DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. i De Wiskottens ÈL Honderd en twaalfde jaargang. 1910. ZATERDAG 19 MAART. Uit school en huis. FEUILLETON. No. 66 Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon» en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor P ikma&r f franco door het geheele Rijk f 1, Af hinderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Qroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 0. Schaakrubriek. mm m TtéMooammuamr Zijdie zich met 1 April a.s. op dit blad abonneeren ontvangen de tot dien datum verschij nende nummers gratis en franco. De Uitgevers. w. w. ALKMAARSCHE COURANT, HINDERWET. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter algemeene kennis, dat heden op de gemeente-secretarie ter visie is gelegd het aan hen ingediende verzoek met bijlagen van de Arbeiders coöperatie „Voorwaarts" aldaar, om vergunning tot het oprichten van een dubbelen heeteluchtoven jn de nieuw te bouwen bakkerij achter het perceel Linden- laan Wijk E. No. 35. Bezwaren tegen deze oprichting kunnen worden in gediend ten raadhuize dezer gemeente, mondeling o Woensdag, 30 Maart e. k., 's-voormiddags te elf uur en schriftelijk vóór of op dien tijd. Gedurende drie dagen vóór gemelden dag kan de verzoeker en hij, die- bezwaren heeft ingebracht, op de secretarie dezer gr meente van de terzake ingekomen schrifturen kennis nemen. Alkmaar, 16 Maart 1910. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. EEN OUDE KLACHT. Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht en wie onze tegenwoordige jeugd in haar doen en la ten gadeslaat, vindt daarin gedeeltelijk zijn eigen beeld, gedeeltelijk dat van onze gansche samenleving terug. De roerende klachten over de verregaande tuch teloosheid van de jeugd, waaraan nog heel onlangs ook weer in dit blad werd herinnerd, doen velen denken en naar oorzaken en middelen uitzien. Over één ding maakt men zich ernstig ongerust; over de toenemende criminaliteit onder het jong geslacht. Men denke slechts aan de herdersknapen in Frankrijk, die hun wraak koelden op den landbouwer en diens gezin, aan de 9- en 11-jarige boosdoeners, die een oude vrouw vermoordden om de winkellade te kunnen lichten. Hoe en wat men over het treurige verschijnsel denke, nieuw is het geenszins; de jeugd was baldadig en cri mineel zoo ver onze heugenis strekt. Waarom het ver schijnsel dan telkens weer als iets nieuws wordt voor gesteld? Omdat men er zich altijd weer opnieuw aan ergert en stoot en voor de consequenties..wordt gesteld, maar nog meer, omdat elke tijd zijn eigenaardig ca chet op ieder en dus ook op dit verschijnsel drukt. Het was één en hetzelfde geslacht, dat in Frankrijk eerst in kalme berusting stille armoede leed, dan in de par ken zijn opwachting maakte bij de adellijke dames en heeren om aalmoezen in ontvangst te nemen, vervol gens met den knuppel in de hand door de straten van Parijs wandelde en zich eindelijk aan zijn eigen koning en vorstin vergreep. Ook baldadige jeugd heeft haar historie en eigenaardige, zeer uiteenloopende trekken. En nu valt het op, dat de tegenwoordige voor niets en niemand terugdeinst, haar wandaden openlijk bedrijft en aan niets zoo zeer behoefte zou hebben als aan be scheidenheid. Nu mogen wij redeneeren wat wij wil len die jeugd met haar ergerlijke trekjes is ons eigen werk, onze tijdspiegel. Niet alleen in onze steden, ook in Berlijn, Londen, Parijs en elders wendde de overheid zich reeds jaren Naar de vijf en veertigste Duitsche uitgave door RUDOLF HERZOG. 