DAGBLAD VOOR ALKMAAR \l OMSTREKEN.
i Damrubriek.
m
m
Honderd en twaalfde }aargang.
1910
ZATERDAG
12 MAART.
No. 60
Harde plichten,
L)eze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
i cestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
vor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
setter;
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën:
regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
aar plaatsruimte.
n franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
RMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
kennisgeving.
33 44
44 33
28 48
29 40 of 48 30 of 33 42.
11 of 47 38 33 42
48 30
16 7
ALKMAARSCHE COURANT.
Het HOOFD van het Plaatselijk Bestuur te ALK-
M A A Tl brengt, op grond van artikel 1 der Wet van
22 Mei 1845 (Staatsblad No. 22) ter kennis der inge
zetenen, dat bij hem ingekomen en aan den Ontvanger
der Rijk» directe belastingen binnen deze gemeente
ter invordering is overgegeven:
EEN KOHIER DER PERSONEELE BELAS
TING, No. 1, voor het dienstjaar 1910,
sxecutoir verklaard door den Directeur der directe be
lastingen in Noordholland te Amsterdam den 5 Maart
1910;
dat ieder verplicht is zijn aanslag op den bij de
Wet bepaalden voet, te voldoen en dat heden ingaat
de termijn van zes weken binnen welken daartegen
bezwaarschriften kunnen worden ingediend.
Alkmaar, den 8 Maart 1910.
Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur voorn.,
G. RIPPING.
Uit het Zweedsch.
Het smalsporige zijlijntje was slechts honderd kilo
meter lang, het had drie machinisten, en die moesten
zich met een schraal inkomen tevreden stellen, want
de zaken gingen lang niet voordeelig voor de maat
schappij de directeur zelf liep met eene jas, die glom
van den ouderdom, en zijne vrouw verkocht Malmoër
handschoenen op provisie!
Ongeveer aan het midden der lijn ligt een klein
stadje, waar het roodvonk geregeld tweemaal 's jaars
zijnen intocht hield, doch waar de nieuwe modes pas
verschenen nadat zij te Stockholm al een jaar oud ge
worden waren.
Aan eenen uithoek van dit stadje woonde, in een
vriendelijk, geel geverfd huisje, waar bloeiende gera
niums voor de ramen stonden, een der drie machinis
ten, Lindahl geheeten. Achter de bloemen zag men
meestal het lieve bleeke gelaat zijner jonge vrouw over
eindeloos naaiwerk heengebogen; en om de naaima
chine heen die op afbetaling gekocht was speelde
hun driejarig, blauwoogig zoontje Gustaaf. Als moe
der na eene kleine pauze het rad met de hand in bewe-'
ging bjracht en flink begon te trappen, dan zette het
kereltje zich in postuur met een rood vlaggetje in de
kleine dikke handen net zooals mijnheer de stati
onschef en kommandeerde: „Trein af!"
Het was nu vier jaar geleden, sedert Papa en Ma
ma te zamen „trein af!" gespeeld hadden in het onbe
kende leven. Zij kenden de richting en de reisroute
niet vooruit, maar tot nog toe liet het zich aanzien
als zouden zij sleehts weinig vrachtgoederen mee te
voeren hebben, en als zou de afstand tusschen de wa
terstations zeer groot zijn. Maar toch ging het vroo-
lijk „voorwaarts", want de liefde was als stoker mee
op reis, en wakkerde het vuur met te meer ijver aan,
naarmate de geldelijke zorgen de lijn in het ongereede
dreigden te brengen.
Lindahl's familie beschouwde hem als „ontspoord",
nadat hij bij de kleine zijlijn dienst genomen had!
Denk eens aanHij had de zes klassen van eene
reaalschool doorloopen, en zou stellig na een vijf-
en-twintig jaar eene mooie, voordeelige betrekking
hebben kunnen krijgen, als hij maar voort was blijven
studeeren. Maar. Lindahl had der vroolijke Marie
Blomwall te diep in de mooie oogen gekeken, en hield
sterk en stijf vol dat hij eene betrekking noodig had,
waarmee hij dadelijk zijn brood verdienen kon, al was
dat dan ook maar een mager stukje. En zoo was het
gekomen, dat zij met hun beidjes, en later met den
kleinen Gustaaf erbij, in het vriendelijke gele huisje
woonden, waar de geraniums voor de heldere glazen
stonden. Klein en laag was hunne woning, dat is ze
ker, en doodeenvoudig hunne levenswijze; maar als
Lindahl in storm en sneeuw op de locomotief gestaan
had en hij, huiverend van kou en zwart van het roet,
zijn wanne huisje binnentrad, dan ontdooide hij als in
de warme Meizon, bestraald door de schitterende
oogen zijner Maria en met het blonde kopje van zijnen
zoon tegen zich aangedrukt.
lederen dag moest Lindahl den trein tot het zuide
lijke eindstation rijden en des avonds weer terug. Dan
was hij vrij tot den volgenden morgen, en het vooruit
zicht op deze heerlijke thuiskomst bezielde hem den
geheelen dag bij zijn werk, dat hij altijd met even groo
te opgewektheid verrichtte.
