DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 44
Honderd en twaalfde jaargang.
1910.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon» en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor ikmaxr f 0,80,r franco door het geheele Rijk I 1,—e
A' /nderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER 8? ZOON, Voordam C 9.
DINSDAG
22 FEBRUARI.
FEUILLETON.
De Zoon van het Volk.
BIN E Li L A N 1).
feiefeeeaaiMSsisr 8,
ALRMAARSCHE COURANT.
ALKMAAR, 22 Februari.
Het Engelsche schip van staat is weer in zee ge
stoken het Lagerhuis is geopend, de troonrede is
uitgesproken, de discussies zijn begonnen. In West
minster hebben de galakoetsen gereden, de menigte
heeft met bewonderende blikken de pronkkleedij uit
oude tijden aanschouwd en in het Hoogerhuis hebben
de lords en de „gemeenen" geluisterd naar de troon
rede, door koning Eduard zelf uitgesproken.
De koning heeft verteld dat „zijn" betrekkingen
met alle vreemde mogendheden hij voortduring van
vriendschappelijken aard zijn, dat in Mei de Zuid-
Af rikaansche Unie zal worden gevestigd, dat aleer de
Prins van Wales in naam des konings 't nieuwe Unie-
parlement in Kaapstad zal openen, hij op verzoek van
den koning een uitgestrekte reis door de Zuid-Afri-
kaansche bezittingen zal ondernemen een uitste
kend middel om met deze nieuwe gebieden bekend te
worden en er zich bekend te maken. En verder heeft
de Koning verklaard, dat hij met belangstelling en ge
noegen dit bezoek tegemoet ziet, omdat zijn zoon aan
Zuid-Afrika kan overbrengen de vurige wenschen van
den koning en van het rijk voor het welvaren en den
toekomstigen bloei van het Zuid-Afrikaansche volk.
Toen kwam de hoofdzaak voor dit oogenblik:
„De begrooting voor het volgende jaar zal binnen
den voorgeschreven tijd bij u worden ingediend. Deze
begrooting is opgesteld met het uiterste streven naar
zuinigheid maar de eischen voor de verdediging ter
zee hebben het noodzakelijk gemaakt den post voor
de marine aanmerkelijk te verhoogen. Het parlement
zal ook verzocht worden om de in de laatste zitting
voor het afloopende dienstjaar getroffen voorziening
in de financieele behoeften te voltooien. Daar in de
inkomsten, vereischt om aan de in het laatste parle
ment toegestane uitgaven het hoofd te bieden nog
niet voorzien is door de instelling van belastingen,
heeft de regeering, onder nadere goedkeuring van het
parlement, haar toevlucht moeten nemen tot tijdelijke
leeningen. Zoo spoedig mogelijk moeten er schikkin
gen getroffen worden, om den aldus geschapen finan-
cieelen toestand te regelen.
Sprekend over de ernstige moeielijkheden, veroor
zaakt door her.' <üïldelijk voorgekomen ernstige ver
schillen van meening tusschen het Lagerhuis en het
Hoogerhuis, zeide de Koning: Er zullen voorstellen
worden ingediend om de betrekkingen tusschen de
twee Huizen zoodanig te regelen, dat aan het Lager
huis het ongedeelde gezag' over de financiën en zijn
voorrang in de algemeene wetgeving verzekerd is. De
ze voorstellen moeten, naar de meening van 's Ko
nings raadslieden er toe leiden, dat het Hoogerhuis
zoo wordt samengesteld en met zoodanige macht
wordt hekleed, dat het, ten aanzien van voorgestelde
wetgevende maatregelen, onpartijdig gebruik zal ma
ken van zijn recht van initiatief en amendement en
dat het onderworpen zal zijn aan gepaste waarborgen
tegen uitstel.
Deze troonrede vond in de Engelsche avondbladen
door
BARONESSE ORCZY,
Schrijfster van „De Roode Pimpernel".
