DAGBLAD VOOR ALKMAAS OMSTREKEN.
Weder alleen.
li SL
Honderd en elfde Jaargang.
1909.
m m
V R IJ D A O
31 DECEMBER,
INSCHRIJVING.
NATIONALE MILITIE.
No. 306.
gfH*
ÏJeze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
I c23tdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
or Alkmaar f 0,80; franco door net geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Br
v/t
Prijs der gewone advertentiën:
regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote
aar plaatsruimte.
n franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
RMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
De inschrijving geschiedt in een der vertrekken
van het Raadhuis alhier, op Dinsdag en Vrijdag
tot 20 Januari eerstkomende van des namiddags
1 tot 3 ure en verder ter gemeente-secretarie.
JU.'».-:1. L'
BURGEMEESTEE en WETHOUDERS van ALK
MAAR brengen ter kennis van belanghebbenden dat
bij den dienst der gemeentewerken een ervaren TIM
MERMAN", niet ouder dan 35 jaar, geplaatst kan wor
den.
Weekloon 12.50. Verpliebte korting pensioen
fonds 6
De gegadigden moeten minstens drie jaren ingeze
tene dezer Gemeente zijn.
Met de noodige aanbevelingsstukken zich schrifte
lijk te wenden tot den Directeur der gemeentewerken
vóór of op 8 Januari 1910.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. RIPPING, Voorzitter.
DONATH, Secretaris.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR,
Gezien art. 17 der Militiewet L901
Roepen bij deze op
Alle mannelijke ingezetenen, die op 1 Januari 1910 hun
negentiende jaar zijn ingetreden (alzoo ae mannelijke geborenen
van 1891) om zich in de maand Januari 1910 in het daartoe
gereed gemaakte register voor de Nationale Militie te doen
inschrijven.
Zij maken voorts de ingezetenen opmerkzaam op de volgende
bij genoemde wet gemaakte bepalingen als
Artikel 13
Voor de Militie wordt ingeschreven
1«. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die binnen het
Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België ver
blijf houdt,
2e. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, wiens vader,
moeder of voogd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of
in het Koninkrijk België woonplaats heeft,
3e. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die binnen
het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België
woonplaats heeft,
4e. ieder mannelijk ingezetene niet-Nederlander,
zoo hij op den eersten Januari van het jaar het 19de
levensjaar was ingetreden, en niet verkeert in een der bij art.
15 omschreven gevallen.
Ingezeten is, voor de toepassing van het bepaalde hierboven
onder 4e.
A. de binnen het Rijk verblijfhoudende minderjarige niet-
Nederlander
a. wiens vader, moeder of voogd binnen het Rijk woonplaats
heeft en haar gedurende de voorafgaande achttien maanden
in het Rijk of de koloniën of bezittingen des Rijks in andere
werelddeelen gehad heeft
b. van wiens ouders de langstlevende bij zijn of haar over
lijden in het hierboven onder a. omschreven geval verkeerde,
al verkeert zijn voogd niet in dat geval of al is deze buiten
'slands gevestigd;
e. die door zijn vader, moeder of voogd verlaten is, of die
onderloos is of in wettelijken zin geen vader of moeder heeft
en van wien niet bekend is dat hij een voogd heeft, indien
hij gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk
verblijf gehouden heeft;
B. de meerderjarige niet-Nederlander, die binnen het Rijk
woonplaats heeft en haar gedurende de voorafgaande achttien
maanden in liet Rijk of de koloniën of bezittingen des Rijks
in andere werelddeelen gehad heeft.
Yoor minderjarig wor t voor de toepassing van het bepaalde
hierboven onder A gehouden hij, die minderjarig is in den
zin der Nederlandsche wet. Voor meerderjarig wordt voor de
toepassing van het bepaalde hierboven onder B gehouden hij,
die meerderjarig is in den zin van voormelde wet.
Artikel 14.