6> „Hoe lang is die reeds op de fabriek?" zeide Gustav Wiskotten, toen hij met Kölsch over het fabriekster rein naar het hoofdgebouw schreed. „Net zoo lang als ik en Armbrust en nog een paar. In het voorjaar wordt 't vijfentwintig jaar. Sinds mijnheer uw vader hiea.begon." Gustav Wiskotten schudde hem de hand. Toen trok ken ze aan hunne hoeden en scheidden. De jonge fa brieksdirecteur ging door de werkzaal en liep tusschen de beide eindelooze rijen der ratelende, gonzende weef getouwen door. Er heerschte een oorverdoovend leven m de groote ruimte. De drijfriemen suisden, de weef getouwen klapperden met hunne houten armen, ieder voor zich in eentonige maat, te zamen in wilde dishar monie; de spoelen snorden en de scheepjes suisden en dansten van links naar rechts, van rechts naar links, alsof ze het perpetuum mobile doorgronden wilden. En zijwaarts spuwden de weefgetouwen de massa's gereed band als kronkelende slangen uit. Arbeiders bedienden de handvaten, jonge arbeidsters staken de versche spoelen garen op de pinnen. Dat leefde en weerde zich als in een bijenkorf. Gustav Wiskotten's blik ouderzocht bij ieder weef getouw de artikelen, die het vervaardigde. Geen dei- arbeiders keek op. Er zou een draad kunnen breken, het garen in de war raken. Een meisje liep voorbij en liet een spoel vallen. Ze bukte zich om haar op te ra pen. Gustav Wiskotten schopte er even tegen, dat ze een eindje weg rolde. Het meisje lachte met een rood hoofd. Geen mensch keek om. Het lawaai verzwolg ieder geluid. geleden tot de onderwijzers met verzoek om krachtig te willen medewerken aan de bestrijding van het euvel. Nadien kwam de verschaffing van voedsel en kleeding aan het arme schoolkind, de sehoolhygiène, de school- j wandeling, de vacantiekolonies, de leerplicht en het j verbod om te slaan. Aan elk dezer zijn riemen papiers - verschreven vóór en nadat ze er waren. A. dweepte met Ellen Key, B. dreef den spot met haar idealen, C. wilde de kwajongens klein slaan, D. vond dat ze niet klein, maar groot moesten worden, E. kon ze wel in een hoek trappen, E. noodde ze hij zich aan tafel, H. paste de vivisectie op hen toe en zoo het geheele alfa bet langs. Niettegenstaande en in weerwil van aller pogen ging kwajongen zijns weegs en geeft in de laatste tij den weer zooveel reden tot klagen, dat men er zich on gerust over maakt. De bengel, die ons naroept, met sneeuw of modder werpt, een oog uitpikt (historisch), onze ruiten in werpt enz. enz. gaat niet om een hoekje staan, maar vertoont zich braveerend in het openbaar; hij gaat niet aan den haal, maar schopt ons een standje, als wij hem aan de kleeren komen; hij zet geen keel, maar een paar oogen op en denkt er ernstig over, regelrecht naar de politie te loopen, als wij de verleiding niet kunnen weerstaan hem een slag om de ooren te geven. De jeugdige bandieten en moordenaars smetten niet in tranen weg, als ze ontdekt en voor Justitia. gevoerd worden. Ze nemen een houding aan en vragen om recht. Hoe zit dit? Alles heeft wording, groei en bloei. Ook de straatbengel, de jeugdige misdadiger doorloopt ver schillende fasen en wie dit inziet, zal gretig beamen „Dan staat hij nu in het zenith." Dat dóet hij ook en dat doet ons hopen. Elk verschijnsel heeft zijn meest sprekend type en lang behoeven wij hier in onze dagen niet te zoeken; wij wenden slechts het oog naar Servië. Wie nu meedenke en meespreke over baldadige jeugd, lioude deze twee zaken voor oogen: De appel valt niet ver van den stam. Wie zich ergert aan of ongerust maakt over onze jeugd raadplege eigen handel en wandel. Wij hebben het reeds eerder gezegd: Dezelfde drang naar los- en vrijheid, die de geheele maatschappij heeft beroerd, heeft ook de jeugd aangeraakt. Onze hoofden reiken verder dan onze beenen. Met een hoofd vol goede gedachten en voornemens plegen wij zelf maar al te dikwijls daden, waarover wij ons eigenlijk rondweg moesten schamen. Zoo gaat ook de theorie der opvoeding de praktijk voorafwij zullen nog heel wat moeten praten en schrijven over baldadige jeugd, voor de jeugd van haar baldadigheid afstapt. Een ding staat vast: invloed,grooten invloed kunnen wij op haar uitoefenen; wij kunnen de baldadigheid aankweeken, toejuichen, wij kunnen haar ook in den groei stuiten. Als wij maar nauwlettend nagaan, uit welken hoek de