DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN
De Zoon van het Volk.
No. 3
Honderd en twaalfde jaargang,
1910.
Deze Courant wordt eiken avonds behalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor ikmamr f Os80; franco door het geheeie Rijk f I,
Af jjnderlijke nummers 3 Cents»
WOENSDAO
der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan dt N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C Q.
5 JANUARI.
FEUILLETON.
RECHTZAKEN.
M-m-.Aé-'.kt
COURANT.
HINDERWET.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR brengen ter algemeene kennis, dat zij bij be
sluit van heden onder voorwaarden vergunning hebben
verleend aan J. P. J. Resteman, aldaar, tot het op
richten van een smederij, waarin veldsmidse in het
perceel Nieuwesloot, wijk B. No. 9.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. RIPPING, Voorzitter.
DONATH, Secretaris.
Alkmaar, 3 Januari 1910.
HINDERWET.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR brengen ter algemeene kennis, dat heden op
de gemeente-secretarie ter visie is gelegd het aan hen
ingediende verzoek met bijlagen van J. VERBEENE,
aldaar, om vergunning tot het oprichten van een dub
belen heeteluchtoven, ter vervanging van den be-
staanden oven in het perceel Laat, Wijk D No. 1811.
Bezwaren tegen deze oprichting kunnen worden in
gediend ten raadhuize dezer gemeente, mondeling op
Maandag 1Y Januari e. k., 's-voormiddags te elf
uur en schriftelijk vóór of op dien tijd. Gedurende drie
dagen vóór gemelden dag kan de verzoeker en hij, die
bezwaren heeft ingebracht, op de secretarie dezer ge
meente van de terzake ingekomen schrifturen kennis
nemen.
Alkmaar, 3 Januari 1910.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. RIPPING, Voorzitter.
DONATH, Secretaris.
ALKMAAR, 5 Januari.
Met wantrouwen werd de vorige maand het bericht
vernomen, dat het huwelijk van Leopold van Bel
gië kerkelijk zou zijn ingezegend. De twijfel, zoo deze
nu nog mocht bestaan is thans geheel weggenomen
door den kardinaal-aartsbisschop van Mechelen, Mgr.
Mercier, die in de laatste dagen van het leven des
Konings herhaalde malen het slot te Laeken bezocht.
In het door hem uitgevaardigd herderlijk schrijven
wordt o. a. gezegd
„Het godsdienstig huwelijk van den Koning en zijne
oprecht christene dood doen ons de vaste hoop koeste
ren, dat God hem in genade zal ontvangen hebben, en
maar alleen de uitstekende verdiensten van zijne ko
ninklijke loopbaan zal indachtig blijven.
Laten wij anderen niet veroordeelen, zoo wij begee-
ren zeiven niet veroordeeld te worden, nolite oondem-
nare et non eondemnabimini."
Thans doet zich een nieuwe kwestie voor. Verschil
lende Belgische bladen vestigen de aandacht er op,
dat indertijd het huwelijk van prins thans Koning
Albert had moeten zijn goedgekeurd hij Koninklijk
besluit, dat echter nimmer is verschenen. En verder
wordt betoogd, dat indien een zoodanig koninklijk be
sluit bestond het onmiddellijk zou moeten worden
openbaar gemaakt en dat in het tegenovergestelde ge
val de ministers, met spoed de toestemming der beide
Kamers moeten zien te verwerven, om den koning ge
worden prins te vrijwaren voor een onverdiend verlies
door
BARONESSE ORCZY,
Schrijfster van „De Roode Pimpernel".
Naar het Engelsch door
ED. VAN DEN GIIEIJN.
21)
Vermoeid, ontzenuwd en beklemd door verschillende
voorgevoelens, reed Andras tegen den middag naar
huis om zijn maal te gebruiken. De pachthoeve van
Kisfalu was nu een zeer gezellige en gerieflijke woon
stee geworden. Andras had een bijgebouw opgericht,
dat als keuken en waschhuis dienst deed, terwijl het
kleine hoofdgebouwtje, met een schilderachtige veran
da erom heen, begroeide met welriekende kamperfoe
lie en jasmijn, uitsluitend voor bewoning werd gehou
den. De groote zitkamer deelde het huis in twee helf
ten, rechts en links bevonden zich twee slaapvertrek
ken, alles was fraai behangen en geschilderd, eenvou
dig doch smaakvol gemeubeld.
