DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Schoonheid In liet vakonderw js. 1910. VRIJDAG 4 MAART. No. 53 Honderd en twaalfde jaargang. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor P ikmaar f €>?80s franco door het geheele Rijk f 1, Af jrtiderlljke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiëns Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan dt N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 0. Nationale Militie. iSliN JN EJ* JLAJN D. ITeleteonaaauMr S. HULDE AAN GENERAAL VAN HEUTSZ. ALIMAABSCIE COURANT //so HERHALINGSOEFENINGEN De BURGEMEESTEE der gemeente ALKMAAR brengt ter kennis van belanghebbenden, dat bij Ko ninklijk besluit van 7 Februari 1.1., No. 39, krachtens art. 111 der Militiewet 1901 is bepaald, dat de verlof gangers der Militie van na te noemen lichtingen en korpsen in 1910 voor herhalingsoefeningen in werke- lijken dienst komen tegen den daartoe door den Mi nister van Oorlog te bepalen tij dl en voor het hieronder vermeld aantal dagen. LICHTING 1903. De regimenten infanterie 11 dagen, de compagnieën wielrijders 11 dagen, de compagnieën hospitaalsolda ten 11 dagen, het korps pontonniers 11 dagen, de re gimenten vesting-artillerie 13 dagen, het korps pant- serfort-artillerie 13 dagen, het regiment genietroepen, met uitzondering van de vesting-telegrafisten die hebben voldaan aan het bepaalde in den eersten volzin van art. 6 van het sedert ingetrokken K. B. van 29 Februari 1884 No. 13 11 dagen. LICHTING 1904. De regimenten infanterie 11 dagen, de compagnieën wielrijders 11 dagen, de compagnieën hospitaalsolda ten 11 dagen, het korps torpedisten 12 dagen. LICHTING 1905. De regimenten veld-artillerie, met uitzondering van de trein-afdeelingen 26 dagen. Yan de trein-afdeelin gen der regimenten veld-artillerie, zij die daarbij van de regimenten htaaren zijn overgeplaatst 20 dagen, het korps pontonniers 26 dagen, de regimenten ves ting-artillerie 19 dagen, het korps pantserfort-artille- rie 19 dagen, het regiment genietroepen, met uitzon dering van de miliciens-telegrafisten 26 dagen. LICHTING 1906. Het korps torpedisten 19 dagen, de miliciens-tele grafisten die geschikt worden geacht om als oudste telegrafist op te treden 6 dagen, de overige miliciens- telegrafisten 20 dagen. LICHTING 1907. De regimenten huzaren 20 dagen, de regimenten veld-artillerie, met uitzondering van de trein-afdeelin- gen 26 dagen, het korps rijdende artillerie 26 dagen, het korps pontonniers 26 dagen, de regimenten ves ting-artillerie 26 dagen, het korps pantserfort- artil lerie 26 dagen, het regiment genietroepen, met uit zondering van de miliciens-telegrafisten 26 dagen, de miliciens-telegrafisten 20 dagen. LICHTING 1908. Het korps torpedisten 19 dagen. LICHTING 1909. De regimenten infanterie 26 dagen, de compagnieën wielrijders 26 dagen, de compagniën hospitaalsoldaten 26 dagen. De Burgemeester voornoemd, G. RIPPING. Alkmaar, 2 Maart 1910. Over bovenstaand onderwerp, dat in den laatsten tijd zoozeer de aandacht trekt, heeft de heer L. Groen, leeraar aan de ambachtsschool alhier, in een vergade ring der afdeeling Alkmaar van den Ned. Bond! van Valcschoolleeraren en leeraressen een lezing gehouden, welke werd verduidelijkt door een prachtige verzame ling afbeeldingen van bouwwerken uit de verschillen de kuusttijdperken, afkomstig uit het Museum van Kunstnijverheid te Haarlem. De lezing werd in den kring der deskundigen ten zeerste gewaardeerd, ongetwijfeld zal ze ook daar bui ten belangstelling vinden. Gaarne maken vrij dan ook van de ons aangeboden gelegenheid gebruik, om onze lezers den hoofdinhoud mede te deelen. In onzen tijd dan is een streven op te merken, om de groote massa van het "volk te veredelen, eensdeels door het in aanraking te brengen met kunst, ander deels door bet onderwijs dusdanig in te richten, dat het kind reeds vroeg gewent aan een aesthetisch schoone omgeving, dat het liefde en belangstelling