DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 59
Honderd en twaalfde jaargang.
1910.
Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor P ikmaar f ©S80s franco door het geheeie Rijk f 1,
P3 jfliderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiëns
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Groote
Setters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan dt N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 0.
VRIJDAG
o
11 MAART.
Jan groeit.
JiliViNE^LAiND.
TFoSsfswjEasifflïSsnef 8.
ALKMAARSGHE COURANT.
2>.
Dat is me een verrassing, een verrassing die wij
met beide handen willen aanvaarden. Professor Bolk,
een Amsterdamscli hoogleeraar, zegt dat wij groeien.
En hij zegt dat niet zoo maar, hij zegt dat op grond
van wetenschappelijke studie van statistieken. De
jongelieden, die als hoop van het vaderland de kazerne
binnentreden, hebben het professor Bolk gezegd: Wij
groeien. En erkend moet worden, dat de cijfers, die
deze hoogleeraar als resultaat zijner studie mededeelt,
in de hoogste mate verrassend en verblijdend zijn. Se
dert goed tien jaar zien wij het percentage kleine lo-
telingen geregeld afnemen, dat der groote lotelingen
geregeld toenemen.
Zijn wij dus op weg een groot volk te worden?
Neen lengte is zeker een goede eigenschap. Doch
dat stelt professor Bolk niet. Hij betoogt, dat wij be
zig zijn een gezond, een sterk volk te worden. Zijn re
deneering is deze:
Hoe komt die plotselinge groei? Gaan wij, Neder
landers, hemelbestormende reuzen worden? Neen, maar
die groei is een teeken van beterschap. Wij hebben
a lis oud volk een 250 jaar geleden een tijdperk van
groote gezondheid gekend. Maar sedert is onze ge
zondheid er niet op vooruit gegaan. Wanneer wij nu
precies ziek zijn geworden, weet Z. H. G. niet. Trou
wens daarover zullen wel geen nauwkeurige waar
nemingen te zijnen dienste staan. Maar wij waren in
elk geval ziek in 1820. Slap, lusteloos, sufferig
kortom de Jan Salie van Potgieter. Staatkundig was
het een duffe boel, kunsten en wetenschappen waren
achterlijk bij het buitenland, handel en industrie wa
ren in slechten doen. Er was geen veerkracht, geen
ondernemingsgeest, geen ruggegraat. Overal lieten wij
ons uitdrijven, wij waren als van stopverf.
Tegen het eind der negentiende eeuw is toen de
verandering gekomen. Op allerlei gebied kwam er
nieuw leven, op staatkundig gebied, in het rijk van
handel en industrie overal was er een weer-op-levem
De zieke begint weer belang te stellen in de dingen
van den dag. Het gaal natuurlijk niet zoo snel als bij
het individu. Maar toch ziet de hoogleeraar dezelfde
verrassende neiging van de natuur om eenmaal de
ziekte voorbij het lichaam, in easu het geheeie volk,
met verrassende snelheid weer te brengen in de gun
stige, gezonde conditie van vóór de ziekte. Vandaar
die snelle groei. Bleven de Nederlanders zoo groeien,
dan verduisterden zij weldra de zon. Doch dat is niet
te verwachten. In dien snellen groei toch ziet de Am-
sterdamsche hoogleeraar niets dan de bovengenoemde
neiging van de natuur om na een ziekte het lichaam
met buitengewone snelheid weer op de oude maat te
brengen.
„Wij groeien" - dat beteekent dus voor den
Amsterdamschen medicus: wij zijn bezig weer normaal
te worden. Onze hoofden worden klarer, onze handen
weer vlugger, weldra gaat de Nederlandsche geleerde,
handelaar, industrieel en werkman voor geen buiten
lander meer op zij.
Zoo althans zegrt professor Bolk.
En wij, wat moeten wij doen?
Gelooven, zouden wij zeggen. Ons suggereeren, dat
de bekwame Amsterdammer gelijk heeft. Autosugges
tie is het halve werk. Welnu, laten wij den geleerde
gelijk geven, laten wij door onze daden bewijzen, dat
de opmerking jpist is.