wind waait, welke ouders met dat on hebbelijk kroost komen aandragen en welke onzer woorden en daden aanleiding geven tot het baldadig maken der jeugd. Ons geslacht is de schandpaal ont groeid, laat zich met den knoet niet regeeren. Ons ge slacht weet niet recht, waaraan het zich te houden heeft, wacht op iets en weet niet wat. Dat is niet pret tig, dat stemt ongeduldig en doet zoo licht tot uiter sten overslaan. Weten wij wel wat er los is, wat er niet is? Wie over de hoofden ziet, zegt, „Ja wel. Gedachten snellen daden vooruit; al ons denken en studeeren, ons zoeken en vinden is niet voor dezen, maar voor den komenden tijd. Onze plannen, onze woorden zijn goed, En plotseling: een gefluit, een vermindering van geraas, eene leege stilteSchafttijd! Acht uur in den morgen! Werktuigelijk keek Gustav Wiskotten op zijn horlo ge. Vervolgens daalde hij een zijtrap af om zich naar liet kantoor te begeven. De post moest binnen zijn. Onderweg wierp hij door de openstaande deur een blik in de haspelkamer. Ruwe zijde en katoen lagen in strengen opgehoopt. De haspels waren verlaten. De arbeidsters ongevqer dertig meisjes en talrijke jon ge vrouwen hurkten.in een kring om hun dampend koffiestel. In hun midden zat een oudé zestigjarige, gespierde vrouw, met energieke trekken om mond en oogen. In haar breeden schoot lagen strengen zijde, welker bearbeiding door den schafttijd onderbroken was. Nu dienden ze een dik boek tot onderlegger. De oude vrouw las, den gouden bril op den neus, letter greep na lettergreep vormend, uit den bijbel voor. Men luisterde geduldig naar haar. Men wist, dat deze vrouw met den bijbel op den schoot eene, vlugge hand bezat. „Goeden morgen, moeder", zeide Gustav Wiskotten. Ze knikte zonder op te zien, en las verder. En Gus tav Wiskotten opende de deur naar het kantoor, trad met veel drukte binnen, wierp zijn hoed op tafel en riep: „De post!" „Je kon eerst wel eens goeden morgen zeggen." „Mopper niet, August. Ik loop al van zeven uur af in de fabriek rond. Bij zoo iets vergeet men tien tijd.' „Jij zou geloof ik, het liefst zien, dat men reeds eer, uur voor de eerste post de kantoorstoelen warmde." „In allen geval liever, dan dat moeder er zoo vroeg reeds uit gaat. Daar hadt jij toch wel op kunnen let ten. Ze is zoo jong niet meer." „Moeder is gezond. En de haspelwerksters doet het toezicht en de morgenoefening goed." „De menschen moeten zich in den schafttijd kun nen ontspannen. De oefeningen zouden jullie extra kunnen houden. Alles op z'n tijd1." „Zeg dat moeder toch." „Ik zal wel oppassen. Wel? Heeft de post goed nieuws g-ebracht?" No. 228. (Eerste publicatie.) H. L. SCHULD te Grave. W////M abadefg h Mat in 2 zetten. Oplossing van probleem N. 225 (Mac Bride). 1 Lb3 c2 enz. Goede oplossingen ontvingen wij van: P. J. Boom, F. Böttger, O. Bramer, G. van Dort, P. O. van Haren, O. van der ILilst, G. Imhülsen,-G. Nobel, C. van Stam, Mr. J. Verdam en C. Visser, allen te Alkmaar; Mr. Oh. Enschedé te Haarlem; Jos. de Koning en J. Vij zelaar te Amsterdam; C. J. Oosterholt tS Delft; G. 11. B. Hogewind en G. M. Pool te Utrecht; S. te S. J. Deuzeman te Frèderiksoord; A. Tates te Heiloo; D. W. te B..1Reeser te Voorburg; „Schaaklust" te Koedijk; C. Slot te Broek op Langendijk; O. Booms- ma te Kampen; G. Fijth en C. J. Strick van kinscho ten te Bun nik. Enkele onder onze oplossers hebben, gelijk ons bleek, voor No. 227 (P. F. Blake) een verkeerden sleutelzet aangegeven. Wij zouden hierover gezwegen hebben, indien zij niet het slachtoffer waren geworden van een zoogenaamden verleidingszet of dewel een eersten zet, die alleen faalt op één meer of minder verborgen antwoord van zwart. Aan de overzijde van het kanaal hecht men veel waarde aan dergelijk soort zetten, die werkelijk wel eens een bijzondere charone geven aan den arbeid van den componist. „De bestellingen met vlugge levering hoopen zicli op. Als we ons maar niet te vroeg verbonden