leert opvatten voor de natuur, waardoor de smaak wordt geleid en gevormd en de begrippen van een ko mend geslacht zuiverder zullen worden. Het vakonder wijs zal als speciaal volksonderwijs zich moeten aansluiten bij dit streven en naast het practisch on derwijs het schoonheidsgevoel bij den leerling moeten ontwikkelen. Daardoor zal de leerling toegerust wor den met gezonde begrippen, en zich in komende tijden gemakkelijker kunnen bewegen, dan hij, die, zonder begrip van vorm, machinaal de lijntjes eener teeke- ning volgende, de schoonheden, daarin neergelegd, niet kan bevatten en dus ook daarvan niet kan genie ten. De werkman, die het mooie van zijn vak ziet, zal dus met meer lust arbeiden, omdat hij ook in zijn werk genot vindt; en doordat zijn weten het kunnen verhoogt, zal zijn werk ook waardeering ondervinden. Dat vakonderwijs ook aesthetisch zij is dus een bin dende eisch; noodzakelijk is het derhalve dat elke leeraar of leerares, de wetten der aesthetica kent en door de studie der kunstgeschiedenis leert, welk ver band er bestaat tusschen vorm en gedachte. Voor elke kunstperiode is aan te wijzen een geestelijken grond slag, die de stijl doet geboren woeden en die de vormen beheerscht, en elk individueel kunstwerk is een beli chaming van de leidende gedachte, die bij het schep pen heeft voorgezeten. Wil men dus dat onze tijd schooner vormen zal voorbrengen dan dienen allereerst de algemeene be grippen gezuiverd en daartoe kan de leer der aestheti ca zeer veel bijdragen. Wanneer men zulk een leer der aesthetica samenstelt dan dient men van het vol maakte uit te gaan, de wetten op te sporen waaraan dat volmaakte beantwoordt. Dan toch zullen dit de wetten zijn, die ons bij het scheppen moeten leiden. Waar nu voor den mensch het meest volmaakte is ge legen in de natuur, daar zijn het ook de natuurvor men, welke ons de regels geven die wij moeten volgen. Plato leert, dat het volmaakte bestaat uit drie elemen ten, het goede, het ware en het schoone. In de natuur zijn deze elementen steeds te vinden, elk kunstwerk moet die ook in juiste mate bevatten; het goede door dat de vorm nauw verband houdt met de doelmatig heid van het voorwerp, waartoe die vorm behoort en doordat de constructie juist is ten opzichte van den aard van het materiaal; het ware, doordat elke vorm karakteristiek is en elk materiaal zich in- ziju ware gedaante vertoont; het schoone, doordat de vorm het verinogen bezit, schoone edele gedachten mede te dee len aan den daarvoor gevoeligen aanschouwer. Dat een algemeene kennis der aesthetica nuttig en noodig is voor ontwerper en uitvoerder, dat beiden moeten kunnen samenwerken, wil men tot iets schoons geraken, bewijst ons wel het feit, dat de voornaamste kunstwerken zijn gesticht in die perioden, waarin ont werper en uitvoerder in één persoon waren vereenigd, of althans veel dichter bij elkander stonden dan nu het geval is. Een verband door gemeenschappelijke kennis tus schen ontwerper en uitvoerder gelegd, zou de schoon heid der voortbrengselen verhoogen, zouden één er voor behoeden zijn kracht te zoeken in mooie teeke- ningen, zou den ander de ontwerpen beter doen begrij pen en tevens liefde inboezemen voor zijn vak. Daar nu reeds lang gevoeld is, dat de praktijk niet meer de leerschool is, die den aanstaanden werkman al die kennis bijbrengt welke hij noodig heeft, daar spreekt het van zelf, dat in het vervaltijdperk, waarin we nog verkeeren, de praktijk ook niet de leerschool kan we zen voor zijn aesthetische vorming. De vakschool moet dus thans die taak overnemen en daartoe moet elke leeraar of leerares in staat zijn de leerlingen te wijzen op werkelijk schoone vormen, en het afkeurens waardige van minder goede kunnen aantoonen. Zoo doende zal het schoonheidsgevoel bij de leerlingen wor den opgewekt en zal de smaak worden ontwikkeld. Mocht straks een speciale opleidingsschool voor leer s' krachten bij het vakonderwijs tot stand komen, dan is het te hopen, dat de oprichters doordrongen zuilen zijn van den eisch dat elk onderwijs dus ook vakonderwijs schoonheid moet insluiten. Dan toch zullen de toe komstige leerkrachten door hun onderwijs veel kunnen bijdragen tot verheffing van het ambacht en den werkmansstand. TWEEDE KAMER. Bij de beraadslaging over de reclasseering van ont slagen gevangenen betoogde de heer Duys (soc.