea- lichting 1909, die, ingevolge het
bepaalde bij de tweede zinsnede van art. 99 der Mi-
litiewet 1901, in 1910 worden ingelijfd;
c. de reeds ingelijfde lotelingen, in het genot van uit
stel van eerste oefening, die, om in aanmerking te
kunnen komen voor verlenging van uitstel, in ver
band met de bepaling van het op 2 na laatste lid
van art. 92 van bet K. D. van 2 December 1901
(Staatsblad Ko. 230), zooals dit artikel is gewijzigd
en aangevuld bij de K. B. van 11 October 1904
(Staatsblad Ko. 234) en van 9 Januari 1909
(Staatsblad Ko. 10) him bewijs van voorgeoefend
heid wenschen te vernieuwen;
servekader der Infanterie, Vesting-Artillerie of
d. jongelieden, ad'spiranten-vr ij williger voor het Re-
öenie.
Belanghebbenden, die zich niet VóóR DEK lOden
DECEMBER 1909 ter gemeente-secretarie tot deelne
ming aan het onderricht hebben aangemeld, worden
niet tot dat onderzoek toegelaten.
Zijdie bij de schietoefeningni\ tot verhooging an
's lands weerkracht een scHetbewijs heblan verkregen,
leggen dit bij de aanmelding ov r
De Burgemeester voornoemd,
O. RIPPIKG.
Alkmaar, 30 Kovember 1909.
Men klaagt dikwijls, dat de kinderen, dat alle kin
deren liegen. Tegenover dit feit weten vele moeders
geen raad. Welke middelen kunnen, met goed gevolg,
tot bestrijding van dit kwaad wordfen aangewend?
Wanneer ik het waag, een bijdrage te geven tot be
antwoording van deze vraag, dan doe ik dit, omdat de
ervaring in mijn eigen gezin en in de gezinnen van
een paar mijner vrienden mij den weg gewezen heeft,
die tot het beoogde doel voert.
Deze weg is aangewezen door de liefde, niet door
eenig stelsel van straf. En juist daarom zal menige
moeder daaromtrent ongetwijfeld gaarne meer willen
hooren.
Wanneer een moeder haar kind wil opvoeden tot
waarheidszin, is het allereerst noodig, dat zij zelve
volkomen waar is. Het kind moet zich onvoorwaar
delijk kunnen verlaten op elk woord dat door haar
wordt gesproken.
Immers, de vorming van het karakter bij het kind I
geschiedt in de eerste plaats door het voorbeeld, dat j
het voor oogen heeft. De kinderen volgen na datgene, t
wat zij voortdurend zien. Veel meer invloed dan de j
vermaning, heeft de daad, het voorbeeld.
Wilt gij tot waarheidszin opvoeden, wees dan zelf in
alle dingen waar en betrouwbaar.
De tweede eisch is, dat alle vrees voor den opvoeder
het kind vreemd zij. Tot eiken opvoeder, tot zijn moe
der boven alles, moet het kind staan in de verhouding
van onbepaald vertrouwen.
Het kind moet weten dat alleen het goede van hem
wordt verlangd; maar ook, dat alleen het goede van
hem ondersteld wordt en dat het met al zijn kleine
wenschen en zcxrgen en plannen, met zijn kinderlijke
overwegingen, ook met zijn erkennen van fouten en
misslagen, gerust bij ziju moeder komen kan.
Het kind moet weten, dat zijn moeder dat alles ver
staat, begrijpt, uit de juiste oorzaken verklaren en het
in al* zijn moeilijkheden helpen kan en wil.
De meeste kinderen jokken, uit vrees. Zij zien het
wantrouwen in de oogen van de ouders of zij voelen
dit in den toon van hun stem. En zij zijn bang voor
straf. Al is die straf niet zwaar en al klinkt de beris
ping- in het oor van den volwassene niet hard, toch
wordt het teere gemoed van het kind daardoor in hoo-
ge mate verschrikt en beangst. Daardoor ziet het niet
duidelijk den rechten weg. het spreekt onwaar
heid. wat het waarschijnlijk niet gedaan zou heb
ben, indien het kalm en rustig was gebleven.
De goede opvoeder ga nooit uit van de onderstel
ling, dat het kind onwaarheid spreken wil. Het wil
dit ook inderdaad niet. Aan de onbedorven kinder
ziel is elke valsche voorstelling vreemd; wel zal het
soms erkenndn, dat omstandigheden buiten zijn wil,
ïcin tot onwaarheid spreken dwongen.
