DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
De Wiskottens
Honderd en twaalfde jaargang.
1910.
DONDERDAG
34MAART.
Beerputten.*)
FEUILLETON.
BINNENLAND.
No. 70
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor J ikmaar S 0,8®? franco door het geheele Rijk f 1,—
A' >nderli|ke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat Graotc
letters Tiaar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h HKRMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
T eSefo&gmsuaoM?
Zijdie zich met 1 Ap il
a.s op dit blad abonneeren
ontvangen de tot dien datum verschij
nende nummers gratis en franco.
De Uitgevers.
ii
„We hebben vandaag Zondag, Gustav."
„Dat zal wel, moeder."
ALRHAARSCHE COURANT.
BéBasoBBTw
In haar Dinsdagavond vastgesteld „verslag over het
jaar 1909 van de Bevindingen en Handelingen" zegt
de gezondheidscommissie voor de gemeente Alkmaar,
waar zij de aandacht vraagt voor het beerputtenvraag-
stuk o. in.
„Het grootste bezwaar tegen beerputten zonder
„overstort, waarvan vroeger steeds sprake was, bestaat
„naar de meening der commissie in de groote moeie-
„lijkheid om te controleeren of de beerputten zoodanig
„en van zulk een materiaal worden gemaakt, dat er
„geen gevaar bestaat voor scheuren en doorsijpelen en
„de onmogelijkheid om te constateeren of zij ook, in-
„dien bij den bouw aan alle te stellen eischen voldoen-
„de in behoorlijken staat b 1 ij v e n.
„Bovendien al zouden zij zonder overstort wor-
„den aangelegd, dan ligt het voor de hand, dat clan
destien overstorten zullen worden gemaakt."
Het laatste bezwaar klinkt eenigszins vreemd als
men bet uitvoerige Groningsche dossier over beerput
ten zonder overstort beeft bestudeerd en dit bezwaar
daarin zoo goed als niet gemoveerd! vindt, en voort be
denkt, dat de Groningsche Raad na adviezen van den
hoofdinsp. van de volksgezondheid, dr. Pijnappel, van
den inspecteur, den beer Oosterbaan, van den direc
teur van gemeentewerken, van de raadscommissie voor
gemeentereiniging, van de gezondheidscommissie en,
na uitvoerige bespreking den 19en Febr. jl. met 20 te
gen 8 stemmen besloot deze beerputten zonder over
stort toe te laten. Wij hebben het genoegen de bevol
king' van Alkmaar èn die van Groningen van nabij te
kennen, maar we zouden geen enkel motief kunnen
opgeven, waarom gene meer neiging tot ontduiking
van verordeningen toont dan deze.
Het andere bezwaar, dat de commissie te berde
brengt en dat ze trouwens zelf ook bet grootste noemt,
lijkt ons dan ook van veel meer gewicht en er is te
meer reden om daarbij stil te staan, nu zij in baar
afwijzend advies aan B. en W. inzake het toelaten van
beerputten mèt overstort zij vindt dit „nog een stap
verder" o. m. schrijft:
„Terecht betoogt de directeur van gemeentewerken,
„dat beerputten met overstort oorzaak zullen zijn van
„zeer ernstige verontreiniging van het water en den
„bodem."
De voornaamste vragen, die zich voordoen bij de
beerputten zonder overstort zijn d!us deze: hoe staat
Men zie het nummer van 19 Maart.
Haar de vijf en veertigste Duitsche uitgave
door
10)
RUDOLF HERZOG.
Een half uur duurde het klokgelui, een half uur
bet ernstig voorwaarts schrijden van bleeke arbeiders
met doffe oogen, krachtige handwerkslieden met te
vreden gezichten, recht voor zich uit kijkende fabri
kanten, van vrouwen en meisjes uit alle standen der
burgerij, hier magere, afgewerkte, met roode vlekken
op de ingevallen wangen en stijf weggestreken haren,
daar welvarende en met zichzelf tevreden lichamen,
anderen frisch en krachtig, van het echte, sterke, berg
achtige soort, doch met domme oogen. Daartusschen
door draafde de schaar der leerlingen van de Zondags
school. Nog een luide klokslag, door alle kerktorens
beantwoord, en bet werd stil in de lucht, stil op de
straten. Een paar laatkomers snelden met een kleur
als vuur de kerkdeur binnen. Toen gingen de zware
poorten dicht. En weer lag het dal als uitgestorven.
