DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. «1 1910. ZATERDAG 22 JANUARI. Uit school en huis. FEUILLETON. De Zoon van het Volk. Isï 04 No. 18 Honderd en twaalfde Jaargange Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor P ikmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Af hinderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiëns Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan dt N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 0. Rekeningen. Hondenbelasting. Stedelijk Museum Schaakpubnek. Het fortuin der Engelsche. V Vslstosr-anmnier S, O mz». ALKMAARSCHE COURANT. rn ID.ME'IMIU. IQ'F J-.'f UA.. .'-1 'I - m I»'. J-VIJ-.U. tl.',' LTTTT wegens in 1909 aan de gemeente ALKMAAR gedane leveringen, worden zoo spoedig mogelijk ingewacht, voor zooveel betreft de Gemeentewerken, de Gasfa briek, de Gemeentereiniging en het Gemeente-slacht huis bij de Directeuren van deze takken van dienst; de Plantsoenen en de Begraafplaats bij den Opzich ter; de Politie bij den Commissaris van Politie en wat de overige takken van dienst aangaat ter Secre tarie der gemeente. De Secretaris der gemeente ALKMAAR, DONATH. Alkmaar, 7 Januari 1910. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen in herinnering, dat volgens de op 20 September 1882 vastgestelde verordening op de hef fing eener belasting op de honden, ieder eigenaar, be zitter of houder van een of meer aan de belasting on derworpen bonden verplicht is, daarvan jaarlijks vóór 31 JANUARI ten kantore van den gemeente-ontvan ger aangifte te doen. Die aangifte geschiedt door de inlevering van een behoorlijk ingevuld en door den belastingschuldige on derteekend biljet, kosteloos aan dat kantoor verkrijg baar. De betaling der belasting geschiedt dadelijk bij de aangifte tegen kwitantie en afgifte van een penning, onverminderd het recht, om, zoo de aangifte onjuist bevonden wordt, herziening te doen plaats -hebben. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. Alkmaar, 7 Januari 1910. HINDERWET. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR, Gelet op artikel 8, alinea 2, en artikel 12, alinea 3 iler Hinderwet; Overwegende, dat eene beslissing op bet adres van H. A. HAARSMA VAN OUCOOP en J. N. H. DE JONG, om een herstelplaats van rijwielen en automo bielen, waarin 2 gasmotoren van 5 en van 1/2 Paarden kracht en een bergplaats tot bewaring van benzine -op te richten in bet perceel Nassaulaan, wijk E, No. niet binnen den in bet eerste lid van art. 8 der Hin derwet bepaalden tijd kan genomen worden, omdat nog geene overeenstemming is verkregen omtrent de te stellen voorwaarden; BESLUITEN: de bedoelde beslissing te verdagen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. Alkmaar, 20 Jan. 1910. FAMILIEKAARTEN a 1, toegang verleenende aan den houder, zijne huisgenooten en logé's geduren de het jaar 1910, kunnen aangevraagd worden ter secretarie der gemeente. ACHTERLIJKE KINDEREN. II. Alle kinderen dan genieten (volgens onzen opzet) voorbereidend onderwijs en dat wel van het 7de tot het 8ste levensjaar. De heerlijke tijd, waarin het kind door BARONESSE ORCZY, Schrijfster van „De Roode Pimpernel". Naar bet Engelscb door ED. VAN DEN GHEIJN. 31) Gravin Irma had Andras ook in bet oog gekregen en op zijn groet acht geslagen; toen zij hem dicht was genaderd, stond zij een oogenblik stil. Het scheen als of zij een inwendigen strijd streed, waarin het haar moeilijk viel de overwinning te behalen. Opeens keerde zij zich "resoluut naar den jongen boer, en zei: „De landheer van Bideshüt heeft mij opgedragen u te zeggen, dat hij u verlangt te spreken, en of u hem de eer wilt aandoen heden na de Mis het paaschbrood met hem te nuttigen." Uonka was naast hare moeder blijven stilstaan; haar groote blauwe kijkers zagen nieuwsgierig op naar den knappen jongen