Of er dan niet, naar het woord van den dichter,
straks een „wijzer" komt, „die 't wegredeneert."
Wij moeten het niet willen gelooven. En dan de
Genestet is van 1857, toen wij nog klein, nog zwak,
nog ziek waren, toen Jan, de Hollandsche John Buil,
dien Potgieter ons in 1841 zoo mooi geteekend heeft,
nog met Jan Salie zat.
Maar Potgieter heeft echte dichter die hij was
de toekomst zien komen, hij heeft gevoeld dat waar
was, wat professor Bolk nu betoogt, toen hij zijn Jan
liet opvliegen met het befaamde.
„Jongen!" barst hij uit „jongen! gij steekt mij
„een riem onder het hart, ik begon mij zeiven te
„verwijten wat plannen ik al voor Jan Salie heb ge-
„maakt; Jan Salie poëet, Jan Salie professor,
„Jan Salie diplomaat, Jan Salie lid van de Tweede
„Kamer, Jan Salie minister! ik verbeelde mij,
„waarachtig, dat hij het al wasIk meende overal zijn
„geest te zien! Immers, ik die weleer een' vloed van
„vreemdelingen naar de werkplaatsen van mijn kun
stenaars zag stroomen, om er de wonderen te huldi
gen door hun genie geschapen, ik teerde in de kunst
„tientallen van jaren op den roem van het voorge
slacht, ik nam het middelmatige voor lief...."
Welnu, thans zijn wij gezond en thans behooren wij
het middelmatige niet langer voor lief te nemen, niet
langer het buitenland als eenig voorbeeld' te nemen en
alleen dan initiatief te nemen als het buitenland ons
voor is geweest.
Er is voor Nederland een massa te doen. Onze on
afhankelijkheid is voldoende bevestigd, van de vredes
beweging zijn wij ten onrechte niet het centrum. De
welvaart is nog niet algemeen genoeg, de werkman is
onvoldoende beschermd, voor Indië doen wij niet ge
noeg, onze handel, onze industrie dient uitgebreid en
zoodoende de algemeene welvaart verhoogd.
Dat kan niet alleen de kamer, de regeering doen
Ieder volk heeft de kamer, de regeering-' die het ver
dient. Wij moeten dus zelf de hand aan den ploeg'
slaan, zelf de nieuwe banen zoeken, die ons zullen lei
den tot een beter gebruik onzer krachten, tot een be
tere positie in de wereld.
Is de ziekte maar eenmaal weg, staat de naaperij
van het buitenland in kunst, in levensopvatting, in
politiek eenmaal voldoende laag genoteerd, dan kun
nen wij ons zelf zijn.
En Jan, van Potgieter, had gelijk: onszelf. dat
beteekent nog altijd een hoeveelheid geduld, bekwaam
heid, volharding, intellect en objectieve kalmte, die
in zoo'n gelukkige combinatie op deze wereld niet
zooveel voorkomt als de twijfelaars en mopperaars uit
onzen zieken tijd wel beweerd hebben. Wij hebben
nog altijd de kracht in ons om groot te zijn in alles
waarin een klein volk groot kan zijn.
Welnu wij zijn thans gezond. Het oogenblik is
daar, dat de dichter in 1841 voorzien heeft.
Wij kunnen aan het werl#gaan!
TWEEDE KAMEIi.
Aan de orde was gisteren de Sociale verzekeringen.
De heer Duys (soc.-dem. Zaandam) vervolgde
zijn rede. Hij stelde eene bespreking van de tarief-
quaestie uit tot de behandeling van het wetsontwerp
betreffende het tekort aan de Rijks-Verzekeringbank.
Spreker eritiseerde de tendensieuze agitatie der
groote werkgevers tegen de Rijks Bank, om kunstma
tig in het land de opinie te wekken, dat die bank zoo
duur is, met de bedoeling om propaganda te maken
voor risico-overdracht. In verband met dit betoog
onderwierp spr. voornamelijk aan critiek de redevoe
ring van den heer Stork in de Eerste Kamer, die zijns
inziens invloed op den minister oefende om voor zijn
bedrijf een hooger tarief te krijgen. Wel zou spreker
wenschen overal voor werkgevers, die goede veilig
heidsmaatregelen nemen, de premies zoo laag mogelijk
te bepalen, en van werkgevers die dergelijke veilig
heidsmaatregelen nalaten, een hooge premie te vorde
ren dus als 't ware een verhoogde premie als boete
wegens het niet nemen van afdoende veiligheidsmaat
regelen. Volkomen juist oordeelde spreker dan ook
hetgeen de heer Stork zeide, toen hij zijn lage premie
als gevolg noemde van de door hem in zijn bedrijf ge
troffen veiligheidsmaatregelen.