Toen Andras binnenkwam, was het zitvertrek half
in duisternis gehuld, de zonnehitte werd getemperd
door groene blinden. Doch bij een der ramen, den
eenigen straal voldoende voor haar werk van
het doorkomend daglicht opvangend, zat de oude Etel-
ka Kemény aan haar spinnewiel. Loom bewoog haar
bloote voet in de middaghitte het rad, onderwijl ze
met zacht stemgeluid eenige brokstukken neuriede van
een droevig Hongaarsch lied.
Niets schoons was er nu overgebleven in het ruw
gelaat; welke bekoorlijkheid of frissche tint het in de
jeugd mocht bezeten hebben, de geringste sporen er
van waren verdwenen gedurende de vele jaren van ge
duldige slavernij, die Etelka had meegemaakt onder
het naargeestig dak van haren vrekkigen echtgenoot.
Diepe lijnen zag men om den mond, van vernedering
en lijden, gelaten verduurd, de oogen dof en zonder
uitdrukking dóór vele gestorte en ingehouden tranen.
Maar op het geluid van de zware voetstappen des
zoons op de veranda, straalde het oude gezicht door
den glimlach van geluk, en scheen plotseling een ge-
der kroon.
In verband hiermede wordt aangedrongen op het
vragen van de toestemming der beide Kamers. De
Belgische grondwet e i s e h t namelijk de goedkeuring
van het huwelijk van den troonopvolger door den Ko
ning of door de Kamers.
Gevreesd wordt dat wanneer de prins eens van den
troon vervallen verklaard moest worden, de opvolging
zou moeten geschieden door de rechtstreeksche af
stammelingen van Koning Leopold de kinderen van
baronnesse Yaughan.
Het wordt zelfs verkieselijk geacht dat onmiddellijk
in de Kamer een der afgevaardigden aan de regeering
zal vragen, welke gevolgen het huwelijk van koning
Leopóld dat door de geestelijkheid wordt bevestigd,kan
hebben, en welke waarborgen er zijn, dat deze gevolgen
nimmer eenigen invloed kunnen oefenen op de zaken
van het land.
Men is te zeer ingenomen met het koningschap van
Albert, dan dat men hem gaarne zou missen. Ook in
het hierboven genoemde herderlijk schrijven wordt ko
ning Albert geprezen. O. m. wordt daarin gezegd:
„Terwijl al de dagbladtolken der openbare meening
zich ten zeerste schenen te beiëveren, vóór de gansche
wereld, de economische welvaart der Belgische natie
te doen uitkomen, verhief de koning, onmiddellijk na
dat hij gerechte hulde bewezen had aan de bewerkers
van den openbaren rijkdom, verhief hij zijne ge
dachte en te gelijker tijd de gedachte van zijn volk
hooger, en legde deze verhevene getuigenis af welke
het vaderland zal onthouden.
„België is gelukkig," zegt hij; „het is rijk; edoch
de rijkdom schrijft aan de volkeren evenals aan de
menschen plichten vooralleen de verstandelijke en
zedelijke krachten eener natie maken haren voorspoed
vruchtbaar."
De aanroeping welke de jonge vorst den Heer toe
stuurde: „God helpe mij mijne zending volbrengen!"
zal in alle christene herten weerklank vinden, en ze
aanzetten om voor hunnen koning te bidden."
Gebeden worden voor hem verzocht en voorgeschre-
m.
Bijzonder zijn ook de Vlamingen over hem tevreden,
omdat de koning hun taal zal bevorderen. Zoo eischt
hij, dat allen die hem omringen deze taal kennen en
ook verder zal hij ervoor ijveren, zoodat hij als een
machtigen steun beschouwd kan worden in den met
zooveel taaie volharding gevoerden taalstrijd.
Door verschillende anecdotes" wordt koning Albert
bovendien populair.
Een der laatsten'ontleenen we aan de Nieuwe Ga
zet:
Bij het Te Deum in de Ste-Gudulakerk, te Brussel,
bevond de Koning dat hij het papier vergeten had
waarop hij het antwoord geschreven had dat hij aan
daantewisseling te ondergaan: de oogen schitterden,
de blanke tanden die tusschen de verdorde lippen
gluurden, verleenden een hernieuwde uitdrukking van
jeugd aan het droevig gelaat.
„Isten hozta! mijn zoon", zei ze, „je komt vroeger
dan ik je verwachtte. Sari en Kathinka 1" riep ze
luidkeels, „brengt aanstonds het eten op, de patroon
is thuis."
