DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
i
1
De Zoon van hef ïolk,
No. 16
Honderd en twaalfde Jaargang
IQIO.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
.Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor P jkmaar f 0,80? franco door het geheele Rijk f 1,
PJ aderlijke nummers 3 Cents.
DONDERDAG
Prljg der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan dt N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER h ZOON, Voordam C 0.
20 JANUARI.
BINNENLAND.
FEUILLETON.
V®leS®®si£8!«sSi®®r
Kennisgeving
RECHTZAKEN.
ALKMAARSGHE COURANT.
Het HOOFD van het Plaatselijk Bestuur te ALK
MAAR brengt, op grond van artikel 1 der Wet van
22 Mei 1845 (Staatsblad No. 22) ter kennis der inge
zetenen, dat bij hem ingekomen en aan den Ontvanger
der Rijks directe belastingen binnen deze gemeente
ter invordering is overgegeven:
HET PRIMITIEF KOHIER DER GRONDBE
LASTING No. 1, voor het dienstjaar 1910
ïxecutoir verklaard door den Directeur der directe be
lastingen in Noordholland te Amsterdam den 15 Ja
nuari 1910;
dat ieder verplicht is zijn aanslag op den bij de
Wet bepaalden voet, te voldoen en dat beden ingaat
de termijn van drie maanden binnen welken daartegen
bezwaarschriften kunnen worden ingediend.
Alkmaar, den "18 Januari 1910.
Het Hoofd van bet Plaatselijk Bestuur voorn.,
G. RIPPING.
ALKMAAR, 20 Januari.
In Duitschland is weer de interessante statistiek
over het automobilisme verschenen, welke de aandacht
verdient en waaraan wij hier eenige gegevens ontlee-
nen. Volgens de telling op 1 Januari 1908 waren er
in Duitschland 34.244 auto's voor personen en 1778
voor vrachtvervoer. De automobiel is daar dus nog
steeds voornamelijk voor persoonlijk gebruik inge
richt slechts 4,3 procent doet dienst als vrachtwa
gen. Op 1 Januari 1909 echter viel er reeds een voor
uitgang waar te nemen: het aantal vracht-auto's be
droeg toen 2252 of 5,4 procent - er werden toen 39.475
andere auto's geteld. Ongetwijfeld zal in de toekomst
een grootere toeneming van vracht-auto's plaats heb
ben.
Opvallend is het afnemen van het aantal auto-on
gelukken, voornamelijk in Pruisen. Van 1 October
1907 tot30 September 1908, hadden er op 100 auto's
14,9 ernstige ongelukken op 100 vracht-auto's 14.0
plaats, terwijl het jaar te voren deze cijfers bedroegen:
17.0 en 16.4. Deze verbetering wordt toegeschreven
aan de betere opleiding van de bestuurders en aan de
strengere politie-verordeningen en wettelijke maatre
gelen. Natuurlijk komt het meerendeel der ongeluk
ken voor in Berlijn met zijn groot verkeerswezen, en
zijn vele moeielijkheden voor een goed verkeer van
de 4687 in Duitschland hadden er 2065 te Berlijn
plaats.
Opvallend is het ook, dat bij het vrachtvervoer in de
hoofdstad veel gunstiger resultaten voorkomen ten
aanzien van het aantal ongelukken, dan bij het perso
nenvervoer, terwijl bijna in heel Zuid-Duitschland
juist het tegengestelde het geval is. Hieruit mag ge-
concludeerd worden, dat de bestuurders van de vracht
auto's in de hoofdstad beter onderricht en zorgvuldi
ger gekozen worden dan in andere steden, en ook dan
bestuurders van auto's voor personenvervoer elders.
Handel en nijverheid passen dus iu dit opzicht beter
op dan sport en weelde!
Van de 5069 ongelukken, veroorzaakt door 5321
auto's liepen er in 1384 gevallen personen kwetsuren
op, kwam er in 2727 gevallen alleen schade aan mate-
door
BARONESSE ORCZY,
Schrijfster van „De Roode Pimpernel".
Naar het Engelsch door
ED. VAN DEN GHEIJN.
33)
„Kom, Gyuri", herhaalde graaf Kantassy, „hier
kun je niet blijven."
Hoewel dood vermoeid, want het werd hoog tijd dat
hij rust ging nemen, gevoelde Bideshüt dat hij iets te
doen had alvorens naar binnen te gaan, doch hij kon
zich niet herinneren wat het was. Hardnekkig weiger
de hij een voet te verzetten, en staarde met een wezen-
loozen glimlach naar zijn jonge gasten in hun door
natte en gescheurde maskeradeplunje, dat zoo kort ge
leden nog zijn lachlust had gaande gemaakt.
