DAGBLAD VOOR ALKMAAS OMSTREKEN. Weder alleen. li SL Honderd en elfde Jaargang. 1909. m m V R IJ D A O 31 DECEMBER, INSCHRIJVING. NATIONALE MILITIE. No. 306. gfH* ÏJeze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en I c23tdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden or Alkmaar f 0,80; franco door net geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Br v/t Prijs der gewone advertentiën: regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote aar plaatsruimte. n franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij RMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. De inschrijving geschiedt in een der vertrekken van het Raadhuis alhier, op Dinsdag en Vrijdag tot 20 Januari eerstkomende van des namiddags 1 tot 3 ure en verder ter gemeente-secretarie. JU.'».-:1. L' BURGEMEESTEE en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter kennis van belanghebbenden dat bij den dienst der gemeentewerken een ervaren TIM MERMAN", niet ouder dan 35 jaar, geplaatst kan wor den. Weekloon 12.50. Verpliebte korting pensioen fonds 6 De gegadigden moeten minstens drie jaren ingeze tene dezer Gemeente zijn. Met de noodige aanbevelingsstukken zich schrifte lijk te wenden tot den Directeur der gemeentewerken vóór of op 8 Januari 1910. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR, Gezien art. 17 der Militiewet L901 Roepen bij deze op Alle mannelijke ingezetenen, die op 1 Januari 1910 hun negentiende jaar zijn ingetreden (alzoo ae mannelijke geborenen van 1891) om zich in de maand Januari 1910 in het daartoe gereed gemaakte register voor de Nationale Militie te doen inschrijven. Zij maken voorts de ingezetenen opmerkzaam op de volgende bij genoemde wet gemaakte bepalingen als Artikel 13 Voor de Militie wordt ingeschreven 1«. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België ver blijf houdt, 2e. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, wiens vader, moeder of voogd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft, 3e. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft, 4e. ieder mannelijk ingezetene niet-Nederlander, zoo hij op den eersten Januari van het jaar het 19de levensjaar was ingetreden, en niet verkeert in een der bij art. 15 omschreven gevallen. Ingezeten is, voor de toepassing van het bepaalde hierboven onder 4e. A. de binnen het Rijk verblijfhoudende minderjarige niet- Nederlander a. wiens vader, moeder of voogd binnen het Rijk woonplaats heeft en haar gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk of de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen gehad heeft b. van wiens ouders de langstlevende bij zijn of haar over lijden in het hierboven onder a. omschreven geval verkeerde, al verkeert zijn voogd niet in dat geval of al is deze buiten 'slands gevestigd; e. die door zijn vader, moeder of voogd verlaten is, of die onderloos is of in wettelijken zin geen vader of moeder heeft en van wien niet bekend is dat hij een voogd heeft, indien hij gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk verblijf gehouden heeft; B. de meerderjarige niet-Nederlander, die binnen het Rijk woonplaats heeft en haar gedurende de voorafgaande achttien maanden in liet Rijk of de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen gehad heeft. Yoor minderjarig wor t voor de toepassing van het bepaalde hierboven onder A gehouden hij, die minderjarig is in den zin der Nederlandsche wet. Voor meerderjarig wordt voor de toepassing van het bepaalde hierboven onder B gehouden hij, die meerderjarig is in den zin van voormelde wet. Artikel 14. De inschrijving geschiedt: le. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede lezoo hij binnen het Rijk verblijf houdt en zijn vader, moeder of voogd aldaar woonplaats heeft, in de gemeente der woonplaats van vader, moeder of voogd zoo hij binnen het Rijk verblijf houdt en zijn vader, moeder of voogd elders dan binnen het Rijk woonplaats heeft in de gemeente, waar hij verblijf houdt zoo hij door zijn vader, moeder of voogd verlaten is, ouder loos is of in wettelijken zin geen vader of moeder heeft en het niet bekend is dat hij een voogd heeft, in de gemeente, waar hij verblijf houdt zoo hij in het Duitsche Rijk verblijf houdt, in de gemeente AMSTERDAM; zoo hij in het Koninkrijk België verblijf houdt, in de ge meente ROTTERDAM 2e. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede 2e.zoo zijn vrder, moeder of voogd woonplaats heeft binnen het Rijk, in de gemeente der woonplaats van vader, moeder of voogd is de woonplaats van vader, moeder of voogd in het Duitsche Rijk, in de gemeete AMSTERDAM, is zij in het Koninkrijk België, in de gemeente ROTTERDAM; 3e. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede 3e. zoo hij woonplaats heeft binnen het Rijk, in de gemeente zijner woonplaats zoo hij woonplaats heeft in het Duitsche Rijk, in de gemeente AMSTERDAM zoo hij woonplaats heeft in het Koninkrijk België, in de gemeente ROTTERDAM 4e. A. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede 4e., indien hij minderjarig is, zoo hij verkeert in het geval, in de tweede zinsnede van dat artikel onder A.a. omschreven, in de gemeente, waar zijn vader, moeder of voogd woonplaats heeft. zoo hij verkeert in het geval, in die zinsnede onder A.b. omschreven, in de gemeente, waar zijn voogd woonplaats heeft is de woonplaats van dezen buiten 's lands, dan geschiedt de inschrijving in de gemeente, waar de minderjarige verblijf houdt zoo hij verkeert in een der gevallen, in evenbedoelde zinsnede onder A.o. omschreven, in de gemeente, waar hij verblijf houdt B. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede 4e., indien hij meerderjarig is: in de gemeente waar hij woonplaats heeft. De in de vorige zinsnede als plaats van inschrijving aan gewezen gemeente i« die, waar het verblijf of de woonplaats gevestigd is of was op den lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin de in te schrijven persoon het 18delevensjaar volbracht, tenzij het iemand geldt, wiens inschrijving te AMSTERDAM of te ROTTERDAM moet geschieden wegens verblijf of woonplaats onderscheidenlijk in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België. Artikel 15. Voor de Militie wordt niet ingeschreven: le. de ingezetene niet-Nederlander, die bewijst te behooren tot een Staat, waar de Nederlanders niet aan den verplichten krijgsdienst zijn onderworpen of waar ten aanzien van den dienstplicht het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen 2e. hij, die bewijst in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen verblijf te houden of woonplaats te hebben, al heeft zijn vader, moeder, voogd of curator woon plaats binnen het Rijk. Artikel 16. Hij, die volgens art. 13 behoort te worden ingeschreven, is verplicht zich daartoe bij Burgemeester en Wethouders der gemeente, waar volgens art. 14 de inschrijving moet geschieden, aan te geven tusschen den lsten en 31sten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het achttiende levensjaar volbracht. Bij ongesteldheid of afwezigheid van hem, die zich ter in schrijving moet aangeven, alsmede in een der gevallen, hierna in de vierde zinsnede omschreven, rust de verplichting tot het doen der aangifte indien het een minderjarige betreft, op zijn 'vader, moeder of voogd indien het een meerderjarige betreft, die onder curateele gesteld is, op zijn curator. De verplichting van vader, moeder of voogd geldt evenwel slechts zoo hij of zij binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft. Behoudens de uitzonderingen bij de volgende zinsnede ge maakt, rust de zorg voor het doen der aangifte uitsluitend op den in te schrijven minderjarige: indien zijn vader, moeder of voogd niet binnen liet Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft. indien