DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
L
No. 51.
Honderd en twaalfde Jaargang.
De Zoon van het Volk.
STADSN1Ë W
1910.
Deze Courant wordt eiken avond? behalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor P ikmaar I ©PS0| franco door het geheele Rijk I 1,
Af hinderlijke nummers 3 Cents.
Prija der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER 8 ZOON, Voordam C 0.
WOENSDAG
2 MAART.
Nationale Milities
FEUILLETON.
TeletoooiHUBinef S,
Oproeping in werkelijken dienst.
ALRMAARSGHE COURANT.
Dc BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR
gelast, krachtens bekomen aanschrijving, den onder-
staanden verlofganger, binnen deze gemeente in het
register van verlofgangers der nationale militie inge
schreven, om zich, ingevolge art. 109 der Militiewet
1901, 's nam. vóór 4 uur, bij zijn korps te vervoegen,
als volgt:
4e 'Regiment Vesting-Artillerie, lichting 1909, gar
nizoen Helder.
11 Maart 1910: JACOBUS CORNELIS GROOT.
Voor zooveel de milicien door ziekte of om eene an
dere reden niet tot den werkelijken dienst kan over
gaan, wordt hij verzocht daarvan, vóór het tijdstip
voor de opkomst bepaald, ter gemeente-secretarie me-
dedeeling te doen.
De Burgemeester voornoemd,
O. RIPPING.
Alkmaar, 22 Febr. 1910.
ALKMAAR, 2 Maart.
Tsaar Ferdinand van Bulgarije wordt een gevierd
man. Dezer dagen werdl zijn verjaardag te St. Pe-
tersburgj waar hij op het oogenblik vertoeft, met
plechtigheid herdacht De stad vlagde in de Russi
sche en Bulgaarsche kleuren en in het Winterpaleis
had een godsdienstoefening- plaats. De religieus-dy
nastieke gevoelens van Tsaar Nicolaas zijn bekend en
men weet, dat hij het is geweest, die verleden jaar
Tsaar Ferdinand vrij plotseling en vrij onverwacht als
zoodanig heeft erkend. Tsaar Ferdinand heeft in St.
Petersburg den grootvader van Nicolaas II genoemd
den „verafgoden Tsaar-bevrijder" en dat schijnt den
Russischen monarch bijzonder goed gedaan te hebben.
Terwijl Tsaar Ferdinand thans St. Petersburg be
zoekt, vechten zijn soldaten aan de grenzen met Tur
ken op leven en dood de Bulgaren schijnen steeds
de aanvallers te zijn. Er moet onder het Bulgaarsche
volk en in het Bulgaarsche leger een groote neiging
zijn om er maar eens op in te hakken men heeft
nog altijd hoop op Roemelië en sinds de regeering der
Jong-Turken wordt de kans op verwezenlijking steeds
kleiner. Intusschen er zijn nog groote mogendhe
den en die zijn tegenwoordig blijkbaar nog al vrede
lievend gestemd, willen in elk geval liever niet een
Turksch-Bulgaarschen oorlog maar Rusland maakt
een uitzondering. Men vertrouwt het Tsarenrijk niet
en er wordt zelfs gezegd, dat op dit oogenblik de man
van de eerste vredesconferentie het grootste, gevaar
voor den vrede oplevert. De Turksehe couranten zeg
gen dan ook ronduit, dat het bezoek van den Tsaar
van Bulgarije aan den Tsaar van Rusland ondanks
alle vredelievende verzekeringen de ware bedoelingen
van Bulgarije toont. Er heerscht in officiëele kringen
te Konstantinopel zekere opgewondenheid, men vreest,
dat er in St. Petersburg dingen worden besproken en
besloten, die niet in 't belang zijn van Turkije, dat na
de voorgenomen hervorming van leger en vloot geen
Balkanstaat behoeft te duchten, maar er thans min
der gunstig- voorstaat. Daarbij komt dat de geruch-
door
BARONESSE OROZT,
Schrijfster van „De Roode Pimpernel".
Naar het Engelsch door
ED. VAN DEN GHEIJN.