In het huis der oude Wiskottens, dat, door een tuin
tje omringd, slechts weinige straten verder dan de fa
briek gelegen was, heerschte de stilte van den Zondag.
Slechts uit de blinkende keuken kwam het geluid van
bakken en braden, en de geur van krachtigen bouillon
drong aangenaam door het gansche huis. In de woon
kamer, welker vensters op de straat uitkwamen, zaten
aan de lange tafel de beide oudjes in makkelijke stoe
len tegenover elkander, ieder op zijn plekje voor het
raam. Het dienstmeisje was naar de kerk, de oudjes
waren alleen.
Behaaglijk drukte de oude Wiskotten zijn rug tegen
de bontgewerktesluimerrol, 'n geschenk van Emilie,
en bracht een glas warm gemaakten rooden wijn naar
de lippen. Zijne blauwe oogen, twee yroolijke ster-
het met de deugdelijkheid van den beerput en hoe met
de bodem-verontreiniging?
Prof. Klein, de Groningsche hoogleeraar in de hy
giene en de groote opposant tegen de beerputten-toe
lating heeft zich bij zijn bestrijding met deze vragen
in het bijzonder beziggehouden.
Laten we thans eens stuk voor stuk de argumenten
van den heer Klein, voor zoover zij voor ons doel van be
lang zijn, op de eene schaal en de tegen-argumenten
op de andere plaatsen.
De eerste stelling van prof. Klein dan luidde:
Geen enkele beerput, hoe zorgvuldig ook gebouwd,
blijft op den duur impermeabél (Ondoordringbaar).
De directeur van de gemeentewerken te Groningen
had in zijn rapport ten aanzien van dit punt geschre
ven:
„In de eerste plaats wordt getwijfeld of de water
dichtheid wel kan worden gehandhaafd. Inderdaad
kunnen metselwerken door beerstoffen aangetast wor
den."
Prof. Klein betoogde in zijn ing'ezonden stuk in de
Prov. Gron. Ct. van 11 Augustus, dat de inhoud van
den beerput inwerkt op de wanden en deze tot oplos
sing brengt. „Zelfs een cementbekleeding is tegen de
ze inwerking' niet bestand, asphalteering der binnen
vlakte helpt evenmin."
Ik mag schreef de hoofdinspecteur dr. Pijnappel
in zijn advies van 11 November mij zeiven te dezer
zake niet competent achten en moet dus afgaan op
wat ik verneem van anderen, maar aangezien technici,
in wie ik vertrouwen stel, mij verklaren, dat zulk een
volledige dichtheid niet onbereikbaar is, moet ik aan
nemen, dat het bezwaar althans minder groot is dan
de heer Klein zich voorstelt. De hoofdinspecteur her
innerde verder aan het onderzoek van Wolffhügei te
München, die vond dat een beerput volmaakt dicht ge
bleven was, en vroeg daarnaZou men dan werkelijk
in dezen tijd, bijna een halve eeuw later, zulk een put
ook niet kunnen maken?
De impermeabiliteit van den put zou, meende hij,
nog beter verzekerd kunnen worden, door ook voor den
buitenwand het aanbrengen van een cementlaag voor
te Schrijven, in overeenstemming met hetgeen verschil
lende auteurs daaromtrent zeggen, ook Rübner, die,
schoon de heer Klein hem alleen als getuige a charge
oproept, volgens de rnededeeling van den heer Ooster
baan uitdrukkelijk verklaart, dat dan voldoende dicht
heid is bereikt.
De heer Van Bruggen, bouwkundige, verzekerde in
de raadsvergadering van 19 Februari dat er tegen
beerputten onder controle bij 't bouwen en in 't ge
bruik, zooals de directeur van gemeentewerken heeft
aangegeven, geen bezwaar was.