De inschrijving geschiedt:
le. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede lezoo
hij binnen het Rijk verblijf houdt en zijn vader, moeder of
voogd aldaar woonplaats heeft, in de gemeente der woonplaats
van vader, moeder of voogd
zoo hij binnen het Rijk verblijf houdt en zijn vader, moeder
of voogd elders dan binnen het Rijk woonplaats heeft in de
gemeente, waar hij verblijf houdt
zoo hij door zijn vader, moeder of voogd verlaten is, ouder
loos is of in wettelijken zin geen vader of moeder heeft en
het niet bekend is dat hij een voogd heeft, in de gemeente,
waar hij verblijf houdt
zoo hij in het Duitsche Rijk verblijf houdt, in de gemeente
AMSTERDAM;
zoo hij in het Koninkrijk België verblijf houdt, in de ge
meente ROTTERDAM
2e. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede 2e.zoo
zijn vrder, moeder of voogd woonplaats heeft binnen het
Rijk, in de gemeente der woonplaats van vader, moeder of
voogd
is de woonplaats van vader, moeder of voogd in het Duitsche
Rijk, in de gemeete AMSTERDAM,
is zij in het Koninkrijk België, in de gemeente ROTTERDAM;
3e. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede 3e.
zoo hij woonplaats heeft binnen het Rijk, in de gemeente
zijner woonplaats
zoo hij woonplaats heeft in het Duitsche Rijk, in de
gemeente AMSTERDAM
zoo hij woonplaats heeft in het Koninkrijk België, in de
gemeente ROTTERDAM
4e. A. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede 4e.,
indien hij minderjarig is,
zoo hij verkeert in het geval, in de tweede zinsnede van
dat artikel onder A.a. omschreven, in de gemeente, waar zijn
vader, moeder of voogd woonplaats heeft.
zoo hij verkeert in het geval, in die zinsnede onder A.b.
omschreven, in de gemeente, waar zijn voogd woonplaats heeft
is de woonplaats van dezen buiten 's lands, dan geschiedt de
inschrijving in de gemeente, waar de minderjarige verblijf
houdt
zoo hij verkeert in een der gevallen, in evenbedoelde
zinsnede onder A.o. omschreven, in de gemeente, waar hij
verblijf houdt
B. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede 4e.,
indien hij meerderjarig is:
in de gemeente waar hij woonplaats heeft.
De in de vorige zinsnede als plaats van inschrijving aan
gewezen gemeente i« die, waar het verblijf of de woonplaats
gevestigd is of was op den lsten Januari van het jaar, volgende
op dat, waarin de in te schrijven persoon het 18delevensjaar
volbracht, tenzij het iemand geldt, wiens inschrijving te
AMSTERDAM of te ROTTERDAM moet geschieden wegens
verblijf of woonplaats onderscheidenlijk in het Duitsche Rijk
of in het Koninkrijk België.
Artikel 15.
Voor de Militie wordt niet ingeschreven:
le. de ingezetene niet-Nederlander, die bewijst te behooren
tot een Staat, waar de Nederlanders niet aan den verplichten
krijgsdienst zijn onderworpen of waar ten aanzien van den
dienstplicht het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen
2e. hij, die bewijst in de koloniën of bezittingen des Rijks
in andere werelddeelen verblijf te houden of woonplaats te
hebben, al heeft zijn vader, moeder, voogd of curator woon
plaats binnen het Rijk.
Artikel 16.
Hij, die volgens art. 13 behoort te worden ingeschreven, is
verplicht zich daartoe bij Burgemeester en Wethouders der
gemeente, waar volgens art. 14 de inschrijving moet geschieden,
aan te geven tusschen den lsten en 31sten Januari van het
jaar, volgende op dat, waarin hij het achttiende levensjaar
volbracht.
Bij ongesteldheid of afwezigheid van hem, die zich ter in
schrijving moet aangeven, alsmede in een der gevallen, hierna
in de vierde zinsnede omschreven, rust de verplichting tot
het doen der aangifte
indien het een minderjarige betreft, op zijn 'vader, moeder
of voogd
indien het een meerderjarige betreft, die onder curateele
gesteld is, op zijn curator. De verplichting van vader, moeder
of voogd geldt evenwel slechts zoo hij of zij binnen het Rijk,
in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft.
Behoudens de uitzonderingen bij de volgende zinsnede ge
maakt, rust de zorg voor het doen der aangifte uitsluitend op
den in te schrijven minderjarige:
indien zijn vader, moeder of voogd niet binnen liet Rijk,
in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft.
indien zijn vader of moeder of beiden de ouderlijke macht
missen
indien hij door zijn vader, moeder of voogd verlaten is, of
indien hij ouderloos is of in wettelijken zin geen vader
pf moeder heeft en het niet bekend is dat hij een voogd heeft,
Hij, die door de bestuurders in artikel 92 vermeld, tei in
schrijving moet worden opgegeven of die in dienst is bij de
zeemacht, de marine-reserve en het corps mariniers hieronder
begrepen, bij het leger hier te lande of bij de koloniale troepen,
is tot het doen van de aangifte niet verplicht.