Een lakei kwam hem aanzeggen, dat de gravin den
heer van Bideshüt verlangde te spreken, zij en freule
Ilonka konden niet te ruste gaan alvorens hem gezien
te hebben.
Bideshüt maakte aanstalten om te gaan.
„De gravin laat u verzoeken Andras Kemény van
Kisfalu mede te brengen", voegde de lakei eraan toe,
„want mevrouw wenscht hem eenige woorden van
dank te zeggen voor zijn tijdige hulp."
Toen herinnerde zich Bideshüt wat hij te doen had
alvorens rust te nemen. Er was een man gewast, die
niet alleen voor hem had gewerkt en gezwoegd als een
slaaf, maar ook anderen daartoe had aangezet, waar
door totaal-schade was voorkomen. Die man was een
laaggeboren boer, afstammeling van voormalige lijf
eigenen, daarbij een woekerende geldschieter met
joodsche voorouders; alleen dien namiddag was hij on
beschaamd geweest, wat Bideshüt noodzaakte hem een
kastijding toe te dienen. Maar de man had hem ruim-
sohoots voldoening geschonken, en Bideshüt was hem
PENSIONNEERING GED. STATEN.
Het voorstel tot pensionneering van Gedeputeerde
Staten is gisteren door de Staten van Friesland aan
genomen.
Er werd besloten een fonds te stichten, waaruit toe
getreden leden van Ged. Staten, bij ontslag, na 70-
jarigen leeftijd, of bij niet-herkiezing, tegen etorting,
jaarlijksche uitkeering wordt verstrekt.
zeer dankbaar voor het een en ander.
Hij keerde zich om naar de groep in zijn nabijheid.
De boer was er niet. Hij deed onderzoek naar hem,
riep hem bij zijn naam.
Andras Kemény had zich huiswaarts gespoed, werd
gezegd. Zijn moeder wachtte hem.
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
PAASCHMORGEN.
„Het schijnt te zullen ophouden met regenen
„Vandaag nog niet, geloof ik!"
„In de laatste tien minuten is er geen droppel ge
vallen, en kijk eens, de wolken verdeelen zich."
„Nou, lang duren zal het niet of ze pakken zich
weer samen." „Ik voel al weer een droppel."
„Dat denk je maar, Laczi, er is al blauw in de
lucht."
„Waar zie je dat?"
„Recht over Kisfalu. Ik zeg je, dat we vandaag
geen regen meer krijgen."
De laatste spreker was bepaald een man van gezag
in weervoorspellingen, want de jongeren die hem om
ringden, waagden geen verdere tegenspraak, hoewel
een stem aarzelend in het midden bracht:
„Je weet, Rerczi, verleden Zondag zei je, dat het
zou ophouden met regenen, maar tot nu toe houdt het
niet op met sausen."
„Maar op het oogenblik regent het toch niet?" her
haalde Vas Berczi halsstarrig, „of blijf jij maar altijd
doornat, Laczi, mijn jongen?" voegde hij er sarkas-
tisch aan toe.
Inderdaad scheen het alsof de weerprofeet heden
woorden van wijsheid uitkraamde. De breuk in de wol
ken verwijdde zich meer en meer, en het beetje lucht,
dat er in zichtbaar was, scheen van het schitterendste
blauw, terwijl een flauwe zonnestraal het droevig land
schap trachtte te verlichten.
„Het eerste zonnetje, dat we sedert veertien dagen
gezien hebben, kinderen", zei de oude Berczi, met kod
digs plechtigheid zijn muts afnemend, hoeden af
riaal voor en viel er in 958 persoonlijk en zakelijk
nadeel te constateeren. Van de bij de ongelukken be
trokken personen werden er 2630 gewond en 141 over
leden, öf direct öf tengevolge van gekregen verwon
dingen binnen een week na het ongeval. Ook nu
weer is gebleken dat van het grootste aantal ongeluk
ken voorbijgangers de slachtoffers werden, niet de
inzittenden. Van de 2630 gekwetsten waren 188 be
stuurders, 431 inzittenden en 2011 menschen, die met
de auto's niets uit te staan hadden; van de 141 overle
denen waren 12 bestuurders, 22 inzittenden en 107
menschen, die op straat liepen.