67)
Voor de eerste maal in haar leven verzette Uonka
zich tegen den geest van het gebod „Eert uwen vader
en uwe moeder." Zij wrokte bitter over de rol die men
buiten hare wetenschap haar had laten spelen. Zij
gevoelde innig hoe schandelijk en hatelijk, met geen
woorden uit te drukken, haar gedrag' was geweest. In
volslagen onwetendheid van de werkelijke toedracht
der zaak, had men haar in de armen geworpen van een
dier lieden, die men haar van kindsbeen had leeren
verachten, en opzettelijk had men het voor haar ver
borgen gehouden, dat deze man boven al zijns gelijken
zielenadel bezat en een fierheid die haar stand even
aarde.
Ja! een fierheid met den trots van edele daden,
met een trots, die zich niet verwaardigde te antwoor
den op smadelijke beleedigingen, op geheel onverdieu-
den hoon.
Oh! hoe moest hij haar veracht hebben. Hij, een
boer, nakomeling van vrij gelaten slavenMet welk
een verachting moest hij hebben neergezien op haar,
de behoeftige aristokrate, de adellijke bedelares, die
opgestaan was tegen de hand welke haar en hare fa
milie van levensonderhoud voorzag.
Ach! het was verschrikkelijk! een gloeiend
schaamrood joeg haar de tranen in de oogen. Zij mar
telde zich met de herinnering aan al de beleedigingen
en hoon, die zij, in haar blinde ondankbaarheid, naar
het hoofd had geslingerd van den man, die haar en
ten over het vormen van een Balkanbond, natuurlijk
tegen Turkije gericht, steeds vasteren vorm aannemen.
Tot dusver was voor zulk een bond het feit, dat Bul
garen en Serviërs zoo slecht met elkaar konden op
schieten, een groot beletsel. Nu wordt vanochtend of
ficieel gemeld, dat de koning van Servië tusschen 21
en 27 Maart St. Petersburg zal bezoeken,, waarschijn
lijk voor den minister-president en den minister van
buitenland.
Men vreest nu, dat de verzoening tusSchen Bulga
ren en Serviërs in de Russische hoofdstad tot stand
gebracht zal worden. Men spreekt zelfs van „een uit
lokken van den oorlog" door Rusland. Zoover is het
nog niet, maar bedenkelijk is de toestand op den Bal
kan op het oogenblik toch wel.
DE DOODSTRAF.
In de Maandagavond in het lokaal Peperkamp ge
houden vergadering van het plaatselijk comité dei-
Katholieke Sociale Actie trad als spreker op de Wel-
Eerw. pater H. Ermann S. J„ die het onderwerp:
Doodstraf behandelde.
De voorzitter, de heer Kenter, opende de vergade
ring, en deed daarbij uitkomen, dat het bezoek talrij
ker was dan anders, doch dat er niet zooveel dames
aanwezig waren als gewoonlijk.
Pater Ermann zeide te vermoeden dat de dames lie
ver iets zouden vernemen over huwelijk of tooneel dan
over de doodstraf, weshalve zij thans niet in grooten
getale aanwezig waren.
In een korte inleiding deelde spreker mede, dat de
doodstraf is afgeschaft in Roemenië, in Nederland
(1870), in Portugal (1873), in Italië (1877), in Noor
wegen (1904). In Oostenrijk werd ze in 1887 afge
schaft, maar in 1896 weer ingevoerd. In Duitsch-
land bestaat zo en wordt voltrokken door bijl of guil
lotine, in Oostenrijk (bij hoogverraad of ophitsing)
dooi' middel van den strop, in Engeland, Rusland, en
eenige Staten van Amerika door den strop of door
olectriciteit.
Spreker hoopte niet dat zijn woorden letterlijk zou
den worden gecalceerd hij hield een causerie en
kon dus niet van elk woord rekenschap geven, dat hij
in dit vertrouwelijk gezelschap van vrienden sprak.
Ook vertrouwde hij dat men niet zou zeggen dat zijn
woord gezag heeft, omdat hij een priesterkleed draagt
dit vooral aan het adres der couranten, die veel
goed kunnen doen, maar ook verbazend veel kwaad.