Voor hem of haar, die tot het doen der aangifte verplicht
is, kan de aangifte geschieden door een^ander, daartoe schrif
telijk gemachtigd. De volmacht blijft onder burgemeester en
wethouders berusten.
De wijze, waarop van de gedane aangifte moet blijken, wordt
door Ons bepaald.
Artikel 18.
Voor de militie wordt ook ingeschreven of wor It opnieuw
ingeschreven
le, ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die na den lsten
Januari van het jaar, voLende op dat, waarin hij het acht
tiende levensjaar volbracht, en vóór het* intreden van het een
en-twin'igste levensjaar zijn verblijf tinnen het Rijk, in het
Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België gevestigd heeft.
2e. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, wiens vader,
moeder of voogd na den lsten Januari van het jaar, volgende
op dat, waarin de minderjarige het achttiende levensjaar vol
bracht, en vóór het intreden van diens een-en twintigste levens
jaar zijne of hare woonplaats binnen het Rijk, in het Duitsche
Rijk of in het Koninkrijk België gevestigd heeft;
3e. ieder mannelijk minderjarige, d e na den lsten Januari
van het jaar, volgende op dat, waarin hij het achttiende levens
jaar volbracht, en vóór het intreden van het een-en-twintigste
levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander is geworden,
zoo hij in een der hierboven onder le. omschreven gevallen
verkeert, of wiens vader, moeder of voogd verkeert in ren
der gevallen, hierboven onder 2e. omschreven
4e. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die na den
lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het
achttiende levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het
een-en-twintigste levensjaar zijne woonplaats binnen het Rijk,
in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België gevestigd of
er woonplatts verkregen heeft;
5e. ieder mannelijk meerderjarige, die na den lsten Januari
van het jaar, volgende op dat, waarin hij het achttiende levens
jaar volbracht, en vóór het intreden van het een-en-twintigste
levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander is geworden,
zoo hij in een der hierboven, onder 4e. omschreven gevallen
verkeert
6e. ieder mannelijk niet-Nederlander, die na den lsten Januari
van het jaar, volgende op dat, waarin hij het achttiende
levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het een-en-
twintigste levensjaar ingezetene of opnieuw ingezetene is ge
worden in den zin der tweede zinsnede van art. 13.
Hierbij gelden de laatste zinsnede van dat artikel en art. 15.
Ten aanzien van de gemeente, waar de inschrijving of de
inschrijv ng opnieuw moet geschieden en van de verplichting
tot het doen van aangifte ter inschrijving of ter inschrijving
opnieuw gelden de eerste zinsnede van art. 14 en de laatste
vijf zinsneden van :.rt 16.
De aangifte ter inschrijving of ter inschrijving opnieuw van
hem, die volgens de eerste zinsnede van dit artikel moet
worden ingeschreven, geschiedt binnen dertig dagen na het
verkrijgen of, werd hij reeds vroeger ingeschreven doch van
het register afgevoerd, na het terug erlangen van het Neder
landerschap of van het ingezetenschap, of na de vestiging van
verblijf of de vestiging of het verkrijgen van woonplaats
binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Ko inkrijk België.
De inschrijving geschiedt in het register betreffende de
lichting van het jaar, waartoe de in de eerste zinsnede van lit
artikel bedoelde persoon volgens zijnen leeftijd behoort.
Strafbepalingen.
Artikel 166.
Met boete van tenminste vijftig cents en ten hoogste f 100
wordt gestraft de overtreding van de artt. 16, 18 en 22.
Zij noodigen hen, wien dit mocht aangaan, uit, zoo mogelijk
in eigen persoon, de aangifte te doen en daarmede niet tot
het einde van Januari te wachten.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter,
31 Dee. 190>. DONATH, Secretaris.
Een schetsje naar het Duitsch
van HELOISE VON BEAULIEU.
Langzaam liepen zij van het hek naar huis terug.
Hij ernstig in gedachten verdiept, zij snikkende van
bittere smart.