Naar het Engelsch door
ED. VAN DEN GHEIJN.
6')
ACHT-EN-TWTINTIGSTE HOOEDSTUK.
GEWONDE LIEFDE.
„Laat me Dandar een deel van den weg voor u aan
den toom leiden, Pastoor; misschien hebt u er niets
op tegen tot aan den kruisweg met mij te voet te
gaan."
„Er op tegen hebben? Met plezier zal ik het doen,
mijn zoon. Nooit heb ik prachtiger morgen beleefd.
En. als ik Dandar niet had, zou ik den heelen weg'
naar Arokzallas wandelend hebben afgelegd."
„Niet goed bedacht vind ik het van u, Pastoor, me
al drie maanden geleden niet gezegd te hebben dat
Kopé dood was. Ik zou u terstond Dandar hebben ge
geven, en zoo lang had het dan niet geduurd dat u
eens naar mij kwaamt omzien,"
Andras had den teugel van het paard over zijn arm
geslagen, en nu de twee mannen de kleine met stroo
bedekte hut achter zich hadden, "stapten ze op den
hoofdweg over.
Het was een van die heldere, koude, vriezende mor
gens in December, als een schitterende zon het kra
kend sneeuwkleed beschijnt, dat zonder eenige onef
fenheid op de wijde vlakte ligt uitgespreid. Nauwe
lijks ontwaart het oog een verbeven punt, dat de een-
nigheid afbreekt dezer lijkwade, die in de winterzon
schittert als myriaden van kleine edelgesteenten. f
Het dorp Zarda den naam van het dorp niet i
gisteren geen prettigen weerklank. De couranten
zeiden, dat zij geen flink werk nit één stuk was:
maar den indruk maakte van lapwerk. De laatste zin
snede wordt zelfs onbegrijpelijk geacht.
In het Lagerhuis heeft de minister-president de heer
Asquith zich bij de bespreking van het adres van ant
woord duidelijker uitgelaten. Van de in den laatsten
tijd veel besproken waarborgen van de kroon, welke
hij, naar het heette, in een zijner redevoeringen zou
hebben toegezegd, zeide hij niets te willen weten. En
toen verklaarde hij
„Liet was de overgroote meerderheid van het Huis
die zich verbond, om de kwestie van het veto van het
Hoogerhuis te behandelen. De regeering stelt daarom
voor, in de eerste plaats een motie ten aanzien van
het veto in behandeling te nemen, die, na aanneming
door het Lagerhuis, in een wet zou worden belichaamd,
Het voorstel had de bedoeling, het Engelsche grond
wettige stelsel te vervormen, het zou het Huis in staat
stellen, bij de eerste gelegenheid zijn inzichten om
trent het program der regeering kenbaar te maken en
het zou de regeering in staat stellen te zien, of zij den
steun van het Huis had. Met het oog op de talrijke
financieele eischen, waaraan op 31 Maart moet wor
den voldaan, stelde zij het Huis voor, slechts een kor
te Paaschvacantie te nemen, waarna men onafgebro
ken zou doorgaan, totdat men de begrooting had afge
daan en een besluit omtrent het Hoogerhuis had ge
nomen.
Dan zou het Huis een langdurig verlof kunnen ne
men en daarna voortgaan met het vastleggen in een
wet van het genomen besluit aangaande het Hooger
huis.
De begrooting zou niet naar het Hoogerhuis wor
den verzonden, voordat het Lagerhuis gelegenheid zou
hebben gehad, zijne meening over het besluit betref
fende het Hoogerhuis uit te spreken. De begrooting
zal slechts in eenige betrekkelijk onbelangrijke opzich
ten worden gewijzigd, en het Lagerhuis zou worden
verzocht, een terugwerkende kracht te geven, aan wat
reeds gedaan was, en opnieuw de belastingen in te
voeren welke toegestaan zijn door het vorige Lagerhuis
en de voorzieningen van de oude begrooting inzake
schatting van land, etc. goed te keuren (toejuiching-
der ministerieelen). Met het oog hierop zou het noo
dig zijn, tot een verkorte wijze van behandeling toe
vlucht te nemen.