Wanneer het kind voelt, dat men, zonder meer, ge
looft, dat onwaar moet zijn wat het zegt, dan staat
het geheel weerloos tegenover deze opvatting en
daardoor zal Jiet dikwijls jokken, meestal zonder be
paalden zin of bepaalde bedoeling, behalve déze bere
kening: met welk antwoord het de minste kans op
knorren beloopt.
Wanneer dit door de moeder of opvoeder is opge
merkt, zal men andere wegen moeten bewandelen, om
het kind aan waarheid spreken te gewennen.
Wanneer een antwoord onjuist is gebleken, zal het
kind b.v. alzoo moeten worden toegesproken: „Gij ver
gist u; bedenk u eens goed; het was immers zóó; gij
hebt het blijkbaar vergeten."
Of, wanneer de onjuistheid eerst- later wordt be
merkt, zal men zeggen: „Gij hebt onlangs niet pre
cies de waarheid gezegd; de zaak was zóó; gij hebt u
blijkbaar vergist."
Op die wijze wordt het voor het kind gemakkelijk
jemaakt, zijn getuigenis van vroeger te verbeteren en
wordt het gewoon, steeds eenvoudig de waarheid te
zeggen.
Ik heb een jongen gekend, die, toen hij 810 jaar
oud was, ten aanzien van een bepaalde gebeurtenis,
welke niet was opgehelderd, bij voorkeur zeide: „ik
geloof, dat ik het uiet heb gedaan; maar zeker weet
ik het niet meer; „het is toch wel mogelijk."
Hoewel door dit antwoord de verdenking allicht op
hem zou vallen, was hij in geen dezer gevallen de
dader geweest. Zóó nauwgezet van geweten was hij en
zóó er op bedacht, om in elk geval niet te liegen.
Deze strenge waarheidsliefde openbaarde zich bij
hem ook nog op een andere wijze.
's Avonds was grootmoeder op bezoek geweest en
hij zou haar naar huis brengen. Grootmoeder beklaag
de hem deswege; maar hij zweeg en trok zijn overjas
aan.
Toen zei de moeder: „maar voor Werner is het een
genoegen, zijn grootmoeder te begeleiden, niet waar
Werner?"
Het antwoord luidde: „dat kan ik nu juist niet zeg
gen; maar ik ga met grootmoeder mede."
In een dergelijk geval is een liefdevolle verhouding
noodig, om het kind- goed te verstaan en juist te be-
oordeelen. Dat moet elke moeder kunnen.
Dat de grootmoeder met dit antwoord niet zeer in
genomen was, spreekt van zelf.
t-.
KLEINE GEBEURTENISSEN UIT HET
LEVEN VAK EEN PRAGER GEZIN
NAAR HET BOHEEMSOH
VAK.
IGNAT HERRMANN
door
B. J. BARENTZ—SCHöNBERG.
Tn den handel verkrijgbaar ingen. 2.90; geb. 3.50.
63;
Wat een aardige man heel beleefd, werkelijk,
heel beleefd. Hoe zou het eten zijn?
Ik denk heel goed, fluisterde mevrouw Kondelik.
Je hebt immers van Kondelik gehoord dat het couvert
drie gulden kost.
Wejwara nam zijn bruid het manteltje af. Slavit-
sehek en Hupner hielpen hun bruidsmeisjes evenzoo,
de kellners hielpen de bepaaxde dames, de hoeren trok
ken hun overjassen uit.
De opgewekte mijnheer Watzek zocht met kenners
blik onmiddellijk de bruidsmoeder uit het gezelschap,
snelde op haar toe en vroeg beleefd, of de soep al op
gediend moest worden of dat het „geëerde gezelschap"
eerst een poosje wilde uitrusten.
Wij zullen nog wachten, antwoordde mevrouw
Kondelik vriendelijk, tot ruijn echtgenoot komt hij
is even naar huis gereden.
Gewoonlijk zei mevrouw Kondelik „mijn oudje" of
„mijn man." Vandaag, bij de plechtige gelegenheid,
drukte zij zich deftiger uit.
Uitstekend, zei de restaurateur buigend.
Het was warm in de zaal, maar zooals altijd in het
begin, was de stemming koel. Niemand wist een be
sprek te beginnen, niemand wilde het eerst plaats ne
men, niemand durfde luid spreken.
Het was gelukkig dat mijnbeer Betschka er was.
Tegenover zoo'n lieve, zachtmoedige moeder zal on- j
getwijfeld door sommigen worden ingebracht, dat hare
kinderen toch zeker nu en dan gejokt hebben en veel
meer dan zij geweten of geloofd heeft.