landbouwer, die er zoo in drukwekkend uitzag in zijn rijk geborduurdën mantel met de zilveren gespen aan zijn wambuis en gordel, met de lang afhangende reigerveer die zijn hoofddek sel versierde, dat hij eerbiedig had afgenomen toen de gravin hem aansprak. Met een buiging antwoordde hij „Ik zal bij den landheer mijn opwachting maken." Het oogenblik daarop was de gravin met Uonka het kerkje binnengegaan. Vader Ambrosius was intusschen door een zijdeur tje de sacristy ingetreden en verscheen weldra in zijn priestergewaad vóór het altaar. Na het gewijde vaat werk erop te hebben geplaatst, nam de plechtigheid een aanvang. Gedurende de Mis keek de oude Etelka dikwerf alleen zijn moeke en zijn speelgoed, zijn pa en honder den oomes en tantes heeft, moest niet zoo vroeg eindi gen. Men versta mij wel, ik noem onze (goede) be waarscholen gezegende inrichtingen bij onze tegen woordige toestanden en omstandigheden, maar ik betreur het, dat ze noodig zijn. Met het 8ste levensjaar begint het eenvoudig on derwijs, (leerstof 1ste klasse). Hier komt al heel spoe dig het verschil tusschen vluggen en minder vluggen aan den dag. De scholieren van het 8ste tot het 10de levensjaar ontmoeten in de klasse achterlijke kinderen, (enkele) achterlijken en analphabeten (die door om standigheden te laat bij het onderwijs komen).. Dë. drie laatstgenoemden moeten van hun makkertjes worden gescheiden, in een afzonderlijke klasse worden onder wezen. „Zullen zt niet met den vinger worden aan gewezen?" Is dat erger dan de eindeloos herhaalde verzuchting (maar al te. vaak te luid geuit) van mees ter of juf: „Kind, wat ben jij toch dom! Die sukkel is er natuurlijk weer niet bije. d. en de niet minder streelende op- en aanmerkingen van de mede-leerlin gen? „Of ze het niet erg zullen voelen, de stumperd- jes, dat ze zoo afgezonderd zitten van de anderen? Of het niet op hen drukken zal?" Maar ze zijn immers juist hier geplaatst om van druk te worden bevrijd. Hier zijn ze niet dom. De meester of de juf in de achterlijke klas is en doet zoo heel anders dan de an deren. Het is reeds gezegd, voor de achterlijken (ge heel abnormalen) vragen wij niet een afzonderlijke klas, maar een afzonderlijke school. Noodgedwongen houden wij ze zoo lang hier als en omdat de ou ders het verlangen. Passen doen ze er niet; houden kunnen wij ge er niet. Wat nu rest, is een tweeledig groepje, a. dat moet worden bijgewerkt tot zijn eigenlijke klas; b. dat we hiér maar liever houden tot het einde van den leertijd. Zouden er velen zijn? Ja, dat zal in het eerst niet meevallen; want er komen kinderen op school, die al zooveel geleerd hebben, al zooveel geheugen- en an dere heilzame oefeningen hebben gehad, dat ze reeds afgestompt zijn. Wij krijgen kinderen, wier ver stand en ontwikkeling even hooger staat dan dat van een zuigeling, omdat het nog geen opvoeding heeft genoten. We krijgen. O, wanneer zal de tijd aan breken, dat Simon Gorters verzuchting in vervulling komt! Wij staan aan zijn zijde. Als wij maar eerst de kinderen van moeke en speelgoed af op school krij gen en wel op het 7de levensjaar! Dan zal het aantal wel slinken. En als wij dan bij den opzet van het leer plan voor het 1ste, 2de en 3de leerjaar maar heel ka rig te werk gaan met het uitdeelen van kennis en heel angstvallig rekening houden met Het Kind en wat een kind toekomt, och, dan zullen onze gelederen nog wel meer dunnen. Hoe onze klasse, ons onderwijs in te richten? Een heerlijk, snug kamertje, levendig van bloemen en plan ten. (Geen berg- en gletscher-landschappen, geen Rijn bij Bingen, of Waterval bij Schaffhausen), maar meisjes met poppen, kinderkopjes, hondjes, weide met koeien, een boot in de vaart, een spoor in vollen gang, een hok met duiven, enz.), Een onderwijzer(es), die zich steeds dezelfde blijft, altijd vroolijk, altijd