Wij wenschen, zoo eindigde spreker, dat het goed
begrepen zal worden, dat wij staim of vallen met de
begrooting en met het besluit ten aanzien van het
Hoogerhuis te nemen, daar wij beide beschouwen als
de onafscheidelijke deelen onzer politxbk en wij als
regeering moeten ons bestaan afhankelijk stellen van
de aanneming dier twee zaken door het Lagerhuis
(toejuichingen der ministerieelen). Ofschoon de toe
stand moeielijk was, het was de plicht der regeering
om alle pogingen in het werk te stellen om deze groote
fundamenteele en voorafgaande hervorming tot stand
te brengen."
paard, omdat er geen kerkgebouw aanwezig is met
zijn verspreide stulpen, die er uit zagen alsof ze da
ken hadden van sneeuw, scheen eenzaam en verlaten.
Op de akkers is niets te doen. De Hongaarsche boer
houdt ervan zich des winters in zijn mantel te wikke
len en, onder genot van pijp na pijp tabak, in stilzwij
gende loomheid mijmerend in het vuur te staren.
Andras en de Pastoor bevonden zich weldra op den
open landweg. De neus van den bejaarden priester
was rood door de bijtende koude, al was de eerwaarde
tot de ooren gehuld in een ontzaglijke soutane van
zwarte schapenvacht, waaruit van onderen zijn dunne
beenen te voorschijn kwamen, die in hooge rijlaarzen
staken, om zijn voeten tegen de sneeuw te beschermen.
Andras liep stilzwijgend een poos naast hem. Hij
scheen van de hevige koude niets te gevoelen, want
zijn groote mantel hing los om de schouders, en zijn
armen staken bloot uit zijn dunne wit katoenen mou
wen.
Het vreeselijk treurspel, waarin hij de hoofdpersoon
was geweest, had weinig of geen spoor bij hem achter
gelaten, zijn rijzige figuur was even recht, zijn stap
even veerkrachtig, zijn hoofd, als altijd opgeheven. Al
leen het gelaat scheen ietwat verouderd. De mond
was meer gezakt, twee diepe lijnen vertoonden zich
tusschen de wenkbrauwen, en het zonlicht, dat zijn
donkeren haardos bescheen, liet eenige duidelijke stre
pen wit doorschemeren.
„Je moet het dunkt me, te Zarda vrij eenzaam heb
ben, mijn zoon, in dat kleine hutje", zei de Pastoor,
om een gesprek aan te knoopen.
„Jawel", antwoordde Andras ietwat peinzend, „ik
geloof er nu genoeg van te hebben. Ik mis mijne
moeder,^ziet u. zij en ik waren in de winteravon
den altijd bij elkander.... Ja!.... ik zal blij zijn
weer thuis te komen."
„Dat mag ik hooren, mijn zoon; wat je daar zegt
doet mijn oude hart g'oed. Komaan! Dat vervroo-
lijkt mijn rit naar huis, alleen om het goede nieuws
dat ik Etelka ga brengen,. onze jongens en meis
jes te Arokszallas zullen je hartelijk welkom heeten."
Andras schudde glimlachend het hoofd.
De heer Asquith heeft dus getracht de verschillende
regeeringspartijen te bevredigen door dit werkpro
gram eerst de Hoogerhuis-motie, dan de begrooting
en andere financieele maatregelen (er zal o. a. ge
leend worden), eindelijk een wetsontwerp, waarbij de
motie wordt uitgewerkt.
De Iersche nationalisten bleek echter alvast niet te
vreden. Wij gaan mee, zoo betoogde de heer Red
mond, wij zullen voor de begrooting stemmen, mits wij
de redelijke zekerheid krijgen, dat het "veto-wetsont
werp dit jaar nog wet wordt.