De behandeling van zijn onderwerp voortzettende,
herinnerde spreker aan de woorden van minister
Loeff, die in het voorloopig verslag heeft gezegd ten-
volle het beginsel te onderschrijven, dat de overheid
het recht heeft te straffen met de straf van den dood,
maar verklaarde niet bevestigend te kunnen beant
woorden de vraag of het oogenblik gekomen is om da
doodstraf in de burgerlijke strafwetgeving weer in te
voeren. Afgezien van opportuniteitsgronden heeft de
minister niet de volle overtuiging dat het doel, het
welk men met de weder-invoering van de doodstraf
beoogt n.l. meer eerbied op te wekken voor het men-
schelijk leven zou worden bereikt, eu uit dien hoofde
alleen reeds gevoelde hij zich verplicht te verklaren,
dat een voorstel tot weder invoering van de doodstraf
van hem niet was te verwachten.
Ook van Katholieke zijde heeft deze verklaring ont
stemming verwekt. Na even gewezen te hebben op
een geschil over de oppertuniteitskwestie tusschen
Tijd en Huisgezin, deelde spreker mede dat laatstge
noemd blad er op gewezen had dat men den minister
bezwaarlijk die overtuiging kon schenken. Het wilde
er echter bij spreker niet in, dat het Huisgezin de
overtuiging heeft dat door invoering der doodstraf de
moorden minder in aantal worden. In de Tijd is be
toogd dat na de afschaffing der doodstraf het aantal
moorden schrikbarend is toegenomen. Aangenomen
dat dit juist is, dan staat het nog geenszins vast, dat
de afschaffing de aanleiding van die toename is. Men
kan dit niet bewijzen daar men bij gebrek aan sta
tistieken niet over voldoende gegevens beschikt om te
vergelijken. Het Dagblad van Noordbrabant schreef,
dat in 1807 de doodstraf in Zweden was afgeschaft en
het volgende jaar, hoewel de samenstelling der volks
vertegenwoordiging dezelfde was, weer werd inge
voerd, uit vreees voor vermindering der veiligheid.
Ook dit beroep op Zweden heeft geen waarde omdat
het genoemde feit enkel berustte op de vrees, dus niet
op de zekerheid. Dan verwees het blad naar Oostenrijk,
waar in 1887 de doodstraf werd afgeschaft en na een
droevige ervaring in 1903 (dit moet zijn 1896) weer
werd ingevoerd. Maar niet bewezen is, dat het getal
misdaden sedert is verminderd. Iets zegt de aange
haalde statistiek van Wurtemberg (in de jaren 1843
'49 vóór de afschaffing gemiddeld 3 moorden jaarlijks,
van '49'53 na de afschaffing 11 moorden, en in
'5354 na herstel der doodstraf gemiddeld 5 moorden
jaarlijks). Dan ,werd gewezen op Freiburg waar in de
jaren van 1833'47 bij een bevolking van 90.000
zielen 19 gevallen van moord en doodslag voorkwamen
en in de jaren 1848 tot '62 op 105.000 zielen 45 geval
len. De meeste moorden waren daar gepleegd door
vreemdelingen en dit werd in terband gebracht met
het feit dat Freiburg is gelegen tusschen twee kantons
waar de doodstraf nog bestond alsof een misdadi
ger daarmee rekening zou houden. In Zwitserland
werd de doodstraf in 1874 afgeschaft, in '79 echter
werd door een votmn van het volk de bepaling, waarbij
zij verboden werd, weer ingetrokken en zoo werd be
toogd, sinds de afschaffing zijn de moorden toegeno
men. Spreker vond deze bewijsvoering zwak. Hij
zou, gelijk het Maastrichtsche Kamerlid in 1880 deed,
op dezelfde manier kunnen bewijzen dat de doodstraf
het apntal misdaden doet vermeerderen, immers 9 jaar
vóór de afschaffing bedroeg het in ons land 36, 9 jaar
daarna 24.
Met prof. Yan Hamel is spreker het dan ook eens
dat door de statistieken niet bewezen is de afschrik
wekkende kracht van de doodstraf.
