Dsjoemane. v/h. BESTELDIENST POT Vraag en Aanbod. H ADVERTENTIE Si- Ha masht dei* liefde* Dagdienstbode, Ik heb van de trefkunst der Arabische ruiters geen hoog idee en af te gaan op de, manoeuvre, die Sidi-La na zoo juist met zijn geweer gemaakt had, was zijn geweer niet in een toestand om er mee. te schieten. Ik had mij niet vergist. Eenige schreden van mij verwij derd, haalde hij den haan over, doch het wapen wei gerde. Maar in hetzelfde oogenblik draaide hij zijn paard zoo bliksemsnel om, dat ik, in plaats van hem mijn, sabel in de zijde te boren, nauwelijks zijn boer noes raakte. Ingezonden ededeeUrrgen. Nierkwalen zijn gevaarlek. Wordt gevraagd een nette onder de hooge keursceintuur. Deze is in plooien ge schikt en van achteren in een hooge smalle ceintuur gesp gevat, die met zijde van dezelfde kleur als de ja pon is overtrokken. Van voren wordt de ceintuur, tus sehen de bretelstukken, door een in twee plooien ge schikt stuk verhoogd, waaraan zich een geborduurd stuk taffetzijde sluit, dat van boven het inzetstuk be grenst. De tamelijk wijde dof van den mouw sluit van boven met een épaulette, versierd met hetzelfde borduurwerk, dat van voren op de zijde is aange braeht. Van onderen heeft de mouw een opslag van geborduurde taffetzijde, waaronder een manchet van zoompjestulle, versierd met spachtelkant, uitkomt. De klokrok, die aan het lijfje vast zit, is zeer eenvoudig, bestaat uit twee banen en is van boven ingehaald. Een ander, ook zeer elegant aaneengewerkt costuum is van donkerblauw popeline en rust op een lange, tot onder de heupen reikende voetingtaille. Het heeft schouders tukken en een staande kraag van witte zoompjestulle. Aan het schouderstuk sluiten zich van voren en van achteren inzetstukken van geplooide ge nopte donkerblauv.e tule, met wit chiffon onderlegd. Het voorste inzetstuk kan bijv. ter verfraaiing met blauw zijden spachtel-tusschenzetsel, dat in het mid den door een wit spachtelmotief bedekt wordt, bezet worden. Vanaf de schouders loopen bretelles van schuine biais naar de ceintuur. Aan den binnenrand vertoonen zij een 2 cM. breed biesje van met goud ge borduurde witte tule. De mouw bestaat uit een met chiffon onderlegde korte mouw van zoompjestule, die aan den onderrand door spachtel tusschenzetsel en een tulen plissé begrensd wordt. De wijde geplooide over- mouw is van popeline, aan den onderrand met spachtel tusschenzetsel bezet en met een biesje van goud-tule foorzien. De rok heeft een tuniek, de ceintuur van achteren een rozet met slippen. Zooals 't ieder balseizoen voorkomt, zijn ook thans weer enkele nouveauté's voor de balzaal op den voor grond getreden. Zoo is 't bijv. zeer chic een zijden shawl te dragen met maraboiitversiering. Men kan deze zeer gemakkelijk zelf vervaardigen. Men schaft zich 230 cM. teer-kleurige liberty-zijde aan bijv. lila, van 50 cM. breedte en 91/2 M. lila marabout. De breed over den schouder vallende shawl is 230 cM. lang, 50 cM. breed en geheel recht. De buitenranden zijn met reepen marabout versierd, welke in 12 cM. breede af stand de shawl nog tweemaal versieren. Een andere nouveauté doet zich bij de waaiers voor. De nieuwste zijn klein en beschilderd met bloemen. Zij worden aan een kleine ketting bevestigd, die onder een groote toef bloemen op het corsage wordt vastge maakt. Men moet de bloemen kiezen in overeenstem ming met de kleuren van de beschildering. Kleine handtaschjes voor binocles, enz. bestaan veelal uit een smaakvol borduursel van stalen en witte glazen kralen. Beugel en ketting zijn van staal. 