Daarom verwonderde het den stationschef zoo, toen
hij den machinist op zekeren morgen met een somber
gelaat en donkere kringen onder de oogen, naar zijnen
post zag gaan.
„Iets niet in orde op de lijn, Lindahl?"
„Onze kleine Gustaaf ligt op sterven, mijnheer de
chef!"
En dc trein vertrok.
Het was een week lang ongunstig weder geweest.
Ook nu bruiste de stormwind en vlogen dikke sneeuw
vlokken door de lucht. De trein kwam te laat aan het
eerk(e station, veel te laat aan het eindstation. Op
den terugweg scheen het zelfs onzeker, of men het
Stadje nog wel dien avond zou bereiken. Het gelukte
echter toch; ttvee uur later dan gewoonlijk hield de
kleine trein voor het station stil, en met een „God-
dand" op de lippen sprong Lindahl van de locomotief
om zich naar huis te spoeden.
„Lindahl
„Mijnheer de chef."
„Wij zijn in groote verlegenheid; de middagtrein
naar het noorden is moeten terugkeeren om den
sneeuwstorm, 1 kilometer van hier; vijftig man heb
ben nu de rails in zoover afgeschept, dat de trein er
misschien door kan. Wij moéten dus onmiddellijk de
poging wagen, maar Jonsson ligt met ijlende koorts
te bed, en de dokter meent dat hij zich in dit honde-
weer de typhus op den hals heeft gehaald. Gij moet
dus den noordelijken trein voeren."
„Wat? Nu.in den nacht?.Mijnheer de chef,
ik ben verkleumd, doodmoede; mijne krachten zijn uit
geput."
i „Het is hard, dat begrijp ik; maar, in de reglemen-
j ten staat niets van oververmoeienis. Zijt gij zoo ziek,
dat de passagiers en het materieel onder nwe leiding
gevaar loopen?"
J „Dat durf ik niet zeggenMaar, mijnheer de
chef, mijn kleine Gustaaf sterft misschien van nacht,
als hij niet reeds
„Het doet mij werkelijk innig leed, Lindahl; maar
over zieke kinderen staat in het geheel niets in het
reglement. Kunt gij uw werk doen
„Hoe laat moet de trein afrijden, mijnheer?"
„Om zeven uur vijftien."
„Stook op, Carlsson! In tien minuten ben ik weer
hier!"
Thuis was het erg gesteld. Het voorhoofdje van
den kleinen Gustaaf zweette zoo, dat de blonde krul
len er op vastgekleefd waren, in zijne keel ging het als
een rateltje en de kleine handen waren krampachtig
gebald. Hij haalde met moeite adem en in zijne oogen
was eene verschrikte uitdrukking als hij een gewond
vogeltje.
De moeder weende niet meer. Bleek, niet stijfge-
sloten lippen, zat zij naast het bed en droogde haren
lieveling nu en dan het zweet van het gezichtje.
Maar toen de vader in de kamer trad, zocht hare
smart opnieuw eenen uitweg; bevend en snikkend
sloeg- zij de armen om zijnen hals, en riep: „Hij sterft!
De dokter heeft gezeg'd, dat er geen hoop meer is
Maar hij kan niet sterven, hij mag niet! Zoo wreed
kan God niet zijn! Gustaaf, ventje, vader is thuis;
vader blijft den heelen nacht bij ons. Je herkent va
der wel, niet waar lieveling.
Met moeite opende het kind de oogen, het ratelende
geluid in de keel hield even op, de schaduw van eenen
glimlach vloog over het verhitte gezichtje, en de lip
jes stamelden:
„Vader moet bij Gustaaf's bedje zitten...."