De N. Rott. Ot. heeft eens geschreven dat de af
schrikwekkende kracht een groot raadsel was. De Tijd
schreef naar aanleiding hiervan dat het een lichtvaar
dig bedrijf was de doodstraf af te schaffen vóórdat dit
raadsel was opgelost. Inderdaad ware het beter dat
zij niet was afgeschaft, maar nu gaat het toch niet
aan, haar maar weer in het wetboek op te nemen, het
maar eens weer te proheeren. Pater Langhorst is
van meening dat wanneer een langgevoelde hartstocht
eindelijk losbreekt niets anders in staat is dezen te
breidelen dan de gedachte: de dood zal zeker uw lot
zijn. Spreker gelooft, dat hij iemand: in blinde razer
nij die gedachte niet zal opkomen, terwijl er bovendien
geen sprake van is, dat de dader de zekerheid heeft
van te zullen sterven geldt bijv. blinde woede niet
dikwerf als verzachtende omstandigheid? Alleen in
dien men onderschrijft het standpunt van de „Neder
lander," dat het gebod van God is „wie mensehenbloed
vergiet, ondergaat de doodstraf" zoodat de wet geen
uitzondering hoegenaamd toelaat en iedereen dit weet,
kan men met pater Langhorst meegaan. Waar deze
pater van meening is dat. de openbare terechtstelling
j afschuw inboezemt, daar gelooft spreker juist dat zij
demoraliseerend zal werken, omdat het kijklustig pu-
hare familie met weldaden had overladen, en als ver
gelding slechts een weinig gewettigde liefde had ver
langd.
Zijn stilzwijgen, dat zij had aangezien voor schaam
te en wroeging, beteekende onuitsprekelijke verachting
voor haar persoon. Hij achtte het beneden zich haar
te verklaren hoe weinig hij de smadelijke beschuldi
ging van inhaligheid en aanmatiging had verdiend.
Ilonka herinnerde zich dat hij alles stilzwijgend had
aangehoord, totdat.... totdat.... Ach! het was een
vreeselijke slag dien ze hem toebrachtzij kon zich
geen rekenschap geven welke duivel het haar had in
gegeven. Hij had zooveel gedaan om haar voor zich
te winnen, en doodbedaard had ze hem te kennen ge
geven dat zij een ander beminde. Toen eerst liet hij
haar voelen dat ze tè ver was gegaan, toen eerst dreig
de de boer met wraak over de schandelijke beleedigin
gen hem aangedaan.
Achwaarom was Etelka tusschen beide gekomen
Waarom was het haar niet gegund geworden haar ha
telijk gedrag te hoeten met haar leven? Een enkele
stoot ware voldoende geweest om een einde te maken
aan den bitteren strijd tusschen den hartstocht van
een man en den trots eener vrouw. Dan. ja, dan.
zou het besef niet bij haar zijn opgekomen van een
schrikwekkenden plicht, waarvan de vervulling door
haar aangeboren fierheid haar thans als het ware werd
opgedrongen. Een boer immers mocht een aristo-
kraat niet overtreffen in ridderlijkheid!
Zij had hem gekwetst in zijn trots; zij wenschte dit
te herstellen, hem verschooning te vragen. Hij had
alles ten offer gebracht om haar liefde te winnen; zij
wilde trachten hem voldoening te schenken. Vernederd
vóór hem staande, zou ze hem om vergiffenis smee-
ken, terugkeeren naar het huis, waaruit haar meedoo-
genlooze onrechtvaardigheid hem dien noodlottigen
avond had verdreven. Zij had hem groot onrecht aan
gedaan, maar de voldoening zou er naar geëvenredigd
zijn. Liefde, in den waarachtigen zin, kon ze hem wel
niet schenken. O neenZij had eenmaal liefgehad
bliek zal gewennen aan het zien van het bloed. La-
martine heeft reeds in 1830 in het Fransche parlement
op psychologische gronden aangetoond dat de vrees
voor den dood niet weerhouden zal een moord te be
drijven, terwijl Henri Massenet in zijn „devant 1' écha-
faud" (uitgegeven hij Flammarion) verklaart uit
eigen waarneming de overtuiging te hebben geput,
dat door het zien terechtstellen van misdadigers
moordenaars worden gevormd. Spreker gelooft dat
alleen bij invoering van folterbank, het rad, den hek-
senstoel, den gruwelmand en dergelijke werktuigen de
doodstraf afschrikwekkend zal zijn, maar naar invoe
ring daarvan zal men wel niet verlangen.