Uitvoerig bestreed spreker het systeem van risico
overdracht, als allerminst leidende tot voorkoming
van ongevallen. Integendeel, hij dat stelsel wordt
slechts op de kosten gelet.
Vervolgens eritiseerde spreker 's ministers beleid in
zake landbouw-ongevallenverzekering. Zijns inzien had
de minister een spoedige beantwoording van liet ver
slag der commissie van voorbereiding omtrent een
wettelijke regeling moeten toezeggen.
Minister Talma interrumpeerde, dat, indien
spreker dat verlag kende, hij zou weten, dat het eene
beantwoording afsnijdt.
De heer Duys verbaasde zich over deze opmerking-
van den minister; te meer, daar de landbouwarbeiders
in den waan verkeeren, dat een wettelijke regeling-
aanhangig is. De onderlinge landbouwongevallenver-
zekeriug beschouwde spreker niet als uiting van
menschlievendheid en particulier initiatief, maar oor
deelde dat zij veeleer is voortgesproten uit grof egoïs
me en eigenbelang, en uit den drang om zich te ont
trekken aan een verplichte verzekering. Het zijn dan
ook niet de landbouwers zeiven, die bij deze onderlinge
verzekering een eerste viool spelen, maar wel in de
eerste plaats de propagandisten van risico-overdracht
en van de groot-industrieelen. Blijkbaar is het er om
te doen om bij den landbouw hulptroepen te kweeken
voor een lateren grooten aanval op de Rijksverzeke-
ringbank.
Betoogende de noodzakelijkheid van spoedige uit
breiding der Ongevallenwet tot den landbouw, pro
testeerde spreker tegen uitlatingen van den heer Van
den Biesen in de Eerste Kamer, die dergelijke uitbrei
ding niet noodig achtte, bewerende, dat er bij den
landbouw geen ernstige ongevallen voorkomen; en die,
toen men hem er op wees dat er in een kort tijdsver
loop eenige ongevallen waren voorgekomen, zich met
een grapje er af maakte door te zeggen: dat de be
doelde landbouwarbeiders zeker vergiftigde champig
nons hadden gegeten. Dergelijke grapjes noemde spre
ker een schande.
Spreker wees op verschillende uitlatingen in de pers,
o. a. van het Kamerlid Passtoors in „De Tijd," waar
bij gewaarschuwd wordt tegen toetreding tot de On
derlinge Landbouwverzekering. En bij dit alles blijft
de regeering' werkeloos. Daartegen protesteerde spre
ker, en daarom eischte hij, dat de minister in het be
lang van de landbouwarbeiders spoedig zal komen met
urgente landbouw-ongevallen verzekering, waarbij ook
een goede regeling gemaakt moet worden ten opzichte
van de kleine landbouwers, die, wat hunne positie aan
gaat, vrijwel gelijk staan met arbeiders.
Ten slotte hoopte spreker, dat de minister het door
hem aangevoerde niet zou beschouwen als critiek op
zijn persoon, maar als uitsluitend gericht tegen zijn
beleid.