Eigenaardig is ook de verdeeling van de ongelukken
over de beroepen. Bijv. beoefenden van de 2055 ge
wonde mannen 141 den land- en tuinbouw, 570 waren
in de «industrie, het bouwvak en het mijnwezen werk
zaam, 595 in den handel en de nijverheid; van de vrou
wen vindt men het grootste aantal gewonden, onder
die, welke huiselijke diensten verrichten bijv. dienst
meisjes. Hetzelfde -neemt men waar bij beschouwing
van de tabellen der overledenen. Zeer groot is echter
het aantal gewonde vrouwelijke familieleden van per
sonen, die bij een auto-ongeluk betrokken waren, ter
wijl het getal der mannelijke familieleden betrekkelijk
gering is te noemen. De statistiek leert dat 71,9 pro
cent van bij auto-ongelukken gewonde en 80.6 procent
van de daarbij gedoode vrouwen tot deze categorie
moeten worden gerekend.
Ongetwijfeld zal deze statistiek weer heel wat pen
nen in beweging brengen en tot de meest uiteenloo-
pende beschouwingen aanleiding geven.
Het voornaamste verschijnsel, dat namelijk nog al
tijd voorbijgangers hoofdzakelijk de dupe van het
automobilisme worden, zal, waar het nog eens weer
zoo duidelijk gedemonstreerd is, niet nalaten opnieuw
de aandacht te trekken en wederom zal men zich be
zighouden met de vraag wat er toch wel gedaan kan
worden om dezen zooveel mogelijk te beschermen. Zou
het werkelijk nog eens zoo ver komen, dat er afzon
derlijke automobielwegen worden aangelegd? Of zou
het automobilisme in ziju ontwikkeling worden ge
stuit door de luchtscheepvaart?
Mocht dit laatste het geval zijn wie weet welke
ongelukken ons dan nog te wachten staan.
Wat men in de verte ziet aankomen kan men dik
wijls nog ontwijken, doch met hetgeen uit de lucht
komt vallen gaat dit minder gemakkelijk!
Veiliger wordt het leven in onzen hooggeprezen mo
dernen tijd er echter niet op.
ARRONDIS SEMENTS-REÖHTB ANK
te ALKMAAR.
Zitting van Dinsdag 18 Januari.
V trvoij.
Hooger beroep.
Cornelis K„ tuinder te Beemster, stond terecht in
hooger beroep. Hij had den lOden September onder de
gemeente Schermerhorn met fuiken gevischt zonder
vergunning. Den 8sten December werd beklaagde
voor het kantongerecht veroordeeld tot 6 boete of 2
dagen hechtenis, hij nam hiermede geen genoegen en
teekende appèl aan. De behandeling van de zaak had
heden opnieuw plaats. Als getuigen werden opnieuw
gehoord de burgemeester van Schermerhorn, Klaas
Roodenburg en de veldwachter Dijkstra. Laatstge
noemde had beklaagde den lOden September fuiken
zien ophalen en weder plaatsen in de ringsloot in de
banne Noord-Schermer en Schermerhorn.
Beklaagde zeide een vischacte te hebben. Volgens
getuige was deze evenwel niet meer geldig en heeft
beklaagde al eens meer voor 't kantongerecht terecht
gestaan voor 't zelfde feit.
Beklaagde had zijn acte medegebracht en overhan
digde deze aan den presideut met de mededeeling, dat
op de acte vermeld staat, dat het vischrecht hem tot
wederopzeggens toe was verleend en dat het hem nooit
was opgezegd.
Burgemeester Roodenburg, als getuige gehoord, ver
klaart, dat de sloot, waarin beklaagde de fuiken had
geplaatst, aan het heemraadschap behoort en hij be
klaagde meer dan eens heeft gezegd, dat hij er niet
meer visschen mocht. Beklaagde ontkende dit. De
President vraagt vervolgens aan den burgemeester
beklaagde thans ter terechtzitting het recht nog eens
op te zeggen, wat geschiedde. „Nou, dan zal ik 't la
ten," bromt beklaagde.
Het O. M. eischt vernietiging van het vonnis van
den kantonrechter en opnieuw rechtdoende 6 boete
of 2 dagen hechtenis.
Diefstal.
Jacobus Petrus de Gr., koopman te Hoorn was ten
laste gelegd, dat hij aldaar den 25sten December had
afgesneden en medegenomen een paardestaart.
Om half één 's middags den eersten Kerstdag begaf
beklaagde zich naar den stal van den slager Schagen,
waar hij een paard zag staan, waarvan hij de staart
afsneed.