vriendelijk, nooit gemelijk, niet vandaag-hol, morgen-bol. Achter onze Idas een speelplaats, half overdekt; een planken vloer, een houten, frisch geverfde wand; wat potten met bloemen en wat bloemenhangers omhoog. Het niet overdekte gedeelte een zandlaag en zand hoop met kruiwagens en schoppen. Als het kan een tuintje (alles eigen, d. i. kinderwerk). zijdelings naar haren zoon, die links, dicht bij een dei- pilaren, lag neergeknield; en zij bemerkte dat gedu rende den dienst zijn donkere en mijmerende oogen al door naar ééne richting niet in die van het altaar gevestigd waren, dat hij de armen tegen de borst hield gekruist, en toen een flauwe zonnestraal, door een der kleine ruiten glurend, een hoofdje met gouden lokken bescheen, dat eerbiedig over een gebedenboek was gebogen, er een traan ontwelde aan zijn oogen en langzaam langs zijn gebronsde wangen biggelde. Etel ka merkte op dat hij niet bad, slechts in die ééne rich ting keek, met zulk een veelzeggenden en verlangen den blik, dat ook haar oogen tranen weenden. Vader Ambrosius had het „Ite, Missa est!" (Gaat heen, de Mis is geëindigd!) ingezet, en één voor één verwijderden zich de aanwezigen. Een deel dezer voortbrengselen van onze goede aarde was bestemd voor de armen en ouden van da gen, die niet meer konden werken. Naijverig verge leek iedere bedrijvige huismoeder de eieren van haar pluimdieren met die harer buurvrouwen, merkte ze de blankheid op van de door haar bereide kaas, de gele kleur van door haar gekarnde boter. Het middenstuk dei; tafel was een reusachtige zilveren schotel, waarop een geheel gebraden lam prijkte, door den landheer van Bideshüt ter inzegening gezonden; op meer be scheiden aardewerk en in biezen manden lagen ge kleurde eieren en geringer producten der mindere hut ten. Ondanks slijk en vochtigheid waren allen neerge knield om het roerend gebed aan te hooren, dat des ITeeren zegen op de eerste vruchten der aarde mocht doen afdalen. Voor de gravin en Ilonka had men op de modder een mat gespreid, en rondom, in schilder achtige groepen, knielden de mooie landmeisjes en de jonge mannen met hun gebronsde aangezichten. Achter de tafel stond Vader Ambrosius, met opgehe ven handen en eerbiedig ten hemel geslagen oogen, het dankgebed uitsprekend. Naast hem zwaaide een kleine dienaar het wierookvat, dat een aangenamen Onze klas is van de andere lokalen zoo gescheiden, dat men daar geen. hinder heeft van onzen lach en ons lied. Het onderwijs? Zoo aanlokkelijk, zoo aanpassend mogelijk. Aanschouwing is de basis van alle onder wijs; hier wel het meest. Wat de onderwijzer(es), wat het kind meebrengen kan", wordt meegebracht. Er wordt' een verzameling platen aangelegd (in den geest van Bottema's rijen). Wanneer we over een hond spre ken, hebben we niet een plaatje van een hond, maar een hondenprentenboek (zelf aangelegd en steeds voor uitbreiding vatbaar. Desverlangd legt schrijver dezes gaarne een paar van zulke prentenboeken op het bu reau dezer courant of elders ter inzage). Maar niet alleen op aanschouwing, ook op arbeid is ons onderwijs gegrond; wij hebben houten stokjes, plankjes, spijkertjes, karton en klei tot onze beschik king. Spreken wij over een wip, we maken er een over een dijk, we werpen een dijk op. Aan aanschou wing en arbeid is ons lees-, taal en rekenonderwijs on afscheidelijk verbonden. Een tram, ee*i boot, een schip, een spoorbaan, alles kunnen wij gebruiken, alles mag worden meegenomen (voor een keer) of wij ma ken het zelf. Dit alles zou op onze gewone school, in onze gewone klassen reeds lang zoo gaan, alshet aanschou- wingsonderwijs, waarvoor wij jaren geleden zoo warm werden gemaakt, maar niet zoo tallooze beletselen in de school had ontmoet. (Slot volgt.) W. W. No. 220. J. VAN DIJK Azn. te de Lier. Bijzonder vermeld „Western Daily