De heer De Klerk (lib. Rotterdam) wenschte
dén boschbouw in de Ongevallenwet opgenomen te
zién en bepleitte voorts het stelsel van Staatspension
neering voor ouden van dagen, betoogende, dat het
systeem van verplichte verzekering onbillijk en on-
rechtvaardig is. Spreker voorzag, dat de minister te
gen de verzekering in 1918 met een ontwerp betref
fende ouderdomszorg zal komen; maar vroeg spre
ker is het eigenlijk niet gewenscht bij dezen minis
ter, die vierkant tegen eene pensionneering zonder
premiebetaling is, en die behoort tot een politieke
richting, die een dergelijke verzekering in strijd achtte
met Gods Woord, aan te dringen op een regeling van
ouderdomszorg? Immers neen! Want, wanneer de
grondslagen niet goed zijn, verknoeit men voor goed
i de ouderdomspensionneering, ondanks de door den
heer Tïeub aan te wenden pogingen om nog zooveel
mogelijk verbeteringen aan te brengen. Veeleer dus,
in plaats van bij dezen minister op eene regeling aan
te dringen, gaf spreker de voorkeur aan het maken van
propafapda voor staatspensionneering bij het Neder
landsche volk; dan zal er eene meerderheid ontstaan,
aan welken aandrang een volgende regeering geen
weerstand zal kunnen bieden.
De heer Tydeman (vrij-lib. Tiel) herinnert
aan een stukje in De Standaard toen deze discussie
aangekondigd werd, onder het hoofdje „Parlement of
Academie?" Het antwoord is natuurlijk „Parlement."
Het kom( spreker voor dat eigenlijk alleen thans
aan de orde'is „Wijziging der Ongevallenwet."
Omtrejnt tl# andere in het debat gebrachte zaken
zijn 's Ministers plannen hekend. Inzake de ouder
dom sverzekering stelt de Minister onderzoekingen in.
Maar hoe staat-,het met de rapporten daaromtrent ten
aanzien van Denemarken en België? Hoe zijn de zie
kenfondsen in Denemarken geregeld?
De heer Treub zeide: op gezag van een redevoering'
van den heer Stork in de Eerste Kamer, waardoor z. i.
de vrijwillige verzekering veroordeeld isEén zwaluw
maakt geen zomer en één opinie is geen votum.
Spreker meende dat de heer Treub en de zijnen niet
zoo voor dwang waren, maar dat alles steunt hem in
zijne meening dat het gewenscht is, dat de Minister
inlichtingen geve.
In de eerste plaats vroeg spreker echter aan den mi
nister: hoe staan wij nu'met de herziening der Onge
vallenwet. Vooral vroeg spreker dit in verband met
de landbouwverzekering. ■*-'
Men kan de discussie ovter de herziening der Onge
vallenwet er op nalezen, maar veel wijzer wordt men
er niet door. Men stuit op verschillende denkbeelden,
maar kan geen draad vinden. En tocli is deze Minister
nu al twee jaren aan het bewind. Het schijnt dat wij
nog een ontwerp krijgen dat eene nalezing bevat op de
partieele herzieningen, dan een 'gewijzigde tekstuitga
ve en dan tot na de ziekteverzekering niets meer. Dan
zullen de kleine ongevallen van d« II. V. B. worden
afgevoerd.
Heeft hij goed gezien dan moet spreker verklaren,
dat hij teleurgesteld is in 's Ministers beleid. Waarom
maakt de Minister geen aanstalten tot, werkelijke de
centralisatie waaromtrent de heer Treul) gisteren zijn
denkbeelden uitvoerig heeft uiteengezet,denkbeelden
die parallel gaan met die van spreker, n.LJiet vormen
van kleine afdeelingen naast een centraal orgaan, een
Rijks verzekeringinstituut, zooveel mogelijk .commer
cieel ingericht. Dat stelsel, volgens het rapport der
vrij-liberalen is nog eenvoudiger dan dat van dgft heer
Treub. Reeds voor de ziekteverzekering moet met het
fundamenteele denkbeeld van dat, stelsel worden reke
ning gehouden en daarmede moet niet gewacht worden
tot de ziekteverzekering er is.
Spreker wil bij deze gelegenheid niet den staf bre
ken over het bestuur der R. Y. B., maar toch moet hij
zeggen, dat het geen juist denkbeeld toont te hebben
van commercieel beheer. Dit blijkt ook weer uit het
schadepost je van 90.000 door wanbetaling van pre-
miën. Tegen ontduiking van premiebetaling dient ge
waakt te worden.