Klaas Schagen, slager te Hoorn, verklaart den
25sten December een paard met zwarten staart in zijn
stal te hebben gehad, bestemd voor de slachterij. Den
volgenden dag stond het paard er zonder staart. Ge
tuige herkende de afgesneden staart, die hem waar
schijnlijk 45 ets. zou hebben opgebracht.
Cornelis Zwaag, slagersknecht te Hoorn, was den
25sten December in dienst bij den vorigen getuige. Hij
voerde het paard 's middags en zag daarbij, dat 't nog
een staart had. 's Avonds, toen hij weerkwam, miste
het beest die.
Salomon de Jong, koopman te Hoorn, kreeg be
klaagde op voormelden datum om half zes bij zich met
de staart, die hij kocht voor 42x/a ets.
De officier, die het wettig en 'overtuigend bewijs ge
leverd achtte, eischte 15 boete of 6 dagen hechtenis.
Uitspraak in alle zaken over 14 dagen.
voor den vreemdeling!"
Lachend ontblootte de troep jonge landbouwers het
hoofd, trokken de hielen bij elkander en begroetten
plechtstatig de dagvorstin met een sierlijke buiging.
„Het is geen fraai gezicht waarvan Uwe Grootmo
gendheid getuige is", zei de oude Berczi met een
zucht.
„Hebben we ooit zooveel modder op den landweg ge
zien voerde een der boeren hoofdschuddend aan.
„Geen kar kan er door, en gisteren nog zonken mijn
ossen tot hun knieën erin. Er was geen wrikken of
verwegen aan de dieren. Ik dacht dat ons laatste uur
had geslagen, want zelf zonk ik al dieper en dieper
in het slijk."
„Ik zie niet hoe Andras Kemény het vandaag zal
aanleggen om naar de kerk te gaan."
„Hij heeft flinke paarden, hij zal wel met Csillag
komen en Etelka achter hem laten opzitten."
„Die zal nooit een Paaschzondag overslaan. Etelka
is zeer vroom."
,En Andras zal zijn moeder niet alleen laten gaan."
„Hebt jelui niet opgemerkt, kinderen", zei de wijze
profeet Berczi, „dat Andras vreemd doet in den laat-
sten tijd?"
„Hij schijnt zoo bedaard", zei Laczi, „ik herinner
me niet wanneer hij gelachen heeft."
„Jelui kunt ervan op aan", fluisterde een oudere
boer, „dat-ie ons dien brand nog niet heeft vergeven
„Andras is de man niet om je een kwaad hart toe te
dragen", beweerde een jonge man levendig, „nooit heb
ik hem e-en woord meer over het gebeurde hooren spre
ken."
„Maar je zult niet ontkennen", hernam de oude
Berczi, „dat-ie sedert den nacht van den brand zoo
vreemdsoortig stil is."
„Hij is misschien bang voor zijn nieuw gewas. We
hadden te Kisfalu juist met zaaien gedaan, voordat
deze verwenschte regens begonnen."
b «Zijn velden zijn genoegzaam veilig voor de over
strooming."
„Er zijn maar enkele maïsvelden van Andras, die
dicht bij de Tarna liggen. Hij heeft nog niet veel
i OEMENGD NIEUWS.
BEROEPSVOETBALSPELERS.
De Nieuwe Courant bracht dezer dagen het sensa-
tioneele berichtje, dat er binnenkort ernstige pogin
gen zullen worden aangewend om tegen het volgend
seizoen een elftal van Nederlandsche beroepsvoetbal-
spelers bijeen te krijgen. Er zou een consortium ge
vonden zijn, bereid om voor het geld te zorgen, terwijl
een bekend Haarlemmer sportliefhebber als leider zou
optreden. Zoolang er hier nog geen dergelijke clubs
bestonden, zou men Engelsche beroepspelers laten
overkomen.
j Over dit onderwerp zal zeker heel wat te doen ko
men.
De Telegraaf spreekt over een Haarlemsche filiaal
houder van een bookmaker die getracht heeft fondsen
vóór dit doel bijeen te brengen, vindt dat de Nieuwe
Courant den oprechten wel wat veel eer heeft bewezen
en zegt dat het groote gevaar voorloopig nog niet ge
vreesd behoeft te worden.
Het Handelsblad zegt:
Onze oprechte wensch isdat deze poging een
fiasco moge lijden, zpó groot, dat we in vele jaren
niets meer van professional voetbal zullen hooren. De
wielersport, die hier te lande te gronde ging, zoodra
de beroepssport opkwam, moge een waarschuwend
voorbeeld zijn!