Andras was zeer mismoedig binnengekomen, hij
wierp zijn hoed op een stoel, en na zijn moeder een kus
te hebben gegeven, zei hij
„Ik kan vandaag met de arbeiders niets opschieten,
moeder. Ze schijnen niet in staat tot werken; nauwe
lijks heb ik den rug gekeerd, of aller oogen staren
over de puszta naar de plaats, waar een zwarte rook
kolom hen aan dien vedwensehten stoommolen herin
nert. Ik ben blij dat u de blinden hebt gesloten voor
de ramen, zoodat ik niets meer van die duivelsche uit
vinding zien kan."
„Ut mag ze je graag zoo hooren noemen, Andras",
zei Etelka zuchtend, „je weet wat ik je placht te zeg
gen toen Rosenstein het eerst ermee aankwam, dat
de Heer van Bideshiit zijn graan ging malen met be
hulp van vuur en rook."
„Ilt heb van die zaken wel geen verstand en geloof
dat ook niet noodig te hebben; ik weet zeker dat mijn
meel verleden jaar hooger prijs behaalde dan welk an
der ook in de provincie, en als het ieder jaar zoo fijn
en blank is, heb ik nooit verandering in aan te bren
gen."
Andras wilde doorgaan, toen zijn moeder een waar
schuwende vinger aan haar lippen bracht. De twee
knappe boerenmeisjes, die het huiswerk van Etelka
verrichten, kwamen binnen; het waren twee weezen,
die eenige jaren geleden, tijdens de cholera-epidemie,
hun ouders hadden verloren en door Etelka naar Kis
falu waren gebracht, om haar met het huiswerk be
hulpzaam te zijn. Ze brachten het dampend gestamp
te eten op, de gebakken aardappelen, meloenen en per
ziken, droegen de zware schotels op het hoofd en on
dersteunden ze met den bevallig gebogen rechterarm
terwijl de linkerhand rustte op de heup.
Vroolijk sprong Andras op.
„Wel moedertje, er is toch niets, dat iemands zor
gen zoo goed op zij kan zetten als een schotel lekkere
gestampte pot. Sari, lieve, geef me een leus en de
kardinaal Mercier doen moest, na dezes aanspraak.
De Koning sprak dan, zooals men gewoonlijk zegt,
voor de vuist, en zijn antwoord was zeer goed. Na de
plechtigheid werd den secretaris des Konings door
een afgevaardigde van het Staatsblad de tekst van het
antwoord gevraagd, om het in dat officiëel blad te
drukken. Men zocht naar het geschreven antwoord;
het was niet te vinden. Op de hoogte gebracht van
de verlegenheid waarin zijn secretaris verkeerde,
schreef de Vorst eenvoudig met eigen hand de woor
den die hij uitgesproken had, en 't was deze kopij, die
naar het Staatsblad gebracht werd. De letterzetters
hebben dit koninklijk handschrift laten inlijsten; het
prijkt nu in hun werkhuis."
ARRONDISSEMENTS-EECHTBANK
te ALKMAAR.
Zitting van 4 Januari.
V er duistering.
Pieter P., smidsknecht te Ursem, was ten laste ge
legd, dat hij te Akersloot bij de Weduwe Slot, houdster
eener smederij, waar beklaagde als meesterknecht
werkzaam was, tusschen den lsten Mei en den 30sten
November verschillende voorwerpen uit de smederij
had weggenomen.
Beklaagde bekent het hem ten laste gelegde. Hij
genoot hij de wed. Slot kost en inwoning plus 4
weekloon. De eigenares bemoeide zich alleen met het
financiëele gedeelte, de smederij liet zij geheel aan
beklaagde over. Half September nam beklaagde het
eerste voorwerp, een blikschaar weg, verder een hak
mes, een achttal hamers, 5 smeedtangen, een slijp
steenas, benevens nog verscheidene andere gereed
schappen. De verschillende voorwerpen werden ge
deeltelijk bij zijn moeder, gedeeltelijk bij zijn oom Ja
cob Kok te Rustenburg gebracht.
Getuige Jan Rap, veldwachter te Uitgeest deelt me
de, dat den 30sten November de wed. Slot, geb. Amse
een klacht indiende, daar zij haar meesterknecht van
verduistering verdacht. Getuige stelde een onderzoek
in en vond bij huiszoeking verschillende der verdwe
nen gereedschappen.
Daarna werd de wed. Slot gehoord. Zij vertelt dat
beklaagde den lsten Juni bij haar in dienst is geko
men en den 30sten November ontslag kreeg. Beklaag
de had volle vrijheid in de smederij, maar maakte
daar leelijk misbruik van.
Jan Slot, de laatste getuige, verklaart ongeveer
hetzelfde als zijn moeder. Getuige is ook in de sme
derij werkzaam en herkent verschillende der verdwe
nen voorwerpen. Kenteekenen, die aan de voorwerpen
waren, zijn er afgehaald.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde
feit wettig en overtuigend bewezen en eischt 4 maan
den gevangenisstraf.