hebben." „Ach, onzin. Wij leveren wat maar verlangd wordt." Hij zat over de brieven gebogen en las bladzijde op bladzijde. „Goed.... Uitstekend.... Wat? De prijzen druk ken Onzin. Ah zoo, bij zulk een post. Dat loont nog eens de moeite. Moet prijsopg-ave gedaan worden, zoo gauw mogelijk." Hij sloeg met de vuist op een brief. August Wiskotten hief zijn glad geschoren gelaat op en wierp een snellen blik op de deur, die het parti culiere kantoor van het groote. kantoor scheidde. „Gustav „He? Wat is er dan? Koralen zingt men in de kerk, maar niet in den handel. Wat zeg je toch wel van die spoorwegdirectie? Weigert kortaf te verkoo- pc-nWil ons -uithongeren! Wil ons den nek om draaien! Oho! Dat willen we zien!" „Heb ik je niet gewaarschuwd, Gustav. Eerst het achterland hebben, eerst bouwen, dan de nieuwe ma chine en dan de nieuwe verbindingen met het buiten land?" „Loop naar de maan met je praatjes. Verbeeld je, dat we die prachtige bestellingen onzen neus voorbij hadden laten gaan! Jij bent toch ook koopman, slu wer dan Mozes en de Profeten „Mijn koopmansinstinct heeft met den bijbel niets te maken." „Nee, dat kan zelfs je vijand je niet ten laste leg gen. Laat nu dus eens den koopman spreken." „We moeten er een mouw aan passen. We moeten iets vinden, waarmee we de spoorwegdirectie ergeren, totdat ze een toontje lager gaat zingen." „Ergeren!" Gustav Wiskotten was opgestaan. En toen lachte hij zijn luidsten lach. „August, die zonde heb jij op je geweten. Ik ben Adam, de verleide. Laat mij nu mijn gang maar verder gaan." ,,A!s je zoo redeneert, is alle handel en wandel zon de. Zaken zijn zaken. Die hebben hun eigen moraal." „Bravo! Dat van gisteren schijnt je geen kwaad gedaan te hebben. Waar zijn Wilhelm, Fritz en Paul maar baldadige jeugd hinkt achteraan. Maar men is bezig aan het fundament, waarop het toekomstig ge slacht zijn steun zal moeten vinden. Wij kunnen hem helpen, wij kunnen hem tegenwerken. Om van een straatjongen wat anders te maken dan een straatjon gen moeten wij beginnen met hem van de straat te ne men, lieni te laten hooren, dat er hog een andere taal bestaat dan straattaal, dat er elders evengoed wat te vinden is dan op straat. Wij moeten zijn hoofd en hart in andere richting leiden. Om van baldadige. Neen, waartoe van vorenaan. Als wij zelf goed weten wat wij willen, wat wij kunnen, zelf niet meer in den blinde rondtasten, dan zullen wij ook wel een richt snoer vinden wior het jong geslacht. Nu is er nog iets los, er hapert iets, er is iets, dat er niet is. Wij hebben weder een kras stukje gezien van een incorrekten tweezet, die den probleemvolke werd voor gelegd. Het feit was daarom zoo frappant omdat de opgave gepubliceerd werd in de „Deutsche Schachzei- tung", waarvan de probleemrubriek geredigeerd wordt door den wereldberoemden componist prof. Joh. Ber ger. Deze toch is alleszins bevoegd over de waarde en de correktheid te oordeelen van eiken driezet of langer probleem, hem ter publiciteit voorgelegd, zoo dat elke tweezet in dit opzicht een peulschilletje voor hem is. Naar ons oordeel is dan Ook elke redacteur volkomen verantwoord indien hij een probleem uit de „Deutsche Schachzeitung" overneemt zonder eenig nader onderzoek. Laten wij de bekentenis voorop stellen, dat wij zelf Jok in het geheel niet hadden opgemerkt, dat de 2zet in quaestie onoplosbaar was, toen wij hem in de D. S. zagen en er dus eenigszins van opkeken hoe de oplos sers eener vaderlandsche rubriek, waarin de 2zet was overgenomen, tot de ontdekking waren gekomen, dat deze opgave geen oplossing- kon aanwijzen. Wij had den ons al reeds uitgemaakt voor al wat leelijk was in verband met deze bóvue, doch kregen plotseling schik in het geval toen wij dezen 2zet dezer dagen ook in een buitenlandsche rubriek ontdekten. Vooral om dat de redacteur dezer rubriek -evenals trouwens die dér vaderlandsche een bekend-componist was. Wij trekken uit het geval de moraal, dat