Indertijd werd door de Telegraaf medegedeeld dat
van Juni tot October 1903 in ons land 31 moorden en
aanslagen waren gepleegd. Het Dagblad van Noord
brabant meende, dat dit getal heel wat minder zou
zijn als de doodstraf bestond, omdat bij kermissen,
bruiloften etc. de menschen dan wel voorzichtiger zou
den zijn. Spreker zeide daarentegen, dat juist bij
een moord tijdens kermissen etc. het feit van dron
kenschap als verzachtende omstandigheid wordt aan
gemerkt en hij zou gaarne zien dat de Staat meewerk
te om de menschen minder te doen drinken hetgeen
hij bijv. zou kunuen doen door den prijs van eiken
borrel op 4.50 te bepalen (gelach).
Pater Langhorst beweert verder dat het vooruit
zicht op de doodstraf bij het behalen van tijdelijk
voordeel voor een moord terug doet deinzen. Dat is
wel waar, maar in onze maatschappij komen de daders
van de meeste hoofdmisdaden niet aan het licht, of
worden er verzachtende omstandigheden in aanmer
king genomen, zoodat de doodstraf niet voltrokken
wordt. Daarom geldt ook niet de stelling van ge
noemden pater, dat de doodstraf, in tegenstelling met
dc andere' straf, waarbij de hoop op bevrijding den
misdadiger moed geeft, de macht bezit om af te hou
den van de misdaad. Spreker herinnerde er aan dat
in de jaren 1875'80 in ons land1 197 personen we
gens moord werden veroordeeld, dat. in 72 gevallen
de dader onbekend bleef en in 70 de daders in vrijheid
werden gelaten, wegens onvoldoende bewijs.
Na de pauze wees spreker op een uitlating van het
Centrum van 16 Januari, gedaan in verband' met de
vraag van prof. van Hamel of de vrees voor de döod-
straf een moordenaar niet zou sterken in zijn poging
om te ontsnappen. Het Centrum was van meening
dat de misdadiger in de eerste bekoring, in de eerste
opkomst van de moordgedachte zou worden terugge
houden door de vrees aan de doodstraf, daar hij zal
denken: dood is dood, terwijl gevangenisstraf nog
verkort kan worden. Deze beschouwing rust op de
gedachte dat de zucht naar het leven de sterkste is
van alle hartstochten en dat niets meer gevreesd
wordt dan de dóód. Uitvoerig schetste spreker een
te Parijs beganen moord, waarhij de daders, in de da
gen van 6 Juni—26 Juni 1890, wel voortdurend heb
ben gedacht aan middelen om te ontsnappen, maar
niet aan de doodstraf.
Meesterlijk heeft minister Loeff tegenover den heer
Van der Biesen in 1903 zijn standpunt in de Eerste
Kamer verdedigd, betoogende, dat de wetgever tot
eerste taak heeft nauwgezet te overwegen of invoering
van een nieuwe strafsoort al of niet noodzakelijk is.
Het Huisgezin heeft aan de hand van het Katholieke
program gewezen op de rechtmatigheid om zware mis
daden met de doodstraf te straffen. De Tijd is daar
tegen opgekomen, ook in verband1 met hetgeen de
heer van der Biesen had gezegd (een leven eiécht een
leven, bloed eischt bloed), hetgeen de filozofie van
Kant en Hegel, dus niet de katholieke is.
Pater Katihrein heeft terecht gezegd, dat men
zich heeft af te vragen of de doodstraf noodzakelijk is
het was la#g geleden.in haar vroege jeugd.
het was een fijn beschaafde aristokratische jonker.
die zoo eerbiedig haar toefluisterde: „Ik heb u lief,
Uonka", zonder te vragen zelfs haar hand aan te ra
ken. O neen, nooit kon ze dezen man, den landbou
wer, beminnen, wiens stem grof was, wiens oogen diep
tot in hare ziel doordrongen, wiens vreemde, ruwe
woorden haar deden sidderen met een onverklaarbare
gewaarwording, die aan afschuw grensde. Zij herin
nerde zièh zijn laatst vaarwel, toen zijn stem ophield
met beven en hij haar zwoer dat hij nimmer meer over
zijn gestorven liefde tot haar zou spreken.