Wederspannigheid.
Klaas S. te Enkhuizen was niet verschenen. Hem
was ten laste gelegd, dat hij, toen hij zich in den
nacht van 28 op 29 November in staat van dronken
schap op den openbaren weg bevond en de agenten van
politie Muusze en Talsma hem naar het arrestanten
lokaal ter ontnuchtering wilde overbrengen, zich te
gen deze overbrenging krachtdadig heeft verzet.
grootste kan die je in de keuken hebt, waarin ik wijn
kan tappen, we zullen veel moeten drinken, want het
is heet op het veld, dat verzeker ik je."
Onderwijl Andras den wijn in den kelder ging af
tappen, verdeelde de moeder de spijze op zware gegla
zuurde borden van aardewerk, en zoodra haar zoon te
rugkwam met den drank, tastten allen toe met lepel
en vork, terwijl de huisheer voor ieder de kroezen vul
de met den verfrisschenden wijn.
Bij het maal heerschte echter ditmaal niet de gewo
ne vroolijkheid. Etelka en Andras deden beiden er het
zwijgen toe, en de kleine meisjes durfden niet te spre
ken. Zij waren door vrees bevangen en treurig ge
stemd, want nooit hadden ze den meester zoo rustig
gezien, ze dachten dat er iets vreeselijks gebeurd was.
„Moeder," zei Andras na afloop van het middag
maal, „ik heb er eens onder het eten over nagedacht
of ik niet een poging zou moeten doen om, zelfs op
het laatste oogenblik, te trachten den heer Bideshüt
van zijn zotte denkbeelden omtrent dien verwenschten
molen af te brengen. Ik moet aannemen dat Rosen
stein al heel lamlendig den heer Bideshiit uit mijn
naam, de dwaasheid ervan voor oogen heeft gehouden
met alle rampen die eruit moeten voortspruiten, als hij
voortgaat de boeren met die nieuwe begrippen tegen
zich in het harnas te jagen."
„Rosenstein heeft verklaard dat Bideshüt geen
ooren had naar zijn betoog. Hij heeft nu eenmaal zijn
zinnen op die onderneming gezet en is er niet van af
te brengen."
„Ik zou wel eens willen weten of Vader Annbrosius
er ooit met den landheer over gesproken heeft?" mij
merde Andras overluid.
„De goeie Pastoor zou niet veel durven zeggen, uit
vrees den grondeigenaar tegen zich in te nemen, hij
zou dan genoodzaakt worden zijn parochie van
Arokszallas, waar hij veertig jaar werkzaam is, te ver
laten. En dit zou zijn hart breken. „Neen! neen!"
voegde de oude vrouw er bij, „de Pastoor zal niet dur
ven spréken."
„Welnu dan, moeder, ik zal het durven," zei
Andras beslist. „Het is nog niet te laat, ik weet ze
ker dat ik de juiste woorden zal vinden om den land
heer te overtuigen van al het ongeluk dat hij gaat
aanrichten. Hij moet, naar ik hoor, een goed man
zijn en zal wel naar mij luisteren. Op stuk van za-
Willem Muusze werd als getuige gehoord en vertelt
hoe de zaak zich heeft toegedragen.
De officier van justitie eischt tegen beklaagde we
gens wederspannigheid 1 week gevangenisstraf.
Jan V. te Uitgeest was eveneens niet versohenen.
Hij had zich aan 't zelfde feit in denzelfden nacht
schuldig gemaakt als de vorige beklaagde. De rijks
veldwachter Jan Rap wilde hem van den openbaren
weg verwijderen, maar beklaagde ging op den grond
liggen en verzette zich hevig.
Eisch: Y dagen gevangenisstraf.
Jan L. te Enkhuizen (ook niet verschenen) was ten
laste gelegd, dat hij zich den 5den Dec. tegen de poli
tie verzet had, toen hij in de woning van Gesina Lan-
gendijk was binnengedrongen en haar met een mes
dreigde.
De agent van politie Sieuwert Klouwers deeft mede,
dat hij op verzoek van Gesina de woning binnenging
om haar broer, beklaagde, naar buiten te brengen.
Beklaagde wilde er niet uit en moest worden aan
gegrepen, hij verzette zich evenwel krachtdadig, schop
te, beet en sloeg getuige, dat het ergerlijk was.