Thans een enkel woord over cle Risico-overdracht
welke gisteren een paar aanvallen te verduren had. Zij
werd bestreden door den heer Treub met waardeering,
door den heer Duys met woede. Indertijd heeft spr.
gestemd: tegen het amendement-Küyper, om naast de
R. V. B. andere lichamen voor verzekering toe te la
ten. Hij stemde tegen dat amendement, omdat minis
ter Lely het onaannemelijk had verklaard, hoewel hij
voor het denkbeeld was. Toen is gekomen de Risico-
overdracht, welke uitnemend heeft gewerkt. De risico-
overdracht is een belangrijke correctie geweest op de
ongelukkige gestie der Rijksverzekeringsbank. Hij
zou onbillijk g'eweest zijn cle werkgevers te belasten
met de fouten der tariveering van den Staat. Spl'.
gaat van het denkbeeld uit, dat men zoo volmaakt mo
gelijk geheel kan het niet ieder zijn eigen lasten
moet laten dragen. Waarom zal men de gezonde con
trole uit eigenbelang wegnemen? Bij elke verzekering
wordt en moet rekening gehouden worden met den
aard van het bedrijf. Ook de besparing is een belang
rijk argument voor spr. althaus voor de Risieo-
överdraeht. De besparing welke door de centralisatie
verkregen wordt moet, is en zal zeer groot zijn.
Dit maakt natuurlijk geen indruk op hen die niet
voor kapitaalvorming zijn.
De heer Duys. Dat heeft er niets mee te maken.
De heer Tydeman: Dat denkt u maar. Waarom
wordt anders in Duitschland zooveel reclame gemaakt
voor de invoering der verplichte verzekering' in het
buitenland? Eenvoudig om de buitenlandsche in
dustrie minder concurrenzfahig te maken met de
Duitsche.
Tegenover de voordeelen wil spreker nu ook de na-
deelen van de risico-overdracht bezien, breed uitgeme
ten, vooral door den heer Duy9. Spreker verwijst naar
een onderzoek, ingesteld omtrent de nadeelen van do
risico-overdracht en daarbij is gebleken, dat in 1907
op 125.000 ongevallen slechts 20 verzwijgingen plaats
hadden, terwijl de helft dier verzwijgingen afkomstig
waren van aangeslotenen bij de Rijksverzekeringsbank,
waarbij slechts 1/j van de werklieden is verzekerd. Ver
zwijgingen zullen altijd nog wel plaats vinden, maar
niet op groote schaal, daar de Pers er te gauw bij is
om ongevallen te vermelden. Een tweede bezwaar is,
dat de Rijksbank alleen de minder kapitaalkrachtige
I werkgevers krijgt, door de selectie van de particuliere
maatschappijen, waardoor de administratiekosten der
i R. V. B. stijgen. Maar als men de eigen risicodragers
5 wat meer laat bijdragen in die administratiekosten,
j dan is de zaak in orde.
Nu een enkel woord van afkeuring owr de wijze,
waarop de heer Duys critiek oefende op de woorden
van den heer Stork, daargelaten of die hier op haar
plaats ware. De houding van den heer Stork was vol
komen verklaarbaar. Spr. zal het voorbeeld van den
heer Duys niet volgen, omdat het peil van het debat
in deze Kamer daardoor niet stijgt. De heer Duys
heeft zich beroepen op zijn eerlijkheid, zijn rondheid
van karakter. Op spr. maakte het den indruk, dat de
heer Duys gebruik maakte van de gelegenheid om als
ambtenaar hier eens op voet van gelijkheid met zijn
superieuren te kunnen debatteeren, van welke gele
genheid hij ruimschoots heeft gebruik gemaakt.-
De heer Duys: Dat is gemeen. Gij meent p hier
ook alles te kunnen veroorloven. Dat is een smerige
insinuatie.
De heer T y d e m a n, vervolgende, betoogde, dat
de Risicobank wel degelijk notitie neemt van door do
werkgevers genomen veiligheidsmaatregelen.
Verschillende groote industrieelen hebben maatre
gelen genomen voor grootere veiligheid hunner werk
lieden, maar volgens den heer Duys doen zij weer
niets. v
Zeer beslist ontkent spr., clat de werklieden, aange
sloten bij particuliere maatschappijen, minder rechts
zekerheid hebben dan die aangesloten bij de R. V. B-
Spr. wensclit art. 52 der Ongevallenwet in dien zin
gewijzigd, dat de risico-overdracht niét als een gunst
wordt beschouwd.