En weder stond hij op de dreunende machine, weer
ging het voorwaarts door storm en sneeuw. Hij wist
niet, hoe hij zich uit Maria's armen had losgerukt, hoe
hij op de locomotief gekomen was; hij stond er nu
echter, den blik stijf op de met sneeuw bedekte rails
gevestigd. De sneeuwploeg doorsneed de witte heu
velen en wierp de zilveren massa's aan beide zijden
van den weg neer. Zoo, juist zoo, even scherp en on
verbiddelijk, sneed de smart door zijne ziel. Hoe koud,
hoe koud moest het daar wezen, onder de diepe sneeuw
in de harde aarde!.... En daar zou weldra de rust
plaats zijn van zijnen kleinen Gustaaf!.... Nooit
meer zou hij „trein af!" spelen, nooit meer zou hij zij
nen vader tegemoet komen trippelen. Nooit, nooit
meer zou «het vriendelijke stemmetje hem toeroepen:
„Dag lieve papa!"
„Ach!...."
„Wat is er, Lindahl?"
„Niets, Carlsson."
„Het leek mij net, alsof gij zoo pijnlijk zuchttet, en
mij riept
„Je droomt man! Ik heb g'een woord gezegd. Stook
maar eens flink op."
Aan het volgende station steeg een welgedaan heer
uit, de eenige passagier in den trein, die ju 'n bever
pels gedoken in de late klasse gezeten had. Zijn koet
sier stond op het perron om hem te ontvangen. De
machinist kon hun gesprek woordelijk verstaan.
„Hoe gnat het thuis, Persson vroeg de welgedane
heer.
„Alles wel, mijnheer!"
„Mijne vrouw en de kinderen gezond?"
„Ja zeker, allen gezond."
De machinist voelde een steek in het hart. I)ie ge
lukkige reed nu in zijne slede vroolijk en wel naar de
warme woning, waar zijne vrouw en kinderen hem met
gejubel zouden ontvangen. Maar hij, de arme machi
nist, wat zou hij vinden, als hij morgen thuiskwam?
Eene door smart gebogen moeder bij het lijkje van
haar kind.
Voort ging het weer door sneeuw én noordenwind!
Het laatste station! Meer kolen!
Pas den volgenden dag moest de trein terug, om,
zooals het toegezonden telegram meldde, „als trein
No. 3 weer geregeld te loopen, na het einde van den
sneeuwstorm."
De natuur was bedaard en vierde Sabbath, met een
"stralende zon aan den hemel en een schitterend wit
kleed over de aarde gespreid, als over een onmetelijk
altaar. Sneeuwdiamanten glinsterden op de donker
groene onder het gewicht gebogen dennen, en in de
huizen, waar de trein voorbij stoomde, zaten tevreden
menschen, die het heuglijk schenen te vinden, dat de
lijn weer in orde was.
Plotseling wendde de machinist zich af. Twee dik
ke tranen rolden hem over de wangen. Was de wind
zoo scherp? O neen! Hij had eene vrouw in het oog
gekregen, die voor een venster zat en het jongetje op
haren schoot naar de locomotief liet kijken.
Eindelijk.... zij waren er!.... Hij wilde aan geen
zijner kameraden aan het station vragen hoe het thuis
stond hij wilde zijn vonnis hooren van de lippen,
die alleen op de geheele aarde de macht hadden om de
bitterheid der tijding eenigszins té verzachten - en
dus ijlde hij naar huis, zonder een woord te zeggen.
In het gele huisje hingen de gordijnen nog zooals
anders, en ook de geraniums stonden er als altijd. Het
was hem echter net alsof zij hem toewenkten: „Kleine
Gustaaf is dood; kleine Gustaaf is dood."
Hij opende de deur. Daar vloog Maria hem snikkend
niaar jubelend in de armen, en in bet mandenwagentje
zat zijn jongen, bleek en zwak, maar buiten gevaar.
Ilij speelde met de kleine roode vlag, en kommandeer-
de, met een heel zacht stemmetje: „Trein af! Trein
afLieve papa
1 AAN DE DAMMERS.
Probleem 68 hebben wij geplaatst als eerste proeve
I op problematisch gebied en wij danken de oplossers
voor hunne ingezonden oplossingen.
Het aantal schijven van wit en zwart is gelijk, doeh
de ontleding ligt zeer duidelijk voor de hand. 't Blijkt
dadelijk, dat schijf 25 moet slaan tot 11 en daarna
schijf 26 tot 8. Daarvoor moet op ruit 30 een dam of
schijf gebracht worden. Eerst moet nu door 4439
en 4339 wit zich ontdoen van eenige lastige schij
ven, daarna volgt de oplossing van zelf.