Gestorven liefde? Kon liefde sterven? Haar liefde,
nu de jonge huzaar nog een plaats vond in haar hart?
Het was zoo wreed van doode liefde te gewagen. Geen
wonder dat haar hart ineenkromp, toen hij dien zon
derlingen eed zwoer en de pijn nog voortdurend zich
deed gelden in haren boezem. Het was een vreemd
soortige smart, die ze niet begreep, maar die hij tijden
ondragelijk werd, wanneer het zuchten van den wind
door de takken der populieren een zwakken naklank
in haar ooren deed ruischen van zijn grove stem. En
wanneer des nachts de maan met haar blauw schijnsel
de vlakte bescheen, was het haar somwijlen te moede
alsof haar hart zou breken. En waarom dan toch?
vroeg zij zich gedurig af.
O, neenneenneenduizendmaal neen. Zij, Ilonka
van Bideshüt, de dochter van hen die dit schoone
landgoed hadden bezeten, in opvolgenden loop der
eeuwen, neen! zij kon den boer nimmer beminnen.
Maar dankbaar, o ja, dat kon ze zijn, hem schadeloos
stellen voor het gedane onrecht door haar onderwor
penheid, haar gehoorzaamheid haren eerbied des
noods wegens de groote schuld, die haar familie
had aangegaan, in haren naam.
Zij was het park ingegaan. De middagzon was
brandend heet. Mijmerend wandelde ze de acacialaan
af waar het koel was en de geur van bloemen tot haar
doordrong. Zij Het haar blikken gaan over de puszta
en ontwaarde een stipje aan' den gezichteinder. Haar
hart klopte hevig. Zij berispte zichzelf over haar laf
hartigheid, ze had immers niets te vreezen. De ver
nedering zou groot zijn, dat is waar, maar hoe grooter
ze was, des te meer voldoening zou het zijn voor ha
ren trots, want de vergoeding moest dan ook meer
waarde hebben.
Andras steeg af aan het hek en liet Csillag naar
goedvinden dwalen, terwijl hij den oprit volgde naar
het kasteel. Ilonka hoorde hoe hij afscheid nam van
zijn paard en tot de merrie zeide dat hij niet lang zou
uitblijven, alsof het dier een menschelijk wezen en
zijn beste vriendl was. Daarop begon hij wat aan te
stappen.
Andras schrikte niet op. Hij zag haar zoo kalm
aan, alsof hij met haar afspraak had gemaakt haar op
deze plaats te ontmoeten. Zij bemerkte terstond dat
hij veel ouder scheen dan op den dag toen hij voot het
eerst haar de hand had gekust. En toen hij zijn hoed
lichtte, trof het haar hoe grijs zijn haar aan de slapen
was geworden. Stilzwijgend zou hij haar zijn voorbij
gegaan, maar bedeesd sprak ze:
„Mijn vader wacht uw komst, maar ik hen hier ge
komen omdat ik u iets wensch te zeggenWilt ge
het aanhooren?"
„Als het noodig is," antwoordde hij, „wil ik luiste
ren."
„Toevallig. vandaag. heb ik voor het eerst.
iets gehoord, dat men mij nooit had moeten verzwij
gen.... ik.... wist niets.... bij ons huwelijk....
van den verschrikkelijken toestand waarin mijn vader
verkeerde. en waaruit uw. uw. edelmoedig
heid hem heeft gered. ik.
„Edele dame", zei hij kalm, „ik moet u verzoeken u
niet te bekommeren over of wel uw kostbaren tijd te
verspillen aan zaken die lang geleden en vergeten zijn.
Wat ik ook met den landheer moge verhandeld heb
ben, u kunt er van verzekerd zijn dat hij alles heeft
afgewikkeld op een wijze die hij het meest geschikt
achtte."
Kardi rwrolgd.