Zij had het rijtuig nagekeken, waarin haar lieve
ling, haar eenige zoon wegreed. Hij was niet alleen
dat was juist het ergste, maar met een vrouw aan
zijne zijde, die weldra zijn echtgenoote zou worden.
Groetend had de jonge man nog eens omgekeken
maar meer uit medelijden roet zijn ouders dan uit
behoefte van zijn hart. Zijn oogen straalden van ge
luk.
Ja, zij straalden. Zijn moeder had het opgemerkt,
niettegenstaande den verren afstand en ondanks haar
tranen. 1
Vol bitterheid vergeleek zij daarmee zijn afscheid
van vroeger, wanneer hij als schooljongen na de va
cantia weer naar school ging. Dan had hij moeite zijn
tranen in te houden, zijn aardig jongensgezicht trok
van een zenuwachtigheid, dis hij niet toonen wilde;
hij kon zijn armen haast niet van haar hak losmaken.
En nu. Zij wou hem graag naar het station
brengen, maar zij had best opgemerkt, hoe weinig Hu-
bert daarap gesteld was. Met aandrang had hij zijn
ouders „dien langen, stoffigen rit" afgeraden.
Hij gaf niets meer om zijn moeder. Het mooie,
blonde poppetje nam hem geheel en al in beslag.
Daar barstte zij weer in tranen nit. Met een vrien
delijk, troostend gebaar legde haar man zijn hand op
haar schouder. Maar die liefdevolle aanraking scheen
de sluizen van haar smart juist des te wijder opeu te
zetteu.
„O Ludwig!" riep zij hartstochtelijk uit, „ik heb
mijn zoon verloren."
„Kom, kom. Hij is niet dood. Integendeel, hij is
eerst recht levend geworden." Hij lachte welgevallig
toen hij aan de overdreven verliefdheid van zijn zoon
dacht. „Ja, wat je vandaag ondervindt is hard dat
is zeker. Maar het is het gewone lot van de ouders.
Wij voeden onze kinderen op voor een vreemden man
of een vreemde vrouw. Dat hebben onze ouders ook
gedaan."
„Spreek niet van het gewone lot der ouders 1" riep
zij uit, niet zonder heftigheid. „Je weet heel goed,
dat er tusschen Hubert en mij een heel bijzondere ver
houding bestaat neen bestond! Wij hebben zooveel
sympathie, wij begrijpen elkaar volkomen!"
„Als je hem altijd zoo goed hebt begrepen, tracht
hem dan nu ook te begrijpen, Elise!"
„Dat kan hem niets meer schelen I" riep zij droevig
uit. „lïij heeft mij niet meer noodigEen vreemde
is alles voor hem wat ik eerst voor hem was, hij heeft
mij niet meer noodig. Ik kan nu toewijken." Er
kwam een moedelooze trek op het zooeven zoo opge
wonden gezicht. Wat blijft mij over te doen op de
wereld? schenen de slap neerhangende handen te vra
gen.
Man en vrouw waren inmiddels de trap naar het ter
ras opgegaan.
„Ja, toekijken en ter zijde staan is zeker niet ge
makkelijk", zei hij bedaard.
„Wat weet jij daarvan!" riep zij uit. Haar smart
gaf iets hards en verachtelijks aan haar toon.
„Nu als men vijf en twintig jaar lang toegeke
ken heeft en ter zijde gestaan. Er was een wee
moedige humor in zijn stem.
Zij zag hem met groote oogen aan. Zij wilde juist
een spottend antwoord geven, maar de knecht kwam
op het terras en zeide dat de rentmeester mijnheer
graag even wou spreken.
„Je neemt mij niet kwalijk, hè?" Met deze woorden
ging Ludwig in huis; Elise stond een oogen blik be
sluiteloos, toen liep zij de tuinkamer door en de trap
op, naar boven, naar de kamer van Hubert. Het was
een aangenaam, weemoedig gevoel zich geheel aan
haar smart te kunnen overgeven.
Snikkend verborg zij het gelaat in het oude canapé
kussen dat zij zelf voor Hubert geborduurd had toen
hij nog een kleine jongen was. Bijna twintig jaar
had hij het nu reeds gebruikt.
Maar midden in haar smart keek zij opeens naden
kend voor zich uit. Het lachend uitgesproken woord
„Als men vijf en twintig jaar lang heeft toegekeken
en op zij is gezet", kwam haar ineens in de gedachte.