zijn vader of moeder of beiden de ouderlijke macht missen indien hij door zijn vader, moeder of voogd verlaten is, of indien hij ouderloos is of in wettelijken zin geen vader pf moeder heeft en het niet bekend is dat hij een voogd heeft, Hij, die door de bestuurders in artikel 92 vermeld, tei in schrijving moet worden opgegeven of die in dienst is bij de zeemacht, de marine-reserve en het corps mariniers hieronder begrepen, bij het leger hier te lande of bij de koloniale troepen, is tot het doen van de aangifte niet verplicht. Voor hem of haar, die tot het doen der aangifte verplicht is, kan de aangifte geschieden door een^ander, daartoe schrif telijk gemachtigd. De volmacht blijft onder burgemeester en wethouders berusten. De wijze, waarop van de gedane aangifte moet blijken, wordt door Ons bepaald. Artikel 18. Voor de militie wordt ook ingeschreven of wor It opnieuw ingeschreven le, ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die na den lsten Januari van het jaar, voLende op dat, waarin hij het acht tiende levensjaar volbracht, en vóór het* intreden van het een en-twin'igste levensjaar zijn verblijf tinnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België gevestigd heeft. 2e. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, wiens vader, moeder of voogd na den lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin de minderjarige het achttiende levensjaar vol bracht, en vóór het intreden van diens een-en twintigste levens jaar zijne of hare woonplaats binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België gevestigd heeft; 3e. ieder mannelijk minderjarige, d e na den lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het achttiende levens jaar volbracht, en vóór het intreden van het een-en-twintigste levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander is geworden, zoo hij in een der hierboven onder le. omschreven gevallen verkeert, of wiens vader, moeder of voogd verkeert in ren der gevallen, hierboven onder 2e. omschreven 4e. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die na den lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het achttiende levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het een-en-twintigste levensjaar zijne woonplaats binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België gevestigd of er woonplatts verkregen heeft; 5e. ieder mannelijk meerderjarige, die na den lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het achttiende levens jaar volbracht, en vóór het intreden van het een-en-twintigste levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander is geworden, zoo hij in een der hierboven, onder 4e. omschreven gevallen verkeert 6e. ieder mannelijk niet-Nederlander, die na den lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het achttiende levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het een-en- twintigste levensjaar ingezetene of opnieuw ingezetene is ge worden in den zin der tweede zinsnede van art. 13. Hierbij gelden de laatste zinsnede van dat artikel en art. 15. Ten aanzien van de gemeente, waar de inschrijving of de inschrijv ng opnieuw moet geschieden en van de verplichting tot het doen van aangifte ter inschrijving of ter inschrijving opnieuw gelden de eerste zinsnede van art. 14 en de laatste vijf zinsneden van :.rt 16. De aangifte ter inschrijving of ter inschrijving opnieuw van hem, die volgens de eerste zinsnede van dit artikel moet worden ingeschreven, geschiedt binnen dertig dagen na het verkrijgen of, werd hij reeds vroeger ingeschreven doch van het register afgevoerd, na het terug erlangen van het Neder landerschap of van het ingezetenschap, of na de vestiging van verblijf of de vestiging of het verkrijgen van woonplaats binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Ko inkrijk België. De inschrijving geschiedt in het register betreffende de lichting van het jaar, waartoe de in de eerste zinsnede van lit artikel bedoelde persoon volgens zijnen leeftijd behoort. Strafbepalingen. Artikel 166. Met boete van tenminste vijftig cents en ten hoogste f 100 wordt gestraft de overtreding van de artt. 16, 18 en 22. Zij noodigen hen, wien dit mocht aangaan, uit, zoo mogelijk in eigen persoon, de aangifte te doen en daarmede niet tot het einde van Januari te wachten. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter, 31 Dee. 190>. DONATH, Secretaris. Een schetsje naar het Duitsch van HELOISE VON BEAULIEU. Langzaam liepen zij van het hek naar huis terug. Hij ernstig in gedachten verdiept, zij snikkende van bittere smart. Zij had het rijtuig nagekeken, waarin haar lieve ling, haar eenige zoon wegreed. Hij was niet alleen dat was juist het ergste, maar met een vrouw aan zijne zijde, die weldra zijn echtgenoote zou worden. Groetend had de jonge man nog eens omgekeken maar meer uit medelijden roet zijn ouders dan uit behoefte van zijn hart. Zijn oogen straalden van ge luk. Ja, zij straalden. Zijn moeder had het opgemerkt, niettegenstaande den verren afstand en ondanks haar tranen. 1 Vol bitterheid vergeleek zij daarmee zijn afscheid van vroeger, wanneer hij als schooljongen na de va cantia weer naar school ging. Dan had hij moeite zijn tranen in te houden, zijn aardig jongensgezicht trok van een zenuwachtigheid, dis hij niet toonen wilde; hij kon zijn armen haast niet van haar hak losmaken. En nu. Zij wou hem graag naar het station brengen, maar zij had best opgemerkt, hoe weinig Hu- bert daarap gesteld was. Met aandrang had hij zijn ouders „dien langen, stoffigen rit" afgeraden. Hij gaf niets meer om zijn moeder. Het mooie, blonde poppetje nam hem geheel en al in beslag. Daar barstte zij weer in tranen nit. Met een vrien delijk, troostend gebaar legde haar man zijn hand op haar schouder. Maar die liefdevolle aanraking scheen de sluizen van haar smart juist des te wijder opeu te zetteu. „O Ludwig!" riep zij hartstochtelijk uit, „ik heb mijn zoon verloren." „Kom, kom. Hij is niet dood. Integendeel, hij is eerst recht levend geworden." Hij lachte welgevallig toen hij aan de overdreven verliefdheid van zijn zoon dacht. „Ja, wat je vandaag ondervindt is hard dat is zeker. Maar het is het gewone lot van de ouders. Wij voeden onze kinderen op voor een vreemden man of een vreemde vrouw. Dat hebben onze ouders ook gedaan." „Spreek niet van het gewone lot der ouders 1" riep zij uit, niet zonder heftigheid. „Je weet heel goed, dat er tusschen Hubert en mij een heel bijzondere ver houding bestaat neen bestond! Wij hebben zooveel sympathie, wij begrijpen elkaar volkomen!" „Als je hem altijd zoo goed hebt begrepen, tracht hem dan nu ook te begrijpen, Elise!" „Dat kan hem niets meer schelen I" riep zij droevig uit. „lïij heeft mij niet meer noodigEen vreemde is alles voor hem wat ik eerst voor hem was, hij heeft mij niet meer noodig. Ik kan nu toewijken." Er kwam een moedelooze trek op het zooeven zoo opge wonden gezicht. Wat blijft mij over te doen op de wereld? schenen de slap neerhangende handen te vra gen. Man en vrouw waren inmiddels de trap naar het ter ras opgegaan. „Ja, toekijken en ter zijde staan is zeker niet ge makkelijk", zei hij bedaard. „Wat weet jij daarvan!" riep zij uit. Haar smart gaf iets hards en verachtelijks aan haar toon. „Nu als men vijf en twintig jaar lang toegeke ken heeft en ter zijde gestaan. Er was een wee moedige humor in zijn stem. Zij zag hem met groote oogen aan. Zij wilde juist een spottend antwoord geven, maar de knecht kwam op het terras en zeide dat de rentmeester mijnheer graag even wou spreken. „Je neemt mij niet kwalijk, hè?" Met deze woorden ging Ludwig in huis; Elise stond een oogen blik be sluiteloos, toen liep zij de tuinkamer door en de trap op, naar boven, naar de kamer van Hubert. Het was een