Daartegenover zou ik willen opmerken, dat tien
leugens, welke de moeder als waarheid aanneemt, niet
zooveel kwaad doen aan het karakter van het kind dan
wanneer de moeder éénmaal ten onrechte twijfelt aan
den waarheidszin van haar kind.
Immers, juist door het ongegrond wantrouwen deelt
zij aan'het zieleleven van het kind groote onzekerheid
en bitterheid mede. Het kind voelt de hem aangedane
ongerechtigheid, welke hem nooit meer pijn doet dan
wanneer deze komt van de zijde van zijn moeder, in
wie hij onbepaald vertrouwt.
Heeft daarentegen de moeder een leugen die haar
kind vertelt, als waarheid aangenomen, dan zal het
kind zich schamen, zijn moeder te hebben voorgejokt.
Ik heb een anderen jongen gekend, die werkelijk
dikwijls jokte. De mofeder wist het en twijfelde vaak
aan de waarheid zijner woorden.
Op zekeren dag was weer iets onbehoorlijks geschied
en had de knaap hardnekkig ontkend) de dader te
zijn. Maar den volgenden dag werd het bewijs voor
zijn schuld geleverd.
„Maar kunt gij dan in 't geheel niet meer waarheid
spreken?" riep de moeder in vertwijfeling. „Wat zal
ik met u beginnen? U telkens slaan, gaat toch ook
niet. Uw broers en zusters liegen toch niet. Waarom
dan gij altijd?"
De knaap stond stilzwijgend voor zijn moeder.
Maar door smart over deze droevige klacht der moe
der overmand, riep hij eindelijk„Gij gelooft mij toch
niet; of ik lieg of waarheid spreek, is- precies hetzelf
de. Allleen mijn broers en zusters gelooft gij, wan
neer zij ja of neen zeggen, mij niet. Gij gelooft, dat ik
toch altijd lieg!"
Dit woord trof de moeder als een ernstig verwijt.
„Gij hebt gelijk," zeide zij. „Ik heb zelden geloof in u
„getoond. Ik beloof u, van af heden zal ik u altijd
„gelooven en bij wat gij zegt, niet meer twijfelen aan
„de waarheid. Maar beloof gij mij dan ook, altijd waar-
„heid te zullen spreken. En wanneer gij soms later tot
„het inzicht komtwat ik moeder gezegd heb, was
„toch niet geheel juist, kom dan tot mij en zeg: moe-
„dertje, ik heb mij toch weer vergist. AVilt- gij dat doen,
„mijn kind?"
De moeder heeft haar woord gehouden. Nog dik
wijls kwam het voor, dat twijfel aan de woorden van
haar jongen bij haar opkwam. Maar zij toonde hem
dit nooit mieer. Zij nam zijn uitspraken altijd' op als
vanzelfsprekend waar.
De knaap kwam nooit zijn verontschuldigingen aan
deden en zij begreep zeer goed het gevoel van schaam
te dat hem daarin verhinderde. Maar met dankbare
vreugde merkte zij op, hoe zijn open oog, zijn vaste
houding allengs de teekenen werden van zijn open en
eerlijk karakter en dat was voor haar eerlijk.
Hij riep den restaurateur, sprak met hem, de man
knikte, glimlachte, greep een flesch, trok handig de
kurk er af, wenkte den kellner, die, snel begrijpend,
kleine likeurglaasjes: bracht. Mijnheer Watzek schonk
ze vol en zette ze op een blad. Mijnheer Betsch
ka nam dit mee en presenteerde den gasten.
Hoog geëerd gezelschap! Niet zoozeer omdat het
Kovember is en inwendige verwarming dus goed doet,
als wel om een prettig, oud gebruik te volgen, dat in
Ruslaüd heerscht, bied ik u bij gebrek aan wodka, cog
nac aan. Die breekt het ijs en bereidt de maag voor op
hetgeen komen zal .Prosit!
Ku was werkelijk het ijs gebroken en het gezelschap
begon te babbelen. De eerste luidé woorden riepen wel
iswaar nog een echo in de zaal wakker, maar langza
merhand werd het gesprek algemeen. Kleine groepjes
werden gevormd, mijnheer Betschka was overal tege
lijk, maakte voortdurend grappige opmerkingen en
schonk zich een tweede glaasje cognac in. Mijnheer
Slavitschek maakte van de gelegenheid gebruik eu
hield ook zijn glaasje bij.