„Wat een overdrijving! Wat een bespottelijke over
drijving! Die krachtige, energieke man zou zich op
zij laten zettenHij had het trouwens schertsend ge
zegd. Maar hoe kwam hij aan die scherts?
En toch het was zoo. Hubert was voor haar altijd
de eerste geweest. Was dat ook niet heel natuurlijk.
Zijn kinderen niet altijd de hoofdpersonen? Er was
toch een onloochenbaar onderscheid, iemand die men
als volwassen man leert kennen, een persoonlijkheid
met honderd eigenaardigheden, waar men eerst aan
gewennen moet, of een hulpeloos klein wezentje, zijn
eigen vleesch en bloed, wiens eerste geluidje men ge
hoord heeft, wiens eerste schrede men heeft geleid, dat
men heeft zien opgroeien en worden tot mensch.
Haar jongen was Hubert altijd geweest. Hij ge
leek sprekend op haar, hetzelfde fijne, hoogmoedige
gezicht, hetzelfde krulhaar. Toen hij grooter wercl,
hadden er zeer vaak kleine onaangenaamheden plaats
tusschen vader en zoon, zooals zoo menigmaal ge
beurt. En dan nam zij, Elise, steeds partij voor den
jongen. Zijn vader begreep hem niet, maar zij wel,
zij had hem altijd begrepen. Zij hadden precies den
zelfden smaak tot nu toe tenminste. Beiden hielden
van al wat schoon was en opgewekt en vroolijk en ge
distingeerd. „Aristocratie" noemde Ludwig hen
lachend.
Maar hetgeen hem bij zijn zoon vaak boos maakte,
verontschuldigde hij in zijn vrouw. Zij was reeds thuis
bij liaar ouders het prinsesje geweest. Zij was altijd
vreeselijk verwend, en baar man verwende haar .mis
schien nog meer dan zij het vroeger gedaan werd.
Hoewel zij het naïeve egoïsme van het bedorven kind
als moeder geheel en al aflegde haar zelfopoffering
tegenover haar zoon was bepaald grenzenloos tegen
over haar man was zij altijd het prinsesje gebleven, hij
beschermde en verwende haar en hield haar zoo ver
mogelijk van alle zorgen des levens verwijderd. Het
was eigenlijk aandoenlijk als men er eens over na
dacht.
„Als men vijf en twintig jaar lang heeft toegeke
ken en ter zijde gestaan
Onverdragelijke gedachte. Zij rees overeind.
Maar dat was een bespottelijk idéé! Hoe kwam hij
er bij Het was eenvoudig belachelijk.
Zij deed dan ook haar best om te lachen, maar het
ging niet. Zeker omdat de smart over haar zoon haar
te zeer vervulde.
Nu zat Hubert in den trein die hem nog sneller van
haar verwijderde dan het rijtuig met de flinke vossen
had gedaan. Maar nog grooter dan deze plaatselijke
verwijdering was de andere, de innerlijke -zijn hart
behoorde aan die vreemde vrouw en voor zijn moeder
bleef niets anders over dan plichtgevoel!
Zij, ter wille van wie hij zijn moeder op den achter
grond schoof was zij hem wel waard? Zou dat blon
de kind baar jongen gelukkig maken?
De brave vrouw was overtuigd dat Huberts aan
staande hem niet waard was. En al nam zij nu aan
dat zij een goede vrouw voor hem werd, dan zouden
toch weldra haar kinderen no. 1 voor haar zijn, zooals
het zoo vaak in het leven gebeurt. Dat blonde, kin
derachtige vrouwtje, had zeker hoegenaamd geen ver
stand van het zieleleven van een man. Het zal niet
lang duren of hij zal geheel door haar veronachtzaamd
worden, door haar voor wie hij nu het naaste wat hem
op de wereld bestaat, op den achtergrond schuift.
Daar hoorde zij iemand hoesten, beneden op het
terras. Dit geluid deed Elise ontwaken uit haar ge
peins. Zij stond op van de canapé, waarin zij gedoken
zat en ging naar het raam.
Haar man zat op het terras. De courant lag op
zijn knieën, maar hij las niet. Zijn hoofd rustte op
zijn hand, de andere hand liet hij slap hangen. Er was
iets vermoeids in de houding van den man; meenendo
dat niemand op hem lette, gaf hij zich een oogenblik
aan zijn stille smart over. Zoo scheen het ten minste.