En zoo niet
Dus is de toestand nog steeds onzeker. Wij schreve
hierboven dat het Engelsche schip van staat weer i
zee gestoken is. De kapitein heeft de koers aangege
ven. Maar het is de vraag of men den tocht zal kun
nen volbrengen. Een deel van de bemanning dreigt
met muiterij, als de kapitein hun eischen niet inwil
ligt of hen niet met beloften weet te paaien.
Slaagt de kapitein er in met zijn stuurmanskunst
door zijn eigen menschen te laveeren, dan kan hij ge
rust varen. Lukt hem dit niet, dan zal hij de reis
spoedig' moeten onderbreken wordt er zelfs reeds
niet gezegd, dat de nieuwe verkiezingen uiterlijk in
Juni zullen plaats hebben?
TWEEDE KAMER.
De heer Troelstra heeft d.d. 15 dezer de volgende
vraag schriftelijk ingezonden:
Volgens een circulaire van den raad van administra
tie der H. IJ. S. M. aan de deelgenooten van het pen
sioenfonds dier maatschappij, d.d. 23 December 1909
zijn de artt. 6168 der „Bepalingen omtrent het Per
soneel" met ingang van 1 Januari 1910 aldus gewij
zigd, dat overal, waar sprake was van „beambte(nj,"
gelezen moet worden „ambtenaar(en) of beambte(n)."
Wil de minister mededeelen, of de volgens het Ko
ninklijk besluit van 7 April 1903 sub 4 vereisehte goed
keuring op deze verandering is gevraagd en verkre
gen?
De minister van waterstaat, de heer Regout, heeft
daarop d.d. 21 dezer geantwoord, dat die goedkeuring-
niet is gevraagd noch verkregen.
GÊIESUD NIEUWS.
SCHRIJFWIJZE OF SPELLING NED. TAAL.
Naar aanleiding van een verzoek der Staatscommis
sie, ingesteld bij Kon. besluit van 22 Juni 1909, ten
einde te onderzoeken welke de gedragslijn der Regee
ring behoort te zijn ten opzichte van de schrijfwijze
der Nederl. taal, wanneer inzichten omtrent die
schrijfwijze met elkander in strijd geraken, heeft, naar
het Hbld. verneemt, de minister van binnenl. zaken
zich tot de colleges van Ged. Staten in de onderschei
dene provinciën gewend met het verzoek hem binnen
een niet te lang tijdsverloop een antwoord op het vol
gende te doen toekomen:
Volgen de Staten en Ged. Staten uwer provincie en
de besturen der in uwe provincie gelegen gemeenten
alle ten opzichte van de van hen uitgaande stukken
de spelling van De Vries en Te Winkel? En zijn er
onder deze besturen ook, die voorschrifteh en bepalin
gen ten opzichte van de schrijfwijze of spelling van de
Ned. taal hebben gegeven?
„Neen, Vader, dat zullen ze niet. Ge weet wel be
ter- en kunt niet meenen wat u zegt. Zij hebben' te veel
eerbied voor me, om mij n u althans een recht hartelijk
welkom toe te roepen."
„Andras, dat is niet vriendelijk van je gezegd. Je
naam heeft in Arokzallas een al te goeden klank in
ieder huisgezin. Ze zouden monsters van ondank
baarheid moeten zijn, zoo ze vergaten al wat je tijdens
de verschrikkelijke cholera-epidemie voor hen geweest
zijt."
Goddank, dat het met de ziekte nu zoo goed als
gedaan is", zei Andras, op het eerste gedeelte der
woorden van den priester niet ingaande, „in de laat
ste zes weken ten minste hebben we hier geen geval
meer gehad."