1 i t J[ f Den 21 sten Mei 18.keerden wij naar Tlemcen terug. De expeditie bad succes gehad, wij hadden een groot aantal kameelen, ossen en rammen buitgemaakt en bovendien een dozijn gevangenen meegebracht. De kolonel ontving ons vaderlijk en verzekerde ons her haaldelijk, dat hij tevreden was,. Daarop echter nam hij onzen commandant ter zijde en onderhield zich met hem ongeveer yijf minuten lang over een onderwerp, dat waarsckb'niij.k minder aangenaam was, tenminste af t® S&8K op de gelaatsuitdrukking van beide offi cieren. Een vrijwilliger naast mij constateerde, dat het ge zicht van den kapitein, al langer werdi. Maar het ging otis allemaal spoedig- evenzoo., toen wij het bevel ver namen; „Opbreken na zonsondergang. De heeren of ficieren dineeren, bij den kolonel; na de koffie wordt r%zö5»elen geblazen." Te vijf uur bevond ik mij aan het huis van den ko lonel. Hij bewoonde een moorsch paleis en ik vond. het voorplein reeds vol gasten, Franschen en inlan ders, die zich allen nieuwsgierig verdrongen om een troep pelgrims of goochelaars, die juist uit het zuiden naren aangekomen. Een oude man, leelijk als een aap, halfnaakt in zijn boernoes vol gaten, de huid moddergrijs, het haar zoo dicht en verward, dat men gemeend *ou hebben, dat hij een muts op het hoofd had, de baard sneeuwwit en borstelig, leidde de voorstelling. Het heette dat hij een wijze en een groot toovenaar was. In een hoek was het orkest geplaatst, twee fluitblazers en drie paukenslagers, die een helseb lawaai maakten, geheel in overeenstemming met het stuk, dat vertoond zou worden. Toen de oorverdoovende muziek een poosje geduurd lm, 1, haalde- de toovenaar uit eenige manden verschil lende, siswagen en groote scorpïoenen, en nadat hij den iia.:aohouwers had laten zien, dat de dieren goed levend «aren, wierp hij ze zijn lieden voor, die als honden er op aanvlogen en de weerzinwekkende buit met de tan den in stukken scheurden. W ij keken van af een galerij naar dit schouwspel. Plotseling bemerkte ik een mooi meisje van dertien of veertien jaar, dat zich door de menigte heendrong, om beter te kunnen zien. Zij had prachtige oogen en haar zwarte haar, door vlochten met kleine zilveren munten, hing in dichte lokken om haar schouders. Haar bewegingen waren van zulk een bevalligheid, dat ik de oogen niet vast haar kon afwenden. Zij was intusschen tot aan de voorste rij soeschouwers gekomenmaar, toen zij, nog «enige schreden voorwaarts deed, wierp zij bij, ongeluk «ren langwerpige mand om, dien de oude nog niet ge opend had. Op hetzelfde oogenblik stootten zoowel 't meisje als de toovenaar een gillende schreeuw uit en in groote ontsteltenis week de menigte terug. Een reusachtige slang was uit de mand te voor schijn gekomen en had zich bliksemsnel om den voe^ van het meisje gekronkeld. Ik zag eenige bloeddrop peltjes onder het metalen roetsieraad uitkomen. Het meisje viel neer, schreiend en tandeknarsend,. terwijl een wit schuim op. baar lippen kwam. „Loop toch,, dokter, zoo vlug als je kun.t"', riep ik een chirurg toe. „Red het arme kind!" „Heilige eenvoud!" lachte hij;. Ziet ge niet dat dit incident tot het program