aangenaam, weemoedig gevoel zich geheel aan haar smart te kunnen overgeven. Snikkend verborg zij het gelaat in het oude canapé kussen dat zij zelf voor Hubert geborduurd had toen hij nog een kleine jongen was. Bijna twintig jaar had hij het nu reeds gebruikt. Maar midden in haar smart keek zij opeens naden kend voor zich uit. Het lachend uitgesproken woord „Als men vijf en twintig jaar lang heeft toegekeken en op zij is gezet", kwam haar ineens in de gedachte. „Wat een overdrijving! Wat een bespottelijke over drijving! Die krachtige, energieke man zou zich op zij laten zettenHij had het trouwens schertsend ge zegd. Maar hoe kwam hij aan die scherts? En toch het was zoo. Hubert was voor haar altijd de eerste geweest. Was dat ook niet heel natuurlijk. Zijn kinderen niet altijd de hoofdpersonen? Er was toch een onloochenbaar onderscheid, iemand die men als volwassen man leert kennen, een persoonlijkheid met honderd eigenaardigheden, waar men eerst aan gewennen moet, of een hulpeloos klein wezentje, zijn eigen vleesch en bloed, wiens eerste geluidje men ge hoord heeft, wiens eerste schrede men heeft geleid, dat men heeft zien opgroeien en worden tot mensch. Haar jongen was Hubert altijd geweest. Hij ge leek sprekend op haar, hetzelfde fijne, hoogmoedige gezicht, hetzelfde krulhaar. Toen hij grooter wercl, hadden er zeer vaak kleine onaangenaamheden plaats tusschen vader en zoon, zooals zoo menigmaal ge beurt. En dan nam zij, Elise, steeds partij voor den jongen. Zijn vader begreep hem niet, maar zij wel, zij had hem altijd begrepen. Zij hadden precies den zelfden smaak tot nu toe tenminste. Beiden hielden van al wat schoon was en opgewekt en vroolijk en ge distingeerd. „Aristocratie" noemde Ludwig hen lachend. Maar hetgeen hem bij zijn zoon vaak boos maakte, verontschuldigde hij in zijn vrouw. Zij was reeds thuis bij liaar ouders het prinsesje geweest. Zij was altijd vreeselijk verwend, en baar man verwende haar .mis schien nog meer dan zij het vroeger gedaan werd. Hoewel zij het naïeve egoïsme van het bedorven kind als moeder geheel en al aflegde haar zelfopoffering tegenover haar zoon was bepaald grenzenloos tegen over haar man was zij altijd het prinsesje gebleven, hij beschermde en verwende haar en hield haar zoo ver mogelijk van alle zorgen des levens verwijderd. Het was eigenlijk aandoenlijk als men er eens over na dacht. „Als men vijf en twintig jaar lang heeft toegeke ken en ter zijde gestaan Onverdragelijke gedachte. Zij rees overeind. Maar dat was een bespottelijk idéé! Hoe kwam hij er bij Het was eenvoudig belachelijk. Zij deed dan ook haar best om te lachen, maar het ging niet. Zeker omdat de smart over haar zoon haar te zeer vervulde. Nu zat Hubert in den trein die hem nog sneller van haar verwijderde dan het rijtuig met de flinke vossen had gedaan. Maar nog grooter dan deze plaatselijke verwijdering was de andere, de innerlijke -zijn hart behoorde aan die vreemde vrouw en voor zijn moeder bleef niets anders over dan plichtgevoel! Zij, ter wille van wie hij zijn moeder op den achter grond schoof was zij hem wel waard? Zou dat blon de kind baar jongen gelukkig maken? De brave vrouw was overtuigd dat Huberts aan staande hem niet waard was. En al nam zij nu aan dat zij een goede vrouw voor hem werd, dan zouden toch weldra haar kinderen no. 1 voor haar zijn, zooals het zoo vaak in het leven gebeurt. Dat blonde, kin derachtige vrouwtje, had zeker hoegenaamd geen ver stand van het zieleleven van een man. Het zal niet lang duren of hij zal geheel door haar veronachtzaamd worden, door haar voor wie hij nu het naaste wat hem op de wereld bestaat, op den achtergrond schuift. Daar hoorde zij iemand hoesten, beneden op het terras. Dit geluid deed Elise ontwaken uit haar ge peins. Zij stond op van de canapé, waarin zij gedoken zat en ging naar het raam. Haar man zat op het terras. De courant lag op zijn