DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. De Zoon van het Volk. No. 41. Honderd en twaalfde Jaargang. 1910. Deze Courant wordt eiken avond* behalve op Zon- en Feestdagen* uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor P Mmmm f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,— Af hinderlijke nummers 3 Cents, V R If D A O |s der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aars de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/ho HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. 18 FEBRUARI. FEU1LLKTO N. BINNEiVLANlT relefooiiiuiaunw ALKMAARSCHE COURANT. Hoe moeielijk is het toch zelfs de schijnbaar een voudigste instelling veranderd te krijgen. Daar is het fooien geven. Heel veel goeds zal daarover toch wel niemand kunnen zeggen. Het maakt dat een groot aantal overigens achtenswaardige menschen tot zeke re hoogte van de liefdadigheid van hun medemenschen moeten leven. Voor den gever is het niet zelden al even vervelötid terwijl het daar waar de fooi een vast bedrag is geworden, als b.v. bij eenvoudige consump ties in café's, niets is dan een percentage, dat men evengoed aan de zaak zou kunnen betalen. En toch kan men deze instelling niet afgeschaft krijgen. Hier en daar heeft men van tijd tot tijd wel eens een „beweging# En hier of daar stuit men wel eens op een instelling, waar fooien verboden zijn. Doch overigens stoort men zich niet aan het getheore tiseer over een wijze van doen, die ongetwijfeld beter zou zijn, en blijft men bij de fooien. Wat daarvan de reden is? Eenerzijds zal wel veel kunnen verklaard worden door het simpele feit, dat het ontvangen van fooien niet zelden voordeeliger is dan het omzetten in sala ris. Wij hebben b.v. in een café in een onzer grootste steden een kellner gekend, de eerste in het welbe- faamde café, die alléén in een bevoorrecht hoekje be diende die 4000.per jaar verdiende. Het zou zeker heel moeilijk zijn dezen man, die inderdaad een uitstekend bediende en iemand van buitengewone tact was, op andere wijze te beloonen. Hij had de maar schalksstaf in zijn vak, dank zij de bizondere ingeno menheid van het publiek in die inrichting met zijn persoon. Verdween het fooiensysteem, dan verdween onge twijfeld dit type, dan zou hier geeu middel zijn om aan de verdienste de kroon te geven, die daaraan wer kelijk toekomt, De groote hoeveelheid tact, noodig om tegenover ieder den toon aan te slaan, die den aangesprokene aangenaam is, om te weten hoeveel ge meenzaamheid ieder verlangde, om kennissen zoo noo dig bij elkaar te brengen en zoo dit ongewenscht ware van elkaar af te houden, om de duizend kleine diensten en dienstjes te verrichten, die bij het yak be- hooren en om bovendien het vermoeiende vak zelf goed uit te oefenen, om eindelijk altijd even netjes en vriendelijk voor den dag te komen die tact zou met een vast tractement onmogelijk beloond kunnen wor den. Er gaat dus ongetwijfeld voor het publiek een zekere dosis behagelijkheid het leven uit, voor de be dienden een groote kans om door meerdere inspanning door BARONESSE OECZY, Schrijfster van „De Itoode Pimpernel". Haar het Engelsch door ED. VAN DEN GHEIJN. 68, „Zij heeft je hulp niet noodig, lieve," fluisterde hij, ernstig, „je kunt niet gaan.zie, je zijt een gevan gene in mijn armen. Ach bied geen weerstand. want ik houd je vast. Wat zie je bleek en verschrikt!. Ben je bang?.Nu toch niet, niet waar, nu je in mijn armen ligt!.Ik kan je beschermen, lieve, te gen alle leed en verdriet.Geef me een oogenblik gehoor. ik zou je zoo graag iets influisteren iets, dat me maanden lang op het hart heeft gele gen. Ilonka. mijne Ilonka. mijn dierbaar vrouwtje. Ik heb je zoo lief 1" Zijn stem klonk heesch en vreemd. Zijn armen hiel den haar vast als in een schroef. Hij trok haar dichter naar zich toe, totdat zijn gezicht nabij het hare-was. Zij wendde krachtige pogingen aan om zich los te werken. Zij was verbaasd en geschrikt, want zij be greep zijn bedoeling niet. Nooit had ze zulk vreemd stemgeluid gehoord, noch een blik ontmoet, die haar zulk een vrees-aanjoeg. Haar