behoort? Van genezing van s.langebeten heeft overigens mijn collega daar ginds- meer verstand dan ik." Intusschen had de toovenaar zich van de slang meester gemaakt. „Dsjoemane, Dsjoemane!" her haalde hij op een toon van vriendelijk verwijt. De slang liet haar buit los en begon over de. aarde te kruipen. De oude pakte haar bij den staart en zwaaide haar als een touw in een kring, in de lucht, terwijl het reptiel woedend siste. Toen- stopte hij het weer in de mand en wendde zich tot het meisje, dat zich nog steeds in krampen op den grond' wentelde. Hij haalde uit zijn gordel een wit poeder, dat hij op de wonde strooide. Toen mompelde hij in het. oor van het kind de een of andere tooverformule, die weldra haar uitwerking had. Het meisje hield op met schreeu wen, rekte zich uit als in den slaap; toen stond ze op, droogde haar gezicht af, raapte een zijden doekje, dat op den grond gevallen was, op, deed het als een tul band om het haar en ging langzaam weg. Daarmee was de voorstelling ten einde en wij bega ven ons aan tafel. Gedurende den maaltijd vernamen wij nok wat de oorzaak van ons plotseling, opbreken was. SidiLaua, dien de kolonel Rhardnekkig op de hielen zat, zocht de Marokkaansche gebergten te bereiken. Het was geheel nacht, toen wij in den zadel stegen. Ik had het bevel over de voorhoede. De lucht was zeer koel, bovendien was ik doodmoe. Ik hulde mij dichter in mijn mantel, sloeg den kraag in de hoogte en liet mij gemakkelijk in den zadel wiegen, met een half oor naar mijn wachtmeester luisterend, die een van zijn avonturen ten beste gaf. Het was een heldere maannacht, de hemel zonder wolken. Doch van de aarde steeg een lichte nevel op, die het terrein het voorkomen gaf, alsof het met dui zenden witte vlokjes bezaaid was. De maan liet zeld zame schaduwen daarop spelen en alle voorwerpenkre- gen een fantastische gedaante. Hu eens meende ik een hoopje Arabische ruiters te zien opspringen en bemerkte dan dat het bloeiende tamarindestruiken wa ren, of ik meende een geweer te hooren knallen en dan bleek het dat bet de hoefslag van een paard was. Wij kwamen bij een doorwaadbare plaats en de ka pitein gaf zijn bevelen. De plaats was uitstekend geschikt voor verdediging en ons eskadron was vold^nde geweest een geheel le ger tegen te houden. Doch aan den anderen oever heerschte diepe stilte. Na tamelijk lang gewacht te hebben, vernamen wij den galop van een paard en spoedig dook een Arabier te voorschijn, die een prachtig, renpaard beheerschte. Aan zijn met goud gestikt zadel, de met kralen en edelstee- nen versierde gebira, den bonten tulband, erkende men den hoofdman. Onze gids zeide ons dat het Sidi-Lana in eigen persoon was. Het was een mooie jonge man, slank en krachtig, die zijn edel dier met grandezza be reed. Hij wierp zijn geweer in de hoogte en ving het in galop weer op, ons daarbij onverstaanbare woorden toeroepend. De tijd der toernooien is wel reeds lang voorbij, toen ik echter den wachtmeester het verzoek hoorde doen, den Arabier te mogen neerschieten, begaf ik mij naar den kapitein en verzocht hem verlof, met Sidi- Lana het zwaard te mogen kruisen. Dit werd mij niet geweigerd en weldra deed ik mijn paard door de vallei springen, terwijl de Arabier zijn paard de sporen gaf, om de vermeende vervolging te ontgaan. Doch toen hij mij alleen zag, keerde hij terug en