knieën, maar hij las niet. Zijn hoofd rustte op zijn hand, de andere hand liet hij slap hangen. Er was iets vermoeids in de houding van den man; meenendo dat niemand op hem lette, gaf hij zich een oogenblik aan zijn stille smart over. Zoo scheen het ten minste. Nog nooit was bet haar opgevallen, hoe grijs bij ge worden was. En welk een blik van stille berusting er lag om zijn mond. Zij zat boven en dacht aan baar zoon; en de vader van dien zoon zat heneden alleen, zooals zoo vaak. „Als men vijf en twintig jaar lang heeft toegekeken en ter zijde heeft gestaan. Onverdragelijk I Elise kreeg een ingeving.Zij ging de trap af, naar beneden, neen, zij liep zoo hard als zij loopen kon Het onderhoud met den rentmeester had niet lang geduurd. Langzaam was de heer Ludwig naar het terras teruggekeerd. In de kamer voelde hij de leegte nog meer, die het vertrek van een dierbare achterlaat. En hij had zijn zoon lief; een man van sterke, rijk begaafde natuur heeft altijd zijn eigen vleesch en bloed lief. Hij bad wel dikwijls een weinig gespot met den „Prins", zooals hij hem noemde, maar toch koesterde hij bewondering voor dat zoogenaamd vor stelijke, het erfdeel van zijn fijne, gracieuse vrouw. Maar hij had die bewondering nooit getoond; met zijn gevoelens te koop loopen lag niet in zijn aard. En daarenboven, de vergoding die Elise voor haar zoon koesterde, wekte hij hem eenige oppositie op. Vandaag speet hem dit. Ook had hij spijt van de cenigszins bittere opmerking, die hem was ontvallen. Zoo heel erg was het toch niet. Nu ja, zijn zoon was steeds no. 1 geweest en hij no. 2, dat kon liij niet te genspreken. Vroeger was hij daartegen in verzet ge komen, maar liet hielp niets. Een vriend, met wien hij het onderwerp besproken had, had hem gezegd dat :it een zeer gewoon verschijnsel was. „Een jaar lang .is do man de eerste, hij is koning in zijn huis, maar het eerste kind stoot hem van den troon. Een jaar lang is dc vrouw bezorgd als haar man hoest, later maakt zij zich bezorgd als de kinderen hoesten en neg later de kleinkinderen Dat zijn natuurwetten waartegen men zich niet kan verzetten, er zit niets anders op dan met berusting zich in zijn lot schik ken." Ludwig glimlachte droevig. Ja, berusten dat had hij geleerd. Maar hij had een voorgevoel dat het erg ste nog komen moest. Want nu zou zij in gedachten steeds in de verte vertoeven, zij zou leven van de brie ven van Hubert, zij zou wanhopig wezen wanneer er geen brief kwam. Zij zou zich verbeelden dat haar zoon ongelukkig was, dat zijn vrouw hem niet „be greep." Hij gaf toe dat het hard voor haar was. Zij hing met haar geheele hart aan den jongen en deze schenkt dat hart weder aan een andere vrouw. Ook -dat zijn natuurwetten, onvermijdelijke wetten. Maar berusting lag niet in den aard van Elise; zij zou strijden en lij den en hij zou medelijden met haar hebben. Daar hoorde hij eenig geritsel in de kamer boven. O, Elise was zeker in dat vertrek van haar zoon, zij vereerde de voorwerpen, die aan hem toebehoorden, nu zijn per soon haar ontrukt was, zij gaf voedsel aan haar smart, woelde in haar wonden. Zuchtend wierp hij de oogen in den tuin, die voor hem uitstrekte. De avond herinnerde hem zeer aan een anderen avond, nu zes en twintig geleden, toen hij zijn jonge vrouw voor het eerst naar toe gebracht had. De rozen, die tegen het derwetsche heerenhuis opklommen, waren vrij hooger gestegen, maar de klimop en de fraaie linde laan waren toen al oud geweest. En ook op dien avond had de herfstzon gloeiend rood achter de don kere kastanjes geschenen; hij had destijds alleen wat vrijer uitzicht gehad. Do boomen moeten aan dien kant misschien iets meer gesnoeid worden. Daar hoorde hij haastige voetstappen op de trap, daarna in de tuinkamer. Zes en twintig jaar geleden zich zoo jaar hier ou- wat

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1909 | | pagina 9