De tweede stelling van prof. Klein was deze:
Bij het meest volmaakte beerputtenstelsel worden
ongeveer 90 van de per jaar en per hoofd geprodu
ceerde menschelijke uitscheidingen afgevoerd, bij mid
delmatige inrichtingen 60 terwijl dit bedrag in
kleine steden met gebrekkige toepassing tot 50 en
ren, die eene rotsvaste trouw verrieden, keken verge
noegd uit het rimpelige gelaat, dat door dicht sneeuw
wit hoofdhaar en een sneeuwwitten ringbaard omge
ven was, en verleenden den mooien ouden kop een
schijn van. jeugd. Hij was een beetje rheumatisch ge
worden de laatste jaren. Voordat hij door zijn huwe
lijk met de band-fabricatie bekend was geworden en
op aanraden zijner vrouw de werkplaats zijner overle
den schoonouders overgenomen had, om naderhand
met frisschen moed eene nieuwerwetsche fabriek te
bouwen, had hij eene harde leerschool doorgemaakt,
en tot op het oogenblik, dat zijn oudste zoon Gustav
de teugels in handen genomen had, evenals deze, dag-
in dag uit, van den vroegen morgen tot den laten
avond op post gestaan. Daarvan moest hij nu, goed
schiks of kwaadschiks, uitrusten. Zijne beenen wil
den niet anders. Bij kleine slokjes slurpte hij den
dunnen wijn en lachte in stilte.
Juffrouw Wiskotten, die tot nu toe naar buiten ge
keken had om te zien wie der buren naar de kerk ging,
wendde zich naar de tafel en greep haar brillenhuis.
Ze droeg eene ruime zwarte japon, die als eene klok
om haar heen stond, en op het niettegenstaande haar
zestig jaren nog altijd bruine haar een zwart kanten
mutsje. De weerspannige bril kwam uit het étui en
werd achter hare ooren bevestigd.
„Welnu, moeder
„Maar dat behoor je toch te weten, vader."
„Jij weet het immers, moeder, en dus weten we het
alle twee."
Juffrouw Wiskotten legde den huisbijbel voor zich,
die op de couranten lag.
„In het Evangelie van dezen Zondag' staat geschre
ven Johannes 8, 46e tot 59e vers.
De oude keek over de tafel kalm naar zijne levens
gezellin.
„Luister, vader...." „Wie uwer overtuigt Mij
van zonden?.
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Indien iemand mijn
woord onderhoudt, zal hij den dood niet aanschouwen
nog lager kan dalen. In het gunstigste geval gera
ken nog 10 in den stedelijken ondergrond.
Naar prof. Klein verklaarde wordt dit door prof.
Büsing in zijn werk op pag. 70 meegedeeld.
De heer Oosterbaan, inspecteur der volksgezondheid,
schreef in zijn advies van 6 October dat de hooglee
raar te haastig gelezen had, daar Büsing (niet op blz.
70, maar op bi. 234 e. v.) mededeelt, dat bij elke wijze
van verzameling een deel der afvalstoffen niet kan
worden ingezameld omdat het „verschleppt" wordt,
d. w. z., zoo lichtte de heer O. dit nader toe, de 10
raakt al verloren vóór de inhoud den beerput kan be
reiken (een deel verdampt, een deel wordt gasvormig).
Het is dus duidelijk, dat Büsing niet bedoelt, dat bij
beerputten minstens 10 pCt. door den wand der putten j
in den bodem geraken, maar dat hoogstens 90 pCt. in
den beerput aankomen. Deze getallen geven tevens,
hoewel prof. Klein ze niet citeerde, een illustratie van
de voordeelen van het beerputtenstelsel boven het ton
nenstelsel, waarvan 62,5 pCt.72 pCt. der faecaliën
wordt „versleept," voegde de inspecteur er nog bij.
Dr. Fijnappel, deze stelling van prof. Klein behan
delende, schreef „Geheel onbegrijpelijk is mij zijn in
terpretatie van de rnededeeling van Büsing in> dien
zin, dat dit deel (10 pGt.) van de stoffen door
den put in den grond moet lekken. Büsing zegt volko
men duidelijk wat hij met de zaak bedoelt, en spreekt
over de doorlaatbaarheid der putten in het geheel niet.
Had niet rustige overweging den hoogleeraar kunnen
leeren, dat deze bewering van hem toch nauwelijks
aannemelijk is? De heer Oosterbaan herinnert er aan,
dat prof. Klein elders als zijn meening uitspreekt,
dat bij een goed beerputtenstelsel slechts een mini
mum van bodemverontreiniging te vreezen is. Een
„minimum" dat is dus, naar de gewone opvatting,
een verontreiniging, die, practisch, niet of nauwelijks
in aanmerking komt. Men kan veilig aannemen, dat
de aanvullende citaten van den heer Oosterbaan uit
de auteurs van den heer Klein, waaruit blijkt dat ook
anderen niet meer dan zulk een minimum verwachten,
in dien gewonen zin mogen worden, opgevat.