moeder had haar toch moeten waarschuwen, dacht ze, haar dienen te zeggen dat deze hatelijke boer zijn armen om haar middel zou slaan, zooals hij met de jonge meisjes placht te doen in de groote schuur van het dorp. Zij gevoelde zich vernederd, groef haar scherpe nagels in zijn handen, in de wanhopige poging om hem te noodzaken haar los te laten. „Ik verbied het jeIk verbied het je!was al wat ze hijgend kon uitbrengen, want de woorden stokten haar van angst in de keel. Maar hij scheen er geen acht op te slaan. Hij herhaalde op zonderlinge meer te verdienen. Maar weegt tegen dit gemis niet ruimschoots op de vermeerdering van waardigheid voor den bedienende, de vermindering van last voor het publiek? Want hoe vaak is dat niet een last? Nu nog niet in de gewone omstandigheden des levens. Maar daar waar men niet weet wat te doen? Een vriendelijke con ducteur helpt een oude dame van de eene coupé in de ander. Getroffen door 's mans vriendelijke hulpvaar digheid wilt ge uw dankbaarheid uitspreken door een groote fooi en met een „Daarom heb ik het niet ge daan" wordt u wellicht de coupé-deur voor de neus dichtgeslagen. Uit dankbaarheid hebt ge den man' beleedigd, terwijl toch in den regel dergelijke kleine diensten van het treinpersoneel met een fooi plegen te worden betaald. En dan de onaangename slot-fooi- engeverij in de groote hotels, waarbij u elke maatstaf ontbreekt Inderdaad het zou beter zijn als men het geven van fooien kon afschaffen. Want behalve lastig voor den gever en vernederend voor den ontvanger, zijn zij toch ook schadelijk voor de handhaving van een juist begrip bij de groote menigte omtrent het onder scheid tusschen goed en kwaad. Zij worden dikwijls gegeven om een beambte datgene te laten doen, wat hij beslist niet doen mag: ons laten rooken in een coupé-niet-rooken, zoo manoeuvreeren, dat er geen menschen in onze coupé komen. Nu weten wij wel, dat er veel eerlijke menschen zijn, die tegen dat omkoopen in het klein geen be zwaar hebben, die tusschen deze omkooperij en een gewone omkooperij geen enkele overeenkomst zien. Ja, deze menschen plegen wie zich tegen dergelijke ge woonten verzetten, voor onbetrouwbare menschen, voor Tartufes te houden, die hun eerlijkheid wat al te zichtbaar te luchten hangen. Maar toch moeten wij volhouden, dat omkooping met dergelijke fooien, hoezeer verschillend van de ge wone omkooperij, toch een groot kwaad is, met zeer tastbare en slechte gevolgen. Immers men leert op deze wijze indirecte stoffelijke benadeeling van groote vervoersmaatschappijen en van den staat waar ten slotte dan toch zulke omkooperijtjes veelal op neer ko-- men niet kennen als een kwaad, afgezien nu nog van de handhaving der gevaarlijke gewoonte om iemands eerlijkheid op proef te stellen en zich door geld-uitgeven te verheffen boven de massa der gelijk- berechtigden. En van dit eene kwaad tot het andere der directe benadeeling van deze groote lichamen is niet meer dan één stap. Onjuiste invulling der belas tingbiljetten, bedriegerij met spoorkaartjes, b.v. wat den leeftijd der kinderen aangaat, zou dan ook al geen kwaad meer zijn. En men zal toch toegeven dat wij hierdoor een zeer ongewenschte verruiming van het openbare geweten zouden krijgen. Hoe men de zaak dan ook bekijkt, men moet in het fooiensysteem een groot kwaad vinden. En of men nu al zegt, dat een fooi betaling is voor een belangrijk imponderabile (onbeweegbaar iets) tact; of men al zegt dat het de vleiende erkenning van de macht van den fooienaannemer is, gelijk de Spanjaarden hier van een „Consideraeion" spreken; of men al beweert, dat afschaffing van fooien den dienaar te veel tot ambtenaar zal maken! of men al betoogt, dat de fooi een „douceur" is, strekkend tot verzachting waar het fooienlooze leven harde tegen stellingen zou scheppen; of men ten allerlaatste al komt met de bewering dat onze bezwaren doctrinair zijn en dat zelfs in de meest democratische landen de fooi gehandhaafd wordt en zij nergens in het groot wordt afgeschaft men mag op de boven aange geven gronden blijven volhouden, dat het wenschelijk