- dem. Zaandam) dat het ambachtsonderwijs verbeterd moet worden en beriep zich op den heer Nolens (kath. Yenlo), die protesteerde tegen de verdachtma king van den vorigen spreker, alsof hij van houding veranderd zou zijn, nu de verhouding in de Kamer ver anderd is. De heer Van Wijnbergen (kath. Eist) verklaarde niet verder met den heer Duys te willen debatteeren zoolang deze zich bedient van'hatelijke insinuaties aan het adres der medeleden, de voorzitter verklaarde dat hem de juiste woorden van den heer Duys waren ontgaan, daar hij anders dezen wel tot de orde zou hebben geroepen, de heer Duys dupliceerde en daarna werd het wets ontwerp aangenomen. Aan de orde was daarna het wetsontwerp tot wijzi ging der wet op de rechterlijke organisatie en het be leid der Justitie en de daarmede samenhangende wets ontwerpen tot regeling der jaarwedden van ambtena ren en beambten, regeling der griffierechten enz. De heer Yan Sassen von IJselt (kath. 's-Hertogenbosch) kondigde 'n amendement aan om de Kamers bij de gerechtshoven op oude sterkte terug te brengen, de heer Duynstee (kath. Druten) sloot zich hierbij aan, de heer de Savornin L o km a n (christ.-hist. Goes) vond een rechtspraak van 5 leden beter dan van 3, de heer Limburg (vrijz.-dem. Schoterland) was het 'hiermee eens ten aanzien van burgerlijke zaken en kondigde een amen dement aan, om in hooger beroep slechts een veroor deeling van een in eersten aanleg vrij gesproken be klaagde bij eenparigheid van stemmen te doen plaats hebben, de heer Van Hamel (lib. Amsterdam) betoogde dat het ontwerp is voortgekomen uit de zucht om aan de ambtenaren bij de rechterlijke macht betere tractementen toe te'kennen. De minister van Justitie ad interem, de heer Heemskerk gaf dit laatste toe. Het amendement Limburg werd verworpen met 32 tegen 27 stemmen. Aangenomen werd met 52 tegen 6 stemmen het ar tikel, bepalende, dat gerechtshoven met 3 raadsheeren vonnissen. Op artikel 28 (artikel 100 der wet op de R. O. te le zen, dat de Hooge Raad vonnist met 5 raadsheeren, hij revisie in burgerlijke zaken met 7 raadsheeren) lichtte de heer Van Lijnden van Sandenburg (a.-r. Kampen) een amendement toe, strekkende om het bepaalde, omtrent de rechtspraak en revisiezaken, te doen vervallen. Voorts werd bij amendement voorgesteld te bepalen, dat, indien eene nieuwe Kamer niet uitsluitend is sa mengesteld uit leden, die in de oude Kamer over de zaak hebben gezeten, een nieuwe behandeling noodig is. Deze amendementen werden door de Regeering over genomen, waarna het wetsontwerp zonder stemming werd aangenomen. Heden voortzetting. Een honderdtal Amsterdammers van naam en posi tie, hebben zich gisteravond bij Couturier vereenigd aan een maaltijd tot huldiging van den afgetreden Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, luite nant-generaal J. B. van Heutsz. Daar waren bijeen vertegenwoordigers van ons gemeentebestuur, van den Amsterdamschen handel, de scheepvaart, de nij verheid, de financiëele instellingen, van onze univer siteit en van het garnizoen en uit speciaal Indische kringen. De president der Nederlandsche Handelsmaatschap pij sprak den heer van Heutsz, die bedankte op hoogst waardeerende wijze toe. GEIEN GD NIEUWS. CONTANTE BETALING. Door- de Rotterdamsche Handelsvereeniging werd gisteravond een vergadering gehouden, ter bespreking van hl? voorstel van het bestuur, om de beweging voor contante betaling met kracht te steunen. Na breedvoerige besprekingen werd met algemeene stemmen op 4 na de volgende motie aangenomen: De vergadering, enz., besluit: a. de actie tegen credietgeven op langen termijn allereerst met kracht te voeren: b. met alle middelen van overtuiging het koopend publiek voor het stelsel van contante betaling te win nen; c. hare leden op te wekken en zooveel mogelijk de middelen te verschaffen, om de eigen cliëntele voor de contante betaling te winnen; d. de kamer van koophandel, de vereenigingen met maatschappelijk doel en de pers uit te noodigen, hare actie voor de contante betaling krachtig te steunen. WINST DOOR GEMEENTEBEDRIJVEN. De vrijz.