Mercury 1909. W///M te Utrecht; C. J. Oosterholt te Delft; J. Deuzeman te Frederiksoord; D. W. te B.; S. te S.; J. Reeser te Voorburg; P. Bak te Groot Schermer; O. Slot Kzn. te Broek op Langendijk; A. Tates te Heiloo; „Schaak- lust" te Koedijk; O. Boomsma te Kampen; G. Fijth en C. J. Strick van Kinschoten te Bunnik. Wij danken ten zeerste voor de meerdere belangstel ling, die blijkt uit het grooter aantal van hen, die ons hunne oplossingen inzenden. Dit treft ons des te meer, omdat wij deze maal in ongunstige conditiën verkeerén. Een onzer getrouwen heeft zich vergist bijv. en een andernu j a, dezen was de oplossing- al bekend lang voordat hij No. 217 gezien had. Onder deze omstandigheden geven wij hem groot gelijk, dat hij ons 1 Pc3 niet toezond. Wij maken van de gelegenheid gebruik hun, die ons onjuiste oplossingen1) zonden aan te raden den moed niet te laten zakken. Zoolang men zich niet met de natuur der problemen vertrouwd heeft gemaakt, over ziet men vaak de eenvoudigste verdediging van zwart. Doch, komt men deze eigenaardige moeielijkheden te boven, zoo wordt de moeite, aan de goede oplossing be steed, ruimschoots beloond. En wij zouden denken, dat zulk een oplosser zich in negen van de tien geval len onder onze getrouwen schaart. Het oordeel der beide juryleden over No. 215 (Ka2, Dg4, Ta3 en f7, Lfl, Pb3 en dl, Pi c4, g5 en h2; ke4, la8 en f4, pb2 en gl, pic3, e5 en g6) van J. van Dijk, bijzonder vermeld, „Phiadelphia Item", luidt ongeveer als volgt: H. W. BARRY. „Zeer interessant. De sleutelzet maakt den looper vrij en is aantrekkelijk door het eeon. reine dubbele bindings-mat, dat ontstaat indien de k het hem geschonken vluchtveld betreedt. De pion op h2 geeft aan, dat de dame den k een vlucht veld zal moeten geven en dit is beslist te betreuren omdat de matvoering goed is en er een groot aantal varianten zijn. De Toren op a3 is verre van econo misch, doch werkt mede in het dubbele bindingsmat en kan daaromgedeeld werden. Dit is geen eerste klasse probleem in zijn soort, doch laat een aangena men indruk achter, terwijl het zich beslist boven het middelmatige verheft." O. D. P. HAMILTON. „Een tempo probleem, dat er zijn mag. De sleutelzet ligt voor de hand waar de looper op a8 in het oog moet worden gehouden en de pion op h2 verraadt, dat den k een vluchtveld moet geschonken worden. Toch is hij op zich zelf zeer goed waar hij een vaststaand stuk losmaakt, een vluchtveld schenkt en aanleiding geeft tot een dubbel bindings mat. De beide torens zijn alles behalve economisch. Duals komen niet in de oplossing voor." Oplossing van Probleem No. 217 (F. Böttger). 1 Pdl c3 enz. 1 Th2 faalt op pd6 onv. Goede oplossingen ontvingen wij van: P. J. Boom, O. Bramer, G. van Dort, P. C. van Haren, G. Imhül- sen, G. Nobel, C. van Stam, Mr. J. Verdam en C. Vis ser, allen te Alkmaar; Mr. Oh. Enschdé te Haarlem; P. Bakker, Jos. de Koning en H. Weeenink te Amster dam; J. Vijzelaar te Hilversum; G. H. B. Hogewind doordringenden geur van hars en mirrhe verspreidde. De zon was in al haar glorie door het wolkenfloers te voorschijn getreden, haar middagstralen deden een warmen damp opstijgen uit de vochtige aarde en iede- ren regendrop aan de grassprieten veelkleurig schitte ren als edelgesteenten. In de verte klonk het ruischen der rivier, als een indrukwekkende begeleiding van Vader Ambrosius' gebed. Nadat hij hiermede ten einde was, sprak de eenvou-, dige priester zijne verzamelde kudde aldus aan: „Kinderen", zei hij, „nu wij God gedankt hebben voor alle goede gaven die Hij ons heeft geschonken, en Zijn bizonderen zegen hebben afgebeden over de eerste vruchten der aarde, wensch ik dat gij uw vurige gebeden voegt bij de mijne, opdat onze Ilemelsche Va der in Zijne genade, Zijn toorn afwende van ons ge liefd graafschap Heves en de wateren der Tarna