Zelfs uit een financiëel oogpunt zouden we in Ne
derland een onderneming als deze geen succeS durven
voorspellen.
De N. Rott. Ct. denkt er echter anders over. Het
blad geeft „eenige eerst opwellende gedachten."
Zeker is 't, dat de publieke belangstelling voor voet
bal nog steeds toeneemt en dat voetbal meer bekeken-
dan beoefende sport is.
Men zegt dit altijd van 't spel in verwijtenden vorm,
maar heeft bekeken sport dan ook niet haar sociale
waarde? Geeft het voetbal niet geregeld duizenden ge
legenheid tot vertier en afleiding in de frissche lucht?
't Publiek wil waar voor zijn geld hebben.
De amateurs zijn begonnen entrée te heffen, men
laat „operaprijzen" betalen en nu wil 't publiek steeds
beter spel te zien krijgen.
Om beter spel te kunnen geven, is oefening noodig,
dient men daaraan moer tijd te offeren, dan amateurs,
die hun dagelijksche bezigheden hebben, kunnen doen.
Beroepsspel zal een voetbalvertooning brengen, waar
bij 't spel beter wordt gespeeld dan tot heden 't geval
was.
't Zal meer menschen trekken, meer menschen dus
leeren wat voetbal is, meer menschen doen gevoelen 't
prettige van 't spel, 't spannende van een wedstrijd,
't Zal meer menschen leeren van sport te houden, iets
voor sport te voelen en dat hebben we hier in Holland
juist zoo noodig.
Menige jongen, of jonge man, geestelijk minder rij
kelijk bedeeld, maar met wat talent voor voetbal, kan
dan 't beroep kiezen van voetballer.
Men kijkt daar altijd zoo van de hoogte uif af neef,
men schrijft zoo graag meteenigen schimp over
„voetbalwerklui," maar wat is er tegen een beroep,
dat de gelegenheid biedt week aan week duizenden een
paar prettige uurtjes te bezorgen?
Voorts kan invoering van het beroepsspel aanleiding
zijn tot zuivering van het amateurisme."
Voor het slotwoord had het blad ook kunnen schrij
ven amateur-voetballisme.
VAN EEDENS NIEUWSTE STUK.
Door het K. V. „Het Nederlandsch Tooneel" is op
gevoerd Het Paleis van Circe, tooneelspel in 3 bedrij
ven van Frederik van Eeden.
Het bleek, volgens het Hbld. bij de première gister-
schade geleden."
„Het water is toch aldoor nog wassend."
„Het ruischen was van nacht al heel erg; gisteren
ben ik naar de stallen van den landheer gaan kijken,
en het leek wel of heel Bideshüt onder water stond."
„De landheer is wel'erg ongelukkig!"
„Eigen schuld. We hadden verleden jaar den brand
niet in de tarwe behoeven te steken. De Heer schijnt
er zelf wel vqor te zorgen dat er geen korrel van in
dien Satansmolen wordt gemalen."
De troep der boeren stond buiten de kerkdeur dit
praatje te houden over het weer. Allen waren ze in
hun beste Zondagskleeding, in afwachting van hun
moeders, zusters en verloofden, die ditmaal lang werk
schenen te hebben om hun Paaschbest aan te trekken.
De zon meende het inderdaad ernstig, ze scheen hel
der op de omgeving, die een veertien dagen lang er
zeer treurig had uitgezien. Onophoudelijk had het ge
regend. In de verte, naar het noorden, vernam men
het eentonig gedruisch der Tarna, die, gezwollen dooi
de aanhoudende regens, haar golven woedend voor
waarts stuwde, huiten haar oevers was getreden en de
weelderige akkers van Bideshüt, onlangs pas bezaaid,
onder water had gezet.
„Daar heb je de lui uit Kisfalu", zei Laczi, op den
landweg wijzend, „ze zijn danig met modder bespat."
„De meisjes hebben zich toch mooi aangekleed",
meende een der jonge boeren, met bewondering kijken-
'de naar het aantal knappe deernen, dat de dorpsstraat
opkwam.
„Sari en Kati hebben ieder een paar nieuwe roode
laarzen
„Van Andras present, naar ik weet. Vóór den zaai
tijd is-ie naar Gyöngiös gereden, kocht voor zijn moe
der een nieuw zijden kleed en voor zijn twee dienst
meisjes een paar roode laarzen."
„De man schijnt uit goud geslagen", zuchtte de ou
de Berczi in een jaloersche opwelling.
Wordt vervolgd.