rende op mij los, het geweer tegen de .wang. „Geef aehtschreeuwde de wachtmeester. Na eenige minuten van een wilde jacht zag ik plot seling, dat zijn paard begon te steigeren, terwijl Sidi- Lana met alle kracht aan den teugel trok. Zonder mij af te vragen, waarom hij deze zeldzame manoeuvre uitvoerde, bereikte ik. hem en stiet hem mijn degen in den rug. Ros en ruiter verdwenen voor mijn oogen, en in hetzelfde oogenblik voelde ik dat de bodem onder de hoeven van mijn paard verdween. Zonder: het te merken waren wij vlak bij den rand van een afgrond gekomen. Gedurende den val het scheen mij een eeuwigheid! zei ik bij mij zelf, dat het lichaam van den Arabier mijn val zou verzwakken. Inderdaad was de hoogte niet zoo bizonder, en ik kroop na een poosje versuft te hebben gelegen, weer over eind, strompelde onzeker een paar passen verder, vóór ik mij reljeenschap kon geven, dat ik mij tusschen hoog riet in 'net moerassige water van een beek bevond. Wat, er van Sidi Lana geworden was, wist ik niet. Van koude rillend, trachtte ik een plaats te bereiken, war4r de rotsen minder steil waren en waar een uitweg voor mij zou zijn. Doch dit was tevergeefs, de weg werd steeds steiler. Boven mijn hoofd zag ik een groo- ten boomwortel hangen en ik geloofde mij daaraan te kunnen optrekken. Ik nam een sprong, greep toe en. sssst. De wortel kromde zich en ontsnapte mij met een vreeselijk gesis het was een reusachtige slang! Ik viel van schrik terug en het reptiel verdween in het water, waarhij het mij toescheen dat het een vaal blin kende streep achter zich liet. Een minuut later had ik mijn koelbloedigheid herkregen en bemerkte dat het schemerende spoor nog steeds in het water sidderde. Het was de weerschijn van een fakkel. Nauwelijks twintig schreden van mij verwijderd zag ik een jonge vrouw, die water in een kruik schepte. Zij zette de kruik, zonder mij ie bemerken, op haar schouder en verdween tusschen het riet. Ik volgde haar en bevond mij aan den ingang van een spelonk. De vrouw ging kalm voor mij aan en besteeg een steile trap, die in den muur van een reusachtige zaal was uitgehouwen. Zonder mij lang te bedenken, volg de ik het zwakke schijnsel van den fakkel, die soms achter de vooruitspringende rotsen verdween, om wel dra weer te voorschijn te komen. Menigmaal scheen het mij, als zou ik aan beide kan ten de, ingangen tot nog grootere zalen zien, met rijen van galerijen. Men had kunnen meenen, in een onder- aardsche stad te wandelen en ik hield een oogenblik stil, om mij een weinig te: orienteeren. Plotseling werd het licht in een der galftrijen onder mij en ik zag een menigte fakkels, die als uit het in wendige der rotsen tc voorschijn waren gekomen en zich tot. een processie reiden. Tegelijkertijd weerklonk een eentonig gezang, dat herinnerde aan het psalm zingen van biddende Arabieren. Toen zag ik ook de gezichten afzondierlijk, mannen cu vrouwen, een dichte schaar, aan wier hoofd ik tot mijn groote verbazing den ounlon toovenaar en slan genbezweerder herkende. Aan zijn zijde ging het mooie meisje, dat de rol van Eurydice gespeeld had. De oude man hield juist onder mij stil en de ande ren volgden zijn voorbeeld.. Er ontstond een groote stilte. Aan de voeten van den toovenaar bemerkte ik een groote steenen plaat, in het midden waarvan een ijzeren ring was aangebracht. De oude riep eenige