Nog nooit was bet haar opgevallen, hoe grijs bij ge
worden was. En welk een blik van stille berusting er
lag om zijn mond.
Zij zat boven en dacht aan baar zoon; en de vader
van dien zoon zat heneden alleen, zooals zoo vaak.
„Als men vijf en twintig jaar lang heeft toegekeken
en ter zijde heeft gestaan.
Onverdragelijk I
Elise kreeg een ingeving.Zij ging de trap af,
naar beneden, neen, zij liep zoo hard als zij loopen
kon
Het onderhoud met den rentmeester had niet lang
geduurd. Langzaam was de heer Ludwig naar het
terras teruggekeerd. In de kamer voelde hij de leegte
nog meer, die het vertrek van een dierbare achterlaat.
En hij had zijn zoon lief; een man van sterke, rijk
begaafde natuur heeft altijd zijn eigen vleesch en
bloed lief. Hij bad wel dikwijls een weinig gespot
met den „Prins", zooals hij hem noemde, maar toch
koesterde hij bewondering voor dat zoogenaamd vor
stelijke, het erfdeel van zijn fijne, gracieuse vrouw.
Maar hij had die bewondering nooit getoond; met zijn
gevoelens te koop loopen lag niet in zijn aard. En
daarenboven, de vergoding die Elise voor haar zoon
koesterde, wekte hij hem eenige oppositie op.
Vandaag speet hem dit. Ook had hij spijt van de
cenigszins bittere opmerking, die hem was ontvallen.
Zoo heel erg was het toch niet. Nu ja, zijn zoon was
steeds no. 1 geweest en hij no. 2, dat kon liij niet te
genspreken. Vroeger was hij daartegen in verzet ge
komen, maar liet hielp niets. Een vriend, met wien hij
het onderwerp besproken had, had hem gezegd dat
:it een zeer gewoon verschijnsel was. „Een jaar lang
.is do man de eerste, hij is koning in zijn huis, maar
het eerste kind stoot hem van den troon. Een jaar
lang is dc vrouw bezorgd als haar man hoest, later
maakt zij zich bezorgd als de kinderen hoesten en
neg later de kleinkinderen Dat zijn natuurwetten
waartegen men zich niet kan verzetten, er zit niets
anders op dan met berusting zich in zijn lot schik
ken."
Ludwig glimlachte droevig. Ja, berusten dat had
hij geleerd. Maar hij had een voorgevoel dat het erg
ste nog komen moest. Want nu zou zij in gedachten
steeds in de verte vertoeven, zij zou leven van de brie
ven van Hubert, zij zou wanhopig wezen wanneer er
geen brief kwam. Zij zou zich verbeelden dat haar
zoon ongelukkig was, dat zijn vrouw hem niet „be
greep."
Hij gaf toe dat het hard voor haar was. Zij hing
met haar geheele hart aan den jongen en deze schenkt
dat hart weder aan een andere vrouw. Ook -dat zijn
natuurwetten, onvermijdelijke wetten. Maar berusting
lag niet in den aard van Elise; zij zou strijden en lij
den en hij zou medelijden met haar hebben. Daar
hoorde hij eenig geritsel in de kamer boven. O, Elise
was zeker in dat vertrek van haar zoon, zij vereerde
de voorwerpen, die aan hem toebehoorden, nu zijn per
soon haar ontrukt was, zij gaf voedsel aan haar smart,
woelde in haar wonden.
Zuchtend wierp hij de oogen in den tuin, die
voor hem uitstrekte. De avond herinnerde hem
zeer aan een anderen avond, nu zes en twintig
geleden, toen hij zijn jonge vrouw voor het eerst
naar toe gebracht had. De rozen, die tegen het
derwetsche heerenhuis opklommen, waren vrij
hooger gestegen, maar de klimop en de fraaie linde
laan waren toen al oud geweest. En ook op dien
avond had de herfstzon gloeiend rood achter de don
kere kastanjes geschenen; hij had destijds alleen wat
vrijer uitzicht gehad. Do boomen moeten aan dien
kant misschien iets meer gesnoeid worden.
Daar hoorde hij haastige voetstappen op de trap,
daarna in de tuinkamer. Zes en twintig jaar geleden
zich
zoo
jaar
hier
ou-
wat