Oplossing van den auteur:
43—39
37—32
40—34
45 34 of 35
47 38
35 11
26 8!
Hoe men ook slaat, de afloop is steeds dezelfde.
Men zorgo bij 't maken van problemen toch zooveel
mogelijk voor 't volgende: gelijk aantal schijven, na
tuurlijke stand, moeielijke ontleding.
Van probleem 68 ontvingen wij goede oplossingen
van D. Bloothoofd, G. Cloeck, D. Gerling, D. J. Ger-
ling Jr., J. J. Hubelmeijer, S. Pal, A. Klinkhamer, M.
F. van Rijsens en D. Winkel, allen te Alkmaar; P.
Bakker te Schagerwaard, S. Homan te Wijde-Wormer,
II. E. Lantinga te Haarlem, C. J. Oosterholt te Delft
en T. v. d. Velde te Huiswaard.
Oplossing van het eindspel uit onze vorige rubriek.
De vraag wasHoe wint wit in den volgenden stand.
Zw. 3 schijven op 14, 34, 35.
W. 1 schijf op 45, en dam op 47.
Het is zeer moeielijk in dergelijke standen kort en
krachtig de winst te forceeren. Vandaar dat ^ij deze
leerzame oefening plaatsen.
Men zie de volgende manier om te winnen.
1. 47—33! 1. 14—20
(op elke andere zet plaatst wit zijn dam op 6 en
gaat daarna héén en weer van 6 op 22 en wint.)
2. 33 15 2. 34—39 (gedw.)
(op 3540 volgt 1533 met verlies.)
3. 15—38 3. 3944 (gedw.)
4. 38—33 4. 44—50.
(op 4449 volgt 33 44 en 45 34 en wint.
5. 33— 6 5. 35—40 (gedw.)
6. 45 34 6. 5045
7. 6— 1 7. 45 23
8. 1 29 en wint.
Men speele dit eindspel in zijn geheel met de vari
anten na
Goede oplossingen ontvangen van D. Bloothoofd,
II. Gerling, A. Klinkhamer en D. Winkel, Alkmaar.
COMPETITIEWEDSTRIJD. N. D.
Zondag j.l. won het eerste tiental van Amsterdam
van 't eerste tiental van Constant met 124. 4 par
tijen moet Constant nog spelen in de 1ste afdeeling.
ONS VORIG EINDSPEL.
Wij moeten nog eenmaal terugkomen op ons vorig
eindspel, dat den volgenden stand had:
Zw. 2 schijven op 38 en 39.
W. 3 dammen op 8, 12 en 13.
Nadat wit als eerste zet 1331 gespeeld had, kon
zwart op 4 manieren antwoorden, die wij alle behan
deld hebben. Maar nu werkte de heer Noome uit
Purmerend, de variant, waarin zwart 4339 speelt,
uit. op do volgende interessante manier. Wij verzoe
ken allen van deze keurige variant goede nota te ne
men.
Wit Zwart.
1. 1331 1. 39—43
2. 8—35 2. 43—49
(op 4348 volgt 35-8 en 83.)
3. 12—17 3. 49—43 (gedw.)
(op 3842 en 4916 volgt 4843 en 17 44.)
4. 31—37! 4. 43—34
a. op 4348 volgt 17 26
b. op 4349 volgt 17 44
c. op 43—25 volgt'17— 3, 35—30 en 37—14
5.17—33!! 5.38:29
6. 3748en zwart verliest, want op 3425 volgt
3530 en op 3445 volgt 3540.
Wij danken den heer Noome wel voor zijn inzen
ding. In alle opzichten keurig!
Behalve een probleem geven wij weer aan onze le
zers een eindstelling, waarin wit op de juiste manier
moet spelen om te verhinderen dat zwart remise
mankt, 't Is betrekkelijk eenvoudig en toch zeer
moeielijk in de partij te zien.
Wit speelt en wint.
Als probleem geven wij weder een fijn stuk werk
van den heer J. Noome Mzn. uit Purmerend, dat onze
oplossers zeker met plezier zullen ontleden.
Probleem No. 69 van J. NOOME Mzn., Pu mierend.
Zwart 7, 10, 11, 12, 13, 16, 20, 24, 28, 29, 30.
Wit 27, 31, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 42, 44, 49.
Oplossingen vóór of op 17 Maart.
CORRESPONDENTIE.
A. v. N. te N. S. Zullen uw oplossing nazien.
INGEZONDEN STUKKE'
Mijnheer de Redacteur!