èn redac teur èn componist verstandig doen zich de publicatie van een incorrekt probleem niet te sterk aan te trek ken. Tevens zal het, naar wij vertrouwen, menigen lezer duidelijk zijn, waarom wij in dit verband wijzen op de waarde van het gezegde. Een goed verstaander heeft maar een half woord noodig! CORRESPONDENTIE. P. B. en IT. W. te A. Het doet ons zeer leed, dat u de courant van 26 Febr. j.l. niet ontving. Wij ver trouwen, dat zoo iets niet meer voor zal komen. VOOR DE DAMES. KIJKJES IN DE MODEWERELD. In Parijs brengt gewoonlijk ieder nieuw tooneelstuk Van beteekenis een nieuwe mode mee, zoo natuurlijk ook Rostand's „Chantecler." Alle nieuwe mode-arti kelen staan dan ook in het teeken van Chantecler. Vooreerst de hoeden. De Chanteclerhoed bestaat uit verschillende kleuren en veeren en is verder versierd met opgezette hanen, kippen, uilen, pauwen of fazan ten. Op het voorhoofd ligt dan bet kopje van den vo gel, die zich over den geheelen hoed uitspreidt, zoodat de staart in den nek afhangt. Op den Chanteclerhoed volgt de Chanteclersluier, die bedrukt is met verschil lende soorten hanen. Verder zijn er handtaschjes i la Chantecler, waaiers a la Chantecler en dergelijke ar tikelen meer. Ook Chantecler-parasols zullen van den zoniei' in de mode komen. Zij zijn evenals de slui ers versierd met afbeeldingen van allerlei hoenders. Het allernieuwste is evenwel de „Chanteclerette," een dans uitgevonden door de Parijsche dans-acade- rnie. Deze werkelijk komische dans begint met een promenade van haan en hen, die vervolgens de liefde in vijf bijzondere figuren, die telkens weer herhaald worden, verheerlijken. Willen de Hollandsche dames met de Parijsche me dedoen, dan zullen ook zij zich, als het stuk hier is opgevoerd -in April wordt het reeds in Rotterdam gespeeld van boven tot beneden met hanen, kippen, uilen, pauwen en fasanten moeten versieren. toch „Wilhelm is voor de staalkaarten in de boekbinde rij. Paul zit op het kantoor en Fritz is op zijn labora torium in de ververij. Alles in orde." Gustav Wiskotten schoof zijn hoed achterover en verliet peinzend het vertrek. Nadenkend stak hij het fabrieksplein over, liep de ververij om en stond aan de Wupper, die het terrein van achteren afsloot Ziedend schoot de stoom uit de afvoerbuizen der ververij in het donkere water en veranderde 't in dik, vettig schuim. Bruisend stroomden de roode, blauwe en zwarte stroe- men uit de ververij in den vloed, die sinds hij ten ge- bruike der industrie van het Wupperdal gesteld' was, geen enkel zuiver droppeltje meer met zich voerde. Aan den anderen kant der Wupper, op ver zich uit strekkende weiden, oefenden de Banner bleekers hun bedrijf uit; aan dezen kant, naast de ververij der Wis kotten's, gebruikte de spoorweg den lager gelegen grond om massa's asch neer te werpen. Lang stond Gustav Wiskotten aan den vochtigen oever en kéék de rivier op. Zonder liet groote, braak liggende stuk land naast de ververij, was de uitbrei ding der fabriek tot staan gebracht. Wie bad dat kunnen voorzien? Zeer bescheiden waren de oudelui hier vijf en twintig jaar geleden begonnen en hadden hun bedrijf zt-er langzaam, naar gelang van de jaar- 1 ijksclie verdiensten, uitgebreid. Toen Gustav Wiskot ten, nauwelijks mondig geworden, Emilie Seharwaeher trouwde, liad hij doorgedreven, dat haar geld in het bedrijf gestoken en er meer grond aangekocht werd. Hij zag nog den verschrikten blik van zijn braven va der voor zich. „Jong, jong", had de oude hoofdschuddend gezegd, „dat bouw je van je leven niet vol. Als het zoo ver is, zijn onze botten reeds lang vergaan." •En heden? Een hoogmoedige, woeste trots maakte zich van den peinzende» man meester, en zetelde zich op zijn voor hoofd'. Zoo ver was het gekomen! Dat was zijn werk! Hindernissen bestonden er voor hem niet! „Waar voor ben ik dan anders op de wereld?" Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1910 | | pagina 5