woorden in een taal, die ik niet verstond, die echter noch Arabisch noch Kabyls was. Een soort katrol kwam- van de zoldering afdalen. De erbij staanden sloegen het touw door den ijzeren ring, twintig gespierde armen trokken aan en de steenen plaat, die zeer zwaar scheen te zijn, wentelde lang zaam op zijde. Ik bemerkte nu een bron, waarvan het water onge veer een meter onder den rand zichtbaar was. Dat wil zeggen, water kon npen deze vreemde vloeistof niet noemen, die met eem groenachtig glinsterende laag overdekt was, en hoor welke laag een zwart, afschuwe lijk slijk naar boiren kwam. De toovenaar trok het meisje tot dicht bij het huiveringwekkende gat. Hij legde zijn dorre handen op haar hoofd en begon een soort tooverformoiïe te zingen. Van tijd tot tijd ver hief hij zijn steun tot een gillend geroep: „Dsjoemane, Dsjoemane!' Doch niets bewoog zich. De menigte wachtte in dooclsche stilte, in een eerbiedige huivering gebannen. Dat duuarde zoo een poosje. Plotseling, toen hij ongeveer voor de twintigste maal den naam Dsjoemane met alle Ikracht had uitgebruld, zag ik dat de griezelige watervlakte sidderde en alle omstanders weken angstig terug; alleen de oude bleef, het meisje nog dichter naar zich toetrekkend. Op eens verhief zich een groote moddergolf, en de reusachtige kop van een Slgng werd zichtbaar, een kop, vaal groen, met fosforesceerende oogen. Onwillekeu rig stiet ik een kreet van ontzetting uit en sloot voor een oogenblik de oogen. Ik hoorde een zwakke kreet en daarop een plons in het water. Toen ik den blik weer naar beneden wendde, zag ik den toovenaar alleen aan den rand van het vreeselijke gat staan, uit welks inhoud nog groote blazen opste gen en ik zag ook het kleine kanten hoofddoekje van het meisje op het water drijven. Reeds had men de steenen plaat weer opgenomen en liet ze dreunend neervallen. Toen doofden als met een tooverslag alle fakkels uit en ik bleef alleen in de duisternis, door een zoo huiveringwekkende stilte om geven, dat ik het kloppen van mijn hart vernam. Toen ik weer wat moed verzameld had, zocht ik op den tast den uitweg uit de holen. Ik begon langs de muren te tasten en had nog geen honderd schreden af gelegd, toen ik in plaats van den kouden steenrots een weeke substantie onder mijn vingers voelde. Het scheen een tapijt te zijn, waardoor een gedempte licht schemering drong. Ik schoof het met groote voorzich tigheid op zijde en bevond mij in een kleine kamer, door welker geopende deur ik een tweede, grootere ruimte zag. Ik bemerkte, dat de muren met een gebloemd zijden tapijt bekleed waren; op den grond lag een kostbaar tapijt, een prachtige divan stond tegen een der wan den. Kleine tabouretjes stonden overal, en kostbare voorwerpen, een zilveren rookstel en zijden kussens la gen bont dooreen gemengd op den divan en op den grond. Ik sloop geruischloos naderbij en zag nu een jonge vrouw in een hoek gehurkt bij een kostbaar mi niatuurkastje, dat met paarlmoer .en goud was inge legd en een menigte schitterende kostbaarheden bevat te. Een eigenaardig, bedwelmend zwaar parfum werkte eenigszins beklemmend. Eerst zag de onbekende mij niet. Ik had gelegen heid, haar goed in oogensehouw te nemen. Zij leek verbazend veel op het jonge meisje van straks, alleen waren haar trekken rijper, haar vormen gevulder en ik bekende mij zelf bij den eersten