Gesina Langendijk vertelt, dat den 5den Dec., ter
wijl zij om half negen even was uitgegaan, haar broer
door de achterdeur was binnengekomen en dronken
op den grond lag met een geopend mes in de hand.
Toen zij er aanmerking op maakte, zwaaide hij als een
bezetene met het mes in het rond, zoodat zij de politie
ging waarschuwen.
Wegens wederspannigheid eischt de officier van
justitie Y dagen gevangenisstraf.
J achtwet-o vertreding.
Andries N. en Johannes H. te Castricum waren ook
niet verschenen. Zij moesten in hooger beroep te
rechtstaan wegens jachtwet-overtreding. Door den
kantonrechter waren zij den 26en November ontslagen
van rechtsvervolging. Het O. M. was hiervan even
wel in hooger beroep gekomen, zoodat beklaagden
thans voor de arrondissements-rechtbank moesten te
rechtstaan. De officier van justitie eischt vernieti
ging van het vonnis van den kantonrechter en op
nieuw recht doende 15 boete of 15 dagen hechtenis
en 6 boete of 3 dagen ter vervanging van het ver
beurd verklaren van 't geweer.
Diefstal.
Jacob Sch. te Haarlem, thans gedetineerd in de
strafgevangenis te Zutfen, had zich schuldig gemaakt
aan diefstal van een rijwiel.
Beklaagde bekent het hem ten laste gelegde. Den
lsten October bevond hij zich te Hoorn en zag daar
een fiets staan, die hij wegnam en in Amsterdam be
leende.
Jacob Zeylema te Lloorn verklaart, dat hij den lsten
October 's avonds om ongeveer Y uur, toen hij even in
een winkel in de Kerkstraat ging, zijn fiets met een
brandende lantaarn op de stoep zette. Toen hij uit den
winkel kwam, was het rijwiel verdwenen.
Louis Marinus Jacobus de Koning, assistent-bank
houder te Amsterdam vertelt dat beklaagde bij hem
het rijwiel beleende voor 18, hij gaf daarbij een val-
schen naam op. Eenigen tijd later werd het rijwiel
in beslag genomen.
De officier van justitie eischt wegens diefstal 6
maanden gevangenisstraf.
ken," vervolgde Andras, zijn hoofd in den nek wer
pend en fier zich oprichtend, „heb ik evenveel volk aan
het werk als hij, heb ik hem geld genoeg geleend, om
het recht te hebben het woord tot hem te richten, als
ik dat wil. Ik kan den heelen rommel van dien ver
vloekten molen van hem afkoopen en dien dan vernie
len, als ik het verkies; en ik zou dat ook doen, welken
prijs hij er ook voor vraagt, liever dan alle boeren zich
zoo te zien aanstellen en de vrouwen te hooren huilen,
zooals ik vandaag ervan getuige ben geweest. Moeder,
ik rijd terstond naar Bideshüt, het is nog niet te laat,
om den duivel naar de overzij van de Tarna te laten
verhuizen."
„De landheer van Bideshüt is een trotsch man zei
Etelka, hij zal aan een boer zich niet storen, geloof
dat maar."
„Een boer, die iederen duim van Bideshüt's grond
zou kunnen koopen, al had hij hem te voren reeds
tweemaal de koopsom geleend]," hernam Andras'
trotsch. „Moeder, ontmoedig me niet. De landheer
van Bideshüt is me veel, veel schuldig; hij mag dank
baar zijn, als hij een man is, voor het geld dat ik hem
geleend heb, dat hem nagenoeg geschonken is en hem
uit de klauwen houdt van de Joden. De eene dienst
is de andere waard, hij moet me zijn eigendom verkoo-
pen, opdat ik het kunne vernielen. Laat ons werkvolk
weten dat ze gerust den arbeid kunnen hervatten.
Morgen halen we de fabriek van den duivel neer en
sturen de machinerieën naar de hel!"
Andras was nu zeer in zijn nopjes; op zijn weg naar
de stallen hoorde zijn moeder hem zingen en zotte
praat klappen tegen zijn paard, toen hij het dier den
gladden hals streelde en het influisterde waarheen hij
met Csillag wilde gaan. Een paar minuten later zag
Etelka haar flinken zoon in vliegenden galop over de
vlakte rijden, in dolle vreugd zwaaiend met den hoed.
Ze keek hem na, totdat hij en zijn merrie slechts een
stipje waren aan den blauwen gezichteinder, en schud
de toen andermaal het hoofd.
Maar een fiere uitdrukking lag op haar gezicht,
een traan van moedervreugde blonk in haar oog, toen
ze andermaal zich aan haar spinnewiel zette.
SVordt vervolgd.