,Te Arokzallas is het op lange na niet zoo erg ge
weest als bij u te Zarda. Het laatste noodlottig geval
dat we hadden, was van den ouden Rosenstein. De
arme kerel was erg bedroefd dat hij vóór zijn sterven
u niet kon spreken. Ik ben tot het laatste oogenblik
bij hem gebleven, en het was treurig inderdaad de in
gespannen uitdrukking van zijn gezicht te zien, als hij
luisterde naar het minste geluid, in afwachting dat
gij het zoudt zijn."
„Voor mij is het ook een groote teleurstelling, Pas
toor, want nu zullen we nooit te weten komen wat het
geweten van den armen man zoo bezwaarde. Het zijn
zeker niet zijn tallooze woeekermisdrijven geweest met
onze behoeftige boerenjongens, want ik meen te weten
dat hij liet zich volstrekt niet als zonde aanrekende,
wanneer hij een enorme rente eischte."
„Neen, ik weet zeker dat het dit niet was", her
nam vader Ambrosius, nadenkend; „het was uw naam
die aanhoudend over zijn lippen kwam, en stervende
drukte hij mij op smeekenden toon de hand, daarbij
murmelend: „Gelooft u dat bij het mij zal vergeven?"
Ach, mijn zoon, men ontlast zich zoo graag van iets in
het stervensuur, maar hij had niemand van zijn ge-
loofsgenooten bij zich, en ge weet, een Israëliet gaat
niet bij een katholiek priester ter bicht."
„Behalve dat hij mij nog al eens een leugen op de
mouw spelde, herinner ik me niet dat ik dén man iets
Het ingekomen antwoord zal door mij aan de
Staatscommissie worden overgelegd.
EEN ZEERAMP?
Wij hebben eenige dagen geleden onder buitenland
melding gemaakt van het feit dat een stoomschip op
de Noordzee eeü onbekend gebleven stoomvisschers-
vaartuig op zoodanige wijze had aangevaren, dat
laatstgenoemde onmiddellijk zonk.
De stoomtrawler Belle YM. 118 van de Algemeene
Yisscherij Maatschappij, verliet IJmuiden Dinsdag 8
Februari. Zij werd het laatst gezien in de nabijheid
der Haaks door een anderen stoomtrawler op Zondag
13 Februari, terwijl de hierbovenbedoelde aanvaring,
volgens het bericht in het Handelsblad, eveneens in de
nabijheid van de Haaks in den nacht van Zondag op
Maandag plaats vond.
Daar de Belle genoegzaam kolen aan boord had om
tot Zondag 20 dezer uit te blijven, bestond aanvanke
lijk geen reden om te onderstellen dat juist dit het ge
zonken schip was. Toch werden door haar reederij di
verse trawlers uitgezonden om naar sporen van het
gezonken schip te zoeken. Geen van laatstgenoemde
schepen keerde terug, zoodat blijkbaar geen sporen
gevonden zijn. Nu de Belle heden nog niet binnen is,
bestaat er geen hoop meer.
De Belle werd in 1893, van staal, bij Edwards Bro
thers te North-Shields gebouwd eu was in het bezit
zoowel van het Rijkscertificaat voor Zeevisschersvaar-
tuigen, als van het hoogste Certificaat 13/3 P II van
Bureau Veritas.
Haar bemanning bestond, volgens de N. Ct., met
inbegrip van den schipper uit tien koppen, die geza
menlijk voor een bedrag van achtduizend gulden ver
zekerd .zijn bij de Algemeene Verzekering-Maatschap
pij „Adjuto" te Amsterdam.
We laten hieronder de namen volgen der equipage:
schipper J. Snel, Velseroord (Huizen); machinist H.
Mundel, IJ muidenstuurman, M. Stoker, IJmuiden
le stoker J. Vreugdenhil, Rotterdam; matroos Jcb.
Groen, Egmond a. Zee; matroos Botte Visser, Enkhui
zen; 2e stoker A. Baak, IJmuiden; kok C. Groen Gzn.