blik, dat ik nog nooit een vrouwelijk wezen van zoo wegsleepende schoonheid gezien had. Een. zacht kletteren van mijn sabel deed haar opzien. Zij richtte haar onnatuurlijke groote, zwarte oogen op mij en zei glimlachend; „AchRoemiRoemi 1 „Deze drank zal niet te versmaden zijn, luitenant!" Ik sperde verbaasd mijn oogen open. De jonge vrouw had een krijgshaftige snor, was het levende por tret van mijn wachtmeester. Hij stond vóór mij en presenteerde mij een kop dam pende koffie, terwijl ik, voorover op, de manen van mijn paard geleund, hem verward, nog half in den droom aanstaarde. „Het schijnt, dat wij een beetje geslapen hebben, luitenant", lachte hij. Sedert een half jaar was zij nu reeds verloofd en nog een jaar moesten zij wachten voor zij een eigen huisje konden inrichten. Anne Marie Heinsius staarde droomerig voor zich uit, een heel jaar moest zij nog werkeloos wachten zonder een bepaalden werkkring die haar heele leven vulde. Niets dan minnebrieven schrijven en daarop wach ten, was dat haar geheele bezigheid? Och neen, na tuurlijk, haar uitzet, dat bracht ze zelf in orde, en ieder prees haar vlijt. Toch was ze niet bevredigd. Waar bleef het groote, hooge dat zij zoo vurig- van het leven verwacht had? Het gevoel van een bewuste, ware liefde had haar tot haar verloofde gebracht en nu was ze toch nipt be vredigd. Kon zij in het huis harer ouders ook niet best ge mist worden? Alles ging ook zonder haar, zijn gewo nen gang. Ook haar drie jongere broertjes en zusjes bekom merden zich weinig om de veel oudere zuster, alleen door den persoon van haar verloofde, die iedere drie maanden eenige weken op bezoek kwam, was zij in in achting eenigszins gestegen. Anne Marie ging niettegenstaande haar vlijt en de gelijkheid, eenzaam haar weg. Als bruid vond ze zich zelf verweesd, en overbodig in het ouderlijk huis. Zelfs met haar ouders sprak ze weinig over haar toekomst plannen. Zuchtend keek ze dikwijls van haar werk op. Het gebeurde meermalen, dat ze droevig uit het' venster in den guren herfstdag tuurde. De Novemberstormen deden de toppen der boomen diep buigen. De wind huilde. In die vneeselijke nachten huiverde het meisje soms als de storm zoo zweepte. Ze trok dan de dekens over de ooren «en dacht en dacht, over zich en over haar verloofd© Ik.ik.... ik", maar recht duidelijk werd het haar niet. En toch in zulk een nacht, dat de boomen bogen en steunden, kwam de oplossing. Nu wist ze het; ze zon een werkkring zoeken, ze zou zich voor andere menschen nuttig maken. Ze zou naar een zuster van haar moedei* gaan, die was al reeds ja ren behoeftig. Daar kon ze haar jonge krachten, die gedurende den verlovingstijd braak lagen, gebruiken en haar zwaar leven verlichten. Voor het eerst sinds langen tijd sliep ze den rusti- gen slaap der zorgelooze jeugd. Een gelukkige trek lag op haar aardig gelaat. Hoe vreemd keken haar ouders op, toen Anne Marie na de ontbijttafel te hebben gedekt, met haar plan voor den dag kwam. ITa,ar ziel haakte innerlijk naar een vverkkring die al haar krachten in beslag nam. Ze had immers overvloed van kracht en wil. Maar werken, echt werken moest het zijn. „Schrijf dan maar naar tante Marie", zei vader, terwijl hij zijn vrouw een veelzeggenden blik toewierp. Tegelijk met Anne Marie's brief ging er een schrij- van van haar moeder naar tante en weldra' had Annie