De geheele redeneering (van prof. Klein) schijnt
een charge. Niemand beseft het beter dan ik. Maal
ais zij onjuist is, is de grondslag van het door den
hoogleeraar gevoerde betoog te niet gedaan. Dan is
erkend, dat het minimum van tien percent niet voor
alle gevallen eii voor alle omstandigheden kan worden
aanvaard dat het dus geen minimum is."
Tot zoover heden.
Met deze hierboven ter sprake gebrachte stelling
van prof. Klein houdt die, welke wij in een volgend ar
tikel zullen behandelen, ten nauwste verband, immers
deze luidt
„Elk beerputtenstelsel zonder uitzondering voert tot
verontreiniging' en tenslotte tot vervuiling van den
stedelijken ondergrond".
in eeuwigheid."
De lezeres viel zichzelf in de rede, schoof den bril
op de punt van haar neus en keek naar haar levensge
zel.
„Vader, dan blijven wij bij elkandeT."
„Zeker, moeder."
„Maar toch moet ik mezelf afvragen, of ik altijd
Zijn woord onderhouden en Zijne eer boven mijne eer
gesteld heb."
„Wel moeder, als jij dat niet gedaan hebt, wie zou
het dan anders gedaan hebben 2"
„Dat zeg jij wel. Maar onze Heer Jezus Christus
denkt daar misschien anders over."
„Onze Heer Jezus Christus kent jou even goed als
ik je ken."
„Ja, vader een meisjesachtig rood bedekte het
oude gezicht „jij ziet. dat met andere oogen aan."
„Ach wat, moeder, ik heb jou lief gehad, en jij hebt
mij lief gehad, en onze kinderen zijn flinke bengels
geworden."
„Was het echter ook altijd een christelijk huwelijks
leven
„Hm, moeder er werd wel eens een kernachtig
woordje gesproken. Doch het waren christelijke beris
pingen."
„Voed jij maar eens zes jongens op
„En een man
„En dan nog op de weefsters te moeten letten. Als
dan een mensch zijn tong eens op hol gaat of zijne
hand
„Ja, dat moet gezegd worden, ransel hebben de jon
gens genoeg gehad."
„Ach, daar spreek ik niet voer. Daar worden de jon
gens groot van. Maar of ik niet wel eens hoogmoedig
geweest ben en zoo'n arm geplaagd mensch onrecht
vaardig behandeld heb? Dat is hetgeen in Johannes
staat: „Ik zoek niet mijne eer: daar is er Eén, die haar
zoekt, en oordeelt l"
„Moeder, als je daaromtrent twijfel koestert, kan je
eens met Gustav spreken over verhooging van de loo-
nen."
„Wat moet dat nu beteekenen? Dat heeft immers
HOLLANDS NOORDERKWARTIER.
De voorjaarsvergadering van de Vereeniging iet
ontwikkeling van den Landbouw in Hollands Noor
derkwartier werd gisteren te Wognum in de Vier
Heemskinderen gehouden.
Den heer K. Breebaart Jz. was het bij de opening ©ea
groot genoegen zooveel leden tegenwoordig t» zie-»,
welke hij allen welkom heette.
Daarna bracht spr. in herinnering het slecht» weer
in 1909, dat tengevolge had dat de hoeveelheid est
hoedanigheid van landbouwgewassen en veeteeltpro
ducten veel te wenschen overliet en wees daarna op
het vele water, dat niet alleen in het buitenland maar
ook in de provincie Friesland zooveel stoffelijke offers
van de inwoners heeft gevraagd'.
Aangenaam was het hem daarom een eeresaluut to
kunnen brengen aan onze voorouders en aan de pol
dermannen van den tegenwoordigen tijd, die de water-
keering op zulk eene verdienstelijke wijze hebben ge
regeld. (Applaus.)
Sedert de laatstgehouden vergadering werd de heer
Van Hoek benoemd tot opvolger van den heer Le-
vink. Alles wat wij, zeide spr., van den nieuwbenoem-
den Directeur weten, doet ons volkomen vertrouwen
dat de keuze vau de heer Van Hoek aller tevredenheid
mag verwerven, en spr. wenschte daarom den land
bouw en veeteelt geluk met deze keuze.
Tengevolge van de benoeming van den heer Van
Hoek werd de heer Dr. van der Zande tot diens op
volger benoemd.
Gemengde gevoelens doen zich dientengevolge bij
onze vereeniging op.