Het hinderde meerderen met mij dat eene kritiek
van partijdigen kant op een besluit aangaande de
inwendige aangelegenheden van een niet publiekrech
telijk lichaam als de Ned. Herv. Kerk, in het Stads
nieuws uwer courant werd overgenomen.
Als geheel vrij in de kwestie omdat ik de betrek
kelijke vergadering niet bijwoonde1) gaf ik daarna
mijne meening, met verdediging van den Kerkeraad,
te kennen. 'Waarschijnlijk onder den invloed der ko
meten van dit jaar kreeg de kern van mijn betoog als
vanzelf een staart, welke helaas, in den vorm van
insinuaties en ongepastheden, ook vergiftige bestand-
deelen schijnt bevat te hebben? Gelukkig heeft de
Wachter op het observatorium dit gevaar nog over
leefd
In meer ernst zal ik mij oefenen en voor 't aanlee-
ren van gepastheid een cursus gaan volgen, maar dan
stellig niet bij meester Observator, die onder een
schuilnaam p er s o n e n (de twee nieuwe predikan
ten) aanvalt.
Ik herhaal: hoe weet Observator, hoe k&n iemand
die geen kerkeraadslid is, weten wat ik als niet bij de
vergadering aanwezig geweest kerkeraadslid, niet eens
weet en straks, na kennisneming der notulen, nog
maar ten deele?
Laat mij Observator als een beslist zeker feit
mededeelen, dat de kerkeraad doende m. i. wat der
kerkvoogden is reeds vóór de komst der twee niern-
we predikanten de beraadslagingen over de tracte-
ments-verhooging aanving. Hiermede vervalt ten ee-
rie/miale de gegrondheid der verdachtmaking van die
beide personen, niet waar?
Of de collecten in de kerken zullen vermeerderen na
't beroep van een modern predikant De elders en ook
hier tijdens de vacature opgedane ondervinding döet
sterk twijfelen aan de deugdelijkheid van d i t middèl.
Het tweede aangegeven middel dan: met eene in-
schrijvingslijst langs de huizen?
Ik vroeg een (beter) middel dat de gevoeligheid dei-
betrokken personen ontziet. Deze tweede methode zou
ganschelijk niet daaraan voldoen, want in den kerke
raad, die zoo iets dan moet organiseeren en uitvoeren,
hebben de predikanten zelf zitting. Geheimhouding
is dus niet mogelijk en als Observator niet geheel van
fijngevoel is ontbloot, zal hij waarschijnlijk toch ook
aan den collectezak de voorkeur geven.
Observator moest bij zich zelf eens beantwoorden de
vraag of het hem bekend is, dat ergens in Noord-Hol
land in eene kerkelijke vergadering van zekere zijde
getracht is om van het predikants-tractement waar
van het te lage algemeen inconfessois nog
eenige honderden guldens af te nemen? Ik
w e t niets en kan dus alleen maar vragen. Een
ontkennend antwoord dan rechtstreeks aan mijn
adres Kennemerpark 2 zou mij van eene onaange
name gedachte in eene ook voor mij ernstige zaak be
vrijden.
1 Mijnheer de Redacteur, dank voor de plaatsing
van dit, van mijn kant laatste, woord.
II. 1.. D1NGEMANS.
Alkmaar, Maart 1910.
De heer Dingemans deelt ons mede, dat de eerste
zinsnede niet nis aanmerking, maar als opmerking is
bedoeld. Wij kunnen ons met die opmerking, zooals
ze daar staat, niet vereenigen, doch moeten, waar hare
juiste motiveering ontbreekt volstaan met dit te
constateeren. Red.]
Ze was dus niet voltallig; ik zeide ook niet
dat deze vergadering compleet was.
Zwart drie schijven op 26, 27, 39.
Wit 1 dam op 2, en twee schijven op 36 en 42.
DE KERK TE SCHËRMERHORN.
Schermerhorn, 10 Maart 1910.
Mijnheer de Redacteur!
Aan mijn vertrouwen op uwe belangstelling in va-
derlandsche kunst ontleen ik de vrijheid u voor dit
schrijven een plaatsje in uw blad te verzoeken.
Zondag 13 Maart a.s. zal ons mooi kerkgebouw we
der voor den dienst in gebruik worden genomen. Onge
twijfeld is er dan een groote opkomst van belangstel
lenden te wachten, te meer wijl do door zoovelen graag
gehoorde consulent, ds. Werner, van Stompetoren, den