een weigering ontvangen, O, hoe vreeselijk vond ze dat. Er was dus' niémand die haar kon gebruiken! Haar leven was dus'- geheel en al doelloos. Ze zou dus slechts van haar hoop le ven Neen, dat kon niet. Met verdubbelden ijver zette ze haar werk voort. Den ganschen dag snorde de naaimachine, slechts nu en dan een oogenblik on derbroken. Op een ïiamiddfig, cfat ze weer ijverig bezig was, keek een blond jongenskopje angstig vragend door een kier van de deur. Twee blauwe oogen keken haar schuw vragend :aan. Och, Annie, wil je mijn locomo tief weer heel maken? ,,'k Heb geen tijd, Erich, werkelijk niet." En ijverig snorde de naaimachine weer verder. Plotseling kwam bij Anne Marie de gedacht») op: Had ze nu «merkelijk geen tijd. moest haar werk in waarheid zoo spoedig gereed, dat ze haar kleine broertje niet eens even kon helpen? „Erich!" riep ze opeens. „Geef eens hier." Vroolijk stormde de jongen de kamer in en nu pas viel het Annie op boe lief en zacht zijn stem klonk en welk een roerende uitdrukking van bevrediging er op zijn gezichtje lag toen hij de kamer verliet, nadat de schade was hersteld. Een wonderlijk verlangen kwam plotseling in haar hart en nog weerstrevend, als schaamde ze zich voor haar betere gevoelejns, ging zij naar de kinderkamer. Van nu af werd. zij daar, een dageüjksche gast, on ontbeerlijk werd zij weldra in het vertrek der kleinen. Den gymnasiast hielp ze bij moeilijkheden in zijn schoolwerk. Erich kwam met een moeilijk dictaat en de kleine Erna sloot zich weldra vol vertrouwen bij de grootere zuster aan. Haar mooiste pop doopte zij Annie en zonder de zuster wilde zij niet meer spelen. Met haar groot en klein verdriet kwam zij bij de zuster, Anne Marie had thans haar werkkring. Des morgens twistten de kleintjes er om, wie zuster Annie naar school zou brengen. En 's middags, mid den in den winter, deed zij onder luid gejubel der kin deren, mee aan het sneeuwballengooien. Toen merkte Anne Marie wat haar ontbroken had en zij dacht vol dankbaarheid aan de openbaring die zij zoo plotseling in zich had waargenomen. „Hoe gaat het met Annie?" hoorde zij het angstig bezorgde fluisteren harer broertjes en zusjes toen zij eens ziek terneer lag. Zachtjes kwamen zij haar ka mer in en brachten haar kleine verrassingen mee, die ze voor hun spaarcenten gekocht hadden. En toen op het Kerstfeest de kerstboom in vollen lichtglans prijkte, en Annie met haar verloofde door de kleintjes omringd was, toen blonk haar uit de oogen der kleinen de liefde tegen, die zij vroeger niet gekend had en nu eerst geleerd had, de opofferende liefde die haar eigen leven rijk had gemaakt. Nier- en blaavkwHsn zijn daarom zoo gevaarlijk, omdat zij zoo nikwgls vetwaar! old wordentotdat de ziekte in een hevigen graad uitbre«kt, doordat de zieke zgn maatregelen niet bjjtgds nam. Het werk der nieren bestaat in ket uit ket bloed filtreeren der onzuiverheden, die met de urine afge voerd worden. Wanneer deze onzuiverheden in het lichaam achterblijven door een gebrekkige werking der nieren, zullen zij ziek ojthoopsn in die dealen van het lichaamwaar zij zich het gemakk< lijkst nestelen kunnen, Zoo zal het urinezuur ziek verza melen in de spieren en weefsels, en krijgt gij last van pijn in de gewrichten en spieren, in de lendenen en zij en, in de Maasstreek, enz. De vlseifeare onzui verheden koopen