-dem. kiesvereeniging te Delft besloot gis teravond, ter behandeling op de a.s. jaarvergadering van den Vrijz.-Dem. Bond een voorstel aanhangig te maken, ter benoeming eener commissie uit dien bond, die zal hebben te onderzoeken: eene wijziging der ge meentewet, welke perken zal stellen aan door monopo listische gemeentebedrijven, als gasfabrieken e. a. te maken winst. De thans geldende onbeperkte winstmaking acht men eene onbegrensde heffing van indirecte belasting, waardoor voornamelijk de middenstand getroffen wordt. Men zou willen, dat bij het bereiken van zekere winstvorm de prijs van het product moest worden ver laagd. PRETTIG HUISHOUDEN. Toen den eersten Maart te Woensdrecht de gemeen te-ambtenaren bij den gemeente-ontvanger kwamen om salaris, bleek, dat de kastotaal leeg was en de ont vanger dus niet kon uitbetalen. Wanneer er weer wat in kas zou zijn, kon hij héelemaal niet voorspellen, daar men vooreerst niets wachtende was en er den laatsten tijd niets was ontvangen. Pleizierig huishouden HET MISDRIJF OP DE NICOLAAS WITSEN- KADE. Het onderzoek naar het drama op de Nicolaas Wit- senkade te- Amsterdam wordt met kracht voortgezet. In opdracht van den rechter-commissaris, mr. Quin- tus, wordt het verdere onderzoek in deze zaak eveneens ingesteld door den inspecteur van politie Bakker, van het bureau in de Ferdinand Bolstraat. Het was de heer Bakker, die aan de arme gepijnigde vrouw in ha re woning, kort na het gebeurde, een eerste verhoor afnam. Met het oog op haar deerniawaardigen toe stand kon dit verhoor zich slechts tot enkele vragen bepalen. En nu is de gelegenheid, om van die zijde inlichtingen te krijgen, voor altijd afgesneden. Van het gebeurde en van den toestand der woning- op de Nicolaas Witsenkade is een zeer uitvoerig pro- ces-verbaal opgemaakt, dat nog telkens aangevuld wordt. Zoo zijn van den toestand in de slaapkamer behalve pliotographieën ook teekeningen gemaakt, terwijl mede in verband met het onderzoek verschil lende opmetingen gedaan zijn. Ondanks de nauwkeurigste nasporingen heeft men in de woning niets kunnen vinden, wat op diefstal of poging daartoe wijst. Omtrent de herkomst van den gouden ketting, ten huize van het dienstmeisje gevonden, verkeert men nog in het duister. Intusschen staat ten opzichte van den jongen man vrijwel vast, dat men hem poging tot diefstal zal kun nen ten laste leggen. Hij heeft namelijk reeds dade lijk erkend, dat hij zich wederrechtelijk in de woning- heeft bevonden, met het oogmerk om diefstal te ple gen. De Tel. deelt nog mede, dat de beide verdachten elkander reeds kenden van hun prille jeugd. Er was echter van verkeering tusschen hen beiden geen spfa- ke. Zij deed hem te rare voorstellen naar zijn zin, over de berooving van haar mevrouw, die zooveel goud en diamanten had, en daarom wilde hij liever niet met haar te maken hebben. Aldus verklaarde hij aan zijn 'moeder, korten tijd vóór den moordaanslag, doch al leen zijn moeder heeft deze verklaring gehoord, geen getuigen waren er bij tegenwoordig. Wel heeft zij in den huiselijken kring bij de moeder van R. meermalen uiting gegeven aan vijandelijke ge voelens jegens mevrouw Wynia, die zij „een kreng" noemde. Of R. ten slotte voor de verleiding bezweken is? 