ge- biede binnen hun oevers terug te treden. Wij moeten God smeeken paal en perk te stellen aan de ramp, waarmede de landheer van Bideshüt, Kisfalu en Zar- da andermaal zoo schrikkelijk is bezocht, nadat een vreeselijke brand in het vorig jaar zijn akkers heeft verwoest. Bidden wij van harte het „Onze Vader" en vragen wij de voorspraak der Moeder van Jezus voor den zwaar beproefden landheer van Bideshüt, Amen Aldus geschiedde. Maar de hoogmoedige gravin had het voorhoofd gefror^t, toen zij de vermaning van Vader Ambrosius aanhoorde. Haar trots kwam in ver zet tegen het aandoenlijk beroep, dat op deze eenvou dige Heden die zij verachtte, ten haren behoeve werd g-edaan; zij wilde zelfs voor haren God niet erkennen dat eene ramp het aristokratisch huis van Bideshüt danig had kunnen treffen. Wat Andras aangaat, met geheel zijn hart stemde hij in met het eenvoudig- gebed; hij de eenige van alle aanwezigen besefte den grooten omvang van het onheil, dat nu weer den landheer was overkomen door de verschrikkelijke overstrooming der Tarna, en in zijn nederig geloof bad hij dat deze ramp slechts weinig het jeugdig meisje mocht aandoen, dat in zijn 1) Wij hebben hier niet het oog op ingezonden op lossingen van No. 217. Wij zaten met drieën, Hollanders, op het dek der fraaie boot der Zeeland-Maatschappij en voeren weer naar het vaderland terug. In het hotel te Londen had ik met hen kennis gemaakt. Uit de zakken van den een, George D., een journalist, die voor een der groote bladen, zooals hij zeide, in Engeland een bijzondere zending vervuld had, puilden allerlei soort couranten, groote en kleine, dag- en weekbladen. Tusschen de rie men van zijn koffertje zaten er nog een tiental. De ander was de heer V., die zomers te Dieren woont en een groot aandeel heeft in een der eerste handelshuizen van Amsterdam. Ook hij schreef, vernam ik, en toen. hij mij zijn schatting alleen voor geluk was geschapen. Het laatste „Amen" was gezegd. Vader Ambrosius had zich verwijderd naar het bedehuis, om zich van zijn Miskleederen te ontdoen. Allen waren opgestaan en voerden fluisterend gesprekken, uit eerbied voor de beide adellijke dames, die hun rijtuig wachtende wa ren. Etelka naderde haren zoon; een onbestemd gevoel van angst bekroop haar, want de uitdrukking van ver borgen leed teekende zich scherper op zijn gezicht, en meermalen vernam ze een onwillekeurig geloosden zucht, alsof de last die Andras drukte, meer was dan hij kon dragen. De gravin had zich niet verwaardigd hem ander maal toe te spreken. Zij was in haar rijtuig gestapt, gevolgd door - Ilonka, en reed weg, aan Andras overla tend te komen zooals hij goeddacht. Haar echtgenoot verlangde den boer te spreken, dit was voor dezen vol doende eer. „Je zult toch daar niet blijven, om het brood van dien man te eten, mijn zoon?" vroeg Etelka ongerust, „Wees daarvoor niet bezorgd, moeder", antwoordde Andras. „Het is me alleen te doen om te weten wat hij verlangt, en ik ben thuis voordat Sari en Kati ge dekt hebben voor ons middagmaal. Ge moet Dandar laten stappen, dat is veiliger voor u, als ik er niet bij ben." Hij streek de hand over zijn oogen, alsof hij een vi sioen wilde verjagen, dat hem aanhoudend vervolgde. Daarop kuste hij zijn moeder en tilde haar in den za del. Sari en Kati namen hunne laarzen ter hand en liepen aan weerszijden van het paard. Andras keek de drie vrouwen na totdat zij uit het gezicht waren ver dwenen. Boven zijn hoofd vernam hij het vroolijk ge klepper der ooievaars, die terugkeerden uit het warme klimaat en het nest weer opzochten, het vorig jaar door hen verlaten. Alles verkondigde vreugde, sprak van huiselijken haard, van jonge liefde, en Andras keerde zich om met een zucht, en kuste zijn lieveling Csillag op haar voorhoofd. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 5