zich op onder de huid en veroor- z« ksn zwellingen onder de oogen, opgezwollen polsen en handen, dikke voeten en kesLen. Neemt Uw maatregelen, soodra zich de minste ver schijnselen van een nierkwaal voordoen en draagt er zorg vi or, dat de nieren het bloed zuiver houden en dat de onzuiverheden geregeld afgevoerd worden. Zonder dat kunt gjj niet gszond zijn. Onder de waar schuwt nda kenteekeren van nierkwalen noemen wij: Pgn in de lendenen, rheumatisehe pijnenbezinksel of graveel in de urm-, pijnlijke urinoloosing, pijnlijk heid in den rug bij het ontwaken, slapeloosheid, prik- k-dbaarheid, waterzuchtig) zwellingen, enz. Begint nog hed«n een kuur met Foster's Rugpijn Nieren Pillen, die de opgehoopte onzuiverheden be reiken en afvoeren, en aan de nieren hun «ude krasht weergeven. Doordat dit geneesmiddel dsn oort prong van uw ziekte bereikt, tast het uw kwaal in zijn wortels aan en zijn d* genezingen door Foster's Rug pijn Nieren Pillen duurzaam. Let er op, dat ons hatdelsmerk de man met zijn handen in de lendenen op het etiket voor komt. Gij kunt tr dan zeker van zijn de echte Fos ter's Rugpijn Nieren Pillen te hebben gekreger, die te Alkmaar verkrijgbaar zijn bij de heeren Nierop Slothouber, L'-ngeatraat 83. Toezending geschiedt franco na ontvangst van postwissel k f 1.75 voor één, of f 10.— voor zes doozsn. Goedkooper dan I Holl. IJ. Spoor zeil 7 cent per 100 K.G. van de loods (sta tion) naar huis. Vrijmaken van buitenl. zendingen. Expeditie. Van 1—5 regels 25 Cents, bij vooruitbetaling. B. L. SIMON, Alkmaar. Steenhouwerij Ko ningsweg 67. Grafteekenen, Schoorsteen mantels enz. IJrirekking gevraagd voor iemand die ongeveer 4 jaar gereisd heeft en ook geschikt is kantoor werk te doen. Heog aanwangsalaris geen vereischte. Brieven franco onder letter Z 136, bureau dezer courant. TTsenderptrk „de Krasikop". Metiusstr. Brosd- eieren 10 cent p. stuk. Poulardes en Braadkuikens. Ochtend- en gemengd Voeder. Consumptio-eieren en Kippen. frievr%agd t-gan ha! Februari een flinke 2e Brooi- bakkersknecht bij J. KOMMER, Tuinstraat 22. DEERENHUIS TE HUUR. Een zeer wel ingericht Heerenhuis m»t Tuin wordt te huur aangeboden, tegen den prija van f 325 p»r jaar Aanvaarding 1 Meia.a. Ta bevragen bg J. DE GRAAFF, Laat 63, Alkmaar, De grootste k«uz« 'VOORDRACHTEN en BRUILOFTSARTIKELEN vindt men in het Feest- artikelen-magaajjn „DE VROOLIJKE KLANT", Hekel- str&si 31. Briaefd aanbevelend, I. KOENOT. UUISHOUDeTER. E n eenvoudige Juflrouw biedt zich r.an als huishoudster. Bnevfn orrieirit r O 1S8, turesu van dit Mad. (Tevraagd 2 JONGENS voor de pskkwij. Hoog loon. Maatschappij „NoardhciD-nd, Laat 81. Te k oo p KAKATOE met KOOI, prij» der verlotirg Avea". Te b jvrsg n K. RUITER, Lindelaan 28. NieuwNieuw HAAG8CH ROGGEBROOD met krenten. Vfrkrgga^ar bij J. IMMING: FnidsGn 66. oeden. Gevrasgd eenige neti-a LEERLINGEN. Adres M j. M. M HENNEKE, P.yglop 5. JHRIJFWERK. Iemand, asn goede hand schiij- vende, tengevolge van rheumatiek buiten staat ;-nd»r werk te verrichten, verzoekt beleefd om schrijf werk. Adres: Bureu deze#, letter B 138. TWTCO G. MIIJKO-S Gzn. levert prima KEUKEN- BOTER k f 0.50 in Keihche potten, franco huis. Kicheimstroat 41, Alkmaar. <3®n burgerpot kunnende koken en v*n goede getuigen -foorzi^a. Brieven no. E 138, bureau vin dit blid»

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 6