't Is wel aannemelijk zegt de Tel. want altijd was hij een jongen met zwakke geestvermogens en zwak karakter. Er zijn feiten, die er op wijzen, dat de zaak reeds lang door hen besproken is. Niet alleen toch, dat zij reeds geruimen tijd uiting gaf aan haar begeerte, naar het goed van mevr. Wynia, maar ook was zij kort vóór den moordaanslag, R. een paar maal 's avonds hij zijn baas komen opzoeken, om met hem te spreken. Ten slotte heeft zij hem, zooals men weet, 't avonds met een briefje bij zich ontboden. Zij gaf voor, dat dit was, omdat hij haar een rok moest bren gen, die zijn moeder voor haar versteld had en die zij den volgenden dag noodig had. Dit was echter een leugen, want de rok hangt nog altijd bij de moeder thuis. Het zal echter voor de justitie niet zoo gemakkelijk gaan, de waarheid uit te vorschen. WETTELIJKE BESTRIJDING VAN ONEERLIJ KE PRAKTIJKEN IN HANDEL EN BEDRIJF. Verschenen zijn drie praeadviezen over bovenstaand onderwerp voor het middenstandscongres. Prof. mr. D. Josephus Jitta rangschikt de feiten als volgt: le. ongewenschte concurrentie; 2e erkenning van de rechten, welke de nijvere man behoort te hebben op de vruchten van zijn boven an deren uitmuntende persoonlijke eigenschappen; 3e. bescherming van het publiek tegen misbruiken op het gebied van handel en nijverheid; 4e. onbetamelijke handelingen van een concurrent tegenover een of meer vakgenooten. Over de middelen tot verbetering zegt de hooglee raar: Opgemerkt dient te worden dat men dergelijke han delingen kan tegengaan of daartegen kan reageeren door een proces tot schadevergoeding, uitgaande van den benadeelde, en buitendien door straf, geëischt door staatsambtenaren, al of niet op klacht van een bena deelde. Het eerste middel zou, naar de uitlegging welke sommige rechtsgeleerden aan de bestaande wet geven, reeds thans in voldoende mate toegepast kunnen wor den. Maar ons hoogste rechterlijk college heeft aan de wet een engere uitlegging. Intusschen heeft de te genwoordige Minister van Justitie onlangs in een of ficieel stuk zijn voornemen te kennen gegeven om een wetsvoorstel in te dienen, strekkende tot verruiming van het gebied der schadevergoeding uit onrechtmati ge daad. Het is niet zoo eenvoudig de juiste woor denkeus te vinden, maar dat moet men afwachten. Bereikt is hier, wat men voorloopig bereiken kan. Wat de toepassing van straf betreft, acht ik het nauwelijks te verwachten hoewel sommigen het wenschen dat een algemeene strafbepaling alle denkbare onbetamelijke handelingen tusschen concur renten zal treffen. Nauwkeurige omschrijving van de kenmerken der strafbare daad zal noodig zijn. Hierbij juist kan de Middenstandsbond bouwstoffen leveren. Heel uitvoerig is de heer R. P. J. Tutein Noltheni- us, die een overzicht geeft van de Duitsche Rijkswet tegen de oneerlijke concurrentie. Aan het slot zegt de schrijver Valt er uit een rechtskundig oogpunt veel van de Duitsche wet te leeren, voor den middenstand zijn er m. i. nog twee lessen uit te trekken van meer algemee- nen aard: lo. dat een middenstand, die krachtig georganiseerd is, grooten invloed op de wetgeving kan uitoefenen, maar dat dan ook zal die invloed zich blijvend doen gevoelen een wettelijke vertegenwoordiging een al lereerste eisch is; 2e. dat inzake de oneerlijke concurrentie onze mid denstand, zoowel aan de rechterlijke macht als aan zichzelven, grooten dienst kan «bewijzen door regelen vast te stellen, waarnaar een eerlijk concurrent zich heeft te gedragen; Natuurlijk kan dit eerst van lieverlede geschieden. Ik stel mij voor dat telkens, wanneer zich een geval van oneerlijke concurrentie voordoet, dit besproken wordt in de middenstandsvereeniging ter plaatse waar het voorviel. Vervolgens worden de uitkomsten der besprekingen aan de middenstands-vereenigingen in andere plaatsen medegedeeld, zoodat ieder in den lan de daarover zijn meening kan doen hooren. Natuurlijk wordt bij dit alles niet de naam van den oneerlijken concurrent genoemd, doch het geval meer algemeen gesteld.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 1