De. minuten verliepen een kwartier mijnheer
Kondelik kwam niet. De oude heer Wejwara ging
naar zijn zoon en vroeg fluisterend:
Erans, waar is toch je schoonpapa?
erkelijk eerst nu bemerkte Wejwara dat een der
hoofdpersonen ontbrak.
Op zijn teenen liep hij naar mevrouw Kondelik.
Mama, vroeg hij zacht, waar is mijn schoonpa
pa
Hij is naar huis gereden om een andere jas aan
te trekken. Maar hij had al lang hier kunnen zijn..
Angstig keek zij naar de klok, het was vijf uur.
W eer verliep een kwartier en nog* een en nu kwam
de raadsheer Wonassek bij Wejwara en vroeg:
Collega, waar is toch je schoonpapa Is er iets
gebeurd
Ongerust keek Wejwara om. Ja, daaraan had hij
nog niet gedacht. Zou er iets gebeurd zijn En hij
liep weer naar mevrouw Ivondelki.
Mama, waar is papa toch? Als hem maar niet
iets is overkomen
In een boek over opvoedkunde las ik onlangs, dat
het gezin bij den Staat ter scbole moet gaan, wanneer
de verhouding van onderling vertrouwen niet leidt
tot de gewenschte opheldering van zaken, welke in het
gezin zijn voorgevallen.
De instructie van het gerecht, met alle daarbij ge
bruikelijke handelingen van den rechter (heer en va
der) de openlijke aanklaagster (de moeder), de getui
gen (de kinderen), en de praktische aanwijzing, van
het belang en de beteekenis der te geven verklaringen,
behoort ook in de kinderkamer plaats te vinden.
Zulk een onderzoek heeft voor het kind een hoogst
ernstige beteekenis, naar het oordeel van den schrij
ver. Het zal daarbij ongeveer dezelfde gewaarwordin
gen hebben als de misdadiger, die weet dat het bij zijn
verhoor gaat om zijn leven. De schrijver zegt wel, dat
bij zulk een onderzoek alle daaraan verbonden scha
duwzijden moeten worden vermeden, maar ik twijfel,
of dit mogelijk is. Ik zou liever altijd weer opnieuw
de toevlucht nemen tot het weder zij dsoh vertrouwen,
als het beste middel om het kind terecht te brengen.
Het is immers ons streven, aan onze kinderen, zoo
lang zij onder onze hoede zijn, een stukje te geven vau
het verloren paradijs. Wij willen hun leven vullen met
vreugde en geluk en met zóó helderen zonneschijn, dat
de donkere uren, die onvermijdelijk volgen na de kin
derjaren, nog daarvan eenig licht en eenige troost
ontvangen.
Wanneer een rnensch aan zijn kinderjaren terug
denkt, moge dankbare vreugde en vrede komen over
zijn ziel. Niet als misdadigers en getuigen willen wij
hen daarom behandelen, maar als onschuldige wezens,
die niet altijd den rechten weg kennen.
Eens had een jongen gejokt. De moeder, te midden
van haar kinderen zittend, vroeg op vriendelijken
toon
„Zegt mij toch, lieve kinderen, wie heeft dat toch
gedaan Ik hen zoo diep bedroefd, dat gij het mij niet
zegt. Och, het komt er zoo weinig op aan, wat ge
beurd is maar wie het gedaan heeft, moet zich bij
mij aanmelden.
Na een lang stilzwijgen, stond het jongste kind van
5 jaar op en zeide: „ik heb het gedaan, moeder!"
Toen streek de moeder haar jongste liefkoozend
over het gelaat en zei: „Gij hadt mij dit eerder moe
ten zeggen, ook zonder dat ik er op aandrong."
Nu was de vrede hersteld. Maar met verbazing zag
de moeder nu, dat de oudste broer zijn zusje hartelijk
omhelsde eu vroeg: „zal ik met je gaan spelen? Wij
zullen de poppen aankleeden en ze meenemen, naar het
bosch."
Het kleine kind was in de wolken eu ging mede.
's Avonds bij het naar bed gaan vroeg de moeder
aan het kind: „Zeg mij toch eens, hoe zit het eigen
lijk met uwe bekentenis van heden middag?"
Het kind zweeg. Toen de moeder aandrong op ant
woord, begon het bitter te schreien en riep: „och,
vraag mij niet meer; ik kan niet nog meer liegen."
Toen vernam de moeder, dat hetl zich als de schuldige
had opgegeven, oludat het de moeder niet zoo be
droefd kon zien.
Het komt mij voor, dat de kinderkamer, waarin zoo
iets gebeuren kan, meer van den geest der liefde is
doortrokken dan een, waar een instructie worde ge
opend en een getuigenverhoor plaats vindt.