Ten slotte de Landbouw Ongevallenverzekering.
Waarom zou de commissie zich daar niet mede mogen
bemoeien. Waarom zouden de landbouwers zich niet
mogen vereenigen om de wettelijke verzekering te ont
gaan. De landbouw is een zeer subtiel bedrijf, veel
subtieler dan de industrie. Gaat het in den landbouw
goed, dan geeft het werk, omgekeerd weinig. De land
bouw moet men zoo min mogelijk bemoeilijken met
geldelijke, lasten. Spr. brengt dan ook hulde aan de
mannen die het initiatief hebben genomen voor de
Landbouw Onderlinge. De uitlating van den heer
Stork in de Eerste Kamer moge iets mistroostigs ge
had hebben, dat de wettelijke verzekering op zich liet
wachten, zij getuigde allerminst van een echèc voor de
verplichte verzekering. Dat te veronderstellen is
klinklaren onzin. In enkele weken is reeds 7 millioen
aan loon verzekerd bij den landbouw en voor 4Va mil
lioen bij den tuinbouw. Dat is toch een doorslaand
bewijs voor het succes. De minister vindt hier een. or
ganisatie kant en klaar, welke hem bij zijn verdere
plannen van nut zal kunnen zijn.
De heer Nolens (kath. Venlo) wil slechts een
paar wenschen uiten en een paar wenken geven, waar
mede de Regeering wellicht haar voordeel kan doen.
In de Nieuwe Venlosche Courant van 6 Nov. "1909
heeft spr. een artikel geschreven over dé invaliditeits
verzekering. Hij liet daarin een ontwikkeld werkman
-zeggen zooals dat een courantenschrijver geoorloofd
jfs,hoofdzaak is voor ons verzorging der invaliden.
Waar de Regeering zich daaromtrent duidelijk heeft
uitgelaten, zal spr. de staatspensionneering laten rus
ten. Elk debat daarover heeft thans geen zin.
Er bestaat niet het minste uitzicht, dat de Minister
van idee zal veranderen. Daarom spreekt hij ook niet
over dé vrijwillige verzekering.
Spr. herinnerde er aan, dat hier al jaren en jaren is
geklaagd over den tragen gang van wetgeving, vooral
op arbeidsgebied en opvolgende ministers ex-kamer
leden zullen, achter de groene gezeten, zich wel eens
het bekende spreekwoord herinnerd hebben: La criti
que est aisée, etc., de beste stuurlui staan aan wal en
ten aanzien van de critiek hodie midi eras tibi.
Hierna betoogde spr., dat men bij sociale hei-vorming
moet uitgaan van een vast plan, waarbij de belangen
van werkgevers en arbeiders zoo niet gelijk, dan toch
in passende verhouding moeten behartigd worden.
Wat de risico-overdracht aangaat, is spr. van mee
ning, dat het wel niet gaan zal om alle zaken bij de R.
V. B. te brengen; de landbouw moet zoo spoedigmogo-
iijk in do Ongevallenwet worden opgenomen.
Spreker vleit zich, dat de invaliditeitsverzekering
Spoedig' zul inkomen, eng verbonden met de tariefsher
ziening, daar dit de voornaamste punten zijn waarme
de dit kabinet is opgetreden.
De heer Van Vliét (anti-rev. Amsterdam)
vroeg of nog in 1910 het ontwerp Ouderclomsverzeke-
ring mag worden verwacht. Daar de minister toch
geen Staatspensionneering wil vindt spreker het
vruchteloos hier verder op aan te dringen.
Spr. is van meening dat de Ouderdomsverzekering
veel meer door cle arbeiders wordt gewenscht dan uit
breiding van het kiesrecht. Hij kwam op tegen de
eenzijdige critiek van den heer Duys en meent dat die
niet in het belang is der sociale wetgeving.
Dinsdag 11 uur voortzetting.
URINS HENDRIK.
De Prins neemt steeds in beterschap toe. Er worden
geen berichten meer gegeven.