Egmond aan Zee.
TREKVOGELS IN NEDERLAND IN 1909.
Aan het overzicht, dat dr. H. Ekema, te Utrecht,
geeft van de waarnemingen omtrent het verblijf van
enkele trekvogels in ons land in het vorige jaar ont
leent de N. R. Ct. het volgende
De koekoek werd voor het eerst gehoord te Ouddorp
op 24 Maart.
De data van waarneming zijn voor 't overige bijna
alle zeer regelmatig verspreid tusschen 17 en 27 April
en tusschen 3 en 9 Mei.
Het laatst werd de koekoek gehoord te Borculo en
te Hollum op 14, te Nieuwekerlc en te Ameide op 15
Juli.
Op 25 Augustus werd hij nog te Hillegersberg ge
zien, trouwens het is bekend, dat de koekoek geruimen
tijd voor hij vertrekt, ophoudt met roepen.
De data, waarop de nachtegaal voor het eerst zijn
zang liet hooren, valt ook in het tijdvak van 17 tot 27
April en komen dus zooals gewoonlijk met die, waarop
de koekoek het eerst gehoord werd, oveaeen.
Meermalen komt het voor, dat iemand, die de bas
terdnachtegaal hoort zingen, dit voor den zang van
den nachtegaal houdt en dr. Ekama mag niet verzwij
gen, dat bij hem vrees bestaat, dat dit ook bij de beide
waarnemingen in Maart (8 Maart te Rotterdam en 21
Maart te Esserberg, gemeente Haren) het geval is
geweest.
had te vergeven."
„Toen hij mij ten laatste het papier in de hand
stopte, dat zijn testament scheen te zijn, herhaalde hij
steeds„Dit zal het goedmakenDit zal het goed
maken Het behoort alles hèm toe 1"
„Wel beschouwd", liet Andras er op volgen, „had
de oude vogelverschrikker niemand aan wien hij zijn
zilverlingen kon vermaken, dat is misschien de eenige
reden waarom hij mij tot. erfgenaam van zijn vergaar
den rijkdom heeft benoemd. God weet, dat ik er geen
behoefte aan heb. Maar spijten doet het me vreeselijk
dat ik Rosenstein in zijn laatste oogenblikken niet
heb gesproken, als mijn handdruk hem van een denk-
beeldigen last had kunnen ontdoen. Ik kwam juist
een half uur nadat hij het had afgelegd. De wegen
waren allerslechtst, Csillag zelfs kon er bijna niet
doorkomen, en u weet dat er heel wat te Zarda voor
mij te doen viel."
„Ja, ik weet het! er is ook maar één roep aan dezen
kant van de Tarna, die nipt met dankbaarheid spreekt
over je onbezweken toewijding voor zieken en noodlij
denden. Te Arokzallas hebben de twee geneesheeren,
lie je van Budapest liet komen, wonderen verricht; en
Etelka, uwe moeder, was een engel in menschenge-
daante bij de verpleging der vrouwen.... Zij en een
andere
De Pastoor staakte eenigszins verlegen zijn lofser-
moen. Andras staarde zoor zich uit over de eenzame
met sneeuw bedekte vlakte.
„Zij is een goede vrouw, Andras", liet de Pastoor,
aanvankelijk ietwat bedeesd, langzamerhand met wat
meer nadruk, er op volgen, „zij mag haar gebreken
hebben, haar trots moge zondig zijn, maar een engel
van barmhartigheid is zij voor hulpbehoevenden, zoo
als ik bij het woeden der cholera er getuige van beu
geweest
'„Vertel me nu eens wat meer van het dorpsvolk",
bracht Andras kalm in het midden, „denk er aan, pas
toor, dat ik niets van hèn heb gehoord of gezien sedert
den dag waarop ik te laat kwam om den ouden Rosen
stein nog te ontmoeten."
iWordt vervolgd.