Zie, deze kindieren wisten allen, wie het gedaan had.
Zij zwegen, omdat zij den broedfer niet wilden aankla
gen. En de kleine zondaar kwam later, als gebroken,
zich zelf aanmelden. De hartelijke plaatsvervanging
van het jongste zusje had zijn klein trotsch hart ge
broken.
Mevrouw Kondelik verstijfde van schrik. Eensklaps
liep zij vastberaden naar de kleedkamer, sloeg haar
mantel om en snelde die trap af.
Het volgende oogenblik roldte het rijtuig bliksem
snel naar de Gerstenstraat en bleef na vijf minuten
voor het huis stilstaan daar stond ook nog het rij
tuig van mijnheer Kondelik. De meester was dus
thuis, misschien kon hij den sleutel van de kleeren-
kast niet vinden
Mét luid kloppend hart snelde: mevrouw Kondelik de
trappen op.
Wat zou hij weer mopperen! Maar dat hinderde
niet, als ©r anders- maar niets was gebeurd.
Zij klom naar de tweede verdieping eu trad de
keuken binnen doodsoh© stilte. Als iemand Kon
delik eens had overvallen beroofd vermoord!
Zij tastte in de donkere keukendrukte op de klink
en trad de eetkamer binnen.
De meester zat aan de- tafel, het hoofd op de han
den geleund en staarde in de- vlam der lamp, alsof hij
niet hoorde dat er iemand binnenkwam.
Kondelik! riep mevrouw Betty.
Zoo, ben je daar?!
De meester keerde zijn blikken naar zijn vrouw.
Wat doe je toch, om 's hemelswil! riep z'n vrouw.
Wij wachten op je en jij zit hier kalm te peinzen.
Hm, ja, ik zit te peinzen.
- Ja, maar ik zou toch wel eens willen weten,
waarover je zat- te peinzen! En dat nu! Studeer je
misschien op welke wijze je het best met stoel en al
naar de Beseda kunt komen. 1
Dat niet, Betty, maar hoe ik uit- dien verwensch
ten rok kom.
En de meester stond op.
Boos keek mevrouw Kondelik hem aan.
Waarom trek je- dien rok niet uit, mau, waarom?
Och, wees zoo goed en trek jij hem mij uit, wil
je? sprak de meester en stak plotseling woedend beide
armen uit.
Mevrouw Kondelik g'ing van schrik achteruit. Niet
alleen door den plots-elingen uitval van den. meester,
maar ook door den rok. Dat was aigenïijk geen rok
meer, het was een soort van vest met lange panden,
dat bij de schouders met de mouwen slechts op één
plaats was verbonden door eenige strooken laken. Bei
de mouwen waren uit den naad getrokken, men zag
dat de meester alle krachten had' ingespannen om zich
van het knellende kleedingstuk te ontdoen. De beide
mouwen hadden wel voor het geweld moeten zwichten,
maar niet de rok, die nauw bleef sluiten om het
lichaam van mijnheer Kondelik. Toen de meester had
begrepen hoe vergeefsch zijn pogingen waren, was hij
berustend in zijn stoel gaan zitten om te wachten op
die dingen, die komen zouden. Uit den rok kon hij
niet en met gescheurde mouwen kon hij niet aan de
bruiloftstafel verschijnen
Mevrouw Kondelik sprak geen woord. Zij greep één
mouw beet om haar man te bevrijden, maar het eenige
gevolg was, dat zij de mouw in de hand hield. Doch
daarvaar kwam één schouder van den meester bloot.
Dat is één, knorde Kondelik. Nu moet je nog
de andere eruit rukken en dan ga je naar het artille-
rie-laboritorium opdat zij de rest van den rok met dy
namiet laten springen, anders kom ik er niet uit.
Mevrouw Kondelik slikte. De woede over de onop
lettendheid van haar man, die -een vreemden rok had
aangetrokken, over den kleermaker die het nauwe
kleedingstuk had gezonden, dreigde haar te doen stik
ken.
Mevrouw Kondelik's blikken vielen op het penne-
mesje dat op de tafel lag. Zij greep het, maakte het
open en zei tot haar man:
Hier, ga hier staan, Kondelik, bij het licht, draai
je om, sta rechtop en beweeg je niet. Ik zal dón rug-
naad lostornen.
Snijd niet in mijn rug, waarschuwde de meester
angstig.
Houd je toch stil, beval zijn vrouw en begon haar
arbeid.
Wordt vervokrd.