Van harte mogen wij den heer v. d. Zande met rijn»
promotie gelukwenschen, want kennende zijn» per
soonlijkheid en wetende zijn kennis, zijn wij er van
overtuigd dat hij nu in 't algemeen meer zijn beste
krachten zal kunnen wijden aan de belangen van Hol
lands landbouw, terwijl wij niet twijfelen of de heer
V. d. Zande zal ook de belangen van onze vereeniging
steeds met genoegen blijven voorstaan. (Applaus).
Naast de heer V. d. Zande heeft de vereeniging nog
mannen als Dr. Scheij en C. Nobel, op wier medewer
king de vereeniging zeker zal kunnen blijven rekenen,
daar zij die steeds zoo belangeloos en met zooveel lust
hebben verleend, terwijl wij zullen hopen, zoo verv»lgd»
spr., dat de opvolger van Dr. V, d Zande dien» voet
sporen zal willen volgen.
In 't kort het 18-jarig lidmaatschap van den heer
V. d. Zande releveerende, was het spr. ten slott»
aangename plicht hem het lidmaatschap v»n
dienste der vereeniging aan te bieden (daverend ap
plaus) en als stoffelijk bewijs daarbij een ets, waar
over de heer V. d. Zande zelf zal worden gehoord, (da
verend applaus).
Den heer V. d. Zande daarna veel succes in zij*
nieuwe werkkring en nieuwe omgeving toewenschend»,
verklaarde spreker de vergadering voor geopend.
De notulen werden daarna door den secretaris, de*
heer W. Teengs, voorgelezen en door de vergadering
goedgekeurd.
De voorzitter deelde mede dat de Hollandsche Maat
schappij van Landbouw had voorgesteld den zuivelcon-
sulent te doen aanstellen als Provinciaal Ambtenaar.
Spr. hoopte dat die Maatschappij zal slag-en in har»
pogingen.
Omtrent het maken van een rotkeider w»rd mog
medegedeeld dat de kosten werden geraamd op 1500,
waarvan door de vereeniging 750 moet worden bijge
dragen, en werd door den voorz. gezegd dat er goede
hoop bestaat dat die kelder tot stand zal komen.
Ook omtrent, het aanschaffen van weegbaseul»* té
Purmerend en Schagen zeide de voorzitter dat d« ver
eeniging zich in beginsel had uitgesproken om des»
zaak te steunen.
Omtrent de proeven, genomen met de atoomstro»-
bindjpers, uitte de voorzitter de meest gunstige resul
taten en wees op de voordeelen, die er bij eene even-
tueele proefneming met het oog op het veelvuldig aan
schaffen aan zijn verbonden.
niets met het Evangelie Van den Zondag te maken.
Onze weefsters krijgen zooveel loon, dat ze uit louter
hoovaardij reeds met hoeden met veeren naar de fa
briek komen. Dat is te zeg'gen, ik moet het niet zien.
Geen tweemaal!"
„Zeg dan toch eens wat je bedoelt, moeder."
„Ik meen maar of wij gedurende onze echtvereeni-
ging niet te veel aan de verwerving van aardsche goe-
deren gedacht hebben, te weinig aan den hemelschea
schat
„Ja moeder, dat moet jij nu weten. Ik heb altijd
maar gewerkt. De kas heb jij beheerd."
„En als ik den boel niet zoo bij elkaar gehoudea
had? Als ik niet thuis en in de fabriek als een op
zichter voor goede orde gezorgd had? Zou dat dan be
ter geweest zijn?"
De oude Wiskotten boog zich over de tafel heen en
stak zijne hand naar de hand der onvermoeide uit. Zoe
bleven ze een tijdje zitten. De klok verbrak met hair
getik de stilte van het vertrek, en de wijzers snelden
voort. Toen zeide de oude energieke vrouw: „Tegen
woordig zeggen zoo velen, dat ze den lieven God zoe
ken. Doch ze geneeren zich Hem te vinden. Want de
lieve God is niet in lediggang. God is in den arbeid.
Hij die werkt onderhoudt Gods woord, en hij die Gods
woord onderhoudt, zal den dood niet aanschouwen in
eeuwigheid, zegt het Evangelie van dezen Zondag.
Daarom geloof ik, vader, dat jij en ik den dood niet
zullen aanschouwen in eeuwigheid,
heid."
Wo-Jt vervolgd.