manier: „Ilonka. ik heb je lief!. en stikte bij na in zijn woorden. En die woorden, in z ij n mond, brachten haar in opstand, want ze waren dezelfde klanken, welke in gelukkiger tijden een lieve stem met eerbiedige .lieftalligheid haar in het oor had gefluis terd en die haar toen zoo innig gelukkig hadden ge maakt. „Ik verbied het je!" herhaalde ze werktuigelijk. Zijn greep werd eenigszins losser, zij kon zien dat hij glimlachte. „Mij verbieden, lieve, wat wilt ge verbieden? Wensch je dan niet van mij te hooren hoe innig ik je liefheb? Denk er toch eens aan dat ik in al deze weken het nauwelijks durfde wagen je te naderen. Er was altijd iemand bij ons, die mij scheen te willen beletten dat ik een woord van liefde zou uitenWekenlang heb ik mijn b-lik niet naar je durven opslaan. Wreedaardig is het, mij nu het spreken te verbieden. nu. dat we eindelijk onder vier oogen zijn.nu. gij mijne vrouw zijt geworden!" Met een snelle en plotselinge beweging was het haar gelukt zich los te werken uit zijn greep. Opgericht en uitdagend stond zij voor hem, al de aanmatigende trots van de aristokratische jonkvrouw kwam in op stand tegen de vermetelheid van dezen laatdunkenden boer. Hij zag er zoo rijzig en machtig uit in zijn houding, er lag* een uitdrukking van zulk een ontem bare wilskracht, van zulké tirannieke heerschzucht in zijn wezen, dat Ilonka onwillekeurig dacht aan haren gezworen eed: „hem te achten en te gehoorzamen", zoomede aan haar stilzwijgende berusting hem volledig onderdanig* te zullen zijn waar zé geen liefde schen ken kon. „Ja! Ja! dat weet ik", sprak ze langzaam met zeke re nederbuigende onderwerping. „Ik heb het verstaan en zal trachten dit niet te vergeten. Ik ben je vrouw; dezen morgen zwoer ik aan het altaar den eed, je te zullen gehoorzamen. Mijne moeder en mijn vader heb ben bevolen, en ik heb gedaan wat zij verlangden. Ook hun heb ik bij eede beloofd je gehoorzaam te zullen zijn, ook dien eed zal ik nakomen, maak je maar niet ongerust! Een volgzame vrouw zul je aan mij hebben. ware, ddt het fooienstelsel verdween, al is het te vree zen, dat de fooien zich aan dezen wensch voorloopig niet al te zeer zullen storen. TWEEDE KAMER. De afdeelingen der Tweede Kamer hebben tot rap porteurs over het enquête-voorstel Troelstra, betref fende de decoratie-zaak, benoemd de heeren: De Vis ser, Kooien, De Beaufort, De Savornin Lohman en Van Veen; en tot rapporteurs over het ontwerp van wet tot regeling van de Banken van leening, de heeren: De Visser, Bos, De Beaufort, Van Vliet en De Monté Verloren. OUD-GOUVERNEUR GENERAAL VANHEUTSZ. Bij het diner van Van Heutsz heeft H. M. de Ko ningin hem een heildronk gewijd van dank en waar deering voor zijn veelomvattenden arbeid in Ned.-In- dië. Generaal v. Heutsz antwoordde, dat hij slechts zijn plicht had gedaan, om het Koninklijk gezag niet in schijn, maar door werkelijkheid te bevestigen. PRINS HENDRIK. Prins Hendrik heeft een lichten aanval van influen za. Hij zal dientengevolge op Het Loo blijven, totdat hij geheel hersteld is, te meer daar de geneesheer dit beter acht uit hoofde van een mogelijke besmetting van Prinses Juliana. VAN HEECKEREN—KUIJPER. De N. Ot. schrijft: In den brief van baron Van Ileeckeren aan den voorzitter van de Eerste Kamer staat o. m. dat „deze gebeurtenis" (de zgn. ontvangst van een brief van den Duitschen Keizer door H. M. de Koningin) door dr. Kuyper ook werd medegedeeld aan andere hoog geplaatste personen, ministers, ministers van Staat, Kamerleden e. a. Nu zijn ministers van Staat, op dit oogenblik de heeren Bergansius, lid van het kabinet Kuyper 1901 1905, Asser, Kuyper, Van Karnebeek en Lohman. Ba ron Mackay overleed kort geleden, de beide laatstge noemde heeren werden eerst in 1909 als zoodanig be noemd. Staatsraad Asser zeide ons, op onze navraag, dat hij met de geheele geschiedenis niets te maken wilde hebben en dat hij nimmer een mededeeling om trent een brief van den Duitschen Keizer aan H. M. de Koningin van dr. Kuyper had ontvangen. Van de zijde der Ministers van Staat zal dus in de- zeu wel geen licht ontstoken worden. De „Nederlander" plaatst een artikel waarin het den heer Van Heeckeren Keil duchtig onderhanden neemt en verdedigt minister van Swinderen. Een on duidelijke zinsnede uit dat artikel zegt, al of niet be doeld, te verstaan dat dr. Kuyper, hoewel hij tegenover minister van Swinderen ten stelligste ontkende ooit met den heer Van Heeckeren over een brief van den Duitschen Keizer aan H. M. de Koningin gesproken te hebben, dat toch geschied is. De Standaard zwijgt nog steeds. Als mogelijkheden wordt in de bladen nog opgegeven, dat de bewuste brief zou zijn ontvangen door de Koningin-Moeder of dat die brief niet afkomstig was van den Duitschen Keizer maar van een ander monarch. VERVOER VAN RUNDVEE. De Minister van Waterstaat heeft, met ingang van 24 Eebr., ingetrokken de beschikkingen van 14 Aug. Ik zal voor je werken, zooals geen boerin ooit heeft gewerkt. Spinnen zal ik en spitten ook, met je naar de kerk gaan en het werkvolk hun liters wijn en sche pels graan uitdeelen. Je hebt maar te zeggen waarin mijn plichten bestaan, beveel en ik gehoorzaam.... Geen reden behoef je te* hebben tot ongerustheid. Ik weet hetik ben je vrouw Andras staarde haar verbijsterd aan. Hij begreep niet recht wat zij hiermee wilde te verstaan geven. Zij zag er beeldschoon uit, alleen die vreemde blik in haar oogen beviel hem niet. Hij kon daarin niet lezen wat die bedoelde. Neen, vrees lag er niet in, haar stem was te helder en duidelijk, ieder woord dat zij sprak, ging recht tot zijn hart, deed dit pijnlijk aan. ^De duisternis was ingevallen. Hij kon haar niet duidelijk onderscheiden. Haar tengere figuur zag er uit als een geestverschijning in het donker vertrek. Zij zweeg een oogenblik, terwijl hij murmelde ..Ilon ka als een smeekend beroep. Hij wilde iets zeggen en trachtte andermaal haar te naderen, doch met een gebiedend gebaar weerde zij hem af. „Spreeg geen woord", zei ze hoogmoedig, „zoo even kon ik je geen stilzwijgen opleggen. Je hield me te stevig vast. Ik wilde protesteeren. Maar nu is het mijn beurt van spreken. Je zeidet dat je me veel hadt te zeggen. Ja, dat zijn dingen, die, toen je er mee voor den dag kwaamt, mij een blos van schaamte naar de wangen joegen. Ik wist niets van dat alles ik ben een onwetend en onschuldig meisje mijne moe der heeft me er onkundig van gelaten, dat het een deel uitmaakte van deze verfoeilijke koppelarij, dat' je mij over liefde zoudt spreken en ik naar woorden zou hebben te luisteren, die, uit jou mond voortkomende, een heiligschennis zijn." „Ilonka Het was een ontzettende, hartverscheurende uit roep. Het gebrul van het doodelijk gewonde dier, dat zijn stervenskreet slaakt. Was zij wel bij Jiaar verstand? Wist ze wel recht wat zij zeide? Was het met volle bewustzijn dat zij hem dezen vreeselijken slag toebracht, een slag, zoo doodelijk, dat hij een oogenblik er van duizelde. Hij 1907, en van 23 Aug. d. a. v., en bepaald: dat op alle spoorwegstations in Nederland rundvee slechts ten vervoer mag worden aangenomen: A. onder voorwaarde, dat het niet bestemd is naar spoorwegstations in het buitenland, tenzij voor elk stuk vee aan den betrokken beambte of bediende van den spoorwegdienst, een der certificaten, waarvan het model is opgenomen in „St.-Ct." no. 41, zijn ter hand gesteld, te weten: lo. twee door een geëxamineerden veearts ingevul de en onderteekende, gelijkluidende certificaten van het bij deze beschikking gevoegde model, welke certi ficaten, blijkens het daarop vermelde tijdstip van af gifte, niet langer dan 12 uur vóór het tijdstip der aanbieding ten. vervoer zijn afgegeven en waarvan één ex. op het station van verzending bewaard moet blij ven, terwijl het andere met de overige papieren, welke de zending* van daar begeleiden, tot het laatste Neder- landsche spoorwegstation zal moeten worden mede&e- zonden, ten einde aldaar bewaard te blijven en des- verlangd aan den districts-veearts ter inzage te wor den gegeven; 2o. één in de Fransche, Duitsche of Engelsche taal gesteld gezondheidscertificaat, onderteekend door dr. J. Poels, chef van den dienst betreffende de keuring van voor uitvoer bestemd vee, voor „gezien" getee- kend door of namens den directeur-generaal van den landbouw en voorzien van het stempel van de directie van den landbouw van het Ministerie van Landbouw, welk certificaat zal gevoegd worden bij de overige pa pieren, welke de zending naar het buitenland begelei den, en dat aan het laatste Nederlandsche spoorweg station niet zal worden ingehouden; B. onder voorwaarde, dat het niet bestemd is naar de navolgende Nederlandsche spoorwegstations, t.w. Kruiningen-Yerseke, Terneuzen, Sas van Gent Axel, Hulst, Vlake, Bergen op Zoom, Roosendaal, Woens- drecht, Breda, Baarle-Nassau, Baarle-Nassau (grens), Valkenswaard, Budel, Venlo en alle ten zuiden van laatstgenoemd station gelegen stations in de provin cie Limburg, tenzij voor elk stuk vee aan den betrok ken beambte of bediende van den spoorweg twee certi ficaten zijn ter hand gesteld. GRONDWETSHERZIENING. De Avp. verneemt, dat de heer Troelstra het hem door minister Heemskerk aangeboden lidmaatschap van de Staatscommissie voor de Grondwetsherziening heeft aangenomen. AFSCHAFFING VAN BAKKERSNACHT ARBEID. Thans is ook het rapport, nopens de verrichtingen van het nationaal comité voor de Joodsche bakkerijen in Nederland, in zake afschaffing van nachtarbeid verschenen. De verschillende wenschen samenvattend, komt het comité tot de volgende conclusies 5 nachten gelijk aan gewone Donderdagnachten. 5 nachten gelijk aan gewone Zaterdagnachten. 5 geheele nachten. 3 geheele nachten voor vacantie. DE NEUTRALITEITSKWESTIE. Naar aanleiding der door den heer Pera bij den Leidschen Raad ingediende nota, waarin B. en W. worden uitgenoodigd, bij voordrachten van onderwij zers aan de openbare scholen te willen meedeelen, welke geestesrichting de voorgedragenen ten opzichte der neutraliteit zijn toegedaan, merkte de heer Focke- ma Andreae gisteren in de raadsvergadering op, dat de indiening dezer kwestie in den raad verkeert, in zag naar haar jeugdige, tengere figuur, vaag zich af stekend in de duisternis. Zoo schraal, blank en broos was het gezicht er van, dat te midden zijner groote smart een oneindig medelijden met haar zich van hem meester maakte. Neen! Neen! zij wist niet wat zij zei de. Zij was krank en overspannen. Koorts woelde door haar brein. Vrees te midden harer vreemde om geving de afgelegen eenzame pachthoeve, het kleine lage vertrek, dat alles had haar van streek gebracht. Hij was heethoofdig en onstuimig geweest. Arme kleine, welk begrip had zij ook van mannelijke harts tochten? Hoe kon zij zich ook eenig denkbeeld vormen van de overweldigende liefde van een onbeschaafden landbouwer Hij was ruw geweestDe flinke oplei ding van Vader Ambrosius had niet geheel en al het ziedend, ongeduldig temperament gewijzigd van dien zoon der akkers; en zij, de fijn opgevoede aristokrati sche freule, tot nu toe omringd van de kalme genegen heid harer ouders, van eerbiedige toewijding* harer be dienden en de uitgezochte attenties van vele aanbid ders, was door dit alles verschrikt en uit haar sfeer gerukt. Geen wonder dat zijterugdeinsde voor zijn plotseling, hardnekkig en onbehouwen optreden. „Ilonka", begon hij zeer minzaam, zijn stemgeluid vastheid trachtende te geven, als om haar gerust te stellen, „veel zaken hebben je vandaag schrik aange jaagd. Je bent nog zwak en ongesteld, en ik acht je niet in staat de wreedheid te beseffen van je laat ste woorden. Laat me je naar je kamer brengen. Moeder zegt dat je veel rust noodig hebt.Misschien ben ik wat ruw en onhandig jegens je geweest. ach ik ben maar een boer, zooals je weet. maar ik kan ook zacht en lief te werk gaan.Ach! liever kapte ik mijn hand af dan je te beleedigen op een of andere wijs. Wil je het me vergeven? Zie. het is deze innige liefde die mij overstelpt.... die mijn verstand bijna benevelt.... en misschien.... het be heer over mijn armen doet verliezen als ik je wil om helzen. den klank dooven van mijn stem als ik tot je spreek. Ik